Bericht van reserve Luitenant-Kolonel J.M. Kolff

 
BERICHT van den Reserve Luitenant Kolonel J.M. KOLFF,
Commandant van het 46e Regiment Infanterie.
-------------------------
 
Reeds in juni 1939 was ik onder de wapenen geroepen tot deelname aan een zesdaagsche kaderoefening in Gelderland onder leiding van den Generaal-majoor der Artillerie Jhr. J.T. Alting van Geusau, Commandant 1e Legerkorps.
Daarna werd mij medio juli voor een tijdvak van zes weken het bevel opgedragen over 22e Regiment Infanterie te Ede, welks commandant tijdelijk elders was gedetacheerd. Nog vóórdat deze 6 weken verstreken waren, werd op 24 Augustus 1939 de Voorloopige Waarschuwing voor een Algemeene Mobilisatie het Waarschuwingstelegram A. ontvangen. Kort daarop ging telegram B. uit.
Na ontvangst van dit telegram begaf ik mij naar Bennekom. Aldaar zou het 46e Regiment Infanterie door mij worden gemobiliseerd, het regiment, waarmede ik in de komende maanden zooveel lief en leed zou deelen.

De mobilisatie te Bennekom verliep voorspoedig en toen ik op 31 Augustus 1939 ten 4.00 uur het Concentratietelegram luidende: "Concentratie Blauw Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht" had ontvangen, gaf ik onmiddellijk de vereischte bevelen uit. De kwartiermakers vertrokken nog dien zelfden dag. Het regiment marcheerde den volgenden morgen ingevolge de mij verstrekte orders naar het nieuwe legeringsgebied Kesteren Opheusden en Ingen in de Betuwe.
Mijn regiment bleek te behooren tot de Brigade A., aan welke grootere eenheid was opgedragen de Betuwestelling te bezetten en hardnekkig te verdedigen. Deze Betuwestelling strekte zich uit van Ochten aan de Waal tot en met "de Spees" aan den Rijn. "De Spees" is een oude boerderij tegenover de Grebbe gelegen.
De Brigade Commandant verdeelde zijn Brigadevak in twee ongeveer even breede regimentsvakken en gelastte o.m. dat elk der beide vóór regimenten één bataljon aan de Brigadereserve moesten afstaan. Mijn regiment werd linker vóórregiment en naar rechts was ik aangeleund aan 44e Regiment Infanterie, terwijl links van mij aan de overzijde van den Rijn op en om den Grebbeberg 8 Regiment Infanterie (behoorende tot de IV Divisie 2e Legerkorps) gelegerd was. De Rijn behoorde tot 8 Regiment Infanterie.
De beide bataljons van de Brigadereserve van Brigade A. waren respectievelijk te Echteld en te Ingen ondergebracht.
Tot de Brigade A. behoorde onder meer het 22e Regiment Artillerie, bij de Mobilisatie opgericht en van zwakke samenstelling. Het regiment telde aanvankelijk twee Afdeelingen van 7 veld, elke Afdeeling slechts twee batterijen sterk. In Maart 1940 kwamen ook de ontbrekende 3e batterijen ter beschikking. Echter de 3e Afdeeling, die belast had dienen te worden met "Algemeene opdrachten" is nimmer gevormd. Tot deze Algemeene opdrachten behoorde onder meer het bestrijden van de vijandelijke artillerie. Deze taak werd nu in de oorlogsdagen opgedragen aan een Afdeeling zeer verouderd geschut, afkomstig uit de Vesting Holland.
Luchtdoelgeschut was in het vak van Brigade A. niet aanwezig. Wèl was een batterij opgesteld in het linker nevenvak, westelijk van den Grebbeberg, die in de oorlogsdagen prachtig werk heeft verricht.

Na een eerste bespreking met den Brigade Commandant kregen de regimentscommandanten het bevel tot het verkennen van de Stelling. Er bleek niets voorbereid. Materialen en gereedschappen waren zooals in 1914 in Noord Brabant wèl het geval was niet opgeslagen, noch in de buurt voorradig. Omtrent de inundatie was niets bekend; de gegevens waren sedert jaren niet meer bijgehouden.
Dwars door de Betuwe loopt in een rechte lijn van Ochten in noordoostelijke richting naar "De Spees" de zoogenaamde Liniedijk, ter lengte van circa 4 kilometer. De breede dijk aan de oostelijke zijde beschermd door een circa 15 meter breede gracht behoorde ten tijde van Prins Maurits tot een belangrijk stelsel van verdedigingswerken in deze streken. En aangezien het Bureau Stellingbouw reeds eenige moderne kazematten en gietstalen koepels in deze dijk had ontworpen, respectievelijk in aanbouw had, scheen het welhaast geen vraag meer of deze lange en rechte dijk, dwars door het polderland, zou de toekomstige frontlijn moeten worden! Een frontlijn, welke ik in een modernen oorlog uit den booze achtte.
Maar een Besluit moest worden genomen. Mijn regiment moest aan het werk, de voorloopige Verdedigingsbevelen moesten worden uitgegeven. Een aanval uit het oosten kon immers elken dag losbarsten. En in November 1939 is het dan ook bijna zoo ver geweest. Dus werd de Linie frontlijn.

Ik deelde mijn regimentsvak in in twee bataljonsvakken, rechts: een breeder vak (Vak Spoorbaan) achter de te verwachten inundatie; links: een smaller vak (Vak "De Spees") circa 1000 meter breed en evenwijdig loopend met den Rijn en den zuidrand van den Grebbeberg. Behalve dus de frontlijn werden nog meerdere lijnen in het terrein met de ondercommandanten vastgesteld als de stoplijn, een grendellijn, een lijn voor de tusschenverdediging en de voorposten weerstandslijn. Een uiteenzetting van de beteekenis van al deze lijnen zou mij te ver en tot technische details voeren, dus laat ik het hierbij.
Al deze gegevens werden in mijn Verdedigingsbevel vastgelegd, een bevel dat uitgroeit tot een lijvig geheel. Het bevat de gegevens omtrent de sterkte van de bezettingen in de twee Vakken van de Hoofdweerstandsstrook, dus ook van de toe te voegen zware mitrailleurs, mortieren, 6 veld en pantserafweerkanonnen; de sterkte en opstelling van de regimentsreserve; de sterkte en de wijze van bezetting van de voorpostenstrook. Voorts bevat dit bevel aanwijzingen omtrent vechtwagen bestrijding, wederzijdsche vuursteun der Infanteriewapenen, ook met de nevenregimenten, waaruit dan weer de vuurplannen kunnen worden opgebouwd. Ten slotte vindt men in dit bevel aanwijzingen voor de telefonische en optische verbindingen, de geneeskundige verzorging, munitieaanvulling enz, Een voornaam punt is ook het uitleven van de bevelen voor de versterking van het terrein, graafwerk, bouw van mitrailleurnesten, schuilplaatsen, commandoposten, hindernissen, schijnstellingen, camouflage.

Gedurende de mobilisatie 1914 / 18 heb ik persoonlijk gedurende 4 1/2 jaar uitstekend een les gehad in de praktijk van de versterkingskunst, zoowel in west Noord Brabant, als later op Walcheren en op Zuid Beveland. Deze ervaring kwam mij nu uitstekend te pas bij het opleiden van mijne officieren en onderofficieren tot leiders en uitvoerders van pionierwerkzaamheden. Pionieren wordt in ons Leger in vredestijd onvoldoende beoefend. Bij een inspectie door den toenmaligen Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht, den Generaal I. H. Reynders en kort daarop door den Commandant van het Veldleger, den Luitenant-generaal J.J.G. Baron van Voorst tot Voorst gelukte het mij toezeggingen te ontvangen voor het aanschaffen van meer gereedschap als schoppen, kruiwagens en kruiplanken, van meer hout, van meer schepen met zand en van tewerkstelling van meer burgerarbeiders. Spoedig verrezen nu meer aarden gevechtsopstellingen, zoowel in de breedte als in de diepte, zoowel in de Hoofdweerstandsstrook als in de Voorpostenstrook. Maar nog was ik niet tevreden. Persoonlijk gevoelde ik meer voor betonbouw. En herhaaldelijk had ik hierover al met mijne chefs gesproken.
Wel zou het Bureau Stellingbouw in mijn vak 3 zoogenaamde stekelvarkens (betonnen kazematten) en 4 gietstalen koepels voor zware mitrailleurs bouwen, doch ten eerste schoot dit werk van Stellingbouw niet op en ten tweede achtte ik dit aantal van 7 bunkers, alle in één lijn, in de frontlijn gelegen, veel te gering.
Bij een nieuw bezoek van den Commandant van het Veldleger einde October 1939 verzocht ik om zelf in eigen beheer een aantal betonnen kazematten te mogen bouwen en mij daarvoor een bepaald bedrag te willen toestaan. Dit verzoek werd ingewilligd.
Reeds den volgenden dag had ik mijn regimentsbetonploeg samengesteld onder leiding van een ijverigen reserve luitenant. De betonploeg bestond uit eenige deskundige onderofficieren en circa 80 manschappen. Er waren timmerlieden bij voor de bekistingen, vlechters voor de beton ijzergeraamten en betonners voor het mengen en storten. Spoedig waren twee betonmolens gehuurd en reeds na eenige dagen kwamen uit Arnhem de schepen met zand en grint, uit Rotterdam cement en het betonijzer, al welke materialen door mij rechtstreeks bij de leveranciers waren besteld.
Met de door mij geraamde gelden vertrouwde ik 10 kazematten te kunnen bouwen. Het zijn er echter 14 geworden. Mijne chefs waren tevreden en ik ook!
Want op 24 December 1939 als Kerstsurprise mocht ik van Commandant Veldleger, gedateerd Hoofdkwartier van het Veldleger 23 121939, nr. 7737 A. de navolgende Tevredenheidsbetuiging ontvangen:

 

    TEVREDENHEIDSBETUIGING
    "Bij verschillende inspecties over den stellingbouw in het aan 46 R.I. ter verdediging toevertrouwd gebied, heb ik kunnen vaststellen:
    Goed inzicht en voortvarenden arbeid. Ik verzoek U mijn betuiging van tevredenheid en waardeering ook te doen kennen aan alle onderdeelen van het Regiment onder Uw bevel.
    "
     
    De Luitenant Generaal,
    Adjudant in B.D. van H.M. de Koningin
    w.g. J.J.G. Baron van Voorst tot Voorst.

Met het navolgend onderschrift bracht ik den inhoud van het schrijven van Commandant Veldleger ter kennis van Regiment:

 

    " Het verheugt mij de bovenstaande tevredenheidsbetuiging van den Commandant Veldleger aan alle onderdeelen van het Regiment ter kennis te brengen. Er is inderdaad, en ik heb U hiervan herhaalde malen doen blijken, met ernst, met ijver en met volharding gewerkt. Ik reken op U allen, dat in 1940 op dezelfde voortvarende wijze zal worden voortgegaan. "
     
    De Luitenant Kolonel,
    Regiments Commandant w.g. J.M. Kolff.

Later heb ik nog eens 10 kazematten bijgebouwd, hoofdzakelijk voor opstellingen in de diepte van de Hoofdweerstandsstrook.

Vermelden wil ik nog een bezoek van Z.K.H. Prins Bernhard einde januari 1940 en van H.M. de Koningin op 2 Maart 1940.

Kort daarop volgde een bezoek van den nieuw opgetreden Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht, den Generaal Winkelman. Dit bezoek en de daarop gevolgde conferentie waren van een zeer vertrouwelijk karakter en werd slechts bijgewoond door eenige leden van den Staf van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht, den commandant Brigade A., den Kolonel J. van Voorthuijsen en den reserve Luitenant Kolonel J.M. Kolff als diens plaatsvervanger. Bij dit onderhoud, waarbij een bepaalde situatie van den rechtervleugel van ons Veldleger onder 't oog werd gezien en zekere dan te nemen maatregelen werden besproken, bleek wel, dat de toestand als zeer ernstig werd beschouwd. Eenige weken later was het dan ook zoo ver.

In den laten avond van 9 Mei 1940 kreeg ik van commandant Brigade A. bericht, dat vanaf de grens zeer verontrustende berichten kwamen en werd mij gelast onmiddellijk met mijn regiment de stelling te bezetten. Ik gaf de noodige bevelen en op 10 Mei om 2.00 kon ik mijn chef rapporteeren, dat de stelling, zoomede alle oorlogscommandoposten volledig waren bezet. Mijn commandopost bevond zich in een versterkte kelder van den Huize "Leuvestein", aan den Kunstweg Kesteren Lienden. Een groot aantal onderkomens van hout en met aarde en plaggen afgedekt, gebouwd in de omringende boomgaarden en daarmede aan 's vijands luchtverkenning onttrokken, bood werkruimte en legering aan het talrijke personeel van den regiments staf. Om ca. 4.00 uur, terwijl ik de opstellingen rondom mijn commandopost inspecteerde, werden plotseling zeer sterke eskaders Duitsche vliegtuigen waargenomen, die op groote hoogte van het zuidoosten naar het noordwesten over Kesteren vlogen. Dit moest wel oorlog met Duitschland beteekenen en kort daarop bereikte mij dan ook een desbetreffende mededeeling van commandant Brigade A.
Helaas ontbrak ons verdragend luchtdoelgeschut. Wij konden dus slechts vuren op de zooveel lager vliegende verkenningstoestellen. Om 5.10 uur kon aan den Brigade Commandant worden bericht: "Vijandelijk vliegtuig stort na beschieting onzerzijds brandend omlaag op circa 300 meter van mijn commandopost."

Ik laat over dezen 10 Mei nog eenige berichten volgen:

  05.30 uur commandant voorposten meldt:
Ontvang vuur van laagvliegende vliegtuigen.
  05.30 uur commandopost Vak Spoorbaan meldt:
Vliegtuigen steken en vuren op Liniedijk. Worden krachtig onder vuur genomen.
  06.20 uur commandant voorposten meldt:
Duitsch vliegtuig neergehaald.
  08.05 uur commandopost Vak Spoorbaan meldt: Vliegtuigen steken en vuren op mijn Commandopost.
  08.36 uur commandant Vak Spoorbaan meldt:
Vijandelijk vliegtuig stort brandend neer richting Ochten.
  15.38 uur commandant Vak De Spees meldt:
Vijandelijke bommenwerpers werpen bommen af boven Rhenen.
  20.45 uur commandant voorposten meldt:
Vijandelijk vliegtuig 200 meter voor voorposten neergeschoten. Inzittende Feldwebel gevangen genomen.

Rustig werd van hoog tot laag op dezen eersten dag de nieuwe belevenis OORLOG doorstaan. Een ieder deed zijn plicht, al was het toch voor velen moeilijk om te wennen aan het plotseling naderend gevaar van fluitende projectielen en rondspringende granaatscherven.

Over Zaterdag 11 Mei wil ik in het kort het navolgende mededeelen.
Op den vroegen morgen van dien dag begon de beschieting door verdragende Duitsche artillerie van den Grebbeberg. Mijn vak kreeg zoo nu en dan een flinke laag mee. Zoo kreeg om 8.45 uur een mitrailleuropstelling van de regimentsreserve een voltreffer, zonder veel schade aan te richten. Om 10.55 uur meldde commandant Vak De Spees, dat in zijn vak eenig vijandelijk granaatvuur viel en om 11.37 uur is het weer de regimentsreserve, die vijandelijke artillerievuur meldt op punten aan den spoorbaan Kesteren Rhenen.
Om 16.40 uur wordt mij door de voor mijne voorposten verkennende Regimentswielrijders Patrouille gemeld, dat Duitsche gemotoriseerde troepen Wageningen zijn binnen gerukt en in mijn eigen vak wordt voor de Voorposten Zetten door lichte vijandelijke troepen bezet. Om ca. 17.00 uur blijkt de telefonische verbinding met de Voorposten verbroken.
Mijn Regiments Hulpverbandplaats aan den Rijn tegenover Rhenen gelegen, moet 1000 meter achterwaarts worden verplaatst wegens het in de onmiddellijke nabijheid herhaaldelijk inslaan van vijandelijke artillerieprojectielen.
Vanaf circa 17.30 uur kan ik vanuit een hoogen waarnemingspost met mijn veldkijker persoonlijk waarnemen, dat aan de overzijde van den Rijn de Nederlandsche voorposten, oostelijk van de Grebbe terugtrekken.
Om 19.20 ontvang ik bericht van commandant voorposten, dat vijandelijke lichte strijdkrachten thans voeling hebben gekregen met mijn voorposten.
Intusschen is de telefonische verbinding met de Voorposten hersteld en om 20.05 uur bereikt mij een bericht van commandant voorposten, dat onze voorposten aan den Rijndijk worden aangevallen vanuit de richting Lakemond en wordt verzocht het afsluitingsvuur nummer 527 af te doen geven. Dit artillerievuur tevoren voorbereid wordt met machtiging van den Brigade Commandant voor de halve tijdsduur afgegeven. Het wordt daarna rustig voor de Voorposten.
Ook de nacht verloopt eveneens rustig.

Zondag 12 Mei 1940, Eerste Pinksterdag.
Om circa 11.00 uur treedt de vijand opnieuw tegen mijne voorposten op, thans tegen de opstellingen nabij de Halte Opheusden aan den Spoorbaan Nijmegen Kesteren. Ons pantserafweergeschut stelt eenige vijandelijke gepantserde auto's buiten gevecht. Deze opstelling ligt daarna onder een zeer hevig Duitsch artillerievuur, waardoor een kanon vernield wordt, doch de bediening ongedeerd te voorschijn komt. Een ander stuk wordt door mij ter vervanging gezonden. Om 11.25 uur is de telefoonverbinding met de Voorposten wederom verbroken. Toch ontvang ik het bericht, dat de vijand tegen den middag tegenover de Voorposten is geweken en trachten mijn Wielrijders patrouilles opnieuw voeling met de Duitschers te krijgen. Om 17.00 uur wordt mij bericht, dat vijandelijke pantserwagens oprukken van Zetten naar Andelst.
Dit wat de voorpostenstrook aangaat. De beide vakken van de Hoofdweerstandsstrook hebben zoowel gedurende den morgen als den namiddag herhaaldelijk aan vijandelijke artilleriebeschietingen bloot gestaan, zonder dat noemenswaardige schade werd aangericht.
Te 17.30 uur bleek uit binnengekomen berichten, dat de vijand ten Noorden van den Rijn was doorgedrongen tot in de oostrand van de Grebbebosschen. Dit gaf mij aanleiding om in de opstelling van mijn regiment eenige ingrijpende veranderingen aan te brengen.

 

    1. De Regiments reserve, bestaande uit een tirailleurcompagnie met toegevoegde wapenen, welke voor en achter den hoogen spoordijk Kesteren Rhenen front OOST was ingegraven, deed ik van front verwisselen. Dit detachement, nog versterkt met eenige Pantserafweerkanonnen, ontving de opdracht stelling te nemen achter de Marsdijk (een dijk zuid van en evenwijdig aan den Rijn) à cheval van den spoordijk Kesteren - Rhenen, front NOORD. Hoofdtaak beletten, dat vijandelijke strijdkrachten den Rhenenschen spoorbrug en den Rijn zuidwaarts overschrijden. De benaming Regimentsreserve werd gewijzigd in Detachement Rhenensche Spoorbrug.
    2. Om mijn langen open linker flank aan den Rijn en tegenover den Grebbeberg tusschen voorposten en frontlijn te dekken vroeg en verkreeg ik van den Brigade Commandant versterking uit de Brigade-reserve en wel een mitrailleurcompagnie. De commandant kreeg opdracht den vijand te beletten den Rijn te overschrijden en voorts alle zich op den rechter Rijnoever vertoonende vijandelijke doelen onder vuur te nemen.

Maandag 13 Mei 1940, Tweede Pinksterdag.
Na een rustigen nacht werd vanaf 5.00 een hevig geschutvuur gehoord uit noordelijke richting.
Om 7.50 uur bericht ontvangen van commandant rechter neven regiment (44e Regiment Infanterie) dat hij onder vijandelijken druk zijne voorposten heeft moeten terugnemen.
Een vijandelijke batterij, gedurende den nacht aan de overzijde van den Rijn, ter hoogte van het Pontveer naar Opheusden in stelling gekomen, wordt door ons artillerie en infanterievuur gedwongen zich naar Wageningen terug te trekken. Alle vijandelijk verkeer van automobielen, patrouilles, ordonnansen langs den Rijndijk, zuidelijk van den Grebbeberg wordt door ons vuur onmogelijk gemaakt. Wel bestrijdt de vijand ons met mortiervuur, hetgeen ons eenige gewonden kost.
Sedert omstreeks 8.00 uur zijn de telefonische verbindingen met alle ondercommandanten verbroken. Berichten gaan thans per motor ordonnans en naar de Voorposten ook per postduif, hetgeen zeer omslachtig en tijdroovend is.
Om 12.18 uur bericht ontvangen van regimentsuitkijkpost (Reg. U.P.) dat Rhenen en het terrein noord hiervan onder hevig vijandelijk artillerievuur ligt. Onder verwijzing naar dit bericht en andere soortgelijke mededeelingen door mij ontvangen, dat vijandelijke troepen in de richting van Rhenen oprukken wordt door mij aan commandant Brigade A. voorgesteld commandant IV Divisie te verzoeken de Rhenensche spoorbrug te doen springen. Om ik van commandant Brigade A. bericht, dat mijn voorstel aan commandant IV Divisie is doorgezonden.
Om 13.30 uur wordt mij door mijn regimentsuitkijkpost gemeld, dat op circa 200 meter oost van de Kerk van Rhenen hevig door de Nederlandsche troepen met de Duitsche wordt gevochten. juist toen ik om ca. 14.00 uur mijn zeer hoog gelegen uitkijkpost beklom, verschenen achter elkaar 27 zware Duitsche bommenwerpers, die op den westrand van den Grebbeberg hunne bommen afwierpen. Enorme hooge zwarte rookkolommen, waaruit hier en daar de vlammen hoog oplaaiden, zijn zichtbaar.
Om 16.20 uur ligt het detachement Rhenensche Spoorbrug onder zeer zwaar artillerievuur. Even later blijkt, dat onder dekking van dit vuur Duitsche troepen met zware mitrailleurs het noordelijk bruggehoofd van de brug, zoomede de brugwachtershuisjes hebben bezet. Welgerichte schoten van een sectie 46e Compagnie Mortieren doet de huisjes inééntuimelen.

Ik heb nog niet vermeld, dat op 11 Mei om 13.40 het Opheusdener Pontveer nog onvermeld en in alle rust aan den noordelijke Rijnoever lag. Toen op mijn verzoek aan commandant IV Divisie door tussenkomst van commandant Brigade A. ruim 4 uren later nog geen gevolg was gegeven om de pont te doen zinken, heb ik commandant Vak De Spees opdracht gegeven de pont door vuur van Zware Mitrailleurs onklaar te maken. De pont trotseerde echter deze kogelregen. Daarop is om 18.38 uur de pont door middel van een Pantserafweerkanon tot zinken gebracht. En juist in tijds.

Keer ik thans tot de Rhenensche Spoorbrug terug. Op dezen 13 Mei had ik van commandant Brigade A. om 12.32 uur de mededeeling ontvangen, dat mijn verzoek om de brug tot springen te brengen aan commandant IV Divisie was doorgezonden.
Toen om 16.20 uur Duitsche troepen het Noordelijke bruggehoofd trachtten te bezetten, was de brug dus nog steeds intact. Om 17.58 uur meldde commandant Detachement Spoorbrug, dat de ploeg door de IV Divisie uitgezonden om de lading onder de brug tot ontsteking te brengen, niet zou slagen en sterk gehinderd werd door vijandelijke beschieting. Ik heb toen commandant Brigade A. voorgesteld om de springlading door middel van artillerievuur tot ontsteking te brengen en daartoe enkele kanonnen van de Afdeeling rechtstreeks steunende artillerie naar voren in stelling te brengen. Dit verzoek werd ingewilligd.
Het duurde echter nog tot 19.15 uur en ik begon al aan eenig succes te wanhopen, toen mij vrijwel gelijktijdig de regimentsuitkijkpost en commandant Detachement Rhenensche Spoorbrug berichtten, dat een boog uit de brug en een peiler vernield waren.
Alsof ik het nog niet volhandig genoeg had met mijn bedreigden open linker flank, nu de geheele Grebbeberg in 's vijands handen was en de Duitschers de geheele Betuwe aan hunne voeten zagen liggen, komt om 16.50 uur het bericht binnen van het rechter neven regiment (44e Regiment Infanterie), dat de toestand in dit vak slecht is, dat de vijand ten oosten en ten westen van Ochten de frontlijn heeft doorbroken en dat standgehouden zal worden in de stoplijn.
Opnieuw moesten ingrijpende maatregelen worden genomen. Teneinde aan een bedreiging van mijn zuidelijken flank het hoofd te kunnen bieden, stopte ik dit gat tusschen de inundatie en mijn stoplijn met twee tirailleursectiën, een sectie zware mitrailleurs en twee pantserafweerkanonnen, onttrokken aan de tusschenverdediging. Daarop verzocht ik om 16.55 uur aan commandant Brigade A. machtiging om mijn voorposten te mogen terugnemen en deze aldus vrijkomende troepen als een nieuwe regiments reserve op te stellen in de boomgaarden, noordelijk van den kunstweg Kesteren Lienden bij de driesprong van wegen noordoostelijk van Aalst. Mijn voorstel wordt door den Brigade Commandant goedgekeurd.
Om 17.00 uur gaan de vereischte bevelen uit aan commandant Voorposten tot het innemen van de nieuwe opstelling. Evenzoo krijgen de commandanten van de vakken De Spoorbaan en De Spees hunne aanwijzingen en worden zij ingelicht omtrent de nieuwe situatie.
Persoonlijk zie ik de toestand, waarin ons Veldleger is komen te verkeeren, als ongunstig. Natuurlijk laat ik deze meening niet blijken. Ik verwacht, dat ons geheele Veldleger gedurende den nacht zal moeten teruggaan, misschien wel tot in de Vesting Holland.

Nadat ik al de boven aangegeven maatregelen had genomen, bleef het verwonderlijk rustig in mijn vak. Ik achtte dit een juist oogenblik om met mijn belde bataljonscommandanten de situatie onder de oogen te zien; hen nu reeds de noodige maatregelen in overweging te geven, die zij na ontvangst van mijn eventueel Bevel voor een Terugtocht zouden hebben te nemen. Voor alles wenschte ik eenheid in de uitvoering en de noodige voorzieningen, dat de terugtrekkende colonnes op de weinige oost west loopende polderwegen, elkaar niet zouden hinderen. Ook over de taak en de samenstelling van het achter te laten Scherm, over de daarbij in te deelen officieren en over het handhaven van een goede marschdiscipline wilde ik mijne opvattingen ten beste geven.
Het beoefenen van een "Terugtocht" had ik meerdere malen op mijn Oefenprogramma geplaatst, doch steeds was dit punt geschrapt. De terugtocht mocht klaarblijkelijk niet worden beoefend! Te elfder ure moest ik nu wel mijn belde ondercommandanten een korte theorieles geven.
Zoo had ik om 18.00 uur een bespreking met commandant 2e bataljon 46e Regiment Infanterie (commandant Vak De Spees) en om 18.25 uur voerde ik een overeenkomstig gesprek met commandant 3e bataljon 46e Regiment Infanterie (commandant Vak de Spoorbaan).
Klokslag 19.00 uur was het uit met de rust en brak de hel plotseling over mijn geheele vak los. Commandant Vak De Spoorbaan meldt om 19.00 uur "Hevig vijandelijk artillerievuur uit de richting Druten. Commandant Vak De Spees meldt om 19.05 uur: "Liggen onder hevig vijandelijk artillerievuur uit de richting, Wageningen." En vrijwel gelijktijdig bengsde en kletterde het ook rondom mijn Commandopost uit de richting Grebbeberg.
Om 19.30 ontving ik van commandant Brigade A. de Bevelen voor den Terugtocht, bevelen welke ik helaas al had verwacht. De terugtocht moest onmiddellijk worden aangevangen, met dien verstande, dat de lijn Tiel - Amerongen niet voor 22.00 uur mocht worden overschreden.
Nadat ik de bevelen voor den terugtocht aan commandant Staf 46e Regiment Infanterie en aan compagnieën van het 2e en 3e bataljon 46e Regiment Infanterie had verstrekt, werd begonnen de Commandopost te ontruimen.

En zoo moest ik een stuk van de Betuwe aan den vijand prijs geven, een stuk vaderlandschen bodem, dat mij in al die maanden lief was geworden. Maar ik moest ook een landstreek prijs geven, waaraan de "Oudste tak" van ons geslacht met zoovele banden is verbonden sedert in 1670 Ds. Gualtherus Kolff een beroep te Vuren en Dalen aannam en zijn zoon Ds. Georges Justinus in 1699 te Brandwijk werd beroepen en daarna te Spijk. Vele verwanten hebben in latere jaren als dijkgraven en heemraden van de Tielerwaard hun sporen verdiend; anderen hebben functies in de Lands en Provinciale regeeringen bekleed. Maar er waren ook schouten en burgemeesters en de gemeente Deil kent sedert 1804 een schout, later een burgemeester Kolff, dus thans meer dan 150 jaren achtereen.

Ik ben afgedwaald. Sedert de militaire situatie slechter was geworden, onze IV Divisie, ten noorden van den Rijn was teruggegaan en mijn linker flank dus open lag en hetzelfde het geval was met de troepen rechts van mij rondom Ochten, had ik mijn regiment naar alle kanten front doen maken, gelijk een egel en zoo wachtte ik de gebeurtenissen af. Teruggaan neen en zeker niet vrijwillig!
Toen kwam dat verschrikkelijke bevel: "Het Bevel voor den Terugtocht."
Ik moest natuurlijk gehoorzamen. Maar 't viel bitter hard.
Onder dekking van het Scherm vond de terugtocht in goede orde plaats. Het was een sombere, droefgeestige marsch. Op vele plaatsen zag men in het nachtelijk duister de vuurhaarden van brandende woningen. Herhaaldelijk werden onze colonnes, waarvan de afdeelingen op groote onderlinge afstanden moesten marcheeren, met mitrailleurvuur uit vliegtuigen bestookt. Het is wel aan de omstreeks 01.00 uur opkomende mist en grondnevels te danken geweest, dat slechts weinige verliezen werden geleden.
In den morgen van 14 Mei, omstreeks 6.00 uur bereikten na dezen langen en vermoeienden marsch van omstreeks 50 kilometer de eerste afdeelingen van mijn regiment Vianen.

Dinsdag 14 Mei 1940.
Ik verlangde zelf wel heel erg naar wat rust na deze vier lange dagen en nachten vol zorgen en beslommering. Maar als Commandant van het Kantonnement Vianen wilde ik toch eerst nog persoonlijk mijne maatregelen treffen. Want behalve mijn eigen regiment met de toegevoegde wapenen en ook het thans teruggekeerde Ie bataljon moest in het kleine voormalige vestingstadje Vianen legeringsruimte toegewezen worden aan 8e Grensbataljon, 6e Escadron 1e Regiment Huzaren, 6e Compagnie Luchtdoelmitrailleurs, 9e Compagnie Pioniers, en een Detachement Aan en Afvoertroepen Brigade A.).
Aan de Bataljons commandanten en aan de Commandanten van de op zich zelf staande binnen marcheerende troepen werden de rayons aangewezen, welke voor de legering van hun onderdeel bestemd waren. Tevens werd gelast, dat niemand zich op straat mocht bevinden. Voorts dienden alle voertuigen onderdeelsgewijze in de zijstraten te worden opgesteld. Zoodoende bleef de zeer breede Voorstraat, die het stadje van Noord naar Zuid doorkruist, vrij voor doorgaand verkeer. In deze Voorstraat was mijn commandopost gevestigd en tevens bevond zich in het Gebouw van het Kantongerecht, ook in de Voorstraat, de Politiewacht onder bevel van een officier, die voor het handhaven van rust en orde in het Kantonnement diende zorg te dragen.
Het werd al spoedig stil in het stadje. Men sliep of rustte binnenshuis. Tegen 11.00 uur was het met de rust gedaan. Duitsche vliegtuigen schoten onafgebroken met mitrailleurs in de straten of lieten lichte bommen vallen, waardoor toch nog in den loop van den dag eenige gewonden zijn gevallen.
Om 16.30 uur ontving ik het bevel om mij om 17.00 uur bij commandant Brigade A op diens commandopost te vervoegen. De Kolonel van Voorthuijsen deelde aan de Regiments commandanten van zijne Brigade mede, dat wij thans waren ingedeeld bij het 3e Legerkorps (Commandant de Generaal Majoor van Nijnatten). De Kolonel achtte de toestand ernstig en met het oog op het luchtgevaar werd het niet wenschelijk geacht de troepen gedurende den nacht in de kwartieren te laten verblijven. De brigade zou in verzamelvorm den nacht doorbrengen in de open lucht, buiten de bebouwde kommen van het legeringsgebied.
Aan mij werd opgedragen 46e Regiment Infanterie in colonne met groote afstanden op te stellen in de boomgaarden oost van den weg langs het Merwedekanaal, front zuid, met het hoofd bij de Biezenmolensche Brug.
Ik keerde terug naar mijn commandopost te Vianen, waar ik intusschen de Bataljons commandanten had doen bijeenkomen, juist nadat ik mijne bevelen aan mijn ondercommandanten had uitgegeven en gelast, dat de bevolen verzamelvorm onmiddellijk moest worden ingenomen, kwamen er geruchten door, dat Rotterdam brandde en dat de Nederlandsche troepen de wapenen zouden hebben neergelegd. Kort hierop ontving ik van commandant Brigade A. het bevel:
"Verzamelvorm niet innemen, troepen blijven legeren in hun rayons."
En weer niet veel later kwam de droeve mededeeling van den Brigade Commandant, den Kolonel van Voorthuijsen, dat Nederland heeft moeten capituleeren. Zie in dit verband ook het Bericht van den Reserve kapitein der Artillerie Mr. J.M. Pilaar met betrekking tot het overbrengen van deze mededeeling namens commandant 3e Legerkorps aan commandant Brigade A.
Den volgenden morgen hoorde geheel 46e Regiment Infanterie, officieren, onderofficieren en manschappen met ontroering de Proclamaties aan van Commandant Veldleger, van Commandant Brigade A. en van mijzelf, waarbij het vertrek van H.M. de Koningin werd medegedeeld en de afgedwongen capitulatie onder bedreiging met verwoesting van al onze groote steden, naar voorbeeld van Rotterdam.

Wij waren dus krijgsgevangen en moesten wapens, munitie en alle voertuigen inleveren. Erg gebrand waren de Duitschers op onze paarden, op de pantserafweerkanonnen en ook op de keukenwagens. Een belangrijk deel van de wapens en de munitie was tevoren reeds in de Lek en in mestputten verdwenen. Maar er bleef toch nog veel over, dat met schepen naar Gorcum moest worden afgevoerd. Een Escadron van een Duitsche Verkennings afdeeling was met onze bewaking in Vianen belast. Wij hebben in het geheel geen hinder van deze Duitschers ondervonden en konden ons vrij in het kantonnement Vianen bewegen. Na verloop van een tiental dagen werd ditmaal in twee dagmarschen naar ons oorspronkelijk rayon Ingen Kesteren Opheusden teruggemarcheerd. Onderweg was het regiment ingekwartierd in Zoelmond en Ravenswaay.
Geleidelijk aan werd 46e Regiment Infanterie gedemobiliseerd. Enkele officieren gingen over naar den Opbouwdienst, de meesten gingen gelukkig naar huis en zelf trok ik 30 Juni 1940 voorgoed mijn uniform uit.
Of het voor goed zou zijn? Ik heb al die jaren het tegendeel gehoopt, al die lange jaren van de bezetting, waarbij ik een korten tijd in het Oranje Hotel heb doorgebracht, in één cel met twee dappere jonge kerels, Ir. van Hattem uit Den Haag en Spanjer uit Amsterdam, die beiden wel wisten, dat hun dagen geteld waren en die zich zoo geweldig kranig hebben gedragen.
Nadat ik uit het Oranje Hotel was ontslagen, mijn huis te Wassenaar en later ook dat te Epe (G.) door de Duitschers was gevorderd, heb ik met mijn gezin aan boord van een intusschen aangekocht woonschip nog eenige jaren door het land gezworven. Ten tijde van de bevrijding 5 Mei 1945 lagen wij in een achterafsloot te Sassenheim.
Toen bleek, dat het Legerbestuur geen prijs meer stelde op de medewerking van de oudere officieren, was ik wel pijnlijk getroffen. Om na een dienstverband van bijna 45 jaren, zoo zonder meer aan den dijk te worden gezet, het griefde mij wel heel erg.
Totdat geheel onverwacht, met de eerste post van 10 Mei 1947 het navolgend schrijven van Zijne Exelentie den Minister van Oorlog mij bereikte:

 

    MINISTERIE VAN OORLOG
    Geheim La. W. 83
    Onderwerp: titulaire Rangsverhoging

    's Gravenhage, 9 Mei 1947

    Het is mij een eer en een genoegen U mede te delen, dat het Hare Majesteit de Koningin heeft behaagd U bij Hoogstderzelver Besluit van 1 Mei 1947, Nr. 18 met ingang van 10 Mei 1947, de titulaire rang toe te kennen van Reserve Kolonel.
    Met deze bevordering moge ik U mijn hartelijke gelukwensen aanbieden.

    DE MINISTER VAN OORLOG
    w.g. A.H.J.L. Fiévez

Onder de vele gelukwenschen, die ik ter gelegenheid van deze bevordering mocht ontvangen, wil ik hier noemen die van mijn vroegeren chef, den Commandant van het Veldleger, den Luitenant Generaal b.d. J.J.G. baron van Voorst tot Voorst, een chef, die mij een groote vrijheid heeft gelaten om naar eigen inzichten mijn vak te versterken en ter verdediging in te richten.

BERICHT van den reserve Luitenant Kolonel J.M. KOLFF, Commandant van het 46e Regiment Infanterie. (6)

Alvorens mijn Bericht te beëindigen, wil ik toch nog een enkel woord aan mijn medewerkers wijden.
Daar was in de allereerste plaats de kapitein M.A.A. Strijers, die vanaf het begin van de mobilisatie tot omstreeks 23 April regiments-adjudant, dus mijn rechterhand was geweest. Hij was lichamelijk niet sterk, doch was overigens een voortreffelijk medewerker. Op advies van den regimentsarts moest hij 6 weken volledig rust nemen en dus vertrok hij naar Epe, zijn woonplaats.
Daar zat ik dan nu met elken dag kans op een oorlog en geen van de reserve kapiteins van mijn regiment (beroepskapiteins had ik niet meer) geschikt om den kapitein Strijers voor langeren tijd te vervangen.
Tot daar, einde April een compagnie Pantser Afweer Geschut min twee Sectiën op mijn regiment gedirigeerd werd; het geheel stond onder bevel van den kapitein L.T.F.J.S. van Embden. De lezer zal zich herinneren, dat ik einde Maart 1940, ter gelegenheid van het bezoek van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht, den Generaal Winkelman (zie introductie) naar aanleiding van diens vertrouwelijke mededeelingen om meer Pantserafweerkanonnen gevraagd had.
Nu kreeg ik niet alleen de kanonnen, maar wat nog veel belangrijker was, een kapitein adjudant. Het zal U wel duidelijk zijn, dat ik den kapitein van Embden onmiddellijk tot regiments adjudant bestemde, al had hij aanvankelijk niet veel animo voor deze functie. Hij meende namelijk als een kat in een vreemd pakhuis te komen.
Ik heb daarop eenige dagen lang met den kapitein van Embden mijn geheele vak tot in de verste uithoeken doorkruist en met hem alle opstellingen bezocht en toegelicht welke taken aan de onderscheidene wapenen waren toebedeeld, hetgeen nader aan de hand van kaarten en vuurplannen werd verduidelijkt.
Inderdaad brak eenige dagen later de verwachte oorlog uit. Maar ik aarzel niet te verklaren, dat in de samenwerking tusschen den kapitein van Embden en mij gedurende de oorlogsdagen en ook later niets heeft ontbroken en dat wij, die elkaar vroeger niet kenden, groote vrienden zijn geworden.

En dan wil ik hier gaarne herdenken al wat officieren, onderofficieren en manschappen van de drie bataljons en de toegevoegde wapenen hebben gedaan; zij hebben een groote plichtsbetrachting en goede discipline getoond en de nachtelijke terugtocht van 13 op 14 Mei, van circa 50 kilometer van uit het gebied om Kesteren naar Vianen na vijf dagen en nachten onafgebroken dienst, zonder aflossing, grenst aan het ongelooflijke.
Met evenveel genoegen denk ik terug aan veldprediker en aalmoezenier, aan den regimentsarts en zijn zes bataljonsartsen, aan den paardenarts en aan den officier, belast met het toezicht op het automateriaal. Zij verdienen lof; zij behoorden tot de ouderen, zij hadden meer ervaring en zij wisten zoo noodig zelfstandig te handelen.
Op mijn commandopost had ik een aantal officieren te werk gesteld, onder meer als plaatsvervangend regimentsadjudant, als uitkijk officier en eenige officieren ten behoeve van de registratie en sorteering van de vele inkomende en uitgaande berichten, want dit werk ging dag en nacht door.

De President van Liberia had mij eens bij een bezoek aan een Stamhoofd in de binnenlanden voorgesteld als "This white man, who has my ears and eyes in a country very far away, where the gin comes from." Ik had dat van die ooren en oogen goed onthouden en ik had dat verhaaltje telkens weer opnieuw bij theorieën aan mijn officieren voorgehouden. Het heeft geweldig ingeslagen en men begreep, dat wanneer men van mij bevelen wenschte te ontvangen vanuit de duisternis van mijn commandopost en over het ledig gevechtsveld, men berichten diende te zenden en nog eens weer berichten, ook negatieve vanuit het voorterrein, de frontlijn en de flanken.
Het gevolg is geweest, dat toen de oorlog eenmaal was uitgebroken de telefoon in mijn commandopost roodgloeiend stond en dat het Register voor Inkomende en Uitgaande Berichten en Bevelen tot een dik boek is uitgegroeid. Ik heb dit boek in mijn veilige bewaring behouden, waarbij ook nog zijn te voegen vele motorordonnansberichten en enige postduivenmeldingen van de Voorposten d.d. onder meer 13 Mei, 11.30 uur.
Belangrijke berichten werden doorgegeven aan J 67 (Jan 67), de schuilnaam voor C. Brigade A. Alle onderdeelen hadden een schuilnaam, zelf was ik Lodewijk 87. Maar Jan 67 komt zelf maar sporadisch als afzender van een Bericht of Bevel voor. Men is daar dus schijnbaar wel tevreden geweest over 46e Regiment Infanterie.
Bepaald enthousiast bleek men daar na den oorlog over de prachtige en goede berichten, die het Brigade Hoofdkwartier door mijne zorgen had doorgekregen en daarvan een dankbaar gebruik had gemaakt om ook de commandant IV Divisie in te lichten, die vrijwel geheel verstoken moet zijn gebleven van berichten uit zijn eigen voorste lijn.

En dan nu nog een enkel woord over de Rhenensche Spoorbrug. Toen op Maandag 13 Mei om 12.25 uur de vijand het Noordelijk bruggehoofd bij Rhenen bedenkelijk dicht naderde, vroeg ik mij af of het nu niet de hoogste tijd werd om de brug te doen springen. De rivier de Lek en dus ook de overgangen behoorde tot het vak van de IVe Divisie. Ik verzocht dus op dien 13 Mei aan commandant Brigade A. om over het springen van de brug overleg te willen plegen met commandant IV Divisie.
Om 12.32 uur berichtte commandant Brigade A. mij, dat aan mijn verzoek gevolg was gegeven.
Maar er gebeurde niets en intusschen drongen de Duitschers steeds verder op en zooals reeds in mijn Bericht medegedeeld, lag mijn Detachement aan de Spoorbrug om 16.20 uur onder zeer zwaar Duitsch artillerievuur. Onder dekking van dit vuur bezetten de Duitschers het noordelijk bruggehoofd, zoomede de belde brugwachtershuisjes. Om 17.58 uur bleek, dat de vernielingsploeg, uitgezonden door de IVe Divisie, de springlading niet meer kon bereiken. Ik stelde toen commandant Brigade A. voor om de springlading door middel van artillerievuur tot ontsteking te brengen, welk verzoek werd ingewilligd. Eindelijk om 19.15 uur ontving ik de verheugende tijding, dat een boog en een peller uit de brug vernield waren en juist op tijd tegenover de steeds opdringende Duitschers.
Ik ben over deze brug wat uitvoerig geweest. Er is namelijk vele maanden later vanwege een hoogeren officier, verbonden aan den Staf van het Hoofdkwartier Veldleger beweerd, dat ik geen maatregelen zou hebben mogen nemen tot het opruimen van die brug, want ik zou niet hebben kunnen beoordeelen of de brug nog eens noodig zou zijn geweest voor het overtrekken van "Bondgenootschappelijke troepen"! Ik vond dit een bekrompen standpunt. Inlichtingen omtrent de eigen en vijandelijke posities hebben wij nimmer gekregen, doch uit onze eigen - toch min of meer gebrekkige radioberichten - wisten wij maar al te goed, hoe naast ons Veldleger, de Belgische troepen en evenzoo de Fransche en Engelsche legers in snel tempo teruggingen. Hadden wij dan voor 'Bondgenootschappelijke hulp' te wachten? Mijn gedachtengang was: de brug weg en geen Duitsche tanks in den rug van onze troepen in Noord Brabant.
Had het met de brug soms juist zoo moeten gaan als met de groote veerpont bij Opheusden, die op 11 Mei nog in alle rust aan den noordelijke oever van de Lek lag? Ik heb die pont om 18.38 uur door artillerievuur tot zinken doen brengen. In den goeden ouden tijd zou een korporaal voor zijn onderofficiers examen zijn gezakt, wanneer hij verzuimd zou hebben om tijdig een roeibootje van den vijandelijken oever te hebben weggehaald.

Ten slotte, moge ik nog hieraan toevoegen, dat door mij niet steeds die afkortingen bij het aanduiden van militaire onderdeelen en benamingen zijn gevolgd, zooals deze in onze Reglementen en Voorschriften waren voorgeschreven. Deze afkortingen zouden het Bericht voor niet deskundige lezers moeilijk te volgen hebben gemaakt.

Johannes Marius Kolff, werd geboren in Rotterdam op 16 oktober 1883, hij was lid firma Goudzwaard & Kolff, cargadoors en expediteurs, consul van Liberia te Rotterdam, reserve officier infanterie, laatst luitenant-kolonel, kolonel titulair en lid gemeenteraad van Wassenaar. Hij overleed op 9 oktober 1958.

www.kolff.nl, met dank aan de familie.

1165