Belevenissen achter de Grebbelinie

Mei 1940 - De Duitse inval in Nederland

Verslag van Vaandrig A. Langejan, 4e Compagnie Pioniers

Klik hier voor een uitvergroting
Vaandrig A. Langejan vlak voor zijn afzwaaien (27 december 1939)
Na vanaf 10 oktober 1938 onafgebroken in militaire dienst te zijn geweest, het laatst als vaandrig bij de 4e Compagnie Pioniers (4CP) te Amerongen, kreeg ik op 29 december 1939 studieverlof, om mijn studie aan de T.H. te Delft voort te zetten. Op dinsdag 7 mei 1940 was ik 's middags in Delft voor een colloquium. Op de terugweg naar Rotterdam zag ik aanplakbiljetten over het intrekken van militaire verloven. Eerst twijfelde ik, of dat ook voor mij gold; toen ik besefte dat ik er ook onder viel, vond ik het te laat om nog naar Schoonhoven te gaan. Merkwaardig is overigens, dat ik toen nog helemaal niet aan oorlog dacht, ofschoon men ons bij het verlenen van het verlof had gezegd, dat het alleen in geval van oorlog zou worden ingetrokken.

Woensdag 8 mei

's Morgens vroeg vertrok ik naar Schoonhoven. De reis verliep vlot. Op het stafbureau in Schoonhoven moesten nog wat formaliteiten vervuld worden. Daarna kon ik doorreizen naar Amerongen: eerst per bus naar Utrecht, vandaar per trein naar Driebergen, en tenslotte per tram naar Amerongen, waar ik in de loop van de middag arriveerde. Daar ging ik eerst naar de "Roode Leeuw", waar de staf van 4CP zetelde. De eerste die ik zag was vaandrig Van der Schaar, die me begroette met de uitroep: "Gut, Langejan, wat zielig!"
Ook zag ik luitenant Maas; de commandant van 4CP, kapitein Van Walsem, was er op dat ogenblik niet. Daarom ging ik eerst naar het compagniesbureau. Onze sergeant-majoor was zeer verbaasd me te zien, en dacht dat ik verkeerd was, maar ik hielp hem gauw uit de droom.
Intussen was de kapitein gearriveerd en zat ik meteen weer in de van vroeger bekende, meestal nogal langdurige stafbesprekingen. Er moest echter ook nog een geschikt onderkomen voor mij gevonden worden. Dat bleek niet eenvoudig. In het "Vrije Veld", waar ik vroeger gewoond had, was geen plaats meer. Tenslotte werd ik ingekwartierd bij de familie Haeseker, een jonge arts die met zijn vrouw en twee dochtertjes in een groot vrijstaand huis aan de Rijksstraatweg woonden.

Donderdag 9 mei

Omdat ik zo onverwachts bij 4CP was teruggekeerd, had ik niet direct een duidelijke taak. De ochtend ging voorbij met een nogal onbenullig werkje: het geven van theorielessen over de lampen in de door ons gemaakte schuilplaatsen.
's-Middags vond luitenant Maas een ander karweitje voor me, ik moest me op de hoogte stellen van de voorbereidingen die getroffen waren om zonodig de spoorwegbrug bij Rhenen te kunnen opblazen. Daarvoor nam de kapitein me met zijn auto mee naar Wageningen, waar sergeant Van Gellekom met een vernielingsploeg was ingekwartierd. Die vertelde me wat er al gedaan was: de lading was berekend en klaargemaakt, en lag nu op de timmerfabriek "De Stoomhamer" te Rhenen. Verder waren er ijzeren klemmen besteld bij een smid in Rhenen. Dit alles was gauw verteld, maar de kapitein liet op zich wachten. Net toen ik naar een andere vernielingsploeg wilde gaan, die een auto had, kwam hij me ophalen om naar Amerongen terug te rijden.
Die avond had dokter Haeseker een EHBO-cursus; ik bleef thuis, en praatte gezellig met zijn vrouw. Om een uur of elf ging ik naar bed.

Vrijdag 10 mei, nacht

Ik werd uit mijn slaap opgeschrikt door mevrouw Haeseker: "Er is opgebeld, u moet direct naar de "Roode Leeuw" komen, graad 3 is ingetreden".
Het bleek ongeveer kwart voor één te zijn. Direct kleedde ik me aan, en stapte door het stille, donkere Amerongen naar de "Roode Leeuw", waar de staf van 4CP grotendeels al aanwezig was. Men wist welke maatregelen nu moesten worden genomen, en alles verliep vlot. Luitenant Maas ging naar Arnhem, en de sergeants die een bestemming hadden vertrokken eveneens. Omdat er voor mij nog niets te doen was, ging ik weer naar huis, en lag ik een uur na mijn vertrek weer in bed.

Klik hier voor een uitvergroting
De Roode Leeuw waar tijdens de meidagen van 1940 de staf van 4 C.P. was gevestigd (1953)

Vrijdag 10 mei, ochtend

Ik word wakker door schieten: luchtdoelgeschut en mitrailleurs. Het is ongeveer halfvier, en het wordt al een beetje licht. Er komen veel vliegtuigen over, denkelijk buitenlandse vliegers die terugkomen van een aanval op Duitsland of Engeland.
Het schieten blijft aanhouden. Ik stap uit bed en kijk uit het raam, maar zie niets bijzonders. Het is koud; ik ga weer in bed liggen, ik heb toch al zo weinig slaap gehad, en wie weet wat er straks weer is. Maar het slapen lukt niet. Niet ver van het huis staat een luchtdoelmitrailleur, die telkens dof ratelende salvo's afvuurt. Ik weet niet goed wat ik ervan denken moet; het is vast geen oefening.
Dan gaat de telefoon. Dokter Haeseker komt me waarschuwen dat het voor mij is. Ik ga in pyjama naar beneden. Het is Van der Schaar. Ik versta hem niet helemaal, maar begrijp dat graad 4 is afgekondigd, en dat ik weer naar de "Roode Leeuw" moet. Opnieuw kleed ik me aan, doe mijn koppel over mijn overjas, en ga zo weg. Wapens en uitrusting heb ik nog niet. Daarom loop ik door de Dorpsstraat eerst naar de fourier. Die geeft mij een helm, een klewang en een gasmasker; een revolver heeft hij niet.
Bij de "Roode Leeuw" word ik opgevangen door Van der Schaar, die me de telefoonwacht overdraagt. Dat is in de achterkamer. Daar zitten een paar soldaten, maar niemand weet wat er eigenlijk aan de hand is.
In hele zwermen trekken de vliegtuigen over, in twee richtingen; er wordt voortdurend op geschoten, maar zonder resultaat. Buiten staan overal mensen te kijken. Iemand zegt dat er achter de heuvels een vliegtuig neergeschoten is, maar ik zie niets. Nu komt Van der Schaar weer binnen: "De Duitsers zijn daarstraks over onze grens gekomen". We weten nu dus wat er gaande is, al kan ik me niet goed realiseren wat dit voor ons betekent.
De hulpfourier brengt me een revolver en patronen.
Van der Schaar vraagt me bij de kapitein te komen. Die geeft opdracht de springlading aan de spoorbrug bij Rhenen aan te brengen. Er staat een vrachtauto klaar: ik moet maar wat mensen meenemen. Aangezien ik niet goed weet, wie mee te nemen, helpt Van der Schaar me er een paar uit te kiezen. "Springmiddelen kan je op de "Hazenberg" halen, de sleutel is aan de wacht". Ik vraag aan de chauffeur of hij de "Hazenberg" weet. Ja, die weet hij. Kort nadat we weggereden zijn, bedenk ik niet te weten bij welke wacht ik eigenlijk die sleutel moet halen. We rijden weer terug, en ik hoor van Van der Schaar dat het de wacht aan de "Hazenberg" zelf is.
Op weg daarheen rijd ik nog even langs het huis van dokter Haeseker. Ik ga door de zij-ingang naar binnen; daar is het stil, het lijkt wel of er niemand thuis is. Op mijn kamer doe ik de inhoud van mijn koffer grotendeels in mijn ransel, en schrijf mijn naam op een briefje in de verwachting dat men, bij de aanstaande verhuizing van 4CP naar Elst, mijn spullen wel zal komen ophalen. Mijn broodzak neem ik mee, en daarin stop ik wat brood dat ik woensdag had overgehouden.
Nu verder naar de "Hazenberg". Dit blijkt een koepel aan de Koenestraat te zijn, die als munitieopslagplaats dient. Het is er een vreselijke bende; blijkbaar is er in haast een heleboel weggehaald. Ik ben nogal nerveus, loop rond zonder precies te weten waarmee te beginnen. Tenslotte vind ik in de kelder nog een voorraad slagsnoer en slagpijpjes. Ik steek ook een paar elektrische slagpijpjes in mijn zak, en neem flink wat touw mee. Ik vergeet echter wat trotyl mee te nemen, en een stuk vuurkoord, dat ik vind, laat ik waarschijnlijk liggen.
In Rhenen is de bewuste smid gauw gevonden. De klemmen zijn gelukkig klaar, en worden op de auto geladen. Daarbij doe ik zelf bijna het meeste werk; de mensen die ik bij me heb zijn, naar mijn idee, onbegrijpelijk weinig actief. Vervolgens naar de "Stoomhamer". Eén van de heren Van Ommen wijst me waar de ladingen liggen. Deze worden ook opgeladen, en nu rijden we naar de spoorbrug. Daar kunnen we echter met de vrachtauto niet komen: er is nog een heel stuk spoordijk vóór de eigenlijke brug begint. Ik loop het stationsgebouw binnen, en vraag aan de chef of hij me aan een lorrie kan helpen. Dat kan, en alles wordt nu op de lorrie overgeladen. Twee spoorwegmensen helpen met het vervoer. De lading moet aan de middelste overspanning aangebracht worden; daar zijn twee ladders in de hoofdliggers, met een bordesje. Verder is er een kraanwagen om onder het dek te kunnen komen. Die zit echter tegen de pijler aan, en moet eerst verplaatst worden. Ik laat er aan elke kant wat mensen in gaan, maar het ding is wat roestig en loopt heel moeilijk. Het gaat dan ook maar langzaam. Bovendien hebben de mensen er niet zoveel zin in. Opnieuw merk ik, tot mijn verbazing, dat zij veel minder dan ik het idee hebben dat het nu ernst is.
De vliegtuigen die telkens weer overkomen, vormen een welkome (!) afleiding. Soms wordt er een neergeschoten. Ik zie een Jager, één reusachtige fakkel, met een enorme zwarte rookpluim erachteraan, schuin naar beneden suizen, de Betuwe in. Ik kan niet zien waar hij neerkomt, maar even later wijst een opstijgende rookkolom, die nog uren lang blijft hangen, de plaats aan. Het is opwindend. Als er weer een vliegtuig overkomt, stampvoet ik en vloekt "Verdomme, schiet dan, schiet raak!". Eén van mijn mensen vuurt zelfs zijn karabijn af.

Klik hier voor een uitvergroting
Overzichtsfoto S.R.O.G. (School voor Reserve Officieren der Genie) in de Kromhoutkazerne te Utrecht (27 maart 1939)
Een groepje jagers komt laag aanzetten uit de Betuwe en buigt vlak bij de brug in onze richting af. Boven onze hoofden, in het ijzerwerk van de brug, tikken kogels. Van de vliegtuigen? Van het luchtafweergeschut? We weten het niet, zijn er ook niet bang voor. Ik loop zelfs zonder helm. Sergeant van Rossum die toevallig in de buurt is, komt naar me toe en zegt: "Maar vaandrig, ze schieten toch!" waarop ik antwoord dat het wel erg toevallig zou zijn als ik werd getroffen.
Intussen is de kraanwagen op de juiste plaats gekomen. Nu begint het aanbrengen van de lading; eerst de onderranden van de hoofdliggers, die zijn het eenvoudigst en ook het belangrijkst. Dan de langsliggers. We werken dus onder de brug. Het blijkt dat de ijzeren klemmen niet zo erg doelmatig zijn: ze schuiven gemakkelijk los. We moeten daarom wat prutsen met stukjes hout.
Iemand waarschuwt me, dat de kapitein er is. Ik loop de brug en de spoordijk af. Daar zijn kapitein Van Walsem en luitenant Maas, met de auto. Ze vragen hoever ik ben met het aanbrengen van de lading. Met het laten springen moet ik wachten tot ik daartoe bevel krijg. Alleen in het geval dat de vijand op de brug komt, moet hij direct de lucht in. Verder nieuws hebben zij ook niet.
We gaan dus verder met het aanbrengen van de lading. Bij mijn mensen zijn er maar een paar, die er een zekere handigheid in hebben. Zelf ga ik vast de slagpijpjes en het slagsnoer bevestigen aan de ladingen die al klaar zijn. Maar nu merk ik dat er geen vuurkoord is. Ik weet niet, of ik vergeten ben het mee te nemen, of dat we het onderweg verloren hebben. Ik draag de chauffeur van de vrachtauto op, direct terug te rijden naar de "Hazenberg" om daar vuurkoord te halen, en ook nog wat touw. Hij lijkt me een beetje in de war, in elk geval nogal angstig. Ik vertel hem nog eens duidelijk wat hij moet doen, schrijf het zelfs op een briefje, en stuur hem dan weg. Nu bekruipt me de angst dat het intussen nodig zal zijn de brug te laten springen. Hoe ik dat zonder vuurkoord zal doen, weet ik nog niet precies, misschien met slagsnoer, of met een geïmproviseerde lont, maar de kans om er zelf levend van af te komen lijkt me klein. Het vastmaken van de lading vordert naar mijn idee veel te langzaam. Omdat ik weet dat korporaal Lagard met wat mensen in de buurt is, wil ik proberen een paar man van hem te lenen. Zoekend loop ik het stationsemplacement op. Er komt een onbekende luitenant van de genie naar me toe, die vraagt of ik hem zoek. Zonder veel complimenten antwoord ik "Nee, ik zoek een korporaal", en ga verder. Maar ik vind korporaal Lagard niet.
Langzamerhand begint het werk toch wat op te schieten. Alle ladingen onder de brug zitten op hun plaats; de diagonalen zijn gauw gebeurd, ofschoon het aantal ladingen niet helemaal klopt. Maar nu de bovenranden! Om te beginnen: hoe krijgen we de ladingen omhoog Ze zijn te zwaar om ze langs de ladders omhoog te dragen. En dan de bevestiging: er zijn geen klemmen voor. Wel zitten in de bovenrand een paar boutgaten, maar niet in de ladingen. Ik stuur daarom een man naar de "Stoomhamer", om daar een boor, wat hout en nog wat ander gereedschap te halen. Hij blijft nogal lang weg. Ook de chauffeur is nog steeds niet terug. Bovendien blijken er opeens twee van mijn mensen verdwenen te zijn. Het is geen prettig half uurtje.
Dan komt de man van de "Stoomhamer" terug, met wat hout, een zaag, een nijptang, maar geen boor. Even later komt gelukkig ook de chauffeur met vuurkoord en touwen. Ik voel me nu weer wat rustiger. We zullen de ladingen ophijsen en ze boven met touw en hout, zo goed als het gaat, vastmaken.

De twee mensen die zoek waren, komen ook weer opdagen. Ze hadden honger, en zijn toen bij burgers wat gaan eten. Ik breng ze onder het oog dat zo'n eigenmachtig optreden op het ogenblik niet te pas komt, en noteer voor de zekerheid alle namen van mijn ploegje.

Vrijdag 10 mei, middag

Het is intussen middag geworden, en prachtig lenteweer. Ik realiseer me, dat ik zelf de hele dag nog niets heb gegeten. Gelukkig heb ik de restanten van het brood van eergisteren in mijn broodzak; daar eet ik wat van.
Er meldt zich een soldaat bij me, gestuurd door korporaal Lagard, om te helpen. Hij blijkt een aanwinst te zijn; samen met één van mijn oorspronkelijke mensen weet hij de bovenste ladingen heel aardig te bevestigen. Zo komt in de loop van de middag het karwei klaar.
We kunnen nu wat rust nemen. In het hoekhuis, vlak bij de spoordijk, kunnen we wat drinken en ons wassen. De bewoners zijn druk bezig met pakken, want in de loop van de middag moet Rhenen geëvacueerd worden.
Ik zie nu ook een paar mensen van sergeant Van Rossum in de buurt, bezig met het aanbrengen van boomgordels. Bij hen haal ik nog wat losse blokjes trotyl, die ik bevestig aan de rails, de leuningen en een paar andere delen van de brug. Ik heb nu echt het gevoel klaar te zijn.
Bij de brug staan een paar geniesoldaten van een ander onderdeel op post. Ze blijken te horen bij de luitenant die ik 's-morgens op het station gezien heb. Ik ga hem daarom maar eens opzoeken. Hij heet Cornelissen, en zijn opdracht is op een zeker ogenblik een planken dek over de brug te leggen, waardoor die geschikt wordt voor gewoon verkeer. Op het station is daarvoor nog een ploeg burgers aanwezig. Verder zullen er volgens hem vanavond nog een paar treinen over de brug rijden. Daar schrik ik wel van, want bij het aanbrengen van de springladingen heb ik met die mogelijkheid niet echt rekening gehouden.

Klik hier voor een uitvergroting
Eisenbahnbrücke über den Niederrhein bei Rhenen (Druck L. Glockner Karlsruhe - ca. 1900) » meer
Luitenant Cornelissen nodigt me uit op het station een glas limonade te komen drinken. Daar is namelijk een soort cantine. Als we er nog maar net zitten, komt er een piepjonge marine-officier binnen, die wil proberen Den Haag op te bellen. Hij is van de rivier-kanonneerboot "Freyr", die ergens op de Rijn ligt. Het telefoneren gebeurt op zeer luide toon, zodat de hele cantine meeleeft, maar de verbinding met Den Haag komt niet tot stand. Zelf ga ik weer vrij gauw weg, omdat ik de lading in het oog wil houden. Bovendien wil ik er nog wat aan veranderen in verband met de eventuele passage van treinen.
Op het eind van de middag komt een keukenwagen met warm etend: capucijners, aardappelen en flink vette jus. We doen er ons behoorlijk aan te goed. Ik eet uit een geleend etensblikje, dat ik onder de pomp op het station ga afspoelen. Daarna zitten we wat bij elkaar in het gras. Voor de grap trek ik mijn klewang, en stoot hem in een boom: "Ik wou dat dit een Duitser was". Maar eigenlijk meen ik dat helemaal niet. Nog steeds heeft het begrip "oorlog" iets onwezenlijks voor me.

Vrijdag 10 mei, avond

In de loop van de avond komen er inderdaad een paar treinen over de brug. Ik blijf bij de lading, en sta doodsangsten uit dat er iets mis zal gaan. Theoretisch weet ik, dat de kans daarop niet groot is, maar toch!
Er komen nu allerlei rijnaken de Rijn afzakken, vol geëvacueerden uit Wageningen. Als ze onder de brug door varen, wordt er geestdriftig naar ons geroepen en gezwaaid. We voelen ons wel echt de verdedigers van het vaderland.
Langzamerhand begint het donker te worden. Omdat we geen nadere orders hebben ontvangen, besluit ik hier in de buurt te overnachten. Voor mijn mensen zoek ik logies in een rijtje arbeidershuisjes onder aan de spoordijk, waarvan de meeste bewoners geëvacueerd zijn. Daarna ga ik de lading nog eens inspecteren. Omdat ik geen lantaarn bij me heb, steek ik een paar lucifers af. Dat had ik beter niet kunnen doen: mijn mensen denken dat nu de brug de lucht in gaat, en als ik terugkom, staat iedereen weer bij de auto!
We besluiten nu maar in te breken in het hoekhuis vlak bij de overweg, daar kunnen ze dan allemaal slapen. Ik druk ze op het hart, vooral geen rommel te maken in het huis (!). Zelf ga ik in de cabine van de vrachtauto zitten, gedeeltelijk uit een zekere gêne om bij de soldaten in het huis te gaan slapen, gedeeltelijk met het idee dan de lading een beetje in het oog te kunnen houden. De brug wordt namelijk helemaal niet bewaakt. Overdag stonden er een paar posten van het spoorweg-detachement, maar die zijn nu weg. Ik heb ook niet het gevoel dat bewaking nodig is; bovendien zie ik er tegen op mijn mensen te moeten dwingen tot wachtdienst, waarvan zij zelf het nut zeker niet zouden inzien.

Klik hier voor een uitvergroting
Station Rhenen » meer

Nacht van 10 op 11 mei

Omstreeks middernacht hoor ik schieten. Over de Grebbeberg heen zie ik allerlei licht (zoeklichten?) en ik hoor het geratel en bonken van mitrailleurs, met wat zwaardere ontploffingen ertussendoor.
Wat er aan de hand is, weet ik niet. Na een poosje wordt het weer stil. Ik probeer weer wat te rusten, maar dat lukt niet erg. Daarom ga ik nog maar wat rondlopen.
Aan de overkant van het emplacement hoor ik stemmen; het lijkt alsof er mensen aan het werk zijn. Maar het is te donker om iets te zien; daarom loop ik een eindje het emplacement op. Opeens een schel licht, vlak daarop een zware ontploffing, vlak bij me, dan een hevig gekraak. Een ogenblik sta ik als versteend; dan dringt tot me door, dat er met mezelf niets aan de hand is. Ik loop verder, en merk dat een aantal bomen is vernield, als versperring. Er lopen wat soldaten bij. Ik vraag wat er aan de hand is en hoor, dat sergeant Van Rossum de bomen heeft laten springen. Naar ik aanneem, is dat op bevel van de kapitein. De gedachte dat die toch ergens aan ons denkt, geeft me een wat minder verlaten gevoel.
Ik loop weer naar de auto; daar staan ook mijn mensen, gealarmeerd door de ontploffing. Even later springen ook de bomen beneden aan de dijk, maar we weten nu wat er gaande is. Daarna wordt het weer rustig. Het begint al een klein beetje licht te worden, als ik, niet zo heel dichtbij, een aantal ontploffingen hoor. Dan lijkt het alsof een vliegtuig heel laag overvliegt, met afgezette motor; even later nog eens. Ik begrijp er niet veel van. Dan dringt plotseling tot me door: het zijn granaten! Het is natuurlijk artillerievuur. Mijn mensen zijn al weer naar buiten gekomen; ik vertel ze wat ik er van denk. Het is niet duidelijk wie er schiet, het schijnt van verschillende kanten te komen (Waarschijnlijk is dit Duits vuur op de voorpostenstrook geweest). Als het vuur dichterbij komt, zullen we dekking moeten zoeken. Maar we merken niets van het inslaan van granaten, en langzamerhand worden we weer wat rustiger. Het duurt misschien een half uur, daarna wordt het weer stil.

Zaterdag 11 mei, ochtend

Langzaam begint het dag te worden. De omgeving gaat er nu weer heel vertrouwd uitzien. Ik ga eens naar de lading kijken: alles is in orde. Intussen hebben mijn mensen in het huis een ontbijt weten klaar te maken, uit de door de bewoners achtergelaten voorraden. Gas, water en electriciteit zijn er nog. Ik eet ook wat, en was me eens lekker. Door het springen van de bomen vannacht is van een naburig kruideniers-winkeltje de ruit gebroken. Soldaten beginnen er nu het een en ander uit weg te halen. Eerst verzet ik me daartegen: ik zie het als diefstal. Maar ik kan het toch niet tegenhouden, en overweeg: het is beter dat wij de eetbare waar gebruiken, dan dat die blijft liggen en bederft, of misschien in Duitse handen valt. Ook de tabaksvoorraad van het huisje waar we ons gevestigd hebben, verdwijnt in de loop van de dag. In de kelder ontdekt iemand een voorraad sterke drank; ik verbied daaraan te komen en probeer de kelder af te sluiten. Of het geholpen heeft?

Klik hier voor een uitvergroting
Het perron bij station Rhenen » meer
Het belooft weer net zo'n stralende dag te worden als gisteren. Het is heel rustig en vredig; vliegtuigen komen er bijna niet meer over. De electrische tram rijdt nog steeds.
Plotseling hoor ik weer hetzelfde fluiten als vannacht; ik weet nu dat het granaten zijn. En deze keer is het menens: zo'n honderd meter achter ons zie ik een granaat in het weiland terechtkomen en ontploffen: een zwarte wolk van rook en aarde. Het ziet er eigenlijk niet zo gevaarlijk uit. Maar vlak daarop komt er weer één aansuizen, die in de lucht uit elkaar springt, veel dichterbij. We moeten nu dekking zoeken, en gaan tegen de spoordijk aan liggen. De schoten vallen nu weer verder naar achteren, in de buurt van de kerk lijkt het. Zou het soms gemunt zijn op de kanonneerboot, die daar ergens ligt? (Duits vuur op Grebbestelling tijdens aanval op voorposten)
Maar nu komen de granaten weer vlak bij. Ik hoor en zie de scherven op de daken van de huizen vallen, nog geen tien meter achter me. Nu begin ik werkelijk bang te worden. Het is zo'n weerloos gevoel, tegen een dijk te liggen en verder niets te kunnen doen. Ik kruip zoveel mogelijk in een holte van het talud, maar de dijk is eigenlijk niet steil genoeg om bescherming te geven. En zo blijf ik maar liggen een kwartier? een half uur? Het lijkt alsof nu ook de Nederlandse artillerie werkt.
Op een zeker ogenblik constateer ik dat de Duitsers niet meer vuren. Ik kom uit mijn schuilplaats en kijk eens rond. Er is eigenlijk niets bijzonders te zien; onze auto heeft ook geen schade opgelopen. Even later komen er toch weer een paar Duitse granaten neer, maar het schieten duurt nu niet lang meer. Sergeant Van Rossum is er nu ook; ik vraag een paar windlucifers van hem, want zelf heb ik alleen maar gewone.
In de loop van de morgen komt luitenant Maas langs, op de motorfiets. Hij is verbaasd te horen dat wij onder vuur gelegen hebben. Hij verwacht dat ik in de loop van de middag opdracht zal krijgen de brug te laten springen. Verder zegt hij, dat misschien Duitse pantsertreinen zullen proberen over de brug te komen.
Tegen de middag begint de Duitse artillerie opnieuw te schieten. We hebben inmiddels ontdekt dat we in huis betrekkelijk veilig zijn voor de scherven; we gaan daarom in het hoekhuis zitten. Soms zien we in de meer naar achter gelegen huizen een granaat inslaan. In één van de huizen is een begin van brand. Telkens hoor je de granaten aan komen fluiten. Je kunt al gauw horen waar ze zullen springen. Soms is dat vlak boven ons. Alle ruiten rinkelen. Even later hoor je de scherven op het dak tikken of met een doffe smak op de grond terechtkomen.
Mijn mensen hebben gehoord dat de brug waarschijnlijk vanmiddag de lucht in moet. Ze willen dat ik het nu maar ineens doe, en dan met de auto vertrek. Ze zijn nogal bang, het valt me wat tegen. De chauffeur heeft zijn auto een wat veiliger plaats willen geven, maar is er zo ver mee weggereden, dat ik hem terug moet halen. In het huis loopt een kat rond, achtergelaten door de bewoners; het beest staat op het punt jongen te krijgen.

Zaterdag 11 mei, middag

In de loop van de middag komen de kapitein en luitenant Maas. Ik verwacht nu te horen dat de brug de lucht in moet, maar zo ver is het nog niet. Er moet een electrische ontsteking aangebracht worden. Op een vrachtauto hebben ze een exploder, een paar rol draad en een geleidingsonderzoeker meegebracht. Het is nu maar een geluk, dat ik die electrische slagpijpjes bij me heb. Zo snel mogelijk maak ik de ontsteking in orde, maar het uitrollen van de draden is nog een heel werk. Intussen is het schieten weer begonnen, maar daar trek ik me nu weinig van aan. De draden blijken aan de korte kant te zijn: we kunnen zo geen geschikte gedekte opstelling voor de exploder bereiken. Verder constateer ik dat de batterij van de geleidingsonderzoeker uitgewerkt is. Daarom stuur ik iemand naar het dorp om te proberen in de een of andere electriciteitszaak wat draad en een batterij te vinden. Het duurt een hele tijd voor hij terugkomt; misschien heeft hij ook nog wel het een en ander voor zichzelf meegenomen, want er wordt in het geëvacueerde Rhenen aardig geplunderd. Hij brengt helaas geen geschikte batterij mee, maar wel draad, zodat ik de leiding nu zo ver kan verlengen dat de exploder achter het tweede huis opgesteld kan worden.
Onder langs de dijk lopen wat soldaten; één ervan heeft van zijn zakdoek een soort vlaggetje gemaakt. Op dat moment realiseer ik me niet wat dat betekent. Even later komen er weer soldaten langs. Nu blijkt dat het terugtrekkende voorposten zijn, uit de buurt van Wageningen. Ze doen wanhopig, alsof de Duitsers hen op de hielen zitten. Even laat ik me door hun stemming beïnvloeden, maar al gauw stel ik me gerust met de gedachte dat er tussen mij en de Duitsers toch zeker nog een paar regimenten Nederlanders zijn. Als die allemaal zouden terugtrekken, moest ik er meer van merken.
Dan komt er een heel troepje langs, onder bevel van een luitenant. Ze dragen een lichte mitrailleur mee, die ze een eindje achter ons langs de trambaan opstellen. Zo nu en dan schieten ze er mee; ik durf er niet voor langs te lopen. Wat later blijken ze al weer verdwenen te zijn.
Er gaat nu een legerauto de overweg over; even later komt hij weer terug. Volgens sergeant Van Rossum, die nu steeds in de buurt is, zat professor Schoemaker er in. Intussen verbeter ik de leiding nog wat, en controleer die zo goed mogelijk met een batterij en een lampje.
Wanneer er een officier op een motorfiets komt aanrijden, denk ik dat het luitenant Maas is. Het blijkt echter Van der Schaar te zijn, die zo juist tot luitenant is bevorderd. Door het onverwachte hiervan vergeet ik over de defecte geleidingsonderzoeker te spreken. Van der Schaar treedt erg zakelijk op; veel nieuws heeft hij overigens niet. Wel belooft hij, zo mogelijk, voor aflossing van de ploegen te zullen zorgen.
In de buurt van het station is nu nogal wat infanterie. Er lopen patrouilles rond, nogal zenuwachtig, omdat er in de buurt parachutisten zouden zijn geland, in verschillende vermommingen.
Dan komt er een vrachtauto van 4CP, waarin sergeant Koops met een man of acht. Hij neemt de taak van sergeant Van Rossum over; die gaat terug met de andere mensen, waaronder mijn groepje. Ik heb, nu de lading is aangebracht, nog maar een paar man nodig. Eén van hen is een beetje over zijn toeren; hij loopt op een gevaarlijke manier met zijn bajonet te werken. De infanterie-patrouilles vertrouwen hem niet; ze willen van mij de bevestiging dat hij bij 4CP hoort.

Klik hier voor een uitvergroting
Station en Viaduct - Rhenen » meer

Zaterdag 11 mei, avond

Langzaam begint het weer avond te worden. Ik eet niet veel, zo nu en dan wat chocola, die nu in onbeperkte hoeveelheden verkrijgbaar schijnt te zijn. In de schemering loop ik de brug op om de lading nog eens te controleren. Nog voor ik op de eigenlijke brug ben, begint er een hevig artillerievuur. Het is Nederlandse artillerie die vanuit de Betuwe, ergens achter de steenbakkerij aan de overkant, in de richting van Wageningen vuurt. Erop vertrouwend dat ze wel over me heen zullen schieten, loop ik rustig verder.
Wat later, in het tabakswinkeltje waar nu iedereen kan binnenlopen, spreek ik even met een SROI-sergeant die "voor" is geweest. Hij is optimistisch, zegt dat het een geïsoleerde groep Duitsers betreft, die bij verrassing over de IJssel gekomen is, maar nu teruggeslagen wordt. Wel heeft hij respect voor het vechten van de Duitsers, vooral voor hun zuiver schieten: "Ze schoten één van ons het geweer zo uit de hand".
Later op de avond komen er weer een paar vluchtelingen, in druipnatte uniformen. Ze komen uit het voorpostengebied tussen Wageningen en de Grebbeberg en zijn, toen het hun te benard werd, door het lage natte terrein teruggetrokken. Het meeste gevaar liepen ze daarbij door de over hen heen vurende Nederlandse mitrailleurs. Ze waren door sloten heen gekropen; daarbij hadden ze veel last van hun puttees! Als die nat werden, gingen ze los zitten en wikkelden ze af. Ze proberen zich nu in "onze" keuken wat te warmen en te drogen, bij een vuurtje in het fornuis. Eigenlijk zouden ze het liefst burgerkleding willen aantrekken, maar dat raad ik ze sterk af. Ik weet overigens niet, wat er met zulke vluchtelingen gebeurt; ik heb het vage vermoeden dat ze "achter" wel ergens opgevangen en verzameld zullen worden.
Over het algemeen zijn de verhalen van de vluchtenden verward en angstig, getuigend van een soort paniekstemming. Er is niemand die duidelijk zegt waarom hij moest vluchten. Ik krijg dan ook het gevoel dat de Nederlandse soldaat het er niet zo best afbrengt. Maar hier vlak achter de linies zie ik waarschijnlijk het minst goede deel; de beteren zullen wel op hun post blijven. Toch valt ook de houding van mijn eigen mensen me wat tegen, ze zijn teveel geneigd ergens weg te kruipen, of er zo gauw mogelijk vandoor te gaan.
Een korporaal van de artillerie komt melden dat in de loop van de avond zijn batterij de overweg moet passeren. Het zal daarom nodig zijn de Friesche ruiters en de stukken slagsnoer van de boomversperring weg te halen. Het is al bijna donker als de batterij langskomt. Ik praat even met de korporaal; hij vertelt dat de Duitsers in de loop van de dag op hun batterij ingeschoten waren. Zij hadden daarom voortdurend dekking moeten zoeken, en geen schot kunnen lossen. Daarom gaan ze nu een andere opstelling innemen.
In ons kleine ploegje heerst een zenuwachtige stemming. In de eerste plaats is daar het bijna voortdurende schieten; soms is er even een pauze, maar dan ratelt het weer fel op. En dan de waarschuwingen tegen parachutisten! Vooral nu het donker is geworden, en alles er veel vreemder en angstwekkender uitziet dan overdag, beginnen de mensen overal onraad te zien. Zelf heb ik trouwens ook het gevoel: wie weet wat er daar in het donker op me zit te loeren. Maar van die gedachten laat ik niets merken. Van tijd tot tijd loop ik wat rond, in de buurt van de spoordijk (niet meer helemaal naar de brug!). Verder probeer ik de mannen gerust te stellen met de uitspraak: "Als jullie al zo angstig zijn in je eigen terrein, dat je kent, hoe moet een parachutist zich dan wel voelen in een onbekend, vijandig land! Die zal heus wel wachten tot hij tenminste kan zien wat hij doet en waar hij is".

Nacht van 11 op 12 mei

Ik heb behoefte aan slaap, maar daar komt niet veel van. Zo nu en dan ga ik binnen een poosje in een stoel zitten, en dommel soms een beetje in. Maar dat is alles; ik wil ook dat de mensen het gevoel hebben dat ik op mijn post ben. Opeens tikken er wat kogels tegen de muur van het huis; we weten niet waar ze vandaan komen. Eén van de mannen is opeens heel zenuwachtig. Hij zit, evenals verschillende anderen, achter een boom; ik sta in de deuropening. "Vaandrig, vaandrig, hoort u dat?" - "Ja" zeg ik, "wat zou dat?" De man is nu verontwaardigd: "Wat dat zou, vraagt u dat nog? Er wordt geschoten!" Het is me niet helemaal duidelijk wat hij eigenlijk wil. Daarom loop ik nog maar eens een kleine ronde, eerst in de richting van het station, daarna nog even naar de spoordijk. Er gebeurt niets bijzonders. Later zie ik, in de richting van de brug kijkend (dus naar het zuiden) allerlei lichten, zoeklichten? schieten? brand? Er is daar kennelijk iets aan de gang, maar wat is niet uit te maken. Ik weet zelfs niet of het vlak over de brug in de Betuwe is, of nog verder weg.
Opeens komt er, vrij laag, een vliegtuig over, helder verlicht. Er wordt in het geheel niet op geschoten. Ik begrijp er niet veel van, denk dat het misschien een ambulance-vliegtuig is.
Zo gaat langzaam de nacht voorbij. Telkens zijn er perioden van hevig vuur, afgewisseld door vrij kalme ogenblikken. Maar dan begint opeens een mitrailleur weer venijnig te ratelen, een paar andere vallen in, ertussen door het bonken van de zwaardere mitrailleurs, en zo is het concert weer in volle gang.
In de morgenschemering zie ik lange rijen wielrijders over het viaduct trekken, terugkomend van het front. Ik weet niet waarom ze terugkomen, ook niet waar ze heen gaan (Vermoedelijk behoorden zij tot de troepen die 's nachts een mislukte poging hadden gedaan om de voorpostenstrook te heroveren). Alles lijkt heel onwezenlijk, de wereld waarin ik leef is erg klein geworden. Ik verbeeld mij dat die wielrijders over een hoge dijk rijden; ik heb geen besef meer van wat daar achter ligt, bij die dijk eindigt mijn wereld. Het is niet meer het zo bekende viaduct, met het café-tje waar ik zo dikwijls koffie heb gedronken, maar iets vaags, "daarginds".

Zondag 12 mei, morgen

Langzamerhand breekt de dag weer aan, de derde oorlogsdag. Dat het nu zondag is, Pinksteren nog wel, komt geen ogenblik bij me op.
Ik ga maar weer eens de brug op om naar de lading te kijken. Het is nog wat mistig, de zon komt er nog niet door. Een enkel vliegtuig komt over. Aan de overkant, ergens vanuit de uiterwaard, stijgt wat lichtspoormunitie omhoog, maar ze is al lang uitgedoofd voor ze het vliegtuig heeft kunnen bereiken.
Op de rivier ligt nog steeds de kanonneerboot, een beetje gecamoufleerd met takken. Hij ligt nu weer beneden de brug, maar is ook wel hogerop geweest, in de buurt van de Grebbeberg.
Ik loop de brug een eind op en kan nu langs de Grebbeberg in het vlakke land voor Wageningen kijken, waar de Duitsers moeten zitten. Maar hier vandaan is er niets bijzonders te zien, en ik ga maar weer terug naar onze eigen kant.
Van wassen, zoals gisteren, komt nu niets; ik eet wel wat, maar niet veel. Ik voel me beroerd, een beetje ziek, waarschijnlijk van vermoeidheid. Ik heb nu ook al drie nachten bijna niet geslapen. Zodra er iemand van de staf van 4CP komt, zal ik vragen om eens afgelost te worden.
Met de vier mensen die ik nu tot mijn beschikking heb stel ik een soort wachtdienst in: één man moet de leiding zo goed mogelijk bewaken, een ander moet voortdurend bij de exploder blijven, met de machtiging om af te drukken als de vijand op de brug mocht verschijnen. Eigenlijk weet ik helemaal niet, wat er op de andere Rijnoever aan de hand is, en wat we daar vandaan kunnen verwachten. Luitenant Maas had het over pantsertreinen; daarom houden we de spoorlijn aan de overkant steeds goed in het oog. Eén van mijn mensen heeft ergens een prismakijkertje opgescharreld, waarmee we wat meer proberen te zien. Het lijkt heel rustig aan de overkant. In Kesteren stijgt wat rook op; we denken dat er brand is door een ingeslagen granaat.
Maar dat is alles.

Klik hier voor een uitvergroting
Ansichtkaart uit 1939 met daarop links de huizen gelegen achter het station (rechts) (1939) » meer
De Duitse artillerie komt weer in actie. Er ontploffen nu heel wat granaten vlak bij ons. Ik ben er al aardig aan gewend, en kan aan het fluiten wel ongeveer horen waar ze zullen springen. Maar mijn mensen zijn bang; ze kruipen weg achter de spoordijk, en maken daar een soort ingraving, afgedekt met houten schotten van het brugdek. Op een zeker ogenblik merk ik dat De Bie, die op wacht stond bij de exploder, ook verdwenen is. Ik stuur iemand om hem te halen, maar hij komt niet terug. Dan ga ik er zelf heen en beveel hem op zijn post te blijven. Het schieten is trouwens wat minder geworden. Zelf blijf ik nu ook maar bij de exploder. Die staat nu onder het overstekende dak van het tweede huis, waar we practisch veilig zijn voor de granaatscherven.
We halen zelfs een paar stoelen naar buiten om het ons wat gemakkelijker te maken.
Een tijdje gaat het goed, maar dan wordt het artillerievuur weer heel erg. De granaten komen heel laag over, en springen vlak bij ons. Eén keer vliegt een granaat tussen de huizen door, nog geen twee meter boven onze hoofden. Er komt een heel stel dakpannen naar beneden.
De Bie is erg geschrokken, ligt plat op de grond. Ik doe alsof ik volkomen kalm ben, en lach hem een beetje uit. De Bie verontschuldigt zich, dat niet iedereen zo ijskoud is als ik. Maar wanneer kort daarop weer een granaat op precies dezelfde plaats langs komt, vind ik het toch wel het tarten van het noodlot om juist hier te blijven staan. Ik geef De Bie toestemming in zijn schuilplaats te kruipen; zelf ga ik in de ingang van het winkeltje staan, van waar ik een vrij goed uitzicht heb. Na een poosje verflauwt het vuur weer.
Over het viaduct trekken nu troepen in de richting van het front. Ze zien er, naar mijn idee, wat ongewoon uit. Zouden het soms Engelsen zijn? Volgens de geruchten waren die gisteren al in Leersum. Weer andere geruchten zeggen dat de Fransen door Brabant zijn opgerukt tot Nijmegen (Noch het eerste, noch het tweede gerucht was juist).
De commandant van de kanonneerboot is ergens aan land gekomen, en informeert bij mij waar hij een bepaalde officier kan vinden. Ik kan hem niet helpen. Hij vertelt dat hij de eerste oorlogsdag met zijn boot in Arnhem lag; het was daar een grote verwarring, ook door valse alarmeringen. Waarschijnlijk heeft hij vanaf zijn schip een stel Nederlandse soldaten neergeschoten, die als verklede Duitsers waren gesignaleerd. Met moeite is hij met zijn schip nog onder de vernielde brug bij Arnhem doorgekomen. Nu moet hij samenwerken met de landstrijdkrachten, maar het is hem niet duidelijk hoe.
Het vuur wordt weer heviger. Er komen opnieuw terugtrekkende groepjes langs. Hierdoor komen ook mijn mensen in een soort angststemming. Ik vraag de vluchtelingen waar ze vandaan komen. Ze vertellen dat ze in de stellingen vlak vóór de Grebbeberg zaten, maar dat het daar niet meer uit te houden was, alles was kapotgeschoten. Nu begin ik ook zenuwachtig te worden, want ik weet dat er achter deze stellingen onder aan de berg nog maar één kazemat ligt, en als de Duitsers daar langs zijn, kunnen ze langs de oude trambaan zo hier zijn. Sergeant Koops komt me nu opzoeken; hij is bang, en zou het liefst direct wegrijden. Ik zeg dat we dat natuurlijk niet kunnen doen; wel laat ik alles klaarzetten om zonodig direct te kunnen vertrekken. Mijn mensen laat ik dekking zoeken bij het station. Zelf sjouw ik wat heen en weer met de exploder, een beetje zenuwachtig, niet goed wetend waar ik die zal opstellen. Tenslotte ga ik achter een hoek van het tweede huis zitten. Wanneer ik om die hoek heen kijk, zie ik het paadje waarlangs ik nu elk ogenblik de Duitsers verwacht. Het vervelendste is de onzekerheid van mijn opdracht: wachten op nader bevel, tenzij de vijand op de brug komt. Ik heb het gevoel in de steek gelaten te zijn. Zodra ik Duitsers mocht zien, zal ik de brug laten springen. Zal er dan nog tijd zijn om terug te trekken? Zullen ze met de auto op me wachten? Ik weet het niet, maar voel er niets voor om, wanneer de brug opgeblazen is, en mijn taak dus vervuld is, mezelf op te offeren. Bij wijze van voorzorgsmaatregel steek ik mijn zakdoek in de zak van mijn overjas. Vechten met die oude revolver heeft toch geen zin. Zo zit ik maar af te wachten, zonder veel besef van tijd.

Klik hier voor een uitvergroting
De opgeblazen spoorbrug met zicht op het westelijk talud (winter van 1940-1941) » meer

Zondag 12 mei, middag

Het is waarschijnlijk al middag geworden. Opeens komt er een soldaat aan: "Daar is de kapitein". Het is ongelooflijk wat een uitwerking dit bericht op me heeft. Verdwenen is het gevoel moederziel alleen tegenover het onbekende gevaar te staan. Plotseling ben ik energiek, opgewekt, bijna vrolijk; ik voel ook niets meer van moeheid of slaap.
De kapitein is boven, bij het viaduct. Hij geeft me een hand (wat nooit eerder is gebeurd). Hij is tamelijk nerveus, weet ook niet goed wat er gebeuren moet. Eigenlijk heeft hij meer steun aan mij dan ik aan hem, maar dat komt toch alleen doordat hij me niet in de steek gelaten heeft. Opeens is luitenant Cornelissen er weer met zijn ploeg burgers. Hij vraagt mij of hij nu de houten rijvloer op de brug zal gaan leggen. Ik vind het onzin, maar roep kapitein Van Walsem er bij. Er wordt besloten dan maar over één spoor een vloer te leggen. Luitenant Cornelissen is erg benauwd dat ik de brug zal opblazen terwijl hij erop bezig is. Toch zou ik dat in geval van nood gedaan hebben.
Aan de overzijde van de rivier liggen nu, achter de spoordijk, ook wat soldaten. Er vallen nu voortdurend weer granaten. De kapitein voelt zich bij al dat schieten niet erg op zijn gemak. Telkens als er een granaat aankomt, wil hij op de grond gaan liggen. Tenslotte weet ik hem te overtuigen dat het onder onze dakgoot tamelijk veilig is.
Het schijnt dat er intussen een verbetering in de toestand is gekomen; er gaan weer troepen naar voren, De kapitein vertrekt weer, zonder dat de brug de lucht in gegaan is. Luitenant Cornelissen blijft nog wat in de buurt. Hij vraagt of het hier wel veilig is als de brug wordt opgeblazen. Ik maak nu zelfs een grapje, en zeg dat ik nog geen ervaring heb, dit is de eerste keer dat ik een spoorbrug mag vernielen.
Zo nu en dan sist er een geweer- of mitrailleurkogel tussen de huizen door, maar ze komen blijkbaar uit een zodanige richting, dat wij toch veilig zitten.
Er komt nu een groepje soldaten met een stuk 6 veld aan, dat ze vlak bij ons opstellen. Ze informeren bij mij waar ze het best de munitie kunnen opslaan.
Ik blijf nu alleen bij de exploder. In het hoekhuis zit nog een man voor de boomversperringen, en bij het station moet sergeant Koops zijn met zijn mensen. Ik heb nu het rustige gevoel dat de kapitein wel het sein zal geven om de brug te laten springen.
Opeens hevig vliegtuiggeronk. Heel laag komen er drie Nederlandse vliegtuigen over, een G1 en twee oudere jagers. Ik ben enthousiast, probeer ze zo lang mogelijk in het gezicht te houden. Boven de Grebbe-linie schijnen ze een aanval te doen. Telkens duiken ze naar beneden, en schieten dan weer steil omhoog. Er wordt wel op geschoten, maar ze worden niet getroffen. Tenslotte verdwijnen ze in noordelijke richting.
Er is nu iets aan de hand bij de straatweg. Een grote groep soldaten schuilt weg achter de muur van de garage op de hoek bij het viaduct. Er wordt gezegd dat een groep Duitsers tot op de Grebbeberg is doorgedrongen. Mijn waarnemingen zijn door gebrek aan slaap niet erg betrouwbaar meer. Het schijnt me toe dat de Duitsers met een mitrailleur boven op de berg zitten, en van daaraf de straatweg bestrijken. Ik verbeeld me zelfs het geluid van die mitrailleur te herkennen. Er stappen nu soldaten in vrachtauto's, die daarna in volle vaart tegen de berg opreden. Naar mijn idee rijden ze nu tegen die Duitse mitrailleur in.
Ik hoor ook Nederlands pantserafweergeschut en denk dat ze langs de straatweg omhoog schieten om de Duitsers daarboven buiten gevecht te stellen.
Omdat ik erg moe ben, ga ik het huis binnen (door een zijraam), en ga in een leunstoel wat rusten. De leunstoel zet ik zo, dat ik door een muur gedekt ben tegen kogels die misschien door de voorruit zouden kunnen vliegen. Er zijn ook wat manschappen van het stuk 6 veld in huis. Ze drinken iets, waarschijnlijk sterke drank. Ik probeer de waterleiding, maar die werkt niet meer.
Het begint nu al te schemeren. Door het zijraam haal ik de exploder naar binnen, en ga in de voorkamer op een divan liggen. Dat is niet zo gemakkelijk, met mijn hele uitrusting om. Ik blijf zoveel mogelijk beneden de ramen, om gedekt te zijn tegen eventuele kogels.
Plotseling is het alsof groene en rode vonken voor het raam omhoog spatten. Zijn het soms kogels die vlak onder het raam tegen de muur vliegen? Voorzichtig kijk ik uit het raam. Het is al schemerdonker, en ik zie niet veel meer. Recht tegenover het huis, aan de andere kant van het emplacement, loopt een weggetje tegen de Grebbeberg op. Ik verbeeld me nu dat aan het eind daarvan een Duitse mitrailleur staat waarmee het weggetje, en ook het huis waarin ik zit, onder vuur genomen kan worden. Nu zie ik Nederlandse soldaten langs het pad omhooggaan. Het is net of ze iets meeslepen over de weg, iets dat in de rondte draait en waarachter ze zelf wegkruipen. Maar het is al te donker om het goed te kunnen zien. Dan lijkt het weer alsof ze in een bepaalde formatie, in kringetje lopend, tegen de helling opgaan. Ik denkt dat is om minder doelwit te vormen voor die mitrailleur. Ik vind het vreselijk, maar kan toch niet laten er naar te kijken, mijn ogen zo wijd mogelijk open. Daarna ga ik weer in de leunstoel zitten; waarschijnlijk slaap ik wat.

Zondag 12 mei, avond

Iemand komt mij roepen; ik ga naar buiten. Bij het station staat een vrachtauto, met de mensen van 4CP erop. Sergeant Koops staat er bij; hij is over zijn zenuwen heen, wil wegrijden, en zegt dat het niet verantwoord is hier te blijven. Eén van de mannen staat tegen de auto te huilen. Ik weifel een ogenblik wat te doen. Dan zegt sergeant Van Rossum, die er nu ook weer is, half huilend: "Nee, ik durf niet weg te gaan". Nu weet ook ik weer wat ik doen moet: blijven natuurlijk. Dat zeg ik ook, maar de mensen op de auto protesteren. In mijn overspanning word ik theatraal, houd een soort toespraak over "de andere jongens van Nederland, die daar voor ons zitten en op ons vertrouwen, en die wij niet in de steek mogen laten. Ik heb ze zelf tegen de mitrailleurs in zien lopen!" eindig ik, nu ook met een bijna verstikte stem.
Er wordt nu iemand naar achter gestuurd, die om aflossing moet vragen. Dan is er opeens een infanterie-sergeant, die mij verwijt de boel in de steek te laten. Hij wijst me op de slagsnoerleidingen waar niemand meer bij is. Ik ben nogal verontwaardigd, en zeg hem dat hij de verkeerde voor heeft, en zich nog wel eens mag bedenken voor hij zulke dingen zegt.
Daarna ga ik het huis weer binnen. Op een zeker ogenblik zijn daar ook de sergeants Koops en Van der Houwen. Koops is nogal opgewonden, en ik ben mezelf ook niet goed meester meer. We vinden dat er beslist aflossing moet komen. Van der Houwen maakt zich kwaad over Van der Schaar, die maar rustig in Elst blijft, en over de kapitein, die eigenlijk niets doet. Ik zeg iets over de bangheid van de kapitein: hoe hij telkens als er een granaat aankwam op zijn knieën viel.
Van der Houwen gaat weer weg; ik praat nog wat met Koops. We zijn geen van beiden meer helemaal helder, en doen nogal melodramatisch; tenslotte geven we elkaar de hand, heel lang, in de schemering bij het raam. Er zijn nog meer mensen in de kamer, maar ik let niet op hen, weet ook niet of zij ons gedrag buitenissig vinden.
Daarna loop ik nog eens naar het hoekhuis, waar nog steeds een man zit om op de slagsnoerleiding van de boomversperringen te letten. Ik zeg dat ik hem niet in de steek zal laten, zoals de kapitein. Kort daarna komt sergeant Edelman met een vrachtauto met nieuwe mensen. Om mij af te lossen is er sergeant Verhagen, die ik nog niet eerder ontmoet had. Ik zeg dat ik blij ben dat hij gekomen is, omdat ik werkelijk aan het eind ben van mijn krachten. Dan wijs ik hem de exploder, en de batterijtjes die hij eventueel kan gebruiken. Uit angst voor de (denkbeeldige?) mitrailleur durf ik niet voor het huis langs te lopen; ik klim door het zijraam naar binnen. Verhagen loopt wel voorlangs; als ik later merk dat hij een beetje stijf loopt, vraag ik hem of hij misschien door een kogel geraakt is.
We gaan nu ook de brug op. Ik heb wel het vage idee dat het gevaarlijk is, maar ben te moe om me er verder druk over te maken. Wel kan ik Verhagen precies vertellen hoe de lading aangebracht is. Verhagen vraagt of er ook een lading aan het dwarsportaal zit. Volgens mij is dat niet nodig, maar Verhagen is bang dat de brug er op zal blijven hangen. Hij is van plan daar de volgende morgen wat aan te doen. Het valt me op dat hij dat heel gewoon vindt; blijkbaar ziet hij de situatie hier anders dan ik. Nuchterder? Misschien onwetendheid? In elk geval zou hij de volgende morgen anders praten.
We lopen nu terug, in het maanlicht. Verhagen vertelt dat hij pas uit Rotterdam gekomen is, en dat daar ook gevochten wordt. Maar wat daar precies aan de hand is dringt niet tot me door. Bij het hoekhuis staat Van Rossum met een paar mensen. Plotseling begint er vlakbij een mitrailleur te ratelen. We knielen op de grond, al heb ik het idee dat, dat niet veel zal helpen. Daarna komen we bij het tweede huisje. Weer heb ik een onberedeneerde angst om daar vóórlangs te lopen; ik ga opzij naar binnen. In mijn verwarde gedachten vind ik toch een excuus: mijn handschoenen liggen nog binnen. Ik zoek ernaar, maar kan ze in het donker niet vinden. Dan klim ik door het raam aan de andere zijkant weer naar buiten.
Bij het station staan een paar vrachtauto's te wachten; Edelman staat er bij en de afgeloste mannen zitten er al in. Ze schijnen te vinden dat ik erg lang ben weggebleven. Edelman vraagt of ik kan rijden; ik antwoord dat ik daar beslist niet toe in staat ben, en ga achter in de auto liggen. Ik ben nu in een heel eigenaardige toestand, tussen waken en dromen in. Ik weet wel wat ik doe en zeg, maar kan niet meer goed onderscheiden tussen werkelijkheid en verbeelding. Ik merk dat de auto gaat rijden en herhaaldelijk stopt, en dat er dan wachtwoorden gewisseld worden, maar ik heb er geen idee van waar we zijn. Eindelijk is de tocht afgelopen; we staan nu in het donker tussen een stel houten barakken. Eén ogenblik denk ik: dit is natuurlijk een krijgsgevangenkamp, we zijn vast allemaal gevangen genomen. Maar die gedachte verdwijnt weer snel. Ik ga mee naar binnen, en kom in een ruimte waar een aantal onderofficieren van 4CP bij elkaar is.
Ze vragen waar ik wil slapen. Ik weet het niet; het schijnt dat de staf van 4CP ergens in Elst in een hotel slaapt. Dan zegt sergeant Van Veen dat ik maar met hem mee moet gaan. Dat doe ik graag, ik ben te uitgeput om zelf nog enig initiatief te nemen.
We wandelen het barakkenkamp nu weer uit, langs een bomenweg die ik meen te herkennen als de weg van Elst naar Veenendaal. We zeggen niet veel. Van Veen maakt alleen een opmerking over het schieten, waarop ik antwoord dat het wel een luchtdoelmitrailleur zal zijn. Van Veen is heel verbaasd over mijn antwoord: volgens hem is het minstens 7,5 cm geschut. We naderen nu een boerderijtje; daar zullen we slapen. We worden echter aangehouden door een paar schildwachten. Van Veen zegt het wachtwoord, en mag doorgaan. Maar ik kan me met geen mogelijkheid herinneren wat het wachtwoord is, ik weet zelfs niet of ik het wel eens gehoord heb. Dat zeg ik ook tegen de schildwachten. Het vervelende is dat ze mij niet kennen, en me niet vertrouwen. Van Veen komt terug, en begint met een grote bek op te zetten, maar dat helpt niet. Na wat heen en weer gepraat laten ze me tenslotte toch door.
Op het erf wijst Van Veen me nog de schuilkelder; ik zie eigenlijk alleen een hoopje stro, waaronder de ingang schijnt te zijn. Wat onzeker doe ik een stap naar voren en vraag hoe je er in komt, maar
Van Veen zegt: "U wilt er nu toch niet ingaan?". Daarna gaan we het huis binnen. Het schijnt dat er iemand is gaan liggen in het bed dat Van Veen mij had toegedacht. Hij jaagt hem er uit; ik trek me nu nergens meer iets van aan, kleed me uit en kruip in bed. Het enige dat ik nog hoor is een radio die nieuwsberichten geeft. Wat er wordt gezegd dringt helemaal niet tot me door, maar de bekende stem van de omroeper geeft me een heerlijk veilig en vertrouwd gevoel. Dan val ik in een diepe slaap.

Klik hier voor een uitvergroting
Station Rhenen met rechts het viaduct » meer

Maandag 13 mei

De volgende morgen word ik pas laat wakker. Na me een beetje te hebben gewassen (zonder zeep en handdoek) wandel ik weer naar de barakken om wat te eten. Ook nu heb ik last met de schildwachten: er blijkt weer een nieuw wachtwoord te zijn. In de keuken eet ik wat brood. Plotseling komt er een stel Duitse vliegtuigen heel laag over. De meeste mannen gaan op de grond liggen; ik heb weer het gevoel: wat helpt dat nu, maar kniel toch ook een beetje.
Daarna loop ik naar het hotel, waar ik de kapitein, luitenant Maas en Van der Schaar aantref. De kapitein is nogal opgewonden. Hij schudt me de hand, roepend: "Braaf standgehouden, braaf standgehouden!"
De berichten uit Rhenen zijn erg verward. Sergeant Van Gellekom heeft geprobeerd er te komen. Hij meent gezien te hebben dat de derde overspanning van de spoorbrug in het water ligt (Maar de lading zat aan de tweede overspanning!) Even later komt sergeant Verhagen binnen, nogal overstuur. Hij doet een verward verhaal over Duitsers die bij of op de brug waren. Hij heeft er op geschoten, maar kon ze niet raken. Tenslotte heeft hij geprobeerd de brug te laten springen, maar ook dat lukte niet. Daarop is hij, dwars door de tuinen en weilanden heen, naar Elst gevlucht. Opeens komt ergens het bevel vandaan dat we terug moeten trekken.
Ik ga met de vrachtwagens naar de barakken om zoveel mogelijk mee te nemen. In het voorbijgaan zie ik voor ons hotel een gewonde verbinden. Het is de bedoeling de manschappen met de vrachtwagens naar Amerongen te brengen, maar door een misverstand (of uit angst?) rijden de auto's te vroeg weg, waardoor wij moeten lopen. Het is nu een ongeordende aftocht geworden: langs de smalle weg naar Amerongen trekt één onafgebroken stroom van soldaten, alles door elkaar. Je moet er niet aan denken dat er nu een paar Duitse vliegtuigen zouden komen opdagen; het zou een groot bloedbad worden.
Bij Amerongen loopt de zaak vast: door de marechaussee is een cordon gevormd, dwars over de weg. Een opgewonden kolonel loopt met de revolver in de hand te schelden en te dreigen. Ik wacht een poosje; er komen nog een paar mensen van 4CP bij, waaronder wachtmeester Woldhuis, die me een sinaasappel aanbiedt.
Dan komt, op een lichte motorfiets, sergeant Van der Houwen aangereden; van hem hoor ik dat 4CP voorlopig in Amerongen blijft. Langs de oude weg, die niet is afgezet, ga ik nu Amerongen binnen. Ik kom langs het huis van dokter Haeseker, waar ik mijn ransel ophaal. Even spreek ik nog met mevrouw Haeseker, die Suusje bij zich heeft.
Bij de "Roode Leeuw" vind ik de rest van 4CP terug. Daar is nu ook 10CP, met mijn collega's Weinberg en Schiphouwer, en sergeant Menkveld, die ik nog van vroeger ken. De kapitein is op het kasteel. Ik ga daar ook heen, en krijg er wat te eten. Bij mijn vertrek van het kasteel tref ik sergeant Van Rossum, die nu pas uit Rhenen schijnt te zijn teruggekomen; zijn ogen puilen wat uit, ik denk door de spanning (Later hoor ik dat hij zich bijzonder moedig heeft gedragen bij de verdediging van het spoorwegviaduct; na de oorlog is hem hiervoor de Militaire Willemsorde toegekend).
Teruggekeerd bij de "Roode Leeuw" moet ik op de telefoon letten. Dat duurt echter niet lang: we moeten verder terugtrekken, voorlopig naar Wijk bij Duurstede. Een lange rij vrachtwagens, de manschappen erop, vertrekt van het kasteel, en rijdt langs de rivierdijk, richting Wijk bij Duurstede. Ik zit in de cabine van de middelste wagen. In Wijk bij Duurstede wordt halt gehouden. Intussen is de avond gevallen.
Er wordt pap gekookt; we hebben de kookpotten op één van de wagens meegenomen. Dan wordt er in een café krijgsraad gehouden. Bij gebrek aan nadere orders wordt besloten verder terug te trekken, tot achter de waterlinie. En dan begint een eindeloos lijkende nachtelijke tocht, door de mist, met elk ogenblik opstoppingen, en met grote omwegen vanwege de inundaties.

Klik hier voor een uitvergroting
Oefening in het veld (februari 1939)

Dinsdag 14 mei

Tegen de ochtend zijn we in de buurt van Vreeswijk aangekomen. Dan merk ik plotseling dat ik nu in de voorste wagen zit: we zijn de anderen kwijtgeraakt! Ik laat doorrijden naar IJsselstein, maar daar is niets bekend van 4CP. Daarvandaan stuur ik motorordonnansen uit naar Montfoort en Vreeswiik, maar zonder resultaat. Intussen staat de rij vrachtauto's in de hoofdstraat van IJsselstein. Een mooi geüniformeerde politieman komt vragen of ik ze, met het oog op luchtaanvallen, niet liever onder de bomen wil zetten, wat ik doe. Tenslotte arriveert sergeant Von Lindern, op een motorfiets, en vertelt dat de rest van 4CP op het kasteel Oudegein is, niet ver van IJsselstein.
Daar aangekomen is het eerste wat ik doe: slapen, op een matras op de vloer. De kapitein, luitenant Maas, Van der Schaar en ik delen nu met elkaar één kamer; het enige meubilair daarin bestaat uit twee bedden en twee matrassen op de grond.
In de loop van de dag wordt bekend, dat Koningin en regering naar Engeland zijn uitgeweken. We hebben het gevoel: nu is het afgelopen. Het bericht van de capitulatie, later op de dag, komt voor ons dan ook niet onverwacht. Toch zijn heel wat van onze mensen erg onder de indruk; sommigen zijn zelfs helemaal overstuur, of weigeren het te geloven.

Besluit

Hiermee waren deze oorlogsdagen ten einde. We waren nu krijgsgevangen, maar merkten daarvan eigenlijk niets.
Twee dagen bleven we nog op Oudegein; daarna ging 4CP naar IJsselstein, en ongeveer een week later terug naar de oude kwartieren in Amerongen. Geleidelijk werden de mensen met groot verlof gezonden. Eind juni was ik zelf aan de beurt, en keerde ik terug naar Rotterdam. Daarna moest ik proberen de draad van mijn studie weer op te nemen om het ingenieursdiploma te behalen.

Het concept voor dit verhaal werd geschreven in de herfst van 1940.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 438.95 KB)