'Die rotzakken moeten eraf'

De slag om de Grebbeberg


In de meidagen van 1940 werd Nederland tijdens een Duitse 'Blitzkrieg' onder de voet gelopen. Eén van de plaatsen waar het hardst werd gevochten was de Grebbeberg, een strategische heuvel aan de Rijn bij Rhenen, die Vesting Holland moest afgrendelen. Na een korte, hevige strijd waarbij ruim 600 man sneuvelden, viel de Grebbeberg op 13 mei in Duitse handen. Hoe de bloedige slag verliep vertelt deze reconstructie aan de hand van gesprekken met twee voormalige SS'ers en twee Nederlandse soldaten.

Donderdag 9 mei 1940

Morgen geht's los! De woorden van Obersturmbannführer Wäckerle, commandant van het derde-bataljon van de SS-Standarte Der Führer ontlokt de chefs van de 9e, 10e en 11e compagnie die middag geen verraste uitroepen. Ze zitten met het hele regiment al een paar dagen in Elten, vlak bij de Nederlandse grens. Dat de Westfeldzug op uitbreken staat en dat Holland het eerste aanvalsdoel vormt, verbijstert dus niemand. Integendeel, ze vinden dat het tijd wordt voor actie. Het SS-regiment van Oberführer Keppler heeft nog geen enkele oorlogservaring en de mannen zijn niet vrijwillig bij de SS gegaan om maar wat rond te lummelen. Ze vinden het lullig dat Hauptsturmführer Otto Kumm van de 12e compagnie er niet is. Die mocht vanwege de geboorte van zijn dochter een paar dagen naar huis, diep in het zuiden van Duitsland.
Hauptsturmführer Heinrich (Heinz) Harmel (34), die de 9e compagnie aanvoert, loopt in gedachten naar zijn troep. Haten doet hij de Holländer niet. Voor hem zijn 't geen vijanden, maar tegenstanders. Of het juist is wat hij doet moeten de politici maar oordelen, vindt hij. Hij is soldaat en doet slechts zijn plicht.
's Nachts stelt het hele regiment zich op in de bossen voor de Nederlandse grens. Als stoottroepen van de 207e infanteriedivisie van de Wehrmacht zullen zij in de komende dagen een beslissende rol moeten spelen bij het veroveren van de Grebbeberg.

Vrijdag 10 mei

5.35 uur. Voor Heinrich Harmel en zijn compagnie treedt het door Hitler ontworpen aanvalsplan Fall Gelb in werking. Het passeren van de grens blijkt een peuleschil. Na onbetekenende schermutselingen met Nederlandse grenstroepen zijn de 207e infanteriedivisie en het SS-regiment Der Führer op weg naar de IJsselbrug bij Arnhem om daarna snel naar Rhenen door te kunnen stoten. Met pijn in zijn hart ziet Heinrich Harmel zijn mannen door de bloeiende velden trekken.
Op het plateau van de Grebbeberg, dat de top vormt van de vijftig meter hoge strategische grendel op de toegang tot de Vesting Holland, tuurt vaandrig Frans in den Bosch (23) rond die tijd in de ochtendschemering naar de hemel. Grommend glijden hoog boven hem zwarte stippen als zwermen trekvogels voorbij. De Luftwaffe is op weg naar het westen. "Foute boel," denkt hij. In de verte hoort hij donderende knallen, het Nederlandse luchtdoelgeschut vuurt de eerste granaten af. De oorlog is nu ook voor hem begonnen. De Duitsers banen zich dit moment vechtend een weg naar 'zijn' Grebbeberg tussen Wageningen en Rhenen, de vitale schakel in de verdedigingslinie van het IJsselmeer tot de Rijn.
Natuurlijk zal hij zich als beroepsmilitair tot het uiterste verzetten. Hij is belast met het commando over een sectie (peloton) van 36 man, die de zuidelijkste punt van de dwars over de berg lopende loopgravengordel bemant. Hij kijkt over de uiterwaarden naar de zacht glinsterende Rijn. Uit het oosten nadert een schip. Hij pakt zijn verrekijker en ziet dat het een Nederlands marinevaartuig is met de vlag halfstok, ten teken dat er een dode aan boord is. Even later verneemt hij de bevestiging van deze voorbode: Nederland is officieel in oorlog met Duitsland.
Een paar honderd meter verder in de loopgravenlinie luistert ook sergeant Joop Spijker (22) naar het luchtafweergeschut in de verte. Ook hij heeft de Duitse toestellen zien overvliegen en vraagt zich af waar de Nederlandse vliegtuigen blijven. En komen de Engelsen niet te hulp? Hij voelt zich alleen, uitsluitend omringd door het handjevol mannen dat hij als groepscommandant moet leiden. Ze zitten in de stelling, een loopgravensysteem met schuilnissen, dat is afgedekt door camouflagegaas: tien soldaten met geweren uit 1895, zijn rechterhand korporaal Lievers en de schutter met diens helper, die de M20-mitrailleur van vlak na de Eerste Wereldoorlog bedienen.
De stelling van Spijker bevindt zich vlak naast de weg van Rhenen naar Wageningen, die over de top van de berg loopt en de loopgravenlinie (de 'stoplijn') doorsnijdt. Achter die lijn staan mortieren opgesteld. De sergeant was na zijn diensttijd onderwijzer, maar werd een halfjaar geleden gemobiliseerd, toen de Duitse dreiging heviger werd. Hij ging niet met tegenzin, je moet bereid zijn je eigen cultuur te verdedigen, vond hij.

Hij werpt een blik over zijn schootsveld, een rogge-akker van een meter of honderd diep, waar op twee plaatsen versperringen met prikkeldraad zijn aangebracht. Hij ergert zich aan de open geulen van de telefoonkabels langs de weg. Waarom heeft niemand die dichtgegooid? Ze vormen een schitterende dekking voor oprukkende Duitsers. En had niemand die bomenrijen aan de overkant van de weg kunnen omhakken, zodat ze de vijand kunnen zien naderen?

7.20 uur. Het SS-bataljon van de door zijn mannen aanbeden Wäckerle bereikt als eerste de brug bij Arnhem. Tot zijn ergernis ziet Heinrich Harmel dat de brug is vernield. Hij kijkt naar de overkant, vanwaar zijn compagnie door artillerie wordt bestookt. De eerste doden vallen. De vier compagnieën van Wäckerles SS-bataljon krijgen een uur later de opdracht om de IJssel over te steken, die op dat punt 150 meter breed is.

8.55 uur. In Berchtesgaden zit Otto Kumm (30) met vrouw Ilse aan het ontbijt. Plotseling brult de stem van Goebbels via de radio de huiskamer in: "Vanmorgen marcheren Duitse troepen..." Kumm vloekt. Al vijf jaar compagniechef, nog niks meegemaakt, dan beginnen de eerste oorlogshandelingen en is hij er niet bij! Hij rent naar boven, grist zijn spullen bij elkaar, kust vrouw en dochtertjes en rent naar het station.

10.30 uur. De aanval over de IJssel begint. Heinrich Harmel rent over het vlakke stuk naar de oever. Die tweehonderd meter lijken eindeloos te duren. Om hem heen ontploffen granaten. Hij ziet kameraden vallen en hoort gewonden schreeuwen. Maar hij moet voort. Dit is dus oorlog. Scheisse!

11.00 uur. Aan de overkant van de rivier worden de eerste gaten in de versperringen geknipt en golf na golf bereikt de andere oever. Ook Heinrich Harmel en zijn compagnie. Met de drie andere compagnieën rukt hij onder leiding van Wäckerle op naar Arnhem. De tegenstand is zwaar, maar al snel zijn ze aan de westrand. De Nederlandse soldaten trekken zich terug op Wageningen.

15.00 uur. Heinrich Harmel bereikt Renkum, waar hij vanuit stellingen aan de bosrand door mitrailleurs wordt beschoten. Ondanks een enorme overmacht slagen de SS-bataljons er niet in enige terreinwinst te boeken.

Op dat moment eet sergeant Spijker onder een stralende meizon met zijn mannen kuch met worst, terwijl langs de weg inwoners van Wageningen in trieste stoeten voorbij trekken. Ze vluchten met hun halve huisraad op fietsen voor de oprukkende Duitsers.
Vaandrig In den Bosch beziet intussen met stijgende ongerustheid de rijnaken vol met evacués, die beneden hem langsvaren. Een formatie Duitse jagers trekt over en jaagt salvo's over de schepen. Het luchtafweer boekt een succesje: een van de jagers zeilt aangeschoten weg en stort in de verte brandend neer. Op de Grebbeberg klinkt uit de loopgraven voor het eerst gejuich. Maar bijna het hele bataljon van een paar Honderd man realiseert zich dat het waarschijnlijk voor het laatst is geweest.

18.30 uur. Heinrich Harmel trekt door het door de inwoners verlaten Wageningen. Hij is opgetogen. Er zijn doden en gewonden gevallen, maar ze zijn verder gekomen dan hij had verwacht. De IJssellinie is mede dank zij zijn regiment verrassend snel doorbroken en ze staan na de eerste oorlogsdag al vlak bij de voorste stellingen van de Grebbelinie. Het regiment heeft zijn vuurdoop goed doorstaan. Ook regimentscommandant Keppler is trots op zijn manschappen, die voornamelijk uit Oostenrijk afkomstig zijn.
Op de Grebbeberg verloopt de dag verder rustig. 's Avonds eten de mannen kalm de gamellen met bruine bonen en spek leeg. De hele nacht wordt in de stellingen druk gediscussieerd.

Zaterdag 11 mei

Vroeg in de morgen braakt artillerie vanuit Wageningen granaten op de voorposten voor de Grebbeberg. De slag om de vitale heuvel begint. Heinrich Harmel zal over enkele uren met zijn compagnie de aanval inzetten. Hij is rustig, ook al weet hij dat hij een grote kans heeft om te sneuvelen. Hij gaat altijd voorop in de strijd. Dan volgen die Jungs vanzelf wel.
Vaandrig In den Bosch drinkt in de ochtendzon een kop opgewarmde koffie van de vorige dag. Plotseling scheren zeven Duitse Stuka's laag over de berg. Ze voeren met ratelende machinegeweren een duikvlucht uit over de stellingen. De vaandrig ziet de moordende vuurstralen op zich af komen en ontkomt slechts aan de dood door zich in de diepte van de veldkeuken te storten.

6.00 uur. Al snel merkt Heinrich Harmel dat de tegenstand bij de voorposten van de Grebbeberg taai is. Die Holländer verweren zich tapfer, dat moet hij toegeven. Vanuit bomen, schuurtjes en versterkte stellingen wordt zijn compagnie onder vuur genomen. Op sommige plekken komt hij maar meter voor meter vooruit. Hij laat zich in een ondiepe greppel vallen en schrikt zich het lazerus van een kogel die zich vlak voor hem in het gras boort. Hij krimpt juist ineen, als vlak bij zijn hoofd een tweede kogel in de grond slaat. Hij loert om zich heen maar kan de schutter niet ontdekken. Wéér wordt hij bijna geraakt. Hij moet hier weg! Hij rent vooruit en springt in een gat. Midden tussen een paar Hollanders. Een paar van zijn Jungs springen hem na. Hij schiet, er klinkt gebrul. Een paar Hollanders weten weg te komen. Twee doden blijven achter. Dan merkt hij dat een kogel dwars door zijn laars is gegaan. Van zijn groep is niemand gewond. Maar hij is nog lang niet bij de berg. Er zijn nog meer stellingen vóór hem, daar achter die hekken en dat prikkeldraad. Hij voelt wel angst, maar dat kan hij niet laten merken. De jongens vertrouwen op hem. Grimmig herlaadt hij zijn pistool.

10.30 uur. Over de stelling van Frans in den Bosch scheert met oorverdovend gefluit een projectiel, dat in de verte een dreunende slag veroorzaakt: de eerste Duitse artillerie-granaat heeft Rhenen bereikt. Alles is meteen anders. "Verdomme, wat zullen we nou vreten?" denkt de vaandrig en duikt met zijn sectie in de schuilnissen, terwijl de volgende granaat jankend overvliegt. De Nederlandse artillerie beantwoordt het vuur. De oorlog is akelig dichtbij. Sommige jongens trillen over hun hele lichaam en blijven urenlang in de nissen. Uit de voorposten beneden aan de berg horen ze het geknetter van geweren en mitrailleurs. De dreigende nadering van de Duitsers veroorzaakt onrust onder zijn mannen. Ze zijn zenuwachtig of juist heel geforceerd stoer: "Laat ze maar komme!" De granaten slaan de volgende uren steeds dichter in bij de loopgraven op de berg.
Sergeant Spijker ziet over de weg naar Rhenen een stoet Nederlanders aankomen met een witte vlag aan het geweer. Ze zijn gevlucht uit de voorposten na een felle aanval van SS'ers. Hij heeft van regiments-commandant Hennink de order gekregen te schieten op Nederlandse soldaten met een witte vlag. "En stand houden, tot het laatste toe." luidde het bevel. Terwijl de granaten overfluiten loopt Spijker op de groep af. Hij zegt: "Jullie moeten terug, anders moet ik jullie neerschieten op bevel van overste Hennink." "Ja maar," werpt een officier tegen, "we liggen zwaar onder vuur." "En wij dan?" roept Spijker boven het lawaai uit. De officier haalt zijn schouders op en keert met zijn mannen om. De sergeant is nog op weg naar zijn stelling als vlak bij hem een granaat inslaat. Hij valt, de lucht wordt door de dreun uit zijn longen gedrukt. Als hij opkijkt ziet hij de angstige koppen van zijn mannen boven de loopgraaf uit. Hij springt op en roept: "Jopie leeft nog, hoor!"

Klik hier voor een uitvergroting
De 73-jarige Frans in den Bosch (links) en Joop Spijker (72), vijftig jaar later terug op de berg. (1990)
14.15 uur. Vaandrig In den Bosch ziet een opgewonden soldaat door de loopgraaf aan komen rennen. "Een gewonde!" Het eerste slachtoffer in de sectie bij de Rijn is de kleine Zadelhof. Granaatscherven hebben zijn onderbeen verbrijzeld en zijn handen en gezicht doorboord. Hij gilt van pijn. Het bloed gutst uit zijn lichaam. Terwijl de vaandrig het bovenbeen afbindt, staan de mannen er aangeslagen omheen. Sommigen janken van schrik en angst.

18.00 uur. Die taaie Holländer. Heinrich Harmel moet voor de zoveelste keer toegeven dat ze dapper kämpfen. Het moeten wel hun elitetroepen zijn, daar bij die Grebbestelling. Hun beste koloniale troepen, had hij al horen zeggen. Toch had hij zich met zijn 9e compagnie tot op 500 meter van de eigenlijke Grebbelinie durchgefressen. Maar hij vordert langzaam door het constante vuur vanuit de stellingen aan de voet van de Grebbeberg. Hij ziet steeds meer van zijn Jungs ineenzakken. Vóór hem ligt die verfluchte Berg en die hebben ze nog steeds niet ingenomen. Het verwondert hem dan ook niet dat hij opdracht krijgt om met de drie andere compagnieën die nacht aan weerszijden van de straatweg naar Rhenen een doorbraak te forceren op de berg zelf.
Die middag gaat op de Grebbeberg voorbij onder een ware granaatregen. Vaandrig In den Bosch hoort op honderd meter van zijn loopgraaf geweervuur. Dat zullen de Duitsers toch nog niet zijn? Dan zijn ze wel erg dichtbij. Het maakt de mannen bloednerveus en als er ook nog vlak bij hen een munitiedepot ontploft, daalt de stemming tot ver onder nul. Gespannen turen ze de hele avond naar het voorterrein, waaruit af en toe het geratel van mitrailleurs opklinkt. De sterrenhemel wordt verlicht door het schijnsel van een enorme brand in Wageningen.

Zondag 12 mei

03.00 uur. In de vroege uren van Eerste Pinksterdag wordt de order voor een aanval op de berg zelf door Oberführer Keppler weer ingetrokken. Door niet aflatend vuur op zijn groep en de steeds neerdalende Hollandse lichtkogels is het ook Heinrich Harmel onmogelijk om die taak uit te voeren. Hij blijft aan de oever van de Grebbe steken. Nog geen uur later opent de Duitse artillerie een geconcentreerd vuur op de verdedigingswerken vlak voor het bruggetje over de Grebbe en op stellingen op de Grebbeberg. In de uren daarna vluchten de laatste Nederlandse verdedigers van deze stellingen over het riviertje.
Rond diezelfde tijd bereikt de mannen van vaandrig In den Bosch via een opgewonden, gevluchte kapitein uit de voorposten het bericht dat de vijand de eerste verdedigingslinie beneden aan de berg heeft doorbroken. De vaandrig probeert een hevig snikkende soldaat op te monteren: "Kom op, iedereen is bang. Ik ook. En wat dan nog?" Hoewel de vaandrig zijn eigen angst niet laat merken, vraagt hij zich af of ze de Duitsers op tijd zullen zien. Zouden de jongens er dan echt tegenaan gaan of het in hun broek doen en vluchten? De flinksten rennen vaak als eersten weg.
De stelling van sergeant Spijker wordt 's morgens vroeg hevig bestookt met granaten. Twee jonge soldaten omklemmen elkaar en huilen als kinderen. Op vijf meter afstand van Spijker begeleidt korporaal Lievers de mitrailleurschutter. Plotseling klinkt een dreun, gevolgd door gegil van soldaten. Spijker ziet de korporaal liggen met bebloed hoofd. Een granaatscherf is dwars door zijn helm gedrongen. De sergeant snelt toe, maar beseft dat Lievers stervende is, zijn hersens puilen door de helm heen. Hoewel de korporaal buiten kennis is, spreekt Spijker bemoedigende woorden. Na een dramatisch halfuur sterft zijn maat.
De sergeant richt zich op, vervuld van haat. Wat doen die moffen hier, verdomme! Als er nu een groep Duitsers voor hem stond, zou hij de mitrailleur eroverheen jagen. Okay, hij is een gelovig man, maar het zou hem niets kunnen schelen. Hij voelt dat nu de eerste dode is gevallen, alles anders wordt. Voordat bij zich af kan vragen hoe anders, slaan de kogels tegen de loopgraafwand. Er wordt op hen gevuurd vanuit de bomen langs de straatweg naar Rhenen, die vanaf onder aan de berg in handen is van Duitsers. Hij laat de bomen met mitrailleurs onder schot nemen. Prrrrtt! Na een paar salvo's door het gebladerte is het stil.

10.30 uur. Op het station in Arnhem arriveert Otto Kumm. Hij is geagiteerd, houdt een vrachtwagen van zijn regiment aan en laat zich naar Oberführer Keppler brengen, die met zijn staf ten westen van Wageningen zit. Als hij daar aankomt, hoort hij zwaar artillerievuur. Tot z'n vreugde blijkt hij nog juist op tijd te zijn om de grote aanval op de Grebbeberg mee te maken. Hij vervoegt zich bij zijn 12e compagnie, die met de zware mitrailleurs op een paar honderd meter van het riviertje de Grebbe ligt. Het derde bataljon heeft al enkele belangrijke successen geboekt. Hij hoort dat er vrienden zijn gesneuveld, maar tijd om te treuren is er niet.

12.00 uur. De artilleriebeschieting concentreert zich op de rand van de Grebbeberg. De eerste bunkers worden door voltreffers geraakt. Otto Kumm wacht op de laatste granaatinslagen, het moment van de aanval. Om tien over halfeen geven Otto Kumm en Heinrich Harmel een teken. De 9e en 12e compagnie gaan voor in de strijd. Beide mannen gaan als eersten van hun compagnie naar voren.

12.55 uur. Heinrich Harmel bereikt als eerste de prikkeldraadversperringen voor de Grebbe. Hij schreeuwt naar achter om een kniptang. Terwijl de kogels om z'n oren vliegen, knipt hij een doorgang. De leden van zijn compagnie en de zware mitrailleurs van Otto Kumm dekken Harmel door hevig te vuren op de stellingen en bunkers aan de voet van de berg. Hij bereikt het deels vernielde bruggetje en rent als eerste over de puinhopen naar de overkant. Voor hem ziet hij nog Hollanders naar de bunkers rennen.

13.00 uur. Otto Kumm volgt Harmel en zijn mannen. Hij merkt tot zijn opluchting dat hij deze oorlogshandelingen goed doorstaat. Hij is koel, ondanks het besef dat hij elk ogenblik getroffen kan worden. Want ook hij leidt zijn compagnie van voren. Meedogenloos worden de stellingen en bunkers beneden aan de berg opgeruimd. Ook Otto Kumm doodt Hollanders. Hij is hun niet vijandig gezind, maar denkt: ik heb opdracht op de Grebbeberg te komen, dus zal 't gebeuren ook.

13.15 uur. Vanuit stellingen tegen de berg wordt met een witte doek gezwaaid. Als Heinrich Harmel er met zijn mannen vlakbij is klinken plotseling schoten. Om hem heen vallen kameraden dood neer. Hij is hels. Woedend neemt zijn compagnie deze Hollanders te grazen. Dan trekt hij verder over de straatweg, met zijn Jungs links en rechts in het bos. In man-tegen-mangevechten worden stellingen en bunkers van achteren overvallen. Aan beide kanten vallen talloze doden. Heinrich Harmel ziet Hollanders in paniek vluchten, naar de stoplijn, waar rechts van de weg sergeant Spijker en zijn mannen de granaten om zich heen zien ontploffen.

14.10 uur. De beklimming van de Grebbeberg verloopt links van de straatweg traag. Toch is Otto Kumm trots op zijn jongens. Je moet koelbloedig zijn om met handgranaten en machinepistolen in loopgraven te springen.

15.15 uur. Otto Kumm bereikt de rand van het plateau op de top en graaft zich daar in. Hij heeft veel last van de Duitse artillerie die vlak voor hem richt. Bomen vallen om onder de daverende granaatinslagen. Van voren wordt zijn 12e compagnie bovendien vanuit de stoplijn vijftig meter verderop beschoten door de compagnie van vaandrig In den Bosch. Het is de laatste hindernis die Kumm moet zien te nemen, alvorens hij kan oprukken naar Rhenen. Hij vreest een snelle tegenaanval. Als de Holländer dat doen, smijten ze hem zo van de berg af, beseft hij.
De tegenaanval waar Kumm zo bang voor is, wordt om halfzes mede uitgevoerd door vaandrig in den Bosch. Hij trekt met zijn sectie naar voren en belandt al snel in het bijna ondoordringbare kreupelhout. Zijn groep van ruim dertig man vordert moeizaam. Opeens slaan de kogels voor hen tegen de bomen. Ze worden van achteren beschoten! Liggend op de grond vraagt In den Bosch zich vertwijfeld af of de Duitsers hen omsingeld hebben. Hij pakt zijn kijker en ziet in de stellingen die ze juist hebben verlaten een rij groene helmen. Eigen mensen! Hoe is dat in godsnaam mogelijk? Aan de linkerkant, waar een andere sectie oprukt, klinkt het helse kabaal van een vuurgevecht. Dan ineens, op nog geen 30 meter, een Duitse stem, die in gebroken Nederlands roept: "Nederlanders, overgeven, dan schieten wij niet!" De mitrailleurschutter naast de vaandrig duikt in een greppel achter hem. Hij is meteen dood, getroffen door kogels uit een Duitse mitrailleur, die door de hele greppel heen maait. In den Bosch, die is blijven staan in het kreupelhout, hoort ook de anderen die neerdoken kermen van pijn. Dan: stilte. Even stil als aan de linkerkant, waar net nog een gevecht woedde.
Wat nu? Hij wil niet in een spervuur belanden en nog meer mannen verspelen. Voorzichtig terugtrekken dan maar, met achterlating van doden en gewonden. Terug bij de loopgraven blijken die weer leeg te zijn. Wat is hier verdomme aan de hand? Hij hoort dat de Duitsers om Ouwehands Dierenpark zijn getrokken en al achter de Nederlandse stellingen zijn beland. Ook wordt duidelijk dat de helmen in zijn stelling van hulptroepen waren. Ze hadden de sectie van de vaandrig voor Duitsers aangezien en meteen het vuur geopend.

19.30 uur. Tweehonderd meter verderop, in de bocht van de weg naar Rhenen, vloekt Heinrich Harmel hartgrondig. Z'n eigen artillerie richt te ver naar voren, recht op de bocht van de straatweg, waar hij met zijn compagnie ligt. Hij ziet zijn mannen sneuvelen. Hij geeft de artilleriewaarnemer die aan zijn compagnie is toegevoegd op z'n kloten. Zijn compagnie is uiteen geslagen, het moreel is diep gezakt. Het kost Harmel een paar uur voor hij zijn groep weer heeft geordend.

In de avondschemering liggen sergeant Spijker en zijn mannen in de loopgraaf te schieten, terwijl de granaten boven hen uiteenspatten en de mitrailleurs van Harmels 9e compagnie de stellingen bestoken. Over de oude geweren is Spijker wel te spreken, die schieten gewoon. Maar de mitrailleurs zijn een ramp. Van de vier is er door vastlopende stootstangen steeds maar één te gebruiken. Hoe moeten ze het daarmee opnemen tegen de ultramoderne mitrailleurs? En hij moet nog zuinig zijn met munitie ook, want ondanks herhaalde verzoeken heeft hij er niets bij gekregen sinds vrijdag. "Denk erom, niet meer dan 3, 4 schoten achter elkaar!" roept hij in een orkaan van geluiden. En: "Vuur daar! Korte stoten daar!"
Te midden van de daverende herrie en de doordringende kruitdampen wordt hij steeds grimmiger. "Die rotzakken moeten van onze berg af!" gromt hij in zichzelf. Maar ook bekruipt hem steeds sterker de vrees dat het slecht met hen zal aflopen. En hoe kan hij zijn soldaten door deze hel slepen? Hij roept wel steeds: "Volhouden, jongens!" maar hij schreeuwt eigenlijk zijn eigen angst van zich af. Hij wil zijn plicht niet verzaken, niet laf zijn. De steeds dichter naderende vijand bezorgt hem een verlammend gevoel. Wat kun je nog tegen die rotzakken doen? Hoewel hij geen tijd heeft om te bidden, blijft hij erop vertrouwen dat God hem laat leven. Maar wat voelt hij zich eenzaam in dit inferno.
In de schemering ziet hij door die verdomde greppel langs de weg, die niemand dicht wou gooien, een stuk of twintig schimmen behoedzaam naderen. "Halt!" brult hij hen toe. Geen antwoord. Snel geeft hij de vuurbevelen aan zijn mannen en de geweerlopen vlammen. Uit de greppel klinken Nederlandse vloeken. Dan: "Stop met vuren, eigen troepen!" Spijker laat zijn schutters stoppen, maar hoort prompt Duitse bevelen, waarschijnlijk van Heinrich Harmel, uit de greppel komen. "Vuren." schreeuwt bij weer en schiet zelf verwoed mee. Hij hoort gegil en ziet mannen in de greppel vallen en anderen wegrennen. Weer klinken de salvo's en opnieuw vallen er een paar. Dan is het stil. Hij ontdekt dat het een Duitse groep was met een Nederlandse sergeant in hun midden.
Behalve enkele Duitsers is ook de onbekende sergeant gedood. De complete sectie is zo verbijsterd door het voorval dat er een golf van paniek door de stellingen waart. De sergeant ziet hoe een complete gekte zich van de mannen meester maakt, terwijl nieuwe granaten en kogels in de stellingen slaan. Ze willen eruit! Spijker wordt door een kluwen soldaten met hysterisch geweld door de loopgraaf gedrongen. Zelfs sectiecommandant Van den Boom wordt geschopt en geslagen en machteloos meegevoerd door de op drift geraakte horde. Ze belanden in het terrein achter de stellingen, waar de mortieren bij gebrek aan munitie als werkloze reuzen oprijzen. Voor geen prijs gaan de manschappen meer terug. Ze trekken verder met 30, 40 man, terwijl ze hevig worden beschoten. Een van de soldaten raakt volkomen buiten zinnen. Hij lacht, huilt en krijst wartaal. De bataljonscommandant is onverbiddelijk: "Terug naar de stellingen en stand houden. Hou je taai."

21.30 uur. Het duurt bataljonscommandant Wäckerle allemaal veel te lang. De Hollanders weren zich kranig, maar de order is "naar voren" en die zal hij uitvoeren. Hij wil die nacht Rhenen nog bereiken. Hij verzamelt drie stoottroepen, die steun krijgen van de zware mitrailleurs van Kumms 12e compagnie. Kumm en Harmel maken deel uit van de groep van ongeveer 250 man.
Een halfuur later begint de verrassingsaanval langs de straatweg. De groep wordt al snel ontdekt en van alle kanten beschoten, maar slaagt er toch in om terrein te winnen. Het is stikdonker. Heinrich Harmel botst opeens tegen iemand op, voelt in een flits over diens helm en merkt dat het een Hollander is. Hij weet in paniek niks beters te doen dan hem met een handgranaat op zijn helm te timmeren. De ander rukt zich los en verdwijnt in de duisternis. Aan de dood ontsnapt, beseft bij.

22.15 uur. De SS'ers onder leiding van Obersturmbannführer Wäckerle breken over de straatweg langs de stelling van sergeant Spijker door de stoplijn heen en bereiken hotel De Grebbeberg. Zowel Otto Kumm als Heinrich Harmel schieten in gevechten Hollanders neer en maken krijgsgevangenen. Een kwartier later trekt Wäckerles groep langs Ouwehands Dierenpark. Harmel hoort leeuwen brullen en angstig fluisteren zijn mannen dat de Hollanders de beesten hebben losgelaten. Vechtend gaat de groep voort. Voor hen uit vluchten Hollandse soldaten naar het viaduct bij Rhenen. "De Duitsers komen..." Bij het viaduct wordt de hele meute tegengehouden door een kleine eenheid van marechaussee-kapitein Gelderman, die strikte orders heeft niemand door te laten. Vijftien Nederlandse soldaten sneuvelen er door eigen vuur.

23.00 uur. De groep Wäckerle met Kumm en Harmel nestelt zich zuidelijk van het viaduct in de timmerfabriek De Stoomhamer. Ze zijn afgesneden van de rest van het regiment, want achter hen hebben de Nederlanders de orde in hun doorbroken stoplijn weer enigszins hersteld. Obersturmbannführer Wäckerle is tijdens de gevechten gewond geraakt en wordt verbonden. Door de ramen heen worden de circa honderd man, onder wie Kumm en Harmel, constant door Hollanders beschoten. Er vallen gewonden en een dode. Wäckerle wordt weer getroffen. Hij heeft nog genoeg kracht om een ordonnans naar regimentscommandant Keppler te sturen met het verzoek om andere eenheden langs dezelfde weg door te laten breken om de Grebbelinie te splijten en van achteren op te rollen.

Maandag 13 mei

Tegen de ochtend van die nieuwe, allesbeslissende dag zijn de mannen van sergeant Spijkers sectie weer enigszins gekalmeerd. Ze gaan schoorvoetend terug naar hun plaatsen in de stellingen. De paniek is verdwenen, de doodsangst echter niet.

04.00 uur. De door Wäckerle uitgezonden ordonnans komt terug met een groepje van de vijftiende compagnie. Meer had de SS-Oberführer Keppler niet tot zijn beschikking. Dan wordt besloten om Hauptsturmführer Kumm erop uit te sturen om versterking te halen. Hij moet het 322e regiment van de 207e Wehrmacht-infanteriedivisie overtuigen van de kansen die er liggen, nu de groep SS'ers de doorbraak heeft geforceerd. Kumm weet dat het een zelfmoordopdracht is, maar is van het vitale belang overtuigd.
Een uur later gaat hij op pad. Het begint al licht te worden. Hij laat z'n machinegeweer achter, want als hij ontdekt wordt heeft hij toch geen schijn van kans. Op een fiets rijdt hij brutaalweg de straatweg weer af. Onderweg komt hij Hollandse soldaten tegen, die opnieuw de stellingen (o.a. die van sergeant Spijker) bezetten die zijn groep onder de voet had gelopen. Hij wordt nagekeken. Het zweet staat hem op de rug, want hij weet dat één oplettende soldaat zijn dood kan betekenen. Maar niemand lost een schot. Hij wordt door zijn camouflagekleding niet als Duitser herkend en bereikt na twintig slopende minuten de regimentscommandant. Die wil niet dat zijn troepen onder Kumms leiding de verbinding met de timmerfabriek tot stand brengen, zonder hevig artillerievuur. "Jezus nee," roept Kumm, "dan krijgen wijzelf in die fabriek de volle laag!"
Het is nog maar nauwelijks licht als vaandrig in den Bosch in het kreupelhout voor hem schimmen ziet bewegen. Zou dit de grote Duitse aanval worden? Plotseling knetteren de vuurstoten uit de Duitse mitrailleurs over hem heen. Vanuit de bomen voor en achter hem wordt op zijn stelling geschoten. Hij ziet zijn vijanden kruipend naderbij komen en dan weer wegduiken achter zandwalletjes. De kogels kletteren tegen zijn schild op de rand van de loopgraaf. Hij ziet een Duitser op nog geen vijftig meter afstand door de laatste versperring heen dringen. Hij spoort zijn mannen aan te schieten en even later zakt de Duitser ineen. Vanuit een denneboom op tien meter afstand beschiet weer een ander zijn stelling. "Wat een kamikaze-idioot," denkt hij en jaagt een paar salvo's door de boom. Het voorterrein wemelt intussen van de Duitsers, die vurend dichterbij komen. De vaandrig schiet met alle beschikbare manschappen op alles wat ze maar kunnen raken. Talloze Duitsers worden neergemaaid.

08.00 uur. Teleurgesteld door de weigering van de regimentscommandant verzamelt Kumm de resten van het derde bataljon en stoot rechts van de straatweg nog eenmaal door naar de dierentuin. Hij is zeer zelfverzekerd geworden. Hij voelt zich superieur aan zijn tegenstanders, op wie hij elke keer weer een angstaanjagende indruk maakt in zijn camouflagepak, met de takken op zijn helm en zijn zwartgeschminkte gezicht. Brullend en schreeuwend frisst hij zich een weg naar voren.
Om tien uur 's morgens hoort In den Bosch achter zich explosies en geknetter. Bij de commandopost van het bataljon wordt hevig gevochten. De vijand is hun dus al 300 meter gepasseerd over de straatweg naar Rhenen. Ook van achteren wordt hij nu aangevallen met granaten. In zijn voorterrein blijven de Duitsers langzaam oprukken. Hoe moet hij hier nog uitkomen?

12.00 uur. In Ouwehands dierenpark maakt Kumm contact met het tweede SS-bataljon van Der Führer. Ze stuiten op Hollandse troepen die zich in de huisjes op het terrein hebben verschanst. Na harde, verbitterde gevechten waarin zijn machinegeweer vrijwel onafgebroken ratelt, zuivert bij het terrein.
Tegelijkertijd ziet vaandrig In den Bosch soldaten van de linkervleugel in paniek komen aanrennen: "Vluchten! De vijand is in de loopgraaf!" Met pistolen dwingen In den Bosch en enkele anderen hen terug. Ze ontdekken dat de paniek is veroorzaakt door een sergeant-majoor met frontkolder. Hij was op de rand van de loopgraaf geklommen en er meteen door de Duitsers weer afgeschoten. Zwaargewond had hij zijn jongens aangespoord te vluchten. De paniek is echter ook tot de rest van de sectie doorgedrongen, want nu willen twintig soldaten ervandoor. De kapitein geeft hun toestemming, waardoor er nog hooguit tien mannen overblijven. De beschieting gaat maar door. De vaandrig rent van de ene defecte mitrailleur naar de andere, steeds zitten er weer patronen vast.
Ook op de rogge-akker voor de stelling van sergeant Spijker wemelt het rond die tijd van de Duitse aanvallers. Blitzkrieg-achtig komen ze schietend aangerend over de weg en waaieren uit in een frontale aanvalslinie over het open veld. De beslissende stormloop op de loopgraven is begonnen. In de kogelregen storten rond de sergeant soldaten gillend van pijn neer. Van zijn sectie is nog maar de helft over. Zelf vuurt hij onafgebroken korte salvo's af en werpt handgranaten. Hij ziet aanvallers vallen en richt weer op anderen. Sommige Duitsers raken verstrikt in het prikkeldraad op tien meter afstand. Ze zijn weerloze prooien. Spijker pakt zijn pistool om zich de aanstormende vijand van het lijf te houden. Duitsers storten zich brullend op de camouflagenetten boven de loopgraven en worden er door schreeuwende Nederlanders weer afgeschoten.
Spijker beleeft die massale knokpartij als in een roes. Er wordt geschoten, gestoken, geschopt. Met een rode waas voor de ogen strijd hij zijn kansloze oorlog, waarin zowel de aanvallers als de verdedigers zware verliezen lijden. Wie niet doodt, wordt gedood. Alleen hun overlevingsinstinct drijft de mannen in Spijkers groep voort. Overgeven? Om de donder niet! Maar de Duitsers zijn al in de stellingen, de overmacht is te groot. Vallend en struikelend zoeken de mannen een vluchtweg. Spijker trekt zich schietend naar alle kanten met drie man terug door de loopgraaf, die in scherpe hoeken door het terrein zigzagt. Even hopen ze de commandopost te kunnen bereiken, maar ze zijn al omsingeld. In de orkaan van kogels duiken ze weg in een nis. Een Duitser springt naar voren: "Raus! Raus!" Spijker steekt zijn handen op. Hij voelt zich moe en leeg. Maar ook opgelucht. Hij leeft tenminste nog.
Handgranaten! Vaandrig Frans in den Bosch rukt een kist open en hoort hoe de soldaten van zijn sectie schreeuwen: "Duitsers in de stelling!" Ze rennen weg naar achteren, de bossen in, waar ze recht in de armen van de vijand lopen. De vaandrig ziet hoe de Duitsers behoedzaam naderen door de loopgraaf, bij elke hoek wachten ze even, schieten en trekken weer verder. Ze zijn nog vijftien meter van hem af. Hij propt handenvol granaten in zijn jas en roept tegen luitenant Verberne dat die hetzelfde moet doen.
De kapitein geeft hem de order de aftocht van de manschappen te dekken en gaat zelf vast naar het eind van de loopgraaf, die uitkomt op de helling naar de Rijn. Verberne smijt granaten in de richting van de Duitsers terwijl de vaandrig hem met twee pistolen rugdekking geeft. Even later wisselen ze van plaats. Langzaam trekken ook zij naar de rivier. In den Bosch luistert, hoort de Duitsers tegen de houten schotten bonken en mikt er een handgranaat heen. Ze slaan weer een hoek om, luisteren en smijten de granaten tussen de Duitsers. Af en toe klinkt gegil en roept de onverstoorbare Verberne tegen In den Bosch te midden van de kakofonie van explosies, knallen en schreeuwen: "Een mooie bal, kerel, een heel goeie bal!"
Ze vormen een ideaal tandem, beiden op een koele manier razend van woede. Wat komen die smeerlappen hier verdomme doen? Aan overgeven denken ze geen moment. Doorknokken! De vaandrig gooit alleen nog maar, Verberne moet schietend voorkomen dat ze in de rug aangevallen worden. Elk moment kunnen er Duitsers over de rand in de loopgraaf springen. Ze houden de vijand op afstand, maar het verschil is hooguit vijf meter. Eén hoekje nog maar. De Duitsers gooien terug met steelgranaten, maar mikken te ver. Eindelijk staan ze bij de uitgang, onder hen blinkert de Rijn. Ze moeten opschieten, want de Duitsers kunnen elk moment de hoek omkomen.
Verberne ziet een Nederlands mitrailleur staan met een volle trommel munitie. De vaandrig pakt hem bij de mouw, sleurt hem voor de opening van de loopgraaf weg en brult: "Omlaag!" Terwijl Verberne het wapen omklemt, storten ze zich samen door de struiken van de 30 meter hoge helling af. Juist als ze zich oprichten ratelen de Duitse mitrailleurs en slaan de kogels naast hen in. "Verdommese lamstralen." sist In den Bosch, "zou je ze niet voor hun flikker schieten?" Verberne: "Doen we." De luitenant schiet de complete trommel met 99 kogels leeg. Hij treft doel, want boven hen klinken Duitse pijnkreten. Ze rennen langs de oever en al snel halen ze de kapitein met de rest van de mannen in.

Het is inmiddels ver in de middag. Maar nog zijn ze niet veilig. Ter hoogte van het centrum van Rhenen wordt de groep onder vuur genomen door mitrailleurs en mortieren. De kogels en granaten slaan tien meter achter hen in de modder. Honderden meters moeten ze spitsroeden lopen. Sprinten, plat op de grond, wachten op de inslagen en weer verder. Eindelijk zijn ze buiten het gezichtsveld van de Duitsers. Ze komen stromen Nederlandse militairen tegen, vluchtend op karren, fietsen en paarden. In den Bosch wordt beroerd van de aanblik die de verslagen, voortzeulende meute biedt. Hij pakt een fiets en peddelt naar de kazerne in Utrecht. De volgende dag verneemt hij de onafwendbare onheilstijding: Nederland capituleert.
In de namiddag bereikt Otto Kumm zijn bataljonscommandant aan de rand van Rhenen. De Grebbelinie is dan definitief doorbroken, de slag is voorbij. Trots bedenkt hij zich dat het SS-regiment Der Führer de Grebbeberg heeft veroverd. Ze hebben zich met recht als elitetroepen gedragen. Hij haalt minachtend de schouders op over de bijdrage van de Wehrmacht.
Op dat moment loopt sergeant Joop Spijker met zijn handen in de nek te midden van een colonne Nederlandse krijgsgevangenen naar Wageningen. Ze passeren tientallen Duitse lijken. Bij elk lichaam krijgt hij een trap van een Duitser. Onderweg krijgt hij de genadeklap: hij hoort dat de koningin naar Engeland is gevlucht. Na alle verbitterde, wanhopige gevechten met onvoldoende manschappen, materieel en munitie voelt hij zich eenzaam en in de steek gelaten. Nu ook Wilhelmina ons heeft laten barsten, is alles verloren, denkt hij.

Epiloog

Joop Spijker wordt met honderden andere krijgsgevangenen in veewagens naar het kamp Neu Brandenburg bij Berlijn vervoerd. Daar is hij naar eigen zeggen goed behandeld. Op 17 juli 1940 wordt de hele groep vrijgelaten. Met de trein komt hij een paar dagen later met bebloed uniform aan in Rotterdam. Tot zijn verbijstering ziet hij de stad in puin liggen. Hij neemt zich voor de Duitsers "die verdomde rotstreek" betaald te zetten. De rest van de oorlog doet hij verzetswerk, waarvoor hij later werd onderscheiden. Na de oorlog wordt hij leraar.
Over de slag op de Grebbeberg zegt hij nu: "Het was de kindermoord van Bethlehem. We stonden met een armzalig, slecht bewapend legertje tegenover een overmacht. Je scheet in je broek en schoot. Hoe had het ook anders kunnen lopen? We hadden in 130 jaar geen oorlog gevoerd. De slag zelf was natuurlijk maar tamelijk onbeduidend als je de hele oorlog overziet. Toch had het zin om daar te vechten. Hadden we dan de mof door ons land moeten laten marcheren? We hebben het vier dagen volgehouden met een oud spulletje. Dat is toch mooi?"

Frans in den Bosch gaat na de capitulatie weer thuis bij zijn moeder wonen. In 1942 moet hij zich met andere officieren melden in Den Haag. Na aankomst worden ze door SS'ers met machinepistolen ingesloten en op transport naar Duitsland gesteld. Hij komt ook in Neu Brandenburg terecht, waar hij in '45 door de Russen wordt bevrijd. Hij krijgt, evenals Verberne, de Bronzen Leeuw, de op één na hoogste onderscheiding. Na de oorlog blijft hij in het leger, doet dienst in Indië en belandt bij de kaderschool in Amsterdam. Terugblikkend op de meidagen van '40 zegt hij: "Ik wist toen dat we de Duitsers niet konden tegenhouden. Wat me bijzonder heeft teleurgesteld, is dat men ons met inferieure middelen de strijd heeft ingestuurd. Toch heb ik op de berg nooit het gevoel gehad dat ik zinloos bezig was. We hebben ons verdedigd en we hebben verloren. Daar hoeven we ons niet voor te schamen."

Klik hier voor een uitvergroting
Otto Kumm (l) en Heinrich Harmel (r). (1990)
Otto Kumm wordt na verovering van de Grebbeberg met het SS-regiment ingezet in België en Frankrijk. Hij neemt later deel aan de veldtocht in Rusland, waar het SS-regiment dramatische verliezen lijdt. Daarna wordt hij als divisiecommandant op de Balkan ingezet. Na de Duitse capitulatie wordt hij door de Amerikanen gevangengenomen, die hem willen uitleveren aan Joegoslavië. Hij weet te ontsnappen en duikt onder bij een vriend. Kumm wordt nooit bestraft voor zijn daden. Tot aan z'n pensionering werkt hij bij een drukkerij.
Kumm (80) kijkt nog steeds om in wrok: "Er zijn 300.000 SS'ers voor Duitsland gevallen. Het doet me pijn dat wij met de nek worden aangekeken. Als lui die zich te buiten gingen aan moord en terreur. Maar ik heb nooit oorlogsmisdaden begaan. We hebben ons altijd als soldaten gedragen. Het is ook niet waar dat wij Nederlanders als schild hebben gebruikt. Ik ben vrijwillig bij de SS gegaan, omdat ik Hitlers nieuwe orde de moeite waard vond." Kumm blijkt een onverbeterlijke nazist, als hij de moord op zes miljoen joden als een verzinsel bestempelt. "Daar heb ik nooit bewijzen voor gezien. Ook over Hitler zijn veel leugens verteld, ik heb altijd respect voor hem gehad."

Ook Heinrich Harmel (84) kwam na België en Frankrijk in Rusland terecht en bereikt daar de buitenwijken van Moskou. Harmel heeft aan vrijwel alle bekende fronten gestreden. Ook tijdens de landing van de geallieerden in Normandië is hij ter plekke. En later speelt hij rond de beruchte brug bij Arnhem met zijn pantserdivisie een belangrijke rol. De laatste maanden van de ineenstorting van het Reich vecht hij tegen de binnenvallende Russen. Op 15 april ontmoet hij voor de laatste keer zijn Führer in diens bunker. Na de capitulatie wordt hij door de Engelsen gevangengenomen. Hij blijft drie jaar geïnterneerd. Na de oorlog is hij vertegenwoordiger. Voor Nederlandse firma's brengt hij meubelen en hondevoer aan de man. Hij ergert zich aan de valse beeldvorming rond de SS, van wie hij een trots lid was. Ik heb niks te maken gehad met jodenvernietiging. Daarvan heb ik pas na de oorlog gehoord. Een smerige zaak. Maar je kunt niet alle SS'ers over een kam scheren. Ik heb voor Duitsland gevochten, niet voor Adolf Hitler. Al had ik wel bewondering voor hem."
Hij is evenals Otto Kumm nog een paar keer op De Grebbeberg geweest. Achteraf moet hij toegeven dat die slag maar ein kleines Frühstuck is geweest in zijn soldatenleven.

Bron: Panorama no. 19 van 3-11 mei 1990
Auteurs: Wout Batenburg en Joop Reichart

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 8.40 MB)