Verslag van reserve-luitenant-kolonel Dr.Mr. J. Smit

Druten, 31 Mei 1940.

Verslag van hetgeen ik persoonlijk heb meegemaakt op Maandag 13 Mei 1940 gedurende
den tijd, dat ik onder bevel stond van C.- IV Divisie met korte inleiding en kort slot.

  Op Zondag 12 Mei 1940 was ik kantonnements-commandant in het kantonnement Maurik. Afgezien van eenige kleinere onderdeelen stonden daar onder mijn bevel I en II-24 R.I. en I-16 R.A. Ten westen van Maurik lag III-24 R.I. in het kantonnement Beusichem. Kantonnements-commandant aldaar was reserve-majoor de Kruyff.
  In den loop van den dag hoorde ik, dat I-24 R.I. en I-16 R.A. bevel hadden ontvangen over den Rijn te gaan; ik hield alzoo onder mijn commando II en III-24 R.I.
  In den namiddag, ik herinner mij niet hoe laat, kwam het bevel, dat II en III-24 R.I. zich naar Amerongen moesten begeven; III-24 R.I. had dit bevel reeds regelrecht ontvangen buiten mij om.
  II-24 R.I. trok met spoed bij Maurik over den Rijn; ik was met mijn staf vooruitgegaan en meldde mij bij kolonel Nijland, Commandant Brigade B. De Kolonel bevond zich bij den viersprong van kunstwegen ten N.W. van kasteel Amerongen (159,70-445,30). II-24 R.I. was intusschen aangekomen en wachtte in marschcolonne op den weg, die van het pontveer benoorden Galgheuvelsche Straat naar Amerongen loopt.
  Onder mijn bevel kwamen III-24 R.I. en 11 G.B.; beide bataljons waren, toen ik mij bij den kolonel Nijland meldde nog niet aanwezig.
  Gedurende den volgenden nacht vernam ik, dat II-24 R.I., twee bataljons van 29 R.I. en een bataljon van 20 R.I. een tegenstoot zouden doen onder bevel van overste Land, den vroegeren commandant van de Groep Maas-Waal. Van overste Land zou ik zelf ook nog andere aanwijzingen ontvangen.
  Overste Land deelde mij mede, dat III-24 R.I. en 11 G.B. met auto's zouden worden vervoerd, nadat eerst drie andere bataljons door dezelfde autocollones waren getransporteerd, die ons zouden vervoeren.
  Ik kreeg opdracht na het vervoer met de beide bataljons te rusten in het bosch ten Westen van den Kunstweg, die vanaf Kp. 107 aan den Kunstweg Elst-Rhenen in N.O. richting loopt, de beide bataljons moesten worden opgesteld ter hoogte van de villa van den heer Waller.

  Ik bleef bij de besprekingen van overste Land met de Bataljons-commandanten, die onder zijn bevel kwamen. Bij deze besprekingen vernam ik, dat de vijand in het bosch ten noorden van den Rijn en ten oosten van den spoorlijn Kesteren-Vreeswijk tot in de stoplijn was doorgedrongen, dit was het bosch waarin Ouwehand's dierenpark ligt.
  Aangezien de overste Land met vier bataljons op een andere plaats een tegenstoot moest doen en ik hoorde, dat wij de laatste troepen waren, die de IVde Divisie kwamen steunen, vermoedde ik, dat I-24 R.I., welk bataljon mij was afgenomen, bestemd was (of bestemd was geweest) voor een tegenstoot in het bosch van Ouwehand's dierenpark. Dit vermoeden is later bevestigd.
  III-24 R.I. en 11 G.B. bleven zeer lang weg; III-24 R.I. was in verband met de overgangsmoeilijkheden over den Rijn, eerst van Beusichem teruggemarcheerd naar Culemborg, daar den Rijn overgestoken en toen doorgemarcheerd naar Amerongen; het kwam in Amerongen in zwaar vermoeiden toestand aan; onmiddellijk gevolgd door 11 G.B. Bij aankomst van III-24 R.I. en 11 G.B. waren de drie andere bataljons in Amerongen, die de tegenstoot onder overste Land moesten doen, nog niet allen vervoerd; III-24 R.I. en 11 G.B. bleven aan den kant van den weg rusten. Toen deze bataljons aan de beurt van inladen waren, geschiedde dit in zeer snel tempo.
  Ik ging achter III-24 R.I. en kwam aan in villa Waller; van te voren had ik gelast, dat III-24 R.I. en 11 G.B. elk een bivak moesten betrekken in het bosch, dat van Kp. 107 in N.O. richting loopt.
  III-24 R.I. en 11 G.B. zouden op mijn bevel aldus rusten. Zie schets.

  Toen ik bij Kp. 107 aankwam, zag ik tot mijn groote ontsteltenis, dat onderdeelen van I-24 R.I. (bataljon Bückert) in groote verwarring van Rhenen in de richting van Elst terugvloeiden. Ik gelastte hierop den C.-Vbd. A., den reserve-kapitein Ir. Bongaerts, die in mijn onmiddellijke nabijheid was, deze troepen tegen te houden en te verzamelen. Tegelijk gaf ik gelegenheid om te eten.
  Ik reed vervolgens door naar mijn Commandopost In villa Waller, waar ook de commandopost was van I-16 R.A. Daar meldde ik mijn aankomst aan Commandant IVde Divisie. Ik ging vervolgens weer naar Kp. 107 terug en ordende de terugtrekkende troepen, die zoowat 150 man sterk waren. Er was één luitenant bij, de reserve tweede luitenant Beets. Ik liet het personeel weer volgens de compagnieën indeelen en maakte kapitein Krijnen Bataljons Commandant en den luitenant van der Sluys Veer, den s.m.i de Kraker, den luitenant Beets en den vaandrig Philippa Compagnies-commandanten, resp. Commandant van 1,2,3, en M.C. De compagnieën hadden de sterkte van secties; ik had de indeeling echter aldus gemaakt, omdat ik op nog meer terugvloeiende troepen rekende.
  Terwijl de tropen werden ingedeeld, besloot ik aan Commandant IVde Divisie te verzoeken mij toe te staan I-24 R.I. weer in het vuur te brengen. Bezwaren hiertegen waren er m.i. niet. III-24 R.I. en 11 G.B. stonden respectievelijk onder bevel van majoor de Kruyff en majoor Bender, die beiden op het punt stonden om overste te worden. Majoor de Kruyff had al zijn Compagnies-commandanten nog, waaronder een kapitein, die vlak voor zijn bevordering tot majoor stond. III-24 R.I. en 11 G.B. waren zwaar vermoeid en niet in staat iets te doen; het was toen 13 Mei en naar ik meen omstreeks 8.30.
  Ik zelf voelde mij, hoewel ik sinds den morgen van 9 Mei 1940 slechts ongeveer zes of zeven uur had geslapen fit en was volkomen helder in mijn denken; ik rekende er op om na I-24 R.I. te hebben teruggebracht, zelf weer het bevel over III-24 R.I. en 11 G.B. op mij te nemen.
  Ik had intusschen poolshoogte genomen bij de teruggetrokken troepen van I-24 R.I.; mijn vermoeden was juist geweest, het bataljon had een aanval gedaan in het bosch van Ouwehand's dierenpark. Ik informeerde naar den vijand; slechts weinig Duitschers waren gezien. De meeste soldaten hadden één, twee of drie Duitschers gezien; een soldaat had er zes geteld. De Duitschers waren in het blauw gekleed. Later hoorde ik dat deze "blauwe jongens" stoottroepen waren behoorende tot de S.S. Zij waren overal doorgedrongen, niet alleen in het bosch beoosten den spoordijk bij Rhenen, maar ook bezuiden den weg Rhenen naar Elst. Zij schoten vanuit boomen en veroorzaakten met hun knetterpistolen paniek. Ik kreeg trouwens sterk den indruk, dat de oorzaak van het terugtrekken een paniek was; ik hoorde o.a. dat I-24 R.I. toen het optrok in het bosch was meegesleurd door een M.C. van 11 R.I., ik meen van den kapitein Steenbergen, welke compagnie in volslagen wanorde terugrende onder het geroep van "Daar komen de Duitschers".
  Zooals ik reeds vermeldde stond mijn plan vast om C.-IV Divisie te verzoeken mij toe te staan, I-24 R.I. weer in het vuur te brengen. Ik had hiermee nog andere bedoelingen. Uit de wijze waarop de beide bataljons, die ik onder mijn bevel had, III-24 R.I. en 11 G.B, waren gelegerd, kon ik afleiden, dat ik òf met deze bataljons een tegenaanval zou moeten doen òf een eventueelen doorbraak afdammen.
  Kon ik nu naar voren gaan, dan was ik in de gelegenheid mij persoonlijk een beeld van den toestand te vormen. Juist toen ik dit alles had overdacht (dit alles geschiedde in een zeer kort oogenblik) kwam een motorordonnans van C.-IV Divisie, die mij zei, dat hij mij bij dezen moest brengen. Met groote snelheid ging ik naar C.-IV Divisie; het gereorganiseerde I-24 R.I. bleef intusschen eten. Ik meldde mij bij C.-IV Divisie en verzocht het teruggevloeide I-24 R.I. in het vuur te mogen brengen; de kolonel stond dit mij toe. Ik haastte mij weer weg; de kolonel riep mij na: "De spoordijk moet gehouden worden". Met drie kruisjes was ik weer bij Kp. 07. Van mijn staf nam ik mee de regimentspatrouille, die ik vooruitzond. Ik zelf volgde per auto, raampjes naar rechts open vanwege de eventueele scherven, omdat van ten Zuiden van den Straatweg Rhenen-Elst geweervuur kwam van doorgedrongen Duitschers, waarschijnlijk stoottroepen; de chauffeur en ik hadden het pistool in de hand. Achter ons volgde I-24 R.I.
  Vlak bij Rhenen bij een groot huis aan den linkerkant van den weg, ontmoette ik wielrijders van een wielrijderseskadron; ik kende dit eskadron, omdat het in Winssen had gelegen, dat tot het kantonnement Druten had behoord, waar ik het bevel had gevoerd. Dit eskadron was op de terugtocht. Ik liet het halthouden achter een groot huis en liet den ritmeester, van Pallandt bij mij roepen.
  Hier sprak ik de huzaren en I-24 R.I. toe; ik zag kans het moreel weer te herstellen. Nu ik een behoorlijk aantal troepen onder mijn bevel had, gelastte ik den ritmeester van Pallandt Zuidwaarts om Rhenen heen te gaan naar den spoordijk; ik zelf besloot Noordwaarts om Rhenen te gaan. De regimentspatrouille zond ik recht vooruit met opdracht links en rechts van de straten te marcheeren met de karabijnen respectievelijk naar rechts en links boven gericht. De regimentspatrouille is naar ik meen, Rhenen binnengegaan maar heeft zich later bij mij gevoegd. Of ritmeester van Pallandt aan mijn bevel gevolg heeft gegeven weet ik niet; ik heb hem later niet teruggezien. Rhenen lag onder zwaar artillerievuur. Ik stelde mij aan het hoofd van het bataljon en sloeg vlak voor Rhenen een weg in, die naar links ging en steeg; het bataljon volgde mij met één. De weg boog naar rechts totdat wij op een weg kwamen, die naar ik meen gebetonneerd was. Deze weg lag onder hevig granaatvuur. Vlak voor ons rechts en links achter ons sprongen de granaten. Naast mij liep een soldaat, die volkomen kalm was; hij zei: "Overste, er is één, die alles in zijn hand heeft (of alles regeert, dat weet ik niet meer)". Deze soldaat is vermist. De troep weifelde, maar ik stak den draak met de granaten en ging door. Ik herinner mij nog, dat ik zei: "Dek je altijd in granaattrechters, er vallen nooit twee granaten in dezelfde trechter". Om het voorbeeld te geven ben ik zelf, ik denk tien seconden in zoo'n trechter gaan liggen. Kapitein Krijnen kreeg hier een "shell shock". Ik ben toen weer opgesprongen en de troep is mij gevolgd. Toen ik meende op de goede hoogte achter den spoordijk te zijn heb ik alles wat mij gevolgd was links uit de flank laten maken en "Verspreiden" gecommandeerd. Ik ben toen voor de verspreide linie uitgegaan met het pistool in de hand en naar ik meen vijf of zes man voor onmiddellijke dekking. Dit was noodig, want ieder oogenblik lagen wij onder vuur van doorgedrongen stoottroepen, die op ons schoten met geweren, lichte mitrailleurs en pistolen (knetterpistolen). Dit vuur kwam uit villa'tjes, die aan den N.W. rand en N. rand van Rhenen zijn gelegen. Nu en dan hield ik heel even halt om het vuur, dat uit een huis kwam te doen beantwoorden. Ik herinner mij niet met zware mitrailleurs te zijn beschoten. Later hoorde ik, dat in het terrein dat wij doorschreden ook zware mitrailleurs lagen. Wij gingen "en tirailleur" voorwaarts. Het ging snel, want ik wilde met spoed den spoordijk bereiken, die langs Rhenen in Noordelijke richting loopt en van waaruit men in het bosch kon komen, waarin Ouwehand's dierenpark is gelegen. Steeds stonden wij onder vuur. Even schieten met geweer en dan weer voorwaarts. Ik herinner mij nog, dat ik met 5 man van de eene villa naar de andere ben gegaan, achter het huis inliepen en er van voren weer uitkwamen. Het doel was, zooals de kolonel had gezegd, de spoordijk. Op een gegeven oogenblik was mijn rechtervleugel bij de Oude Watertoren. Later is mij gebleken, dat de linkervleugel het niet bij had kunnen houden; ik heb dit niet begrepen. Weliswaar wonnen wij snel terrein, maar de linkervleugel had dit eveneens kunnen doen. Wij gingen steeds voorwaarts onder voortdurend vuur van alle zijden van onzichtbare vijanden, behalve nu en dan van uit een huis. Een paar geweerschoten deden dan het vuur zwijgen. Ten slotte kwam ik in een stelling, die achter de stelling achter den spoordijk lag; ik meen, dat het een artilleriestelling was. Hier verzamelde ik ongeveer 50 man, die ik gedeeltelijk in N., gedeeltelijk in Z. richting in deze stelling zond. Ze waren vermoeid door het snelle oprukken. Hier trof ik den ritmeester van der Voort van Zijp met een aantal huzaren en acht lichte mitrailleurs; hij was niet op de juiste plaats en verplaatste zich naar links. Zie Schets.

  Hij wilde mij geen mitrailleurs afstaan. Met eenige manschappen van I-24 R.I. ben ik toen naar voren getrokken naar den spoordijk. Twee van deze manschappen, Kok en Slabbers, zijn toen steeds verder, wat men in het Indische leger noemt, mijn "dardanellen" geweest; Kok is op heden vermist. Met hen ben ik, zooals ik hierboven vermeldde vooruitgegaan tot aan den spoordijk en kwam terecht in een stampvolle loograaf, waarin zich manschappen bevonden van 8 R.I. en 19 R.I.; en naar ik meen ook van 11 R.I. Later hoorde ik, dat dit de reserve van IV Divisie was. In den loopgraaf waren ook eenige Jagers van 24 R.I. Ik heb hier een Sectie-commandant gezien, den luitenant Suylen, een Limburger, die zijn sectie voorbeeldig leidde. Steeds werd de mitrailleur verplaatst naar punten, van waaruit op stoottroepen, die in de boschrand lagen tegenover den spoordijk, werd gevuurd. De troep zelf maakte een matte indruk.
  Ik heb mij in deze loopgraaf verplaatst eerst in Zuidelijke en later in Noordelijke richting en ten slotte, toen ik den Compagnies-commandant heb opgezocht weer in Zuidelijke richting. Hierbij heb ik gezocht naar het punt van waaruit men regelrecht naar "Ouwehand's dierenpark" kon komen, dit in verband met den tegenstoot, dien ik verwachtte, die aan mij zou worden opgedragen. Ik vermoed, dat ik ongeveer drie of vier uur in deze loopgraaf ben geweest. Door ondervraging en nagaan van het voorterrein wilde ik mij een beeld vormen van hetgeen ik bij den tegenstoot zou moeten doen. In het bosch tegenover mij werd op ons gevuurd; in het bosch zelf werd heel weinig gevuurd; nu en dan stegen lichtbollen op, waarvan ik de beteekenis niet kende. Nu en dan kwamen nog kleine afdeelingen uit het bosch, die over den spoorovergang links van de loopgraaf in onze stelling kwamen. Hoewel daar trapmijnen lagen, heb ik persoonlijk gezien, dat Hollandsche soldaten over den spoordijk kwamen; een van deze afdeelingen werd voorafgegaan door een in burger gekleed persoon; deze laatste ging, naar ik meen, later weer terug. Om zekerheid te hebben, dat in het bosch tegenover den spoordijk, weinig vijand lag - hetgeen mijn vaste overtuiging was -, wilde ik patrouilles uitzenden. Ik vroeg hiervoor vrijwilligers, maar niemand meldde zich. Ik heb toen een sergeant van mijn regiment, die zich in de loopgraaf bevond met eenige Jagers gelast een patrouille te loopen naar het bosch. Deze sergeant Renger van I-24 R.I. is in Noordelijke richting gegaan en heeft daar eenige op dit oogenblik uit het bosch teruggekeerde manschappen gesproken. Door hen te ondervragen heeft hij zich een beeld gevormd van den toestand in het bosch. Dit beeld kwam hierop neer, dat er geen georganiseerde Nederlandsche troepen in het bosch waren en weinig Duitschers. Dit klopte met hetgeen ik ook zelf meende op grond van mijn ondervragingen van soldaten en op grond van hetgeen ik bemerkte van het vuur in het bosch.
  Ik heb toen een rapport geschreven aan Commandant IV Divisie, waarin ik mijn bevindingen vermeldde en den kolonel verzocht III-24 R.I. en 11 G.B., die intusschen uitgerust waren tot de tweede stelling te mogen aantrekken, ten einde de verdediging achter de spoordijk te kunnen organiseeren. In het bericht stond, dat de stelling (of de spoordijk), behouden kon worden. Mijn voornemen was dan verder, om zodra ik mijn beide bataljons weer onder mijn direct bevel had, het bosch door een aantal patrouilles naast elkaar te doen zuiveren en deze patrouilles door de beide bataljons te doen volgen. Zoover is het echter niet gekomen. Mijn bericht heeft, zooals ik later hoorde, den C.- IV Divisie bereikt.
  Ik besloot nu terug te gaan, omdat ik hoopte dat C.- IV Divisie bevel tot oprukken zou geven.
  Maar juist toen ik terug zou gaan, kreeg ik verzoek van den Compagnies-commandant of ik bij hem wilde komen. Hoewel dit verzoek aan een overste mij vreemd voorkwam, ben ik toch gegaan, omdat de Compagnies-commandant bij het verzoek liet zeggen, dat hij zelf niet kon komen, omdat hij met de munitieaanvulling bezig was. Na een lange tocht (ik bevond mij op het oogenblik van het verzoek vrijwel aan het N. uiteinde van de loopgraaf), waarbij ik nu en dan ongedekt was en onder vuur kwam, bereikte ik de commandopost van den C.C., een reserve-eerste luitenant, genaamd v.d. Leeuw. Deze zat midden in eenige tegen elkaar geplaatste betonringen, hij had zich zo klein mogelijk gemaakt.
  Juist toen ik binnenkwam, volgde een bombardement van vliegtuigen. Bij elke knal kromp de C.C. nog verder ineen.
  Toen het bombardement ophield, besloot ik weg te gaan. Ik was juist buiten de loopgraaf toen ik zag, dat evenwijdig met mij zich drie personen vanaf de loopgraaf bewogen; het bleken te zijn de C.C., een sergeant met een pistool in de hand en een soldaat. Ik trok mijn pistool, zei een leelijk woord, gevolgd door: "In de loopgraaf, of ik schiet je voor je raap." Als een snoek schoot de C.C. weer in de loopgraaf.
  Met Kok en Slabbers samen ging ik nu terug, over een korte afstand hadden wij dekking. Nu en dan moesten wij hard loopen als er geen dekking was en wij weer even onder vuur kwamen. Ook toen kwam nog een vliegtuig dat bommen afgooide. Eindelijk waren wij op een weg met hooge boomen. Daar was de regimentspatrouille, de commandant oriënteerde mij. Juist toen ik op den weg kwam, sloeg een granaat in een boom vlak voor mij; een van mijn beide dardanellen trok mij terug; de top viel ruischend naar beneden.
  Ik wilde zoo snel mogelijk bij C.-IV Divisie zijn en nam hierom een rijwiel van een van de soldaten van de regimentspatrouille. Na even rijden kwam ik bij een hulpverbandplaatst, ik riep een auto. Een dokter verschafte mij die en reed op mijn bevel met spoed naar de commandopost van C.-IV Divisie. Onderweg passeerde ik majoor de Kruyff; aan hem deelde ik mede, hetgeen ik aan den kolonel ging verzoeken. Tot mijn groote verbazing hoorde ik het navolgende:

  1. Er was een bevel gekomen zonder codewoord om naar het Westen terug te trekken.
  2. De majoor de Kruyff had dit bevel niet opgevolgd, omdat het codewoord ontbrak.
  3. De majoor de Kruyff had verificatie van dit bevel probeeren te verkrijgen aan de commandopost van C.-IV Divisie, maar deze commandopost was verlaten.
  4. De majoor de Kruyff had van kapitein van Harrevelt gehoord, dat deze van C.-IV Divisie had vernomen, dat inderdaad moest worden teruggetrokken.

  Ik was verbaasd en ontsteld; de toestand was heelemaal niet hopeloos; mijn mening was, dat de stelling benoorden den Rijn achter den spoordijk te houden was en dat de Duitschers uit het bosch van Ouwehand's dierenpark te verdrijven waren.
  Ik wilde dit aan den kolonel mededeelen. In vliegende vaart ben ik toen met de auto doorgereden door Elst. In Amerongen ik weet niet meer precies waar, maar ik meen even ten Oosten daarvan stond bij een kruispunt van wegen C.-IV Divisie. Ik meldde mij bij hem en bood aan te helpen de terugtocht te doen staken. Dit was noodig want de IV Divisie was in aftocht. Dit is een te mooi woord, want de aftocht was feitelijk een vlucht. Gedurende eenige uren heb ik daar gestaan en niet anders gedaan dan troepen de vlucht te doen staken. Ik werd hierin bijgestaan door een officier (wie weet ik niet meer) en een soldaat van de artillerie, die zich bij mij had aangemeld.
  Ten slotte hield de terugtocht op; ik had intusschen gehoord, dat C.-IV Divisie last had gegeven een opnamestelling in te richten. De teruggedreven troepen, aan wie gezegd was zich in de richting van den vijand te begeven, zouden uit den aard der zaak na het rechtsomkeert maken en doormarscheeren vanzelf in de opnamestelling terecht komen. Verband bij de terugmarscheerende troepen bestond er niet, ik heb naar ik mij herinner geen enkele hoofdofficier gezien. Er waren zeer veel losse manschappen, groepen, sectiën en een enkele compagnie. De wanorde heeft zich niet uitgestrekt tot 11 G.B. en 24 R.I.
  Op een gegeven oogenblik kwam het bevel: "Terugtrekken". Ik hoorde tegelijk, dat ik niet meer onder het bevel stond van C.-IV Divisie.
  Gedurende de terugtocht van IV Divisie, aan het stuiten waarvan ik meewerkte, deed zich een incident voor.
  Toen ik een troep tegenhield, kwam een kapitein met een gouden zon naar voren; hij was van rijzige gestalte.
  Deze zei mij: "Overste, U wilt er toch geen drama van maken". Aangezien de geheele toestand al één drama was, heb ik hierop niet gereageerd, maar ben op denzelfden voet voortgegaan tot dat de terugtocht geheel was gestuit.
  Later kreeg ik bevel naar Vreeswijk te gaan. Ik ben toen op het oorspronkelijke kruispunt blijven staan en heb alles van 24 R.I. verzameld, wat langs het kruispunt kwam. Ik heb deze troepen in het bedekte terrein laten rusten.
  Onder mijn bevel had ik toen de débris van I en het geheele III-24 R.I., dat hoewel het acht uur onder granaatvuur had gelegen, slechts twee dooden had. Tevens nam ik onder mijn bevel 11 G.B. Ik had den kolonel Commandant Brigade B door monde van kapitein Hooy laten verzoeken, of ik de achterhoede mocht commandeeren. Hierop heb ik geen nader bericht ontvangen. Ik heb toen gewacht tot dat er geen troepen meer voorbijkwamen en ben, nadat ik het achterhoedebevel had uitgegeven en de schemering was doorgezet, over Amerongen, Betonweg, Leersum, Overlangbroek, Nederlangbroek, Cothen, Nijendijk naar Vreeswijk gemarcheerd.

Klik hier voor een uitvergroting
Reserve-luitenant-kolonel der Jagers Dr.Mr. J. Smit, commandant 24 R.I.
  Ik merk nog op, dat ik in de loopgraaf achter den spoordijk den luitenant Tendijck van mijn regiment had gesproken; deze had met I-24 R.I. den tegenstoot meegemaakt en was teruggeweken, hij was toen Sectie-commandant. Van hem vernam ik, dat hij eenige uren nadat hij met mij in den loopgraag had gesproken, de loopgraaf had verlaten. Dit moet dan misschien een uur na mijn vertrek zijn geweest, want ik had luitenant Tendijck vrijwel in het begin van mijn komst in de loopgraaf ontmoet.
  Uit het feit, dat 24 R.I. op den terugmarsch naar Vreeswijk niet is lastig gevallen, kan bevestiging worden gezien van mijn vermoeden, dat op dat oogenblik, Maandagavond, zich geen sterke afdeelingen Duitschers in het bosch bevonden, althans geen afdeelingen van zodanige sterkte om den strijd met eenigszins groote Nederlandsche afdeelingen aan te binden. Het zou trouwens anders niet mogelijk zijn geweest, dat de heldhaftige overste Hennink zich op Woensdag nog in zijn commandopost had kunnen bevinden en zoolang den strijd had kunnen volhouden.
  

De Reserve Luitenant-Kolonel,

Dr.Mr. J. SMIT.


Aanvulling:
  Op 5 Juni 1952 overleed te Gouda, een der oudste reserve-officieren van het Regiment, reserve luitenant-kolonel Dr. Mr. J. Smit. In 1918 werd hij als luitenant bij het Regiment Jagers geplaatst, hij eindigde zijn militaire carriere als luitenant-kolonel, commandant van het 24e Regiment Infanterie, dat uit Jagers was samengesteld. In de oorlogsdagen streed hij in de Grebbelinie en werd wegens zijn dapper gedrag onderscheiden met de Bronzen Leeuw. In hem ging een uitnemend, enthousiast officier en een trouw kameraad heen, die tevens wiskundige en jurist was.

[bron: Gedenkboek Grendadiers en Jagers 1939-1954]

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 4.85 MB)