Evacuatie van de burgerbevolking uit de gebieden achter de Grebbelinie

HET VERLOOP VAN HET KRIJGSBEDRIJF ALS ACHTERGROND

Nadat in de avond van de 9e Mei 1940 te ongeveer 21.00 de Commandant Veldleger de bezetting had gelast van de voorposten en na de grens-overschrijding op de 10e Mei de volledige bezetting der stellingen te 4.15 was bevolen, gebeurde er in en onmiddellijk voor de Grebbe-linie op de 10e Mei niets.

Eerst nadat de tegenstander, van de IJssel in Westelijke richting oprukkend, des morgens te circa 10.30 Arnhem had bezet, werd in de avond van die zelfde dag Wageningen bereikt en had de eerste gevechtsaanraking plaats met de voorposten van de IVe en VIIIe Divisie. Ook op de 11e Mei bleef het betrekkelijk rustig en bepaalde de activiteit van Nederlandse zijde zich hoofdzakelijk tot troepenverschuivingen. Alle bereden eskadrons van 1 en 5 Regiment Huzaren (R.H.) werden achter de stellingen gebracht en evenals de bereden eskadrons van 4 R.H. omgevormd tot wielrijders eskadrons. Bij II Legerkorps (L.K.) begon van Duitse zijde in de vroegte op deze tweede oorlogsdag de aanval op de Nederlandse voorposten, die in de namiddag waren opgeruimd, waarna contact met de hoofdweerstandsstrook (h.w.s.) werd verkregen en de eerste pogingen volgden om deze strook binnen te dringen. Vóór het gevechtsfront van IV L.K. vond op de 11e Mei patrouille-actie plaats voor de voorposten bij Asschat en Stoutenburg. Barneveld en Voorthuizen bleken te 18.00 bezet door vijandelijke wielrijders, die te 19.00 in de omgeving van Terschuur in aanraking kwamen met delen van 1 R.H., welk regiment huzaren in de daaropvolgende nacht achter de voorposten is teruggegaan. Eerst in de vroege morgen van de 12e Mei ging de vijand na hevige artillerie-voorbereiding over tot de aanval op de stellingen van II L.K. in het vak van de IVe Divisie, gepaard gaande met een actie tegen de voorposten in het Zuidvak van de IIe Divisie, Oost van Veenendaal. Bij IV L.K. bleef de grote aanval uit, al nam de actie tegen de voorposten bij Asschat en Stoutenburg in de loop van deze Zondag in hevigheid toe, waarbij 1 R.H. dat in de vroege morgen weer buiten de voorposten was gegaan en verkenningen uitvoerde in de richtingen Barneveld, Voorthuizen en Putten, in vinnige gevechten met de opdringende Duitsers geraakte. Het eskadron, dat in de richting Barneveld opereerde, werd na een scherp gevecht bij Achterveld, waarbij de eskadrons-commandant en 3 pelotonscommandanten sneuvelden, voor het grootste gedeelte gevangen genomen, terwijl het middelste eskadron na een treffen bij Voorthuizen er in slaagde, zij het ten koste van verliezen, behouden terug te komen. Het restant van het regiment werd daarop achter de stellingen teruggenomen.

Diezelfde Zondag te circa 15.00 werd de frontlijn van II L.K. na vertwijfelde strijd bij de Grebbesluis doorbroken. Dit korte overzicht van hetgeen zich voor het front der Grebbe-linie afspeelde tot en met Zondagmiddag, is voldoende om de overtuiging te schenken, dat het inladen der af te voeren burgerbevolking in evacuatie-treinen en schepen van het eigenlijke krijgsbedrijf vóór het Grebbefront practisch geen hinder heeft ondervonden.

Dit in combinatie met het prachtige zomerweer op die onvergetelijke Meidagen is oorzaak geweest, dat het vertrek uit de afvoerhavens en afvoerstations onder gunstige omstandigheden heeft kunnen plaats hebben.


AFVOER UIT DE ZUID-VLEUGEL LANGS RIJN EN LEK

Wanneer we, na dit te hebben vastgesteld, thans weder het eigenlijke krijgsbedrijf de rug toekeren en verder ons bepalen tot de gang van zaken bij de afvoer der burgerbevolking uit de Grebbegebieden, dan zullen we eerst de blik wenden naar de Zuid-vleugel, waar afvoer langs Rijn en Lek zou moeten plaats hebben. We doen dit niet alleen, omdat de evacuatie over de wateren van het IJsselmeer van de bevolking uit de Noordelijke vleugel een geheel op zich zelfstaand geheel heeft gevormd, maar ook, omdat het relaas der lotgevallen van de vloot der voor de geëvacueerden bestemde kempenaars op Rijn en Lek een geheel vormt, dat nauw aansluit bij dat van het transport via dezelfde rivier van de bevolking uit de gebieden der Brigade A, zoals dat is weergegeven in het voorgaande hoofdstuk. Om niet in herhalingen te vervallen, zal ten aanzien van vele factoren, die ook bij het transport te water uit de Zuidvleugel van de Grebbe-linie van invloed zijn geweest op het verloop van de afvoer, zoals bijvoorbeeld het niet meer bereikbaar zijn der vluchtoorden tengevolge van de Duitse invasie, het ophouden der evacuatieschepen op hoog bevel op de Lek, het uiteindelijk aan wal zetten der opvarenden en het gebrek aan voldoende accommodatie aan boord der schepen, met een enkel woord kunnen worden verwezen naar het behandelde in het vorige hoofdstuk. Immers het geldt hier een zich herhalen of beter nog een samenvallen van reeds besproken verschijnselen.

Het "waarom" van het gebeuren tijdens de afvoer via Rijn en Lek van de bevolking uit de gebieden van de brigade A zal menigmaal worden teruggevonden bij hetgeen geschiedde tijdens de Odyssee der schepen van de evacuatievloot uit de Zuidelijke Grebbe-linie-gebieden over dezelfde waterweg naar het niet bereikte beloofde land der vluchtoorden.

Wageningen

Over het lot der bevolking uit de evacuatiegebieden van de Grebbestelling heeft, toen het uitbreken van de oorlog eenmaal vaststond, niet lang twijfel bestaan. Vanaf het moment, dat de grensoverschrijding had plaats gehad, moest - gezien de opdracht van hardnekkige verdediging van de Grebbelinie en de consequenties, die daaruit voortvloeiden - het bevel tot afvoer van de daarvoor in aanmerking komende groepen van de burgerbevolking ieder ogenblik worden verwacht.

Na ontvangst van het telegrafisch bevel tot ontruiming van de Grebbelinie, dat, zoals reeds elders werd beschreven, te omstreeks 5.00 uur van het Algemeen Hoofdkwartier (A.H.K.) uitging, volgden achter de beide vleugels der linie in bliksemtempo de maatregelen voor het vertrek en de inlading op de evacuatie-schepen elkaar op, terwijl achter het centrum de afvoer per spoor werd voorbereid. En reeds in deze eerste uren zou tot uiting komen het verschil in degelijkheid van voorbereiding van de evacuatie in de diverse gemeenten en zouden tallozen de nadelen moeten ondervinden van fouten of lacunes, die in de geschapen organisaties thans aan het licht zouden treden. Een gemeente, die in dit opzicht een zeer goed figuur heeft geslagen, was Wageningen, waar de gehele gang van zaken sprak van deugdelijke voorbereiding en een vooruitziende blik, hetgeen dan ook de reden is, dat de ontruiming aldaar als voorbeeld van een goed opgezet en verlopend geheel van afvoer van bevolking uit het evacuatie-gebied, hier meer uitvoerig wordt beschreven.

Wondermooi was het jonge groen van de bomen en heesters in het lenteland de morgen van de 10e Mei 1940, maar het is zeer de vraag of zelfs een enkele van de goede Wageningse burgers en burgeressen op dat tijdstip ook maar één ogenblik de tijd heeft gevonden aan Goethe's uitspraak te denken, welke hij in zijn onvolprezen Faust Mephisto in de mond geeft: "Grau ist alle Theorie und grün des Lebens goldner Baum", laat staan daarmede accoord te gaan, toen de evacuatie-theorie in praktijk werd omgezet. Want hoe grijs de theorie van de evacuatie menigeen, die doordacht, ook moge hebben toegeschenen, hij moet nog een zekere zilverglans hebben gehad, vergeleken bij de doffe, troosteloze grauwheid van de evacuatie-praktijk, al werd die dan beschenen door het helderste lente-zonlicht. Temidden van het ronken van vliegtuigmotoren, het venijnige knallen van luchtafweergeschut en het felle geklop van machinegeweren, dat vanaf ongeveer half vier in die fatale lentenacht de Wageningers in de oren klonk, werd het al spoedig duidelijk, dat de kans op het afkomen van het bevel tot evacueren snel groter werd. Men begreep dit en om zes uur 's morgens werd dan ook, om op alle eventualiteiten voorbereid te zijn, ter gemeente-secretarie al begonnen met de gereedliggende enveloppen voor de hoofdgeleiders en assistent-hoofdgeleiders in te pakken, met voor hen allen de schriftelijke mededeling, dat waarschijnlijk spoedig tot afvoer zou moeten worden overgegaan en het verzoek de laatste nodige voorzorgsmaatregelen te treffen. Bij de enveloppen voor de hoofdgeleiders werden mede ingesloten soortgelijke mededelingen aan de groeps- en assistent-groepsleiders benevens de groepskaarten en een aantal van de aan elk der gezinshoofden en alleenwonenden uit te reiken biljetten II als "Laatste Waarschuwing". Verder waren mede ingesloten: veiligheidsspelden voor bevestiging van de identiteitskaartjes, alsmede onderscheidingstekens voor de hoofdgeleiders (blauwe kaarten) en groepsleiders (witte kaarten) met vermelding van wijkletter en nummer.

Reeds spoedig in de vroege morgen blijkt, dat dit alles niet voor niets is gedaan. Te acht uur op die gedenkwaardige 10e Mei ontvangt de burgemeester van het Bureau Afvoer Burgerbevolking (B.A.B.) het telegram: "Burgerbevolking afvoeren - Onmiddellijk inschepen". En evenals in zovele andere Nederlandse gemeenten - hetzij dan iets vroeger wellicht of iets later - is de evacuatie meteen trieste werkelijkheid geworden.

Onmiddellijk na ontvangst van het evacuatie-telegram, dat als het ware als de druk op de knop fungeert, die het evacuatie-mechanisme in beweging moet brengen, is het bedrijf van de ontruiming in volle gang. De gereed gemaakte pakken en brieven voor de hoofdgeleiders en assistent-hoofdgeleiders en de voor elke wijk gebundelde groepsborden met sleutelringen worden onmiddellijk geladen op twee voor het gemeentehuis reeds gereedstaande vrachtauto's en rechtstreeks thuisbezorgd. Als ze ontvangen zijn, worden de schriftelijke mededelingen, de laatste waarschuwingen, de groepsborden, de sleutelringen en groepskaarten direct doorgegeven aan de groeps- en assistent-groepsleiders, die op hun beurt de laatste waarschuwing weer dadelijk uitreiken aan de tot hun groep behorende gezinshoofden en alleenwonende personen met de identiteitskaartjes, tot de vervaardiging waarvan men in Wageningen als gemeentelijke maatregel was overgegaan, veiligheidsspelden en adreskaartjes voor huissleutels en bagage. Zonder bepaald alarm wordt aldus alles en iedereen in korte tijd gewaarschuwd en is men op de hoogte van de situatie en van wat haar of hem te doen staat.

Terwijl alles in volle voorbereiding is, rinkelt ten gemeentehuize voor de zoveelste maal een telefoon en laat de Commandant II L.K. [Majoor Harberts] uit Doorn mededelen, dat spoed moet worden betracht met de evacuatie, daar de mogelijkheid niet uitgesloten is, dat plotseling opduiken van vijandelijke afdelingen de ontruiming zou kunnen beletten of doen stagneren. Doch deze aansporing kan het tempo van het evacuatiegebeuren nauwelijks meer opvoeren, alles voltrekt zich al zo snel mogelijk. Op het gemeentehuis wordt reeds de volgorde en de tijd bepaald voor de afvoer van de verschillende wijken naar de Rijnhaven. De 35 wijken worden daartoe ingedeeld in 5 groepen van 7, waarbij ten opzichte van de volgorde van in beweging komen reeds was vastgesteld, dat de het dichtst bij de haven liggende wijken het eerst zouden worden afgevoerd, met uitzondering echter van de binnenstad, die om de winkelbedrijven zo lang mogelijk in stand te houden, tegelijk met de laatste wijken zou worden ontruimd.

De organisatie van het geheel wordt aldus, dat de 7 wijken van elke combinatie, rekening houdend met de af te leggen afstand van de verzamelplaats, met een tijdsinterval van ongeveer 5 minuten aan de haven zullen arriveren. Tien minuten voor het vertrek naar de haven moeten de groepen van de wijk uiterlijk op de appèlplaats bij de hoofdgeleider gemeld zijn. De mededelingen van de tijdstippen van aanwezigheid van de groepen op de verzamelplaats van de wijken en van het vertrek van de wijk naar de haven worden wederom schriftelijk aan de hoofdgeleiders medegedeeld met bijgesloten brieven voor de groepsleiders.

En terwijl deze mededelingen uitgaan en heel Wageningen koortsachtig pakt en voor de moeilijke keus wordt gesteld wat achter te laten en wat mede te nemen, krijgen ook de E.H.B.O.'ers reeds bericht, dat zij op hetzelfde tijdstip als de groepen op de verzamelplaats aanwezig moeten zijn. Dit alles gebeurt in snel tempo. Motorordonnansen flitsen door Wageningen's straten en brengen de berichten over en dit tempo blijft zoveel mogelijk gehandhaafd bij het doorgeven van orders aan de groepsleiders op de verzamelplaatsen.

Inmiddels zijn door de zorg van de politie-autoriteiten, die heden voor een zeer zware taak staan, de politiemannen, belast met het handhaven van de orde, overal tijdig aanwezig. Een lichtpunt voor deze ordebewaarders is, dat de bevolking zich prachtig houdt en zich rustig gedraagt. En al is de getoonde kalmte dan hier en daar een uitvloeisel van een doffe berusting, die nauw verwant is aan apathie, omdat men de zo plotseling ontvangen schok nog niet geheel kan "verwerken", bij de overgrote meerderheid is het, zowel hier als elders, gelukkig anders en houdt men het hoofd koel met de vaste wil om er voor zich en de zijnen van te maken, wat er nog van te maken is.

Van een hyper zenuwachtige stemming, die op allerlei wijzen de moeilijkheden vergroot, is dan ook geen sprake, al is er verslagenheid en spelen zich soms hartroerende tonelen af, niet alleen tussen mensen onderling, maar ook tussen mens en dier. Want met de beste wil ter wereld kan de overgrote meerderheid van de huisdieren niet worden medegenomen en zo draait het voor velen uit op een "triste adieu" voor goed van lievelingsdieren, die zich - soms jarenlang - trouwe dienaren en eerlijke levenskameraden hadden betoond. Die dag worden aan het slachthuis te Wageningen vooral grote aantallen honden en katten, die de eigenaren niet kunnen medenemen, pijnloos afgemaakt.

Daarnaast is er veel onderlinge hulpvaardigheid en een aanvoelen van elkanders leed en naarmate de moeilijkheden zich ophopen en de zorgen zich over aller hoofd uitstorten, groeit het gevoel van saamhorigheid in elke groep en elke wijk, totdat de gehele Wageningse bevolking als het ware tot één groot harmonisch gezin is saamgesmolten.

Geleidelijk aan loopt het pakken in de verschillende wijken af en zijn de laatste werkzaamheden in het eigen huis beëindigd; de bagage is gereed en de huissleutels hebben, ronddraaiend in de sloten der huisdeuren, een afscheidsgeluid doen horen, dat, hoe bescheiden meestal ook, velen als het ware door merg en been gaat, omdat een wereld wordt afgesloten, die de mens zo na aan het hart ligt, de wereld van het eigen tehuis en van al die grote en kleine dingen van huis en hof, die het vertrouwde en intieme cachet geven aan de sfeer van het eigen leven; omdat ook hier in de geschiedenis van het aards bestaan van individu en gezin het "heden" op zo abrupte wijze overgaat in "verleden", dat voor gedachten aan - en aanknopingspunten met - de onmiddellijke toekomst te nauwer nood tijd of kans overblijft.

Dit alles verloopt, ondanks het onverwachte van het gebeuren met een regelmaat en een orde, die haast onwezenlijk aandoet en af en toe de vraag doet opkomen, of dit alles nu werkelijkheid is of een boze droom. Maar gerucht van vliegtuigen, vuurstoten van mitrailleurs en kanonnades geven onmiddellijk en onverbiddelijk antwoord op deze vraag en langs de bij de voorbereiding voorgeschreven marsroutes marcheren - ieder op haar beurt - de wijkbevolkingen naar de haven met aan het hoofd van elke groep de groepsleider met het groepsbord.

En een nieuw - zij het zeer tijdelijk - tehuis wacht daar de massa - de evacuatie-schepen met de onder stoom liggende sleepboten. Want de evacuatie-schepen zijn onder leiding van de havenmeester intussen in het havenkanaal gesleept en gemeerd aan beide zijden, zodat de aankomende wijken ter rechter- en ter linkerzijde van de haven kunnen worden geleid en te grote samenloop wordt voorkomen. Een gelukkige omstandigheid is, dat het prachtig zomerweer is en de waterstand toelaat alle schepen tegelijk in de haven te brengen.

Nu komen de op voorstel van de Etappen-Directie aangemaakte loopplanken van pas en geleidelijk aan trekken de massa's over deze planken van de wal naar de schepen, die grote borden dragen met de letter van de wijk, waarvoor ze bestemd zijn. Aangezien niet meer dan 32 schepen beschikbaar zijn, waarvan één van dubbele laadcapaciteit, krijgen 33 wijken ieder hun eigen schip, terwijl de bevolking van de resterende 2 wijken over telkens 6 schepen wordt verdeeld, wat een handicap blijkt voor de organisatie en vooral later nog grote moeilijkheden gaat opleveren. Moeilijkheden die te vermijden waren geweest, indien het vaartuigen-depôt Rotterdam als onderdeel van de Etappen-Directie, belast met de toezending en uitrusting van de schepen, zich tijdig aan de orders van het hoofd van de sectie BK van de Etappen- en Verkeersdienst had gehouden.

Terwijl de schepen volstromen met af te voeren bevolking, heeft ook - als speciaal punt van het programma - het transport plaats naar de haven van de niet-marsvaardigen. Een vrachtauto van het Roode Kruis te Ede, met er op gemonteerd het zogenaamde toestel "Nederland" met zijn 4 brancards, na telefonische oproep spoedig ter plaatse, bewijst goede diensten, terwijl verder zoveel mogelijk automaterieel, verzameld op de vismarkt, dienst doet om de chronisch zieken, gebrekkigen en ouden van dagen aan de hand van wijklijsten op te halen, tegelijk met de tijdelijke zieken, van wie de namen 's morgens door de doktoren waren opgegeven. Het moet alles heel snel gaan, zo snel, dat het niet precies organisatorisch kan verlopen, maar de zaken marcheren en het resultaat wordt - dank zij veler medewerking - dat allen, die niet in staat zijn tot lopen, tijdig en zonder ongelukken aan de haven en op de schepen arriveren. In totaal 325 niet-marsvaardigen (inbegrepen de tijdelijke zieken) worden op deze wijze aan boord gebracht.

Een ander onderdeel - niet minder belangrijk - vormt inmiddels het transport van de mede te nemen levensmiddelen. Een ophaaldienst, werkend met vier vrachtauto's en het nodige personeel, blijft druk in actie tot 's middags half vijf toe om overal de voornaamste voorraden uit tal van winkels, slagerijen, bakkerijen en dergelijke op te halen, naar de haven te vervoeren en in te laden in een speciaal daarvoor bestemd schip. Een tweede vaartuig wordt geladen met bakkersmeel; op een derde, toevallig in de haven verblijvend schip, met een lading rogge, wordt onmiddellijk beslag gelegd. Deze drie schepen formeren met een sleepboot een afzonderlijke sleep, die met de evacuatie-schepen meevaart. In een der schepen wordt bovendien nog ingeladen een groot gedeelte van de inventaris van het ziekenhuis als ledikanten, beddegoed, instrumenten enz., alsmede vier grote, daarvoor speciaal vervaardigde kisten met archiefstukken uit het gemeentehuis.

Alles verloopt in weerwil van de moeilijke omstandigheden vlot, maar toch wordt het nog ongeveer half een in de middag, voordat de eerste wijk aan de haven komt. Dan echter heeft de toevoer regelmatig plaats en ook bij het inschepen - al blijkt daarmede de nodige tijd gemoeid - worden geen moeilijkheden ondervonden, zodat de tijd van aankomst van de laatste wijk - ongeveer half vijf in de namiddag - slechts weinig de theoretisch berekende tijd overschrijdt.

De gehele middag door stromen de massa's aan, bepakt en bezakt, een menigte, samengesteld uit vogels van de meest diverse pluimage, van heel oude mensen tot pasgeboren wereldburgers, een troosteloze aanblik biedend in een atmosfeer vol van beklemming. Indien Joost van den Vondel de evacuatie aan den lijve had leren kennen en zijn dichterlijke pen daaraan een drama zou hebben gewijd, dan zou daarin de "Rei der Vluchtelingen" zeker niet hebben ontbroken, verhalend van het beeld van de wegtrekkenden met volgepakte kinderwagens en zwaar beladen rijwielen, trachtend te redden van hun bezittingen wat nog te redden viel. In Wageningen gebruiken bepaalde groepen zelfs bakfietsen, die speciaal voor dat doel zijn aangeschaft. Maar al dit rijdende materieel doet slechts dienst tot aan de loopplanken van de schepen. Dan heeft het afgedaan en moet bij de haven worden achtergelaten.

Aangezien het te verwachten is, dat Duitse troepen spoedig de omgeving van Wageningen zullen bereiken, wordt aangenomen, dat de taak van hen, die in de klasse A werden ingedeeld, als beëindigd kan worden beschouwd en wordt hun last gegeven, zich voor het vertrek van het laatste schip zo snel mogelijk in te schepen. Het aantal ingeladen personen bereikt tenslotte rond 12 400 van de in totaal 13 600 in het ontruimde gebied wonenden. Van de resterende 1200 was reeds een aantal eerder vertrokken en een deel strijdt in de gelederen van het Nederlandse leger, terwijl enkelen niet wensen weg te gaan.

Tenslotte als alles aan boord is, worden de schepen op de rivier gebracht om in sleepverband te worden opgenomen. Daar de onderweg zijnde sleepboot-assistentie met vertraging arriveert, duurt het tot ongeveer 4 uur, voordat de eerste boot met acht schepen stroomafwaarts glijdt. Als het al half zeven geslagen heeft, worden de laatste trossen los gegooid. De geëvacueerde Wageningse bevolking is "varende".

Tussen de schepen, in een afzonderlijk motorbootje, tuft de havenmeester, die het contact zoveel mogelijk onderhoudt. En aan boord van een der schepen bevindt zich als verantwoordelijk leider van deze Wageningse evacuatie-vloot een van de twee vervoercommandanten, die namens de D.E.V. met de regeling van - en het toezicht op - het vervoer zijn belast.

Als alles varende is en verder in de stad niets meer te regelen valt, vertrekt de andere vervoercommandant met een auto-colonne, die de burgemeester vervoert en enkele leden van het gemeentebestuur en van de evacuatie-commissie naar de vluchtoord-gemeenten om de komst van de geëvacueerden aan te kondigen en de onderbrenging voor te bereiden in Zwijndrecht, Ridderkerk en IJsselmonde. Helaas zullen deze auto's nooit zover komen, want al spoedig blijkt, dat in verband met het opduiken van vijandelijke afdelingen ter plaatse deze vluchtoorden niet meer te bereiken zijn.

En terwijl aldus de leiding van deze Wageningse Odyssee plotseling zich voor nieuwe onverwachte problemen ziet geplaatst, glijden duizenden mensen en honderden gezinnen achter de sleepboten met hun rusteloos voort arbeidende machines de rivier af, onbewust nog van de nieuwe wolken, die zich gaan samenpakken aan de evacuatie-horizont.

Een stadsbevolking gaat in de vallende lentenacht vreemde dingen tegemoet. Ver achter hen reeds ligt de stad van hun inwoning, een stad zonder mensen nu, waarin het gerucht van het leven voorlopig haast geheel is verstomd, waar slechts hier en daar in het licht van de stervende dag een achtergelaten huisdier ronddoolt, af en toe stilstaand en de kop opheffend, als beluistert het met argwaan en onrust de nadering van dingen, die op komst zijn en die nieuwe vreemde situaties zullen scheppen.

Een verlaten stad droomt, een rivier stroomt voort en draagt met zich schepen met duizenden, die ternauwernood beseffen of ze zelf ook dromen of waken. Alles is zó snel gegaan, is zó hard en onwezenlijk, dat het een vreselijke nachtmerrie, een boze droom lijkt.

* * *

De eerst vertrokken schepen bereikten die nacht nog Schoonhoven en zetten de volgende morgen de reis voort, terwijl de laatste het niet verder brachten dan Wijk bij Duurstede, waar zij voorlopig ten anker gingen. De volgende morgen vervolgden ook deze schepen hun reis, die over het algemeen even rustig en ongestoord verliep als de inlading in de Wageningse haven. Om dezelfde redenen als dit met de vaartuigen met de evacué's van de brigade A het geval is geweest, werden de Wageningse schepen, behoudens enkele der verst gevorderde, te Schoonhoven door het Militair Gezag opgehouden en bleven ze op stroom liggen om nadere orders af te wachten, omdat van een voortzetten der reis in Westelijke richting in verband met de Duitse luchtlandingen op de eilanden van Dordrecht en IJsselmonde en bij de Moerdijkbruggen voorlopig geen sprake meer kon zijn en de vluchtoorden Zwijndrecht, Ridderkerk en IJsselmonde niet meer konden en mochten worden bereikt. Behalve 29 Wageningse schepen lagen op dat tijdstip in de nabijheid van Schoonhoven ook schepen met geëvacueerden uit Veenendaal, Opheusden en andere plaatsen, zodat het totaal van de op stroom liggende evacuatie-vloot ongeveer een 60-tal schepen met een 20 000 opvarenden omvatte. Op de Wageningse schepen deden zich spoedig dezelfde verschijnselen voor, die ten aanzien van de vaartuigen van de brigade A reeds uitvoerig werden besproken. Door het onvoorziene oponthoud kwam het gebrek aan accommodatie scherper naar voren, sommige scheepsruimen waren ook hier zeer vuil en de meegevoerde voorraad levensmiddelen, die over het algemeen onvoldoende was, raakte spoedig uitgeput. Ook de drinkwatervoorraad, ten behoeve waarvan een groot aantal melkbussen was gevorderd, welke, gevuld met water, waren meegenomen, was op vele schepen snel verbruikt. Een bespreking met de burgemeester van Schoonhoven en de commandant van het agentschap Schoonhoven van de vaartuigendienst, alsmede een telefonisch onderhoud met de sectie B.K. van de D.E.V. kon voorlopig slechts in zoverre resultaat opleveren, dat vanwege laatstgenoemde aan de burgemeester van Schoonhoven opdracht werd verstrekt zoveel mogelijk brood te doen bakken en op de schepen te doen bezorgen. Ook op de Wageningse schepen hadden het gedwongen oponthoud en de onzekerheid, wat de onmiddellijke toekomst brengen zou, onder de afgevoerden een nerveuze en prikkelbare stemming doen ontstaan, die groeide, toen de berichten omtrent de mogelijkheid van een ontscheping uitbleven. Het was dan ook een geluk, dat in de namiddag grote voorraden brood en melk van uit Schoonhoven en het daartegenover gelegen Nieuwpoort met behulp van de sleepboten konden worden bezorgd op de schepen, terwijl nu ook de vruchten werden geplukt van een goed vooruitziend gemeentelijk beleid in de vorm van de verstrekking van flinke hoeveelheden boter, kaas, jam, biscuit en andere voedingsmiddelen uit het zich bij de Wageningse vloot bevindende "voedselschip", dat nu waarlijk een uitkomst bleek in de zo plotseling opgekomen nood. Van deze uitstekende Wageningse maatregel hebben behalve de Wageningers ook geëvacueerden uit andere gemeenten geprofiteerd, vooral die uit Veenendaal, wier schepen zich in de nabijheid bevonden. Intussen bleef de situatie hoogst bedenkelijk en werd ontscheping van de passagiers der nog steeds midden op de rivier liggende vaartuigen steeds meer urgent. Het was dan ook een opluchting, toen van de sectie B.K. in de namiddag van de tweede oorlogsdag een draadbericht kon uitgaan naar de commandant vaartuigendepôt Rotterdam, waarin toestemming werd verleend aan de opvarenden der te Lekkerkerk, Krimpen a/d Lek en Schoonhoven opgehouden evacuatie-schepen om tijdelijk de vaartuigen te verlaten, totdat de toestand rondom Rotterdam en Dordrecht weer voldoende zou zijn opgeklaard om de reis Westwaarts voort te zetten.

Na vergeefse pogingen om te Schoonhoven aan wal te kunnen gaan, werd door enkele leden van het college van Burgemeester en Wethouders van Wageningen (de auto-colonne, welke ook de aangewezen vluchtoorden niet had kunnen bereiken, was inmiddels ook ter plaatse, waar de schepen lagen, verschenen), overleg gepleegd met de burgemeester van Nieuwpoort met het resultaat, dat deze uiteindelijk - in verband met de steeds moeilijker wordende toestand aan boord - zijn medewerking toezegde om in de gemeenten Nieuwpoort, Langerak en Groot-Ammers, waarvan de beide laatsten ook onder zijn leiding stonden, voorlopig huisvesting te verlenen aan de circa 3600 opvarenden van 9 schepen, terwijl na gehouden telefonische besprekingen met zijn collega's van Ottoland, Ameide, Streefkerk en Lopik werd bereikt, dat in die gemeenten eveneens geëvacueerden ten getale van 8000 personen zouden worden opgenomen. Zoals uit de inhoud van het voorgaande hoofdstuk blijkt, was op dat tijdstip, Zaterdagavond 11 Mei, het Opperbevel nog steeds niet bereid gebleken definitief zijn goedkeuring te hechten aan het voorstel, uitgaand van de zijde der Etappen-Directie om de geëvacueerde bevolking aan weerszijden van de Lek onder te brengen, omdat altijd nog hoop werd gekoesterd, dat door succesvol optreden der Nederlandse troepen de vaarweg voor de evacuatie-schepen met hun last zou kunnen worden vrijgemaakt. Eerst op Zondagmorgen kon de sectie B.K. op de dringende verzoeken van burgemeesters, evacuatie-leiders en vooral ook vervoercommandanten eindelijk antwoorden, dat ontscheping was toegestaan, mits de afgevoerden, zich niet te ver van de schepen zouden verwijderen, zodat, indien gewenst, weer zo snel mogelijk zou kunnen worden geëmbarkeerd. Nadat des Zaterdagsavonds reeds de schepen langs de wal waren gemeerd en de opvarenden wat rustiger waren geworden door het vooruitzicht de volgende morgen weer vaste grond onder de voeten te zullen krijgen, is de ontscheping van de Wageningse ingezetenen op Zondagmorgen, Eerste Pinksterdag, begonnen en ook beëindigd, al ging de laatste wijk eerst tegen middernacht, die Pinksterzondag van boord. Het aan land gaan, dat voor allen een ware verademing betekende, geschiedde regelmatig, wijks- en groepsgewijze onder geleide van vertegenwoordigers van de huisvesting verlenende gemeenten, wier vlotte medewerking boven alle lof verheven bleek. Slechts een viertal Wageningse schepen werd reeds Zaterdag 11 Mei ontladen. Het betrof hier de voorste schepen, die Schoonhoven op het tijdstip van het vasthouden van de vloot reeds waren gepasseerd en inmiddels te Krimpen a/d IJssel des Zaterdagsmiddags tussen 12 en 5 uur haar passagiers hadden aan land gezet, nadat van te voren van de C.A.B. voor Zuidholland bericht was ontvangen, dat geëvacueerde bevolking uit Wageningen zou moeten worden ondergebracht.

De rest der Wageningers werd opgenomen in gemeenten, liggend zowel ten Zuiden als ten Noorden van de rivier en wel op de hieronder aangegeven wijze:

Ten Zuiden van de Lek:

Plaats van ontscheping Gemeente van huisvesting Aantal personen Afstand en wijze van transport van uitlaadhaven naar plaats van huisvesting
Ameide Ameide 1600 maximum 2 km te voet
Tienhoven
Langerak Langerak 1100 idem
Nieuwpoort Nieuwpoort 400 maximum 1 km te voet
Nieuwpoort Ottoland 700 4 à 5 km te voet en per vrachtauto
Groot-Ammers Groot-Ammers 1100 maximum 2 km te voet en per vrachtauto
Streefkerk Streefkerk 2700 kleine gedeelten 4 à 5 km te voet en per vrachtauto
--------
Totaal aantal geëvacueerden 7600


Deze rond 7600 geëvacueerden uit Wageningen vonden voor het grootste gedeelte onderdak in boerderijen en schuren, voor een kleiner deel ook bij gezinnen in de dorpskommen. Meestal was in de omgeving der huisvesting verlenende boerderijen een groepsbord geplaatst, dat aangaf, welke groep daar verbleef. De burgemeester van Wageningen, die zelf te Ameide onderdak vond, wees voor elk der vluchtoordgemeenten ten Zuiden van de Lek een vertegenwoordiger aan, die ter plaatse een kleine Wageningse commissie vormde, een soort hulp-secretarie inrichtte en in nauwe samenwerking met de ontvangende gemeente en met de hoofd- en groepsleiders van de eigen bevolking trachtte de zich voordoende moeilijkheden zoveel mogelijk op te vangen en op te lossen, een systeem, dat voortreffelijk gewerkt heeft, vooral ten aanzien van de registratie der overal ondergebrachte personen en in het bijzonder ook met het oog op de geëvacueerden uit de A-klasse, die met het laatste schip waren afgevoerd en aanvankelijk niet wisten, waar hun gezinnen, die met de eigen wijk waren vertrokken, verbleven. Deze organisatie beperkte zich echter in hoofdzaak tot de gebieden ten Zuiden van de rivier, aangezien ten Noorden van de Lek de afstanden tot de gemeenten van huisvesting dermate groot waren, dat het niet mogelijk was daarmede regelmatig contact te houden. Daar werd alles door de ontvangende gemeentebesturen in samenwerking met de Wageningse hoofd- en groepsleiders zo goed mogelijk geregeld.

De onderbrenging had als volgt plaats:

Ten Noorden van de Lek:

Plaats van ontscheping Gemeente van huisvesting Aantal personen Afstand en wijze van transport van uitlaadhaven naar plaats van huisvesting
Schoonhoven Haastrecht 700 maximum 10 km per vrachtauto
Krimpen a/d IJssel Krimpen a/d IJssel 1500 gedeeltelijk te voet, gedeeltelijk per vrachtauto of autobus
Lekkerkerk Ouderkerk a/d IJssel 750 maximum 15 km per vrachtauto
Bergambacht Nieuwerkerk a/d IJssel 300 maximum 30 km per auto en vrachtauto
Bergambacht Moordrecht 350 maximum 10 km per vrachtauto
Bergambacht en Lekkerkerk Zevenhuizen 750 maximum 40 km per vrachtauto
Lekkerkerk Moerkapelle 350 maximum 25 km per vracht- en personenauto
Lekkerkerk Benthuizen 100 maximum 40 km per vrachtauto


Totaal aantal geëvacueerden 4800, hetwelk met de 7600 evacué's ten Zuiden van de rivier, het totaal der gehuisveste Wageningse ingezetenen brengt op 12 400. De Wageningers, die in de streek ten Noorden van de Lek een onderdak vonden, werden merendeels ingekwartierd bij gezinnen en voor een kleiner percentage in boerderijen en grotere gebouwen. Zij vonden over het algemeen een gastvrij onthaal. Bij het transport van zieken en gebrekkigen van de schepen naar hun verblijf aan land, hebben de vanuit Wageningen meegebrachte auto's, vooral de ziekenauto en de meegevoerde inventaris benevens de voorraad genees- en verbandmiddelen van het Wageningse ziekenhuis uitstekende diensten bewezen.

Met behulp daarvan konden ernstige patiënten in ingerichte hulpziekenhuisjes worden ondergebracht en verpleegd. Een bewijs van goede organisatie was ook de verdeling van de verpleegsters van het ziekenhuis en het Groene Kruis over de schepen gedurende de reis. Haar aanwezigheid is van onschatbare waarde geweest, niet slechts tijdens de vaart, maar ook bij de ontscheping van zieken en gebrekkigen en in de ziekenhuisjes in de verschillende vluchtoordgemeenten, waar ze onder leiding der Wageningse doktoren haar tijdelijke werkkring vonden. De Wageningse medici werkten samen met de doktoren ter plaatse, die de benodigde medicijnen verstrekten, welke men bij de overhaaste aftocht uit Wageningen vergeten had mede te nemen. Ook de uit het evacuatie-gebied mede gekomen predikanten en Rooms-katholieke geestelijken waren evenals de doktoren verdeeld over de gebieden aan weerszijden van de rivier, alwaar ze de uitgeweken bevolking in haar moeilijke omstandigheden zoveel mogelijk tot steun zijn geweest. Een moeilijk punt vooral ook was de voedselvoorziening, zowel wat betreft de voedselverstrekking zelve, als wat de voorraad-vorming aangaat. Vooral ten Zuiden van de Lek werd de zorg hiervoor geheel aan de Wageningse autoriteiten overgelaten. Aan velen, wie de middelen daartoe ontbraken, vooral wanneer zij in grote gebouwen waren ondergebracht, werden voor aankoop der benodigde levensmiddelen op de evacuatie-kantoortjes bonnen afgegeven, terwijl hun ook voedingsmiddelen rechtstreeks uit het hulpschip werden verstrekt. Dit voedselschip, waarvan de grote waarde telkens weer tot uiting kwam, lag te Nieuwpoort en de voorraden, die het in lading had, werden later in een magazijn aldaar opgeslagen en geïnventariseerd. Vanuit dit magazijn werden de levensmiddelen op bon uitgegeven en zo nodig met auto's naar de commissies in de verschillende vluchtoordgemeenten vervoerd. Het meel, in totaal 150 balen, werd verdeeld onder de bakkers in de verschillende gemeenten, die daaraan het meest behoefte hadden.

Tenslotte zij nog vermeld, dat op Maandag 13 Mei telegrafisch bericht werd ontvangen van de normen voor de inkwartieringsvergoeding, die vooral van belang waren in verband met de huisvesting bij particulieren. Van de machtiging aan de burgemeesters der vluchtoordgemeenten om desnoods noodgeld uit te geven is in de gemeenten, waarheen Wageningers waren geëvacueerd, geen gebruik gemaakt.

De algemene toestand in de vluchtoorden mocht goed worden genoemd, de ontvangst was allerwege dermate gul en hartelijk, dat ze er veel toe heeft bijgedragen om het lot der ballingen te verzachten. Reeds waren de Wageningers in de vluchtoordgemeenten wat ingeburgerd, toen geheel onverwachts en zonder dat velen dat aanvankelijk konden geloven, op Dinsdagavond 14 Mei door de radio het nieuws van de capitulatie en de beëindiging der vijandelijkheden op Nederlands gebied behalve Zeeland, werd afgekondigd. Onmiddellijk gingen de gedachten der verdrevenen in verhoogde mate uit naar de verlaten woonplaats. Reeds op 15 Mei vertrok in de namiddag een commissie onder leiding van de burgemeester en waarvan ook deel uitmaakten de directeur van gemeentewerken en de directeur der gasfabriek en waterleiding per auto naar Wageningen om zich te vergewissen van de situatie in de stad en van de mogelijkheden van re-évacuatie. Een groot deel van de oude stad, die onder het vuur der Nederlandse artillerie had gelegen, bleek zware schade te hebben opgelopen, terwijl ook in de overige stadswijken aanzienlijke vernieling viel te constateren. Bovendien waren gasfabriek en waterleiding vrij ernstig beschadigd, terwijl daarentegen het gemeentehuis, staande op de rand van een geheel verwoest stadsgedeelte, er vrij goed was afgekomen en de archieven en administratie nog geheel intact werden aangetroffen. Door enkele achtergeblevenen was getracht in de stad een wakend oog te houden op de achtergelaten eigendommen der bevolking, maar ze hadden niet kunnen voorkomen, dat in aanzienlijke mate roof was gepleegd in de verlaten woningen. Deuren en vensters waren bijna overal geopend of geforceerd en er was zeer veel gestolen. Dit maal moeten de Duitse troepen toch wel in hoofdzaak de schuldigen zijn geweest. Toen dit alles was geconstateerd, werd diezelfde nacht nog een groot aantal politie- en hulppolitie-mannen en burgerwachters met vrachtauto's naar Wageningen gezonden onder leiding van de waarnemend commissaris van politie, om in de verlaten stad een uitgebreide orde- en bewakingsdienst in te stellen. Donderdags werd door de gemeentelijke autoriteiten, onder leiding van de burgemeester te Nieuwpoort in vergadering bijeengekomen, besloten zo spoedig mogelijk tot het terugvoeren der bevolking over te gaan, alle in de stad zich voordoende moeilijkheden ten spijt. Degenen, die dakloos waren geworden, zouden zonder groot bezwaar, althans voorlopig kunnen worden ondergebracht bij andere gezinnen, wier woningen nog intact waren. Toestemming om te ré-evacueren werd door de C.A.B. van Zuidholland na een onderhoud van de burgemeester met deze autoriteit verleend.

Ter voorbereiding van de terugkeer der bevolking, die in gedeelten zou plaats hebben, vertrok op Donderdag 16 Mei wederom een ploeg opruimers onder deskundige leiding per auto naar Wageningen, waaronder zich een aantal leden bevond van het personeel der gemeente-bedrijven, van de secretarie, van de melkfabriek "Concordia", benevens een aantal bakkers en winkeliers om de voorziening van levensmiddelen der in de stad aanwezigen te verzorgen onder leiding van een aangewezen voedselcommissaris.

Het eerste gedeelte der bevolking, omvattend de te Ameide, Langerak, Nieuwpoort en Ottoland gehuisvesten, ten getale van rond 3800 personen, is met 10 schepen op Vrijdag 17 Mei huiswaarts gekeerd. Omstreeks half acht voeren de schepen met grote hoeveelheden brood en melk aan boord af en bereikten in goede orde, na een vaart van 9 à 10 uur, de weer tot leven komende stad. De meer ernstige zieken waren voorlopig nog in de vluchtoorden achtergebleven om later met een speciaal ziekenschip de thuisreis te aanvaarden. Bij aankomst der valide bevolking werden de medegevoerde huissleutels aan de groepsleiders uitgereikt. De resterende voorraden van het levensmiddelenschip werden weer aan boord gebracht en zo spoedig mogelijk naar Wageningen teruggevoerd, vermeerderd bovendien met twee honderd balen bakkersmeel, welke juist die morgen ten behoeve van de Wageningse bevolking te Schoonhoven waren aangevoerd. Diezelfde Vrijdag werden ook reeds voorbereidingen getroffen voor het transport huiswaarts van het tweede gedeelte der bevolking, dat - eveneens ten Zuiden van de Lek - tijdelijk verbleef te Groot-Ammers en Streefkerk, een transport dat 3800 hoofden omvatte en op Zaterdag 18 Mei in de beste orde plaats had. Ingewikkelder waren de toestanden ten Noorden van de Lek, waar bijna 5000 ingezetenen uit Wageningen verspreid waren over een achttal vrij ver uit elkaar liggende gemeenten, waarvan sommige op grote afstand van de rivier lagen, terwijl bovendien hier niet meer alle schepen en sleepboten, die op de uitreis dienst hadden gedaan, ter beschikking waren. De terugkeer dezer derde en laatste groep heeft dientengevolge niet alleen plaats gehad met behulp van gedeeltelijk bij-gevorderde schepen en sleepboten, doch ook met gebruikmaking van militaire autocolonnes, die welwillend werden ter beschikking gesteld, terwijl ook een aantal Wageningers op eigen kosten per vrachtauto de weg terug aflegde. De laatste geëvacueerden bereikten over het algemeen de stad hunner inwoning weer op Maandag de 20e Mei na een terugvoer, waarbij zich practisch geen moeilijkheden voordeden. Slechts overleed aan boord der schepen één oude man. Behoudens enkele uitzonderingen zijn alle hoofd- en groepsleiders tot de terugkeer in Wageningen hun functie blijven uitoefenen, hoewel volgens de schriftelijke instructies hun taak zou eindigen, zodra de geëvacueerden in de vluchtoorden zouden zijn onderdak gebracht. Een prachtig voorbeeld van plichtsbesef en gemeenschapsgevoel, dat helaas niet overal elders werd ten aanschouwe gegeven. Natuurlijk had men, eenmaal wedergekeerd in de duchtig gehavende stad, tal van moeilijkheden te overwinnen en heeft vooral in de eerste weken na het wederzien, het pad der Wageningers niet over rozen geleid, maar ook hier kwam spoedig dezelfde drang tot daden en dezelfde goede organisatorische geest tot uiting, die ook gedurende de Wageningse exodus zovelen ten zegen is geweest. De huisvesting der daklozen verliep vrij vlot; velen, die niet in hun eigen huis konden terugkeren, vonden tijdelijk onderdak bij kennissen of familie, terwijl bovendien in de aula der Landbouw-Hogeschool een dienst van huisvesting was georganiseerd voor hen, die geen onderdak konden vinden.

Aangezien tal van huizen verwoest of ernstig beschadigd waren, vele winkels nog niet haar bedrijf konden uitoefenen, de waterleiding in een gedeelte der gemeente nog niet functioneerde en het ondanks zeer hard werken aan de herstellingen eerst op 22 en 23 Mei weer mogelijk was om gas te leveren, was voorlopig het verstrekken van voedsel van gemeentewege absoluut noodzakelijk, waarbij bonnen voor bepaalde levensmiddelen werden uitgegeven door een soort distributie-bureau eveneens in de aula van de Landbouw-Hogeschool. In de nabijgelegen studenten-sociëteit werd gekookt en voorzien in de verstrekking van warme maaltijden. Enige dagen is bovendien een verkoopverbod voor kruidenierswaren van kracht geweest. Zo spoedig mogelijk echter zijn al deze buitengewone maatregelen ingetrokken en kreeg, naarmate het herstel zich voltrok, het dagelijks leven in de stad weer een normaler aanzien. Van gemeentewege werd zo snel mogelijk een aanvang gemaakt met de opruimingen in de door puin en wrakstukken versperde straten, met het voorlopig herstellen van bruggen, het dichten van daken, het afsluiten van deuren en vensters van aan de straat gelegen woningen, terwijl een speciale dienst zich in de eerste dagen heeft bezig gehouden met het begraven van cadavers van paarden en andere dieren, het opsporen van niet ontplofte granaten, achtergebleven munitie enz. Aangezien vele voorwerpen uit de nog intact zijnde huizen werden vermist, waaronder automobielen, een groot aantal rijwielen en allerlei andere goederen, welke soms in andere huizen waren terecht gekomen en voorts allerwegen in en buiten de gemeente verspreid lagen, is deze speciale dienst spoedig uitgegroeid tot een opsporingsdienst, welke weken lang heeft gewerkt. De opgehaalde goederen werden op een centraal punt bijeengebracht en konden door de rechtmatige eigenaars worden afgehaald.

Een afzonderlijk comité heeft zich zeer verdienstelijk gemaakt door de uitdeling aan zwaar getroffenen van kleding, dekking en huisraad, die door Nederlanders uit tal van andere plaatsen spontaan waren ter beschikking gesteld. Zo kwam geleidelijk het normale leven van alle dag weer op gang en begonnen plannen van wederopbouw steeds meer op de voorgrond te treden. Wanneer dan op dit moment van het evacuatie-gebeuren van Wageningen wordt afscheid genomen, dan mag waarlijk een woord van waardering niet ontbreken voor de beheerste en parate wijze, waarop deze evacuatie is georganiseerd en onder zeer moeilijke omstandigheden ten uitvoer gebracht, mede dank zij vooral ook de gunstige weersomstandigheden en de rustige wijze, waarop de bevolking het over haar gekomen onheil heeft aanvaard. Van een overmatig zenuwachtige stemming, welke de moeilijkheden in hoge mate zou hebben vergroot, is vrijwel geen sprake geweest, terwijl er plichtsbesef en begrip voor de omstandigheden leefde in de gelederen van elke groep en elke wijk, die maakten dat in deze dagen van beproeving de Wageningse bevolking als het ware één groot gezin heeft gevormd.

Menigmaal is tijdens de periode van voorbereiding van de afvoer der burgerbevolking schouderophalend het sceptische oordeel uitgesproken, dat al deze pogingen waardeloos zouden blijken, als ooit evacuatie noodzakelijk mocht zijn, omdat het onverbiddelijke einde toch immers een "wilde vlucht" in paniekstemming zou zijn.

De evacuatie van de burgerbevolking van Wageningen is evenwel een der sprekendste voorbeelden van de stelling, dat een evacuatie niet à priori behoeft te ontaarden in de chaos van een "sauve qui peut". Ze heeft door hare goede organisatie, haar leiding en haar resultaten, die in allen gevalle de redding hebben betekend van talloze mensenlevens, de voorzorgen der Nederlandse Regering zeker alleszins gerechtvaardigd.

Veenendaal

Een minder gunstig beeld heeft de afvoer der burgerbevolking van Veenendaal opgeleverd, die in getale van 16 000 hoofden volgens het evacuatie-schema zou moeten plaats hebben vanaf Elst (Utrecht) naar vluchtoordgemeenten op Voorne en Putten. Aanvankelijk was er alleen sprake geweest van een uitwijken van de bewoners van Stichts Veenendaal met zijn ongeveer 12 000 zielen, te verminderen met de gemobiliseerden en met het aantal van hen die deel uitmaakten van categorie A, in verband waarmede oorspronkelijk een indeling werd ontworpen, gebaseerd op een twaalftal wijken.

Toen later bleek, dat ook Gelders Veenendaal met de Stichtenaren mede zou moeten uitwijken, zodat het totaal een 16 à 17 000 hoofden zou omvatten, werd het aantal wijken opgevoerd tot 17, die echter van ongelijke sterkte waren, in verband met de verdeling over de woonstraten der gemeente en een snelle verzameling der bevolking.

De samenstelling der bevolking, die een geheel andere is dan die van Wageningen, was oorzaak, dat bij het zoeken naar geschikte groepsleiders voor de evacuatie, ten getale van meer dan 300, grote moeilijkheden werden ondervonden. Het gevolg is geweest, dat tal van groepsleiders niet hebben voldaan, zodat heel veel door de hoofdgeleiders moest worden opgevangen. Dit euvel heeft zich duidelijk gewroken, vooral ook omdat het geheel van de afvoer ingewikkelder was, wat de inlading der bevolking betrof, dan de embarkering te Wageningen, die in de eigen haven kon plaats hebben. Immers de inscheping der Veenendaalse bevolking moest geschieden te Elst (Utrecht) aan de Loswal en aan de Noordzijde van het Ingense veer, hetgeen voor de evacuerenden naar gelang van de woonplaats het afleggen van een afstand van 7 tot 10 kilometer meebracht en tevens oorzaak was, dat behalve de zieken en gebrekkigen ook vele ouden-van-dagen en zwakken per as moesten worden vervoerd. Tenslotte bleek het aantal der aldus te transporteren personen rond 12 % der bevolking te bedragen. Circa 2000 van de 16 000 af te voeren Veenendalers hebben de afstand naar de inlaadplaatsen niet te voet afgelegd, een aantal dat naar verhouding wel zeer hoog is geweest en al direct te denken gaf.

Een gelukkige omstandigheid was, dat door de afdeling Veenendaal van het Nederlandse Roode Kruis 9 gesloten vrachtauto's waren ingericht voor het vervoer van bedlegerigen en een plaatselijke transportcolonne, bestaande uit 3 artsen en 70 man, het gehele vervoer per auto heeft geregeld en uitgevoerd, maar dit uitgebreide auto-transport is mede een van de redenen geweest, dat de Veenendaalse afvoer een zeer onregelmatig verloop heeft gehad en de theoretische orde in de praktijk min of meer in wanorde ontaardde. Wel verliep alles aanvankelijk volgens het opgestelde plan, hadden in de eerste uren na de ontvangst van het afvoertelegram de waarschuwing der bevolking, het uitgeven van de oranje en gele kaarten aan wijk- en groepsleiders, het verslepen van de evacuatieschepen op de Rijn (die aan de Zuidoever lagen gemeerd), het opstellen der landingsbruggen en het vorderen en groeperen van vrachtauto's in goede orde plaats en verdween de bevolking der eerst vertrekkende wijken tijdig in de richting Elst (Utrecht), wel gedroeg de bevolking zich rustig en legde niet-verwachte zelfbeheersing aan de dag, werd een goede gang van zaken ook bevorderd door het prachtige zomerweer en het gelukkige feit, dat de vele Duitse vliegtuigen, die boven Veenendaal cirkelden, die dag geen aanvallen deden, maar spoedig zou het beeld van deze uittocht veranderen. De tussenruimte tussen de verschillende wijken, die aanvankelijk 1 à 2 uur bedroeg, bleek te groot; versnelling van het tempo van afvoer bleek gewenst, zodat meer dan één wijk tegelijk in beweging werd gesteld en diezelfde avond dan ook de bebouwde kom geheel ontruimd was.

De gehele middag en vooravond vond de exodus voortgang en bood aan de Zuidelijke uitgang van Veenendaal, waar alle colonnes de straatweg naar Elst (Utrecht) bereikten, het aanzicht van een regelmatig aan het oog voorbijtrekkende film, die op allen, die haar te aanschouwen kregen, een onvergetelijke en tragische indruk heeft achtergelaten. Edoch op de weg naar de Rijnoever begonnen reeds ontwrichtende invloeden merkbaar te worden, die te Elst (Utrecht) uiteindelijk niet veel meer deden overblijven van de aanvankelijke regelmaat. In de eerste plaats heeft het verschil in tempo tussen de voetgangers en de per as vervoerden de leiders parten gespeeld, hetgeen nog werd verergerd, doordat zich ook verschillen aftekenden tussen de bewegingssnelheden der voetgangersgroepen onderling, mede doordat op last van het militair gezag tijdens de voermars moest worden gebruik gemaakt van zand- en boswegen om tegen het gevaar van aanvallen uit de lucht op de weerloze colonnes zoveel mogelijk gedekt te zijn. Door het groot aantal per as afgevoerden was de indeling der bevolking in wijken en groepen al in niet geringe mate in de war gebracht, terwijl ook het gezinsverband menigmaal was verbroken, en de verwarring na aankomst te Elst (Utrecht) nog werd vermeerderd, doordat daar een menging ontstond met de eveneens evacuerende bevolking van Kesteren en Opheusden uit het gebied van de brigade A, die, gelijk in het vorige hoofdstuk werd vermeld, tijdelijk abusievelijk naar de Noordelijke Rijnoever was gedirigeerd. De ergste aanleiding tot het ontstaan van een algemene verwarring aan de Noordelijke Rijnoever op die gedenkwaardige Meidag vormde echter de onverwachte aankomst aldaar van een meer dan duizend koppen sterke groep evacué's uit Renswoude, die vanaf de halte "de Klomp" had moeten worden geëvacueerd; toen afvoer per spoor van daar niet meer mogelijk bleek, werd zij op last van daar aanwezige militaire autoriteiten naar Elst (Utrecht) doorgezonden om aldaar te embarkeren. Dit nu was een ongelukkige samenloop van omstandigheden, waartegenover de Veenendaalse leiding vanzelfsprekend machteloos stond en die haar oorzaak vond in het reeds eerder vermelde feit, dat de twee treinen, bestemd voor de afvoer der burgerbevolking van Renswoude, die moesten vertrekken van het afvoerstation de Klomp, deze inlaadplaats niet meer hebben kunnen bereiken, daar de spoorlijn onmiddellijk ten Westen van genoemde halte ontijdig door Nederlandse militairen was opgeblazen. De afvoer van deze groep Renswoudenaren zou toen vanaf het station Maarsbergen moeten plaats hebben en dit werd aan de commandant II L.K. telefonisch bericht, doch eer dit bericht ter bestemde plaatse arriveerde, had de groep uit Renswoude tengevolge van het onbevoegd ingrijpen van een onbekend gebleven militaire lastgever de spoorlijn reeds de rug toegewend en was verdwenen in de richting Elst, waar haar verschijning de toch reeds aan de dag getreden verwarring nog kwam verergeren, doordat ze beslag legde op scheepsruimte, welke nimmer voor haar gereserveerd was geweest. Wellicht zijn ook nog enkele lieden uit Kesteren en Opheusden in de verwarring op de Veenendaalse schepen terecht gekomen, hoewel dit dan toch slechts enkele uitzonderingen moeten zijn geweest, maar alleen al door het scheep gaan van de Renswoudenaren ontstond een aanzienlijk tekort aan bergingsruimte ten nadele van de Veenendaalse bevolking. Tot overmaat van ramp nam de Veenendaalse leiding in overleg met de commandant van het transport te water toen het onzalige besluit, om - nu toch verwarring was ingetreden - alles maar aan boord der schepen te laten gaan, zoals dat het gemakkelijkst uitkwam, met volledig los laten van indeling en het met zoveel zorg opgemaakte beladingsplan. Alleen door dit besluit schreef later de burgemeester van Veenendaal "is het mogelijk geweest alle schepen nog dezelfde dag en avond te beladen". Daarbij dient dan echter te worden geconstateerd, dat deze haastige inscheping, los van elke te voren gemaakte indeling, die - hoe begrijpelijk dan ook wellicht - toch niet zo'n onvermijdelijke noodzakelijkheid heeft gevormd, (de embarkering werd practisch niet door de vijand verstoord) is geschied ten koste van een volslagen dooreen raken van wijken en groepen en een verbreken van menig gezinsverband, dat gedurende de gehele duur der evacuatie niet alleen de grootste moeilijkheden heeft opgeleverd, vooral ook in de vluchtoordgemeenten, doch ook aanleiding werd tot het overal opduiken hier en daar van uit het grote Venendaalse verband losgeslagenen, die het beeld van de van huis en hof verdreven Veenendaler uit de verte enige gelijkenis gaven met dat van de Wandelende Jood.

Om te beginnen werd het resultaat van de inladingen, dat, toen de laatste schepen waren opgevaren, niet alleen talloze automobielen onbeheerd op de wal achterbleven, die waren gebruikt voor het transport van Veenendaal en omgeving van zieken en zwakken naar Elst (Utrecht) en waarvan de eigenaars zelf ook waren afgevoerd, auto's die natuurlijk later verdwenen bleken, doch ook dat een menigte van 1500 à 2000 inwoners van Veenendaal, voor wie geen plaats meer was geweest op de schepen der evacuatievloot, aan de oever van de Rijnstroom achterbleef en de nacht te Elst (Utrecht) - veelal in de open lucht - moest doorbrengen met hun burgemeester. Deze groep achtergeblevenen is de volgende dag met behulp van extra schepen, electrische trams en vrachtauto's afgevoerd naar Utrecht en dus geheel gescheiden geraakt van de hoofdmacht der Veenendalers, wier afvoerpad te water inmiddels evenmin als dat der Wageningse geëvacueerde bevolking over rozen heeft gevoerd.

De C.A.B. voor de provincie Utrecht stond tegenover het ongunstige verloop van de inlading te Elst (Utrecht) machteloos. In de loop van Vrijdag, de 10e Mei, bezocht hij zowel Elst (Utrecht) als Veenendaal en kon toen nog persoonlijk constateren, dat alles regelmatig verliep en de bevolking in een brede stroom van Veenendaal op weg was naar Elst en de schepen. Toen hij de volgende dag - 11 Mei - te circa 8.30 wederom te Veenendaal verscheen, was de bevolking reeds uit deze plaats, waar verscheidene huizen toen in lichterlaaie stonden, verdwenen. Hij begaf zich daarna naar Elst (Utrecht), trof aan de verlaten rivieroever vele onbeheerde auto's en rijwielen, maar kon van de evacuerende bevolking geen spoor meer ontdekken. Het bevel, dat de Veenendalers, voor wie op de schepen geen plaats meer was, zich naar Utrecht en van daar later naar Alkmaar moesten begeven, is dan ook niet van hem uitgegaan, doch van de burgemeester. Vermelding verdient ten aanzien van deze afwijking nog, dat juist deze groep van achtergeblevenen op de 11e Mei, op en naast de Veerweg te Elst (Utrecht) opeengehoopt, het aanvalsobject is geweest van een groep zeer laag vliegende Duitse vliegtuigen, die het vuur een ogenblik op deze massa openden, gelukkig zonder dat er slachtoffers te betreuren vielen.

Inmiddels waren de schepen van Veenendaal met die van Wageningen, Kesteren, Rhenen en nog andere gemeenten de Rijn afgevaren en wachtte hun op de Lek hetzelfde oponthoud als de andere vaartuigen deelachtig werd, doordat de doorvaart meer stroomafwaarts naar de vluchtoordgebieden niet meer mogelijk was. Door de gevechten rondom Rotterdam en Dordrecht hebben de schepen der Veenendalers Voorne en Putten nimmer bereikt en belandden ook hun opvarenden uiteindelijk in de met vluchtelingen volstromende streek tussen Merwede-kanaal en Hollandsche IJssel.

Deze Veenendaalse vloot heeft uiteindelijk 46 schepen omvat, in plaats van de 40 vaartuigen, die voor het Gelderse en Stichtse deel der bevolking op de rivier gereed lagen, want toen een tekort aan scheepsruimte merkbaar werd tengevolge van de onvoorzien grote toevloed van evacuerenden, zijn door de beide vervoercommandanten - oud-marine-officieren - in allerijl nog 3 kleine sleepscheepjes bij het Ingense veer Zuidzijde, 3 kempenaars bij Eck en Wiel, 1 grote Rijnaak van 2000 ton en 2 grote schepen voor veevervoer bijgevorderd om zoveel mogelijk in de behoefte aan ruimte te voorzien. Vandit totaal van 46 schepen vertrok het laatste échelon de 11e Mei te 8.00.

De gehele Veenendaalse vloot, waarvan de verschillende delen des nachts de vaart tijdelijk hebben onderbroken om tijdens de duisternis ten anker te gaan, werd uiteindelijk ter hoogte van Schoonhoven om de bekende redenen opgehouden, waarna zich zoals elders ook hier behalve onrust ook honger en dorst deden gevoelen, omdat de aan boord aanwezige watervoorraad was uitgeput en de door de geëvacueerden persoonlijk medegevoerde mondkost bij lange na niet voldoende was voor dekking van de behoeften van twee dagen.

Ook hier werd Zaterdagavond het vurig verbeide bericht ontvangen, dat de opvarenden tijdelijk aan wal mochten gaan in de dorpen rondom Schoonhoven. Daar spoedig echter kwam vast te staan, dat men daar het totaal aantal vluchtelingen onmogelijk zou kunnen bergen, is een der vervoercommandanten met 18 schepen de rivier weer een eindweegs opgestoomd, tot hij te Jaarsveld de order ontving om door te varen naar Jutphaas, waar in allen gevalle gedebarkeerd zou kunnen worden. Door deze splitsing der Veenendaalse vloot in twee eskaders zijn de opvarenden nog meer uit elkaar geraakt en kon men tussen geëvacueerden uit andere gemeenten overal in de tijdelijke vluchtoordgebieden tussen Merwede-kanaal en Hollandsche IJssel, Veenendalers ontmoeten. Hun verspreiding is bovendien in de hand gewerkt door het telkens weer duidelijk tot uiting komende gebrek aan goede ondercommandanten, waardoor op sommige schepen leiding van enige betekenis ontbrak. Het totale beeld der Veenendaalse evacuatie is dan ook veel rommeliger en onoverzichtelijker dan dat van de burgerbevolking van Wageningen, hetgeen ook wel tot uiting komt in het feit, dat blijkbaar de gemeente Veenendaal niet in staat is geweest een zo gedetailleerd en nauwkeurig overzicht op te stellen van de gemeenten, waar hare ingezetenen gastvrijheid hebben gevonden en van de aantallen personen, die er verbleven. Vaststaat uit de beschikbare gegevens, dat de opvarenden van het deel van de vloot, die te Jutphaas aan wal zijn gezet, het wel het moeilijkst hebben gehad. De circa 6000 Veenendalers, die daar Maandag 13 Mei zijn ontscheept, nadat zij in de avond van Zondag 12 Mei waren aangekomen, waren namelijk nauwelijks en met overwinning van talloze moeilijkheden in het zogenaamde "oude dorp", dat zelf een bevolking van nauwelijks 1500 zielen telde, ondergebracht, of de jobstijding kwam af in de morgen van de 14e Mei, dat op last der militaire autoriteiten Jutphaas zelf zou moeten evacueren en de gehele gemeente zo snel mogelijk moest worden ontruimd, daar zulks in verband met de krijgsverrichtingen noodzakelijk was. Wij komen in een ander hoofdstuk [niet overgenomen] op deze evacuatie nog terug.

Iets gelukkiger - voor zover dan onder dergelijke omstandigheden van "geluk" kan worden gesproken - is het deel der Veenendaalse geëvacueerden geweest, dat in de omgeving van Schoonhoven is ontscheept aan weerszijden van de Lekstroom. Op de Zuidoever van de rivier had onderbrenging plaats in de gemeenten Groot-Ammers, Nieuwpoort en Langerak, benevens in Streefkerk, gemeenten die ook, zoals eerder in dit hoofdstuk werd vermeld, opnameplaatsen waren voor de bevolking van Wageningen en bovendien in Nieuw-Lekkerland. Naar schatting circa 6000 Veenendalers vonden een tijdelijke rust in de drie eerstgenoemde gemeenten, doch ook hier trad onmiddellijk het verschil in leiding tussen Wageningen en Veenendaal aan de dag. Oorspronkelijk had men op Zaterdag 11 Mei in de avond nog met het aan land gaan der Wageningse bevolking willen beginnen, doch toen het bevel tot ontschepen gegeven werd, bleken Veenendaalse schepen ligplaats te hebben gekozen tussen die van Wageningen en de wal, zodat in plaats van de inwoners van deze laatste gemeente, een groot aantal Veenendalers van de vaartuigen stroomde, waardoor een dergelijke verwarring dreigde te ontstaan, dat de order moest worden gegeven aan de Veenendaalse gedebarkeerden om weer aan boord te gaan. In de gemeenten Langerak en Nieuwpoort is aan deze lastgeving gevolg gegeven, te Groot-Ammers echter is dit niet het geval geweest en bleven tal van opvarenden van de Veenendaalse schepen aan de wal, omdat er geen of onvoldoende leiding was. Door dit alles werd het te laat om die dag ook nog Wageningse bevolking te ontschepen en moest deze die nacht nog aan boord blijven. Eerst Zondagmorgen werd toen voet aan land gezet.

De burgemeester van de drie ontvangende gemeenten besloot dan ook zijn rapport van de huisvesting der vluchtelingen met de hiervolgende alinea:

"De evacuatie der Wageningse bevolking wekte de indruk, dat ze goed was voorbereid; ieder wist zijn leider te vinden en elke leider wist de aan hem toevertrouwde schare bijeen te houden. Helaas kon van de bevolking van Veenendaal niet hetzelfde worden gezegd. Op de verschillende schepen, die uit die gemeente hier op de rivier hebben gelegen, heeft zich in die dagen niemand gemeld, die enige leiding kon of wenste te geven. De inwoners van Veenendaal hebben geprofiteerd van de goede Wageningse organisatie, daar met de burgemeester van deze laatste gemeente was overeengekomen, dat de Wageningse leiding ook haar zorgen zou uitstrekken over ieder, die leidingloos rondliep".

Een ander deel der Veenendalers, circa 700 hoofden omvattend, vond ten Zuiden van de rivier huisvesting te Streefkerk met andere vluchtelingen uit Wageningen, Amerongen (Overberg), Renswoude, wier aantal later nog werd vermeerderd met lotgenoten uit het inmiddels uit de lucht gebombardeerde Alblasserdam, zodat tenslotte in een gemeente van nauwelijks 1800 zielen ongeveer 3800 geëvacueerden waren opgenomen, hetgeen niet alleen problemen met zich bracht ten opzichte van de huisvesting, doch ook ten aanzien van de voedselvoorziening. Bij de veehouders uit de omgeving konden melk en kaas in voldoende hoeveelheden worden verkregen, doch meel, bloem, zout en boter en andere artikelen moesten van elders worden aangevoerd. Een gelukkige omstandigheid met betrekking tot de huisvesting was, dat de schuren en stallen bij de talrijke veehouders in deze tijd van het jaar ledig waren, zodat hierin soms 30 à 40 personen op strolegers konden worden geherbergd, terwijl in de burgergezinnen 5 tot 10 personen werden ingekwartierd, aan de hand van de kaarten der hoofdgeleiders. Aan handhaving van het gezinsverband werd bijzondere zorg besteed.

Meer Westelijk van Streefkerk was het tenslotte Nieuw-Lekkerland, dat als vluchtoord voor van huis verdrevenen heeft gefungeerd, een vluchtoord, waar niet alleen een aantal Veenendalers werd opgenomen, doch waar ook een deel der bevolking van Rhenen het zwerversmoede hoofd heeft te rusten gelegd. En daarbij bleef het niet eens, daar tengevolge van het Duitse luchtbombardement van Alblasserdam ook vluchtelingen uit deze plaats en uit Kinderdijk een goed heenkomen zochten naar Nieuw-Lekkerland. Aldaar werden gemeentebestuur en gemeentenaren eveneens voor problemen gesteld op het gebied van huisvesting en voedselvoorziening, maar ook hier sloeg men zich met paraatheid door de talloze moeilijkheden heen en trad men de slachtoffers der oorlogsevacuaties tegemoet met een hartelijkheid en een zelf verloochenende, gulle gastvrijheid, die in deze zo veel bewogen dagen een van de beste zijden van de Nederlander heeft belicht.

Al niet anders is het geweest in dit opzicht in de vluchtoordgemeenten in de gebieden ten Noorden van de Lek, waar delen der Veenendaalse bevolking aan het einde van de afvoerweg te water de gemeenten Bergambacht, Ammerstol en Berkenwoude op hun pad vonden, terwijl ook Ouderkerk a/d IJssel in belangrijke en Zoetermeer in bescheidener mate een rol hebben gespeeld in de droeve historie van de Veenendaalse exodus.

Te Bergambacht en Ammerstol werd men in verband met het beloop der gebeurtenissen reeds op Vrijdagavond 10 Mei voorbereid op de komst van geëvacueerden, die door de transportvloot uit de Grebbelinie waarschijnlijk zouden worden ontscheept, zodat de gehele nacht in koortsachtige haast werd voortgewerkt aan de organisatie van de ontvangst. In de morgen van de 11e Mei kwamen omstreeks 6.30 de eerste vaartuigen voor de wal te Bergstoep, het haventje van Bergambacht en werd - ten onrechte overigens, aangezien de toestemming tot aan land gaan nog niet was verkregen - reeds onmiddellijk met de ontscheping een aanvang gemaakt. Ook hier was het weer dezelfde droeve aanblik, die de uitlading der uitgewekenen opleverde, was er onmiddellijk de beklemming van de tragiek van deze voortschuifelende, van huis en haard verdrevenen, jongeren en ouderen, gezonden en zieken, kraamvrouwen en baby's, mismaakten en zwakzinnigen, vervuild door het verblijf in de scheepsruimen, gebogen onder het noodlot, maar berustend en aanvaardend en zelfs enigszins opfleurend bij de gedachte, dat het transport te water nu tot het verleden behoorde en "ergens" een dak en een bed wachtten.

Begrijpelijkerwijs ontstond dan ook onrust, toen in de loop van de middag de telefonische order werd ontvangen, dat de ontscheping niet werd toegestaan en de zich reeds aan de wal en in de huizen bevindenden onmiddellijk weer aan boord moesten gaan. Dit stuitte overal op ernstig verzet. Men wilde niet meer terug naar de schepen, een tegenzin die nog verergerd werd, toen in de loop van de Zaterdagmiddag enige vliegtuigen een aanval deden op het nog steeds groeiend aantal evacuatie-vaartuigen, waarbij twee - gelukkig ledige schepen werden getroffen en zonken. Het gevolg was echter, dat te Ammerstol een paniek uitbrak. De zich nog aan boord bevindenden waren niet meer te houden en holden de wal op, trachtten ergens een schuilplaats te vinden en waren door geen macht ter wereld er meer toe te bewegen aan boord terug te keren. De bescheiden woningen van het arbeidersdorp Ammerstol waren in een oogwenk vol gepropt. In kleine kamertjes lagen soms 15 à 20 mensen dodelijk vermoeid op de grond, de lichamen kris-kras door en over elkaar heen, soulaas vindend in een loodzware, droomloze slaap. In de Nederlandsche Hervormde Kerk van Ammerstol werden inderhaast 200 vluchtelingen ondergebracht en ook de consistorie-kamer werd belegd.

In de nacht van 11 op 12 Mei hebben in het kleine Ammerstol met zijn toenmalige bevolking van 1050 zielen een 5 à 6000 vluchtelingen een rustplaats gevonden. Het waren geen villa's, die de arme slachtoffers van deze afvoer van burgerbevolking herbergden, want villa's kent Ammerstol niet, doch hoe bescheiden dan ook, iedere aan de wal gekomen geëvacueerde heeft in die gedenkwaardige nacht ten minste een dak boven zijn hoofd gehad. Terwijl te Ammerstol en te Bergstoep schepen bleven aankomen en hun trieste lading begonnen te lossen, was bovendien op een terrein tussen de aanlegsteigers ook het uitladen van 12 000 stuks vee in volle gang. De dieren waren in zoverre minder gelukkig dan de mensen, dat de hierboven vermelde luchtaanval aan een twintigtal hunner het leven kostte. Inmiddels was wel duidelijk geworden, dat Bergambacht en Ammerstol tezamen de steeds voortgaande stroom van vluchtelingen niet meer zouden kunnen verwerken en nam men zijn toevlucht tot doorzending naar naburige gemeenten.

Alles wat maar rijden kon, werd gevorderd en eindeloze reeksen van vehikels van allerlei soort trokken de gebieden van de Krimpenerwaard in en desnoods nog verder om hun zielige vracht overal bij gastvrije Nederlanders af te geven. Het vorderen der voertuigen bleek overigens vrijwel overbodig; verreweg de meeste bezitters van auto's en wagens boden hun diensten vrijwillig aan. Er was alom een ongekende geest van hulpvaardigheid en van medeleven over de mensen gekomen.

Het noodziekenhuis te Ammerstol met zijn twee en veertig bedden was al spoedig vol. En ook daar vond het leven ondanks alles voortgang. Er werden kinderen geboren, maar enige oude, zwakke lieden, voor wie de emotie en de vermoeienis te veel waren geweest, sloten er ook voorgoed de ogen. Aanvankelijk had men er ook wel ouden van dagen in opgenomen, die eigenlijk niet ziek waren, doch slechts doodmoede en uitgeput. Doch toen de stroom van werkelijke patiënten aanhield, moesten de beide, het bedrijf dezer inrichting leidende medici harde maatregelen nemen. Wie niet ziek was, moest zijn bed afstaan, ook al was zij of hij nog zo moede, omdat anderen meer recht hadden op die plaats. Bijzonder tragisch was het geval van een zeer oud en moe vrouwtje, dat in het noodziekenhuis stierf door uitputting en van wie men, ondanks de ijverigste nasporingen de identiteit niet vermocht vast te stellen. Zowel bij de vluchtelingen uit Veenendaal, als die van Rhenen was zij onbekend en tenslotte is zij, zonder dat men wist, wie zij was, ten grave gedragen. Eerst veel later, toen deze oorlogsdagen reeds geruime tijd tot het verleden behoorden, werd contact met familieleden verkregen en kwam vast te staan, wie deze arme verlatene was geweest.

Ook hier was het prachtige voorjaarsweer een ware zegen. De arbeid van de huisvesting in de vluchtoorden zou aanzienlijk verzwaard en het lijden der zwervers onnoemelijk veel groter zijn geweest, indien tijdens deze tragische uren ook nog koude en regen hun deel waren geweest. Een andere gelukkige omstandigheid was, dat ook aan deze zijde van de Lek de vele en ruime stallen der veehouders in dit seizoen ledig stonden, zodat ze honderden geëvacueerden konden bevatten. Maar de stroom der geëvacueerden bleef voorlopig "het wassende water" en telkens weer vroegen nieuwe gevallen de aandacht. Zo werd in de nacht van 11 op 12 Mei, toen de meesten der aangekomenen althans een voorlopig onderdak hadden gevonden, in de serre van een café bij Bergstoep nog een vijftiental oude kindse stakkers aangetroffen, waarvoor men geen plaats wist, nu het noodziekenhuis te Ammerstol hen niet kon opnemen. Deze tragische groep heeft die nacht in deze serre doorgebracht, zittend in leunstoelen, liggend in stro, soms ook vastgebonden op brancards, doch in allen gevalle onder bewaking van enige barmhartige Samaritanen, die - hoewel zelf dodelijk vermoeid - zich voor dit liefdewerk beschikbaar hadden gesteld.

Intussen kenden de bakkers geen rust meer en was elke bakkerij een continubedrijf geworden, stonden de beide plaatselijke artsen voor een schier hopeloze taak, daar één hunner bij voortduring in het noodziekenhuis aanwezig moest zijn, zodat het een geluk was, dat medici uit Rhenen of Veenendaal en enige verpleegsters hun bijstand konden verlenen.

Verder bleek ook de absolute noodzaak bij dit komen en gaan van een zo goed mogelijke registratie, een onderdeel dat zo goed en zo kwaad als dat ging, werd verzorgd door het personeel der secretariëen van Bergambacht en Ammerstol, bijgestaan door een aantal vrijwilligers uit de geëvacueerden. De noodzakelijkheid van dit werk werd, naarmate de tijd verstreek en het aantal door elkaar krioelende vluchtelingen bijna met de minuut toenam, steeds duidelijker gedemonstreerd. Drommen vluchtelingen verdrongen zich zonder onderbreking bij de beide gemeentehuizen om inlichtingen te vragen naar gezins- of familieleden, die men bij de inscheping of na de uitlading uit het oog had verloren en tragische scènes speelden zich af, doch meestal konden de zich voordoende problemen en vragen na kortere of langere tijd worden opgelost. Huis voor huis werd nagegaan, wie er onderdak hadden gevonden en op elke huisdeur werd een papier bevestigd met de namen der daar vertoevende gasten. Ten gemeentehuize werden die namen op kaarten en lijsten gebracht. Op muren en schuttingen zag men allerlei opschriften verschijnen als b.v. "P. Jansen uit .... straat te Veenendaal, bij Pietersen op C 123". Noodmaatregelen, die nodig waren en ook effect sorteerden onder deze omstandigheden, waarin in de gemeenten van ontvangst, die nimmer als zodanig waren aangewezen, een nieuwe registratie der bevolking moest worden opgebouwd uit de kaarten van de leiders der geëvacueerden, voor zover aanwezig, en uit gegevens, die de huisvesting had opgeleverd.

Op de 12e Mei, Pinkstermorgen, bracht een zonnige Zondagmorgen overal met de enigszins wederkerende rust en orde bezinning en bezinking. Op die Pinkstermorgen leidde een predikant uit Veenendaal met zijn ambtgenoot uit Ammerstol de dienst in de Nederlandsche Hervormde Kerk in laatst genoemde gemeente, al was die dan als vluchtoord ingericht en luisterden velen naar het Woord Gods vanuit het stro. Ontroerende ogenblikken van een onvergetelijke tijd!

Ziehier nog even een "close-up" van het gebeuren, zoals het zich in zo menige onverwacht tot vluchtoorden gemaakte gemeente met de nodige variaties op het hoofdthema in deze dagen in de contreien ten Noorden en ten Zuiden van de Lek heeft afgespeeld. Een "close-up", die een scherp en veelomvattend beeld brengt, dat een inzicht geeft ten aanzien van het vele en veelzijdige, dat aan de aankomst van evacuerende massa's in een vluchtoordgemeente verbonden is of kan zijn en dat de lezer nog eens scherpomlijnd voor de ogen wordt gevoerd om sneller over het gebeuren in nu nog volgende vluchtoorden te kunnen heen glijden.

Zo herbergde de gemeente Berkenwoude enige honderden Veenendalers, die te Ammerstol en Bergstoep werden afgehaald, ten dele met vrachtauto's en die zeer vlot een onderdak vonden, nadat te Berkenwoude met behulp van de radiocentrale het bericht was verspreid, dat een ieder, die huisvesting kon verlenen, verzocht werd hiervan opgave te doen ter gemeentesecretarie met het gevolg, dat binnen een uur tijds, er al meer ruimte was beschikbaar gesteld, dan voor de évacué's nodig was. In de school te Berkenwoude werden na aankomst der gasten en uitlading uit de auto's meteen de gegevens voor de registratie opgenomen, welke gegevens later, opgenomen op lijsten, werden uitgewisseld met die der gemeenten Lekkerkerk en Stolwijk, een maatregel, die een uitstekend effect sorteerde in verband met het wederzijds georiënteerd zijn ten aanzien van de verblijfplaatsen van bepaalde gezinnen en familieleden.

Ouderkerk a/d IJssel, welks rol als vluchtoordgemeente reeds bij de afvoer der burgerbevolking uit de gebieden der brigade A werd beschreven, herbergde in totaal een 900 personen, afkomstig uit Veenendaal, naast nog een paar duizend vluchtelingen uit andere gemeenten; tenslotte vermelden de annalen der oorlogsevacuaties ook nog de aankomst van enige honderden burgers van Rhenen, Wageningen en Veenendaal per spoor in de avond van 13 Mei te Zoetermeer, waar ze zoals overal elders met voortvarendheid en hartelijkheid door de bevolking zijn opgenomen.

Edoch zelfs hiermede is de lange rij der vluchtoorden, waar Veenendaalse bevolking werd opgenomen, nog niet geheel afgehandeld, daar ook de gemeenten Maassluis, Brielle en Rockanje in het Veenendaalse evacuatie-drama een - zij het dan kleine - rol hebben gespeeld. Een kleine groep Veenendalers onder leiding van de gemeente-secretaris en de gemeente-ontvanger, benevens een groep politie-personeel, die zich per autobus naar het vluchtoordgebied zou begeven om aldaar alvast voorbereidend werk te verrichten voor de aankomst der evacuatie-schepen op Voorne en Putten, heeft inderdaad bij haar vervoer over land meer geluk gehad, dan hare mede-geëvacueerden, wier afvoer per schip had plaats gevonden. De groep werd voor het vertrek aangevuld met alle ingedeelden uit de categorie A, die oorspronkelijk waren voorbestemd om voorlopig in de gemeente achter te blijven teneinde in het stellinggebied werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de militaire overheid, doch wier verblijf te Veenendaal door het militair commando niet langer noodzakelijk werd geacht.

Deze per autobus reizende groep, wier sterkte tot een kleine 100 personen was gestegen, bereikte in de loop van de namiddag van de eerste oorlogsdag Maassluis op weg naar Brielle.

Het mijnengevaar op de Nieuwe Waterweg deed echter de vraag rijzen, of de veerverbinding met Voorne in stand kon worden gehouden. Tenslotte heeft men het er op 12 Mei op gewaagd en werd de overtocht met goed gevolg volbracht, waarna te Brielle huisvesting werd gevonden; vandaar werd deze groep na een tweedaags verblijf doorgezonden naar de gemeente Rockanje, daar de burgemeester van Brielle het verblijf dezer evacué's in verband met plaats hebbende grote munitietransporten via Den Briel, in zijn gemeente te gevaarlijk achtte. Na een verblijf van een paar dagen werd na de capitulatie door deze, geheel van de rest der Veenendaalse bevolking gescheiden groep de terugreis naar de eigen woonplaats weder aanvaard.

Zo gemakkelijk ging echter de terugkeer uit de andere vluchtoordgemeenten niet, al was reeds direct na de capitulatie de drang groot om naar eigen huis terug te keren.

In verband met moeilijkheden bij de regeling der transporten en de grote verspreiding der Veenendaalse bevolking over tal van gemeenten, heeft de terugkeer naar Veenendaal van de diverse groepen plaats gevonden op verschillende dagen, voor wat de vluchtoorden ten Zuiden van de Lek betreft voor verreweg het grootste gedeelte met behulp der nog aanwezige evacuatie-vaartuigen, terwijl ten Noorden van de rivier de weg terug gedeeltelijk per evacuatieschip, gedeeltelijk met behulp van de salonboten van de rederij de Lek en tenslotte ten dele ook per auto, al of niet op eigen gelegenheid, werd afgelegd. Zo had de "rentrée" in Veenendaal geleidelijk plaats en arriveerden de laatste groepen eerst op 22 Mei; hetgeen ook maar als een geluk moest worden beschouwd, omdat deze terugkomst, hoeveel reden tot dankbaarheid die dan ook mocht geven, niet zonder meer als een "rentrée joyeuse" kon worden beschouwd. Er was in Veenendaal nogal schade geleden, al verzonk deze naar verhouding in het niet, wanneer ze werd gesteld naast de zoveel ernstiger verwoesting te Wageningen en Rhenen. Gas-, water- en electriciteitsvoorziening waren uitgeschakeld en ook de telefoon werkte niet, terwijl voor de bewoners van circa 130 totaal vernielde woningen in allerijl een tijdelijk onderkomen in de gemeente moest worden gezocht. Ook de voedselvoorziening leverde aanvankelijk moeilijkheden op, zodat de onmiddellijk in de morgen na de wapenstilstand te Veenendaal met een groep van circa 20 man teruggekeerde burgemeester de handen vol had met het nemen van tal van maatregelen, die nodig bleken om het leven in de geteisterde gemeente weer enigszins op gang te brengen. Een terugkeer ineens van de gehele bevolking zou hier dan ook tot welhaast onoverkomelijke bezwaren en onoplosbare problemen hebben geleid.

Rhenen

Van de gemeente Rhenen moesten de bewoners van "de Stad" en "Achterberg" bij een eventuele afvoer van burgerbevolking uit de Grebbelinie naar de gemeenten Middelharnis, Sommelsdijk, Dirksland, Herkingen, Melissant, Goedereede, Stellendam, Ouddorp, Nieuwe Tonge en Oude Tonge worden overgebracht.

Bij de voorbereiding van die afvoer was als grondslag genomen de indeling der gemeente in stemdistricten. Daar de bevolking in één stemdistrict niet behoefde uit te wijken, werden door splitsing der overblijvende 4 districten in ongeveer gelijke delen, 8 evacuatie-wijken verkregen, waarop de opzet en uitvoering van het Rhenense evacuatie-plan werden gebaseerd. Een uitvoerig contact met de burgemeesters der ontvangende vluchtoordgemeenten op Goeree en -Overflakkee had reeds sinds Februari 1940 plaats gehad, de meest urgente vraagstukken waren besproken en als uitvloeisel van deze besprekingen waren ter secretarie van Rhenen groepsgewijs lijsten ingevuld, waaruit duidelijk de gezinssamenstelling bleek, terwijl van de burgemeesters der vluchtoordgemeenten de nodige gegevens waren ontvangen voor de onderbrenging der te evacueren Rhenense bevolking aldaar. Bovendien waren hoofd- en groepsleiders ingedeeld en van hun taak op de hoogte gebracht, waren sleutelkisten, sleutelplanken, armbanden voor 8 hoofd- en 150 groepsleiders gereed gemaakt, benevens borden met opschrift, voor iedere groep, labels voor sleutels en - practische gedachte! - voor alle kinderen beneden de leeftijd van 12 jaar, terwijl tevens verzamelplaatsen voor de bevolking waren aangewezen, en de kennisgevingen model I en II voor onmiddellijke verzending gereed waren gelegd. Begin April mocht worden geconstateerd, dat de voorbereidingen in afvoer- en opname-gebied waren voltooid, inclusief de aanwezigheid van 14 kempenaars, die met enige sleepboten op de rivier bij de stad ligplaats hadden gekozen.

Aanvankelijk was de bedoeling geweest een gedeelte van de inscheping te doen geschieden via de steenfabriek bij Remmerden, doch na overleg met de Etappen- en Verkeersdienst was daarvan later afgezien, daar loswal en aanlegsteiger voldoende gelegenheid boden voor een vlot aan boord gaan der bevolking. De benodigde landingsbruggen waren tijdig in gereedheid gebracht.

Toen dan ook in de morgen van de tiende Mei te omstreeks 8 uur het telegram werd ontvangen: "Aanvang maken met afvoer burgerbevolking, onmiddellijk inschepen", werden onmiddellijk alle hoofdgeleiders ten gemeentehuize ontboden en kon het raderwerk van de afvoer der Rhenense ingezetenen zonder enig tijdverlies in beweging worden gesteld, waarbij een der eerste maatregelen betrof de vordering van de benodigde automobielen met chauffeurs, die te 12.00 voor het gemeentehuis aanwezig moesten zijn. Tijd voor verzending van het Biljet II ontbrak. Het afgesproken signaal, waarop de te evacueren personen zich naar de verzamelplaatsen moesten begeven, het belsignaal van de brandweer auto, werd te omstreeks 12.30 gegeven. Met de inscheping zou om 13.00 een begin worden gemaakt, waarbij een van te voren opgemaakt inschepingsplan zou worden gevolgd.

Te 13.00 werden dan ook de eerste zieken reeds op de inladingsplaatsen aangebracht en zoveel mogelijk in één "ziekenschip" ondergebracht, mede in verband met het beperkt aantal geneeskundigen en verpleegsters. Door deze inlading der circa 200 zieken, ondervond het aan boord gaan der valide bevolking aanvankelijk enige vertraging, doch overigens had de inscheping een rustig en geregeld verloop en werd de openbare orde geen enkele maal verstoord. Wanneer hun tijd was aangebroken, marcheerden de verzamelde wijken en groepen van de appèl-plaats naar de inlaadplaatsen en werden aan boord der vaartuigen geleid. Dit beeld van orde en regelmaat van een zich voorbeeldig gedragende bevolking werd eerst verstoord, toen omstreeks 15.30 plotseling enige zware bommen werden uitgeworpen door vijandelijke vliegtuigen, die belandden in de omgeving van de verzamelplaats Bantuinweg. Vanaf dit moment deed zich de reactie op deze aanval op weerloze burgerbevolking begrijpelijkerwijs duidelijk gevoelen, was er een verhoogde drang om aan boord der schepen te komen en bleek het niet meer mogelijk strikt de hand te houden aan het inschepingsplan, daar de tijd drong en ook van militaire zijde op een zo spoedig mogelijke embarkering en afvaart werd aangedrongen. Wel werd er voor gewaakt, dat geen personen, behorende tot de categorie A, mede aan boord gingen. Rijwielen, die in den beginne nog mochten worden medegenomen, konden in latere phasen der inscheping niet meer op de vaartuigen worden toegelaten, omdat de beschikbare ruimte zulks niet toeliet. Van de 15 schepen, die ter beschikking moesten zijn, waren er slechts 14 aanwezig. Het 15e schip zou volgens afspraak van de sectie B.K. van de D.E.V. tijdig worden nagezonden door het vaartuigendepôt Rotterdam, doch was niet verschenen, zodat op de afvoerdag nog enige kleinere schepen zijn bijgevorderd. Omstreeks 19.00 was de inscheping der Rhenense bevolking practisch ten einde gebracht en bevonden zich naar schatting een 5700 personen aan boord der vaartuigen. Slechts zeer weinigen hadden er de voorkeur aan gegeven in de eigen woonplaats achter te blijven. Een gemakkelijke tijd zouden ze in het kort daarop zwaar geteisterde Rhenen zeker niet tegemoet gaan.

Tussen 19.30 en 20.30 voeren de met evacué's volgeladen schepen af met bestemming Middelharnis, dat echter nooit zou worden bereikt, omdat de Rhenense bevolking om de bekende redenen hetzelfde lot wachtte als die van Kesteren, Wageningen en Veenendaal. Nadat na het invallen der duisternis door de diverse echelons de vaart in de omgeving van Vianen was onderbroken, werd bij het aanbreken van de dag de tocht voortgezet en tegen 7.00 het plaatsje Bergambacht bereikt. Intussen had na opgenomen contact de per sleepboot vooruitgeijlde vervoercommandant van de D.E.V. te Schoonhoven reeds het bericht ontvangen, dat niet in de richting Dordrecht mocht worden doorgevaren. Enkele schepen bleven op de rivier achter ter hoogte van Bergambacht, andere werden gemeerd te Lekkerkerk, weer andere voeren nog iets verder, doch moesten voorbij Krimpen aan de Lek terugkeren, in verband met de gevaren van een eventuele Duitse vuuroverval en bleven aldaar op nadere orders wachten. Ook aan boord van deze Rhenense schepen deden zich dezelfde factoren gelden, die reeds bij de afvoer per schip van andere gemeenten uitvoerig werden besproken, zoals gebrek aan drinkwater en aan mondkost, het zich niet in zindelijke toestand bevinden der scheepsruimen benevens een te kort aan accommodatie, factoren, die ook hier, toen stagnatie ontstond in de afvoer, waarvan de duur voorlopig niet kon worden geschat, oorzaak werden van een steeds sterker wordende drang om de vaartuigen te verlaten en de vaste wal te betreden, daarnaast ook van een clandestien van boord gaan om op eigen gelegenheid en kosten een onderkomen te zoeken. Teneinde niet in herhalingen te vallen, kan, na al hetgeen in dit hoofdstuk reeds werd. vermeld, thans worden volstaan met de mededeling, dat in de nacht van 11 op 12 Mei de bevolking uit Rhenen is gedebarkeerd en de geëvacueerden zijn verdeeld over de gemeenten Krimpen a/d Lek, Lekkerkerk, Bergambacht, Ammerstol, Berkenwoude, Stolwijk en Nieuw-Lekkerland, waarbij - voor zover nodig - voor het transport naar de verder van de rivier afliggende gemeenten werd gebruik gemaakt van vrachtauto's. Daar de nacht donker was en lichtschijnsels zoveel mogelijk moesten worden vermeden in verband met de oorlogsomstandigheden, kon niet altijd nauwkeurig worden nagegaan, of het groepsverband tijdens dit nachtelijk transport voldoende werd gehandhaafd en bleken achteraf sommige gezinnen te zijn uiteengeraakt. Bij aankomst in de opname-gemeenten werd zowel door de inwoners zelf, als door de gemeentebesturen de grootst mogelijke medewerking verleend, om alles zo goed mogelijk te doen verlopen, ofschoon vanzelfsprekend elke voorbereiding ontbrak. Op de secretarieën der genoemde gemeenten zijn in de volgende dagen, zo goed als de omstandigheden zulks veroorloofden, lijsten opgesteld van de ondergebrachten en mocht het met behulp daarvan vrijwel overal gelukken het hier en daar verloren gegane gezinsverband te herstellen.

De patiënten van het ziekenschip werden op Zaterdag 11 Mei in de morgenuren reeds te Bergstoep aan wal gebracht en vervoerd naar het reeds eerder in dit hoofdstuk vermelde noodziekenhuis, dat te Ammerstol in gereedheid was gebracht. In dit noodziekenhuis is een der zwaar zieken overleden.

Te Krimpen a/d Lek, waar de ontscheping der Rhenenaren op Zaterdag 11 Mei vanaf 20.00 was begonnen en deze tijdens de ingevallen duisternis werd voortgezet, zodat tegen 24.00 alles van boord en onder dak was, werden alleen reeds circa 2800 personen gehuisvest op een bevolking van de ontvangende gemeente van pl.m. 3070 zielen, die in ruim 800 bewoonbare woningen verbleven. Ook in deze gemeente bewees een noodziekenverblijf in de Dorpstraat goede diensten. Driemaal had hier een uitbetaling plaats van evacuatie-gelden, berekend overeenkomstig het tarief, bekend gemaakt bij telegram van de Commissaris Afvoer Burgerbevolking in Zuidholland van 12 Mei 1940, waarvoor per betaling een volle dag nodig was. Een oud, niet meer gebruikt schoollokaal werd daartoe als betalingsbureau ingericht, waarin de betalingen telken male plaats vonden in het bijzijn van ten minste één hoofdgeleider, die voor elke betaling zijn paraaf voor accoordbevinding moest stellen.

Te Lekkerkerk werden 1400 evacué's uit Rhenen door 3 schepen aangebracht en aan wal gezet, terwijl later nog 5 schepen met Rhenense bevolking arriveerden, waarvan er drie doorvoeren naar Krimpen a/d Lek en 2 verdwenen in de richting van Nieuw-Lekkerland. Op Maandagmorgen stapten te Lekkerkerk nogmaals 700 geëvacueerden aan land, die, omdat in de omliggende gemeenten de opnamecapaciteit vrijwel was uitgeput, ook nog op verschillende plaatsen in deze gemeente werden ondergebracht. De geëvacueerden huisden hier over het algemeen in grote groepen - soms zelfs van circa 100 personen in de leegstaande schuren en stallen der grote veeteelt-bedrijven, hetgeen voor de kwartiergevers echter menigmaal problemen opleverde ten opzichte van de voedselvoorziening hunner onverwacht opgedaagde gasten, zodat tenslotte besloten werd tot uitdunning der geëvacueerden en gelijkmatiger verspreiding over alle woonhuizen.

De voedselvoorziening in deze zwaar belegde gemeente leverde tal van problemen op, terwijl melkvoorziening op goedkope wijze mogelijk bleek, doordat de melk der hier eveneens aangekomen geëvacueerde koeien, die nog niet naar de verschillende boeren waren gebracht, gratis ter beschikking der gemeente werd gesteld. Ten aanzien van het artikel brood dreigde op een gegeven ogenblik nog stagnatie te zullen optreden, doordat de bakkers geen gist meer konden krijgen en bijna door hun eigen voorraad heen waren. Het toeval heeft echter gewild, dat juist in die dagen een bakkerij-deskundige zich ter plaatse bevond, die op een bijeenkomst, waarop alle bakkers uitgenodigd en ook aanwezig waren, inlichtingen verstrekte, hoe ook zonder gist kon worden gebakken.

Van de onderbrenging in de andere opname-gemeenten is elders reeds voldoende medegedeeld. Slechts zij vermeld, dat ook te Stolwijk en te Zoetermeer nog enkele uitgewekenen uit Rhenen werden ontvangen. Inmiddels was de situatie in vergelijking met de andere afgevoerde gemeenten in zoverre een andere geweest, dat een deel der bevolking had mogen achterblijven en dus niet had behoeven te evacueren. Dit is dan ook mede de oorzaak geweest, dat het gemeentebestuur van Rhenen, hetwelk tot op de avond van de 13e Mei te Elst (Utrecht) was achtergebleven, eerst uitweek, toen de gewijzigde omstandigheden in verband met de doorbraak der Duitsers door de Grebbe-stellingen geen andere keus meer over lieten, terwijl om gelijke redenen dit gemeentebestuur ook al reeds weer op de 15e Mei in de eigen gemeente terug was. Dit heeft het ook mogelijk gemaakt, dat van gemeentewege met uitzondering van slechts enkele dagen kon worden gezorgd voor de voedering van het achtergebleven vee. Met onderbreking van slechts twee dagen heeft dus de administratie kunnen voortwerken en kon terstond een aanvang worden gemaakt met de terugvoer der Rhenense bevolking. En die voorbereiding was wel zeer nodig, want groot waren de moeilijkheden, waarvoor men in de zwaar gehavende gemeente werd gesteld. Ongeveer 225 huizen bleken totaal verwoest en een honderdtal was dermate beschadigd, dat ze voorlopig volmaakt onbewoonbaar waren. Ruim 600 huizen waren weliswaar ook flink beschadigd, doch toch nog wel bewoonbaar. De straten lagen vrijwel bedolven onder het puin en moesten met veel moeite worden vrij gemaakt om het verkeer wederom mogelijk te maken en ruiten ontbraken bijna overal, zodat een der eerste daden van herstel was het instellen van een gemeentelijke glas-inzet dienst. Een geluk was, dat de waterleiding doorlopend is blijven functionneren, hetgeen vooral bij de terugkeer der Rhenense burgerij een groot voordeel bleek.

Wat deze terugkeer betreft, is de bevolking van Achterberg het eerst teruggevoerd, omdat dit deel der gemeente naar verhouding het minst had geleden en ook voor de verzorging van het achtergelaten vee de terugkeer van juist dit deel der bevolking het meest urgent was. Op de 22e Mei kwam dan ook deze bevolkingsgroep per raderboot terug uit het vluchtoordgebied, terwijl vele landbouwers toen reeds op eigen kosten weer Rhenen waren binnen gekomen. Op Donderdag 23 Mei mochten de burgers terugkomen, wier huizen nog bewoonbaar waren, hetgeen eveneens met raderboten geschiedde en geleidelijk verschenen daarna de resten der bevolking, zodat op 29 Mei de laatste re-evacuatievervoeren, voornamelijk de daklozen betreffende, konden plaats hebben. In totaal moesten ca. 350 gezinnen bij anderen een toevlucht zoeken, hetgeen in de meeste gevallen kon geschieden zonder bemiddeling van de ingestelde commissie van huisvesting.

Het medeleven der bevolking met hen, die veel of alles verloren hadden, kwam op frappante wijze tot uiting, zodat zelfs in zwaar beschadigde huizen meermalen nog dakloze personen werden opgenomen. Wat de voedselvoorziening in het eerste stadium van weer-bewoonbaarmaking van Rhenen aangaat, dient vermeld, dat gedurende vele weken een groot deel van de bevolking moest worden gevoed uit de gemeentelijke centrale keukens. Maar langzamerhand begon toch ook in het zo zwaar onder de gevolgen van de 5-daagse oorlog lijdende Rhenen het dagelijks leven een normaler aanzien te herkrijgen en verdwenen ook hier, zij het begrijpelijkerwijs in langzamer tempo dan in plaatsen, waar men gelukkiger was geweest, de factoren, die de meest ontwrichtende invloeden uitoefenden op het leven van alle dag.

Ook deze evacuatie is niet volgens plan verlopen, tengevolge van het beloop der krijgsverrichtingen maar, gezien de onvoorziene omstandigheden, is de gang van zaken zeker niet onbevredigend geweest en zijn alle inwoners van Rhenen behoorlijk ondergebracht en gevoed. De zieken zijn deskundig en goed behandeld en slechts één daarvan is tijdens deze uittocht en masse overleden. Dat deze dode de enige verliespost heeft gevormd bij een overijlde afvoer van ruim 5900 burgers, kan slechts tot de slotsom leiden, dat ondanks alle ondergane emoties het geluk op de evacuatiepaden der Rhenenaars niet heeft ontbroken. Ware de bevolking ter plaatse gebleven, dan waren welhaast onvermijdelijk zware verliezen aan mensenlevens haar deel geweest.

Amerongen en Leersum

Als laatste komt de afvoer der bevolking uit de gemeenten Amerongen en Leersum de evacuatie te water uit de Zuidelijke vleugel van de Grebbelinie besluiten, een afvoer, die een kleine 800 personen zou omvatten, van wie er 574 uit Amerongen kwamen en slechts 220 uit Leersum. Oorspronkelijk zou deze bevolking per spoor zijn afgevoerd, doch later werd dit gewijzigd in afvoer te water, eerst naar Oude Tonge (uitlaadplaats haven van Galathee), waarna tenslotte op 24 Maart 1940 het bericht werd ontvangen, dat de vluchtoordgemeente op Goeree en Overflakkee uiteindelijk Den Bommel was geworden. De voorbereidingen te Amerongen en Leersum hadden tijdig plaats gehad; tijdens een vergadering op 19 April 1940 waren aan de hoofdgeleiders uit Amerongen en Leersum, alsmede aan 12 groepsleiders uit de eerstgenoemde gemeente en de 5 collega's uit de laatstgenoemde alle instructies uitgedeeld, terwijl enige weken na deze bespreking de 2 ingedeelde evacuatieschepen met een sleepboot te Amerongen arriveerden. De alom tegenwoordige actieve evacuatiecommissaris voor Zuidholland was zich persoonlijk op de hoogte komen stellen van de aanwezigheid dezer schepen en de burgemeester van Amerongen en Leersum was zo verstandig geweest om persoonlijk met de beide gemeente-secretarissen en de hoofdgeleiders eens een onderzoek op deze beide vaartuigen te gaan instellen. Het gevolg was, dat de schippers deden wat in hun vermogen lag, om ze er zo goed mogelijk te doen uitzien, ze grondig werden schoongemaakt, de ruimen der beide vaartuigen ruimschoots van stro werden voorzien en het aantal aanwezige banken werd verdubbeld, terwijl in de nabijheid van de inschepingsplaats noodprivaten op de wal werden ingericht. Alles maatregelen, die nog werden aangevuld met het aan boord aanwezig doen zijn van watertanks en melkbussen voor waterdistributie en van eierkolen, voor het geval aan boord eens zou moeten worden gekookt. Maatregelen waaraan de af te voeren bevolking inderdaad de voordelen aan den lijve heeft ondervonden en die hebben aangetoond, dat men hier de kunst van het vooruitzien en daardoor "beheersen" beter verstond dan in sommige andere gemeenten.

Op Vrijdag 10 Mei te 7.25 werd het evacuatietelegram ontvangen en terstond doorgegeven aan de hoofdgeleider, die het op zijn beurt weer doorzond naar de groepsleiders. Te 9.00 vertrokken de eerste geladen vrachtwagens reeds naar de schepen. Velen gingen per personenauto naar de schepen, vele jongeren per rijwiel. Een gedeelte der inwoners, behorende tot de categorie A en ten dele bestemd voor het verlenen van hulp bij militaire werkzaamheden, moest achterblijven, evenals een ander gedeelte, dat een functie vervulde bij de afvoer van het vee, doch later op de dag hebben deze lieden uit de categorie A op militair bevel toch moeten vertrekken. Te 14.00 des namiddags was het grootste deel der bevolking aan boord en te circa 17.00 had de afvaart der schepen plaats, daar men had moeten wachten op de komst van bepaalde gezinnen in verband met het feit, dat de hoofdgeleider der gemeente Leersum zich op het laatste moment terugtrok en niet wenste te evacueren. Aan boord bevonden zich geen ernstige zieken, wel waren er enige bedlegerigen. Een zwak punt bij deze afvoer was echter het niet aanwezig zijn van enige medische hulp, daar de plaatselijke medici, benevens de leden der E.H.B.O. waren ingedeeld bij de luchtbeschermingsdiensten. Een fout, die zich gelukkig niet gewroken heeft. Die dag werd stroomafwaarts gevaren tot Vianen, dat te circa 22.00 werd bereikt.

Te 4.00 in de morgen van de 11e Mei werd de reis hervat en doorgevaren tot Ammerstol, waar de hoofdgeleider werd ontboden bij de C.A.B. van Zuidholland, die hem mededeelde, dat, indien zou worden overgegaan tot ontscheping, hij zich zou moeten melden bij de burgemeester van Bergambacht, die uiteindelijk onderdak vond voor Amerongen en Leersum te Streefkerk op de Zuidelijke oever van de rivier. Zaterdagavond werd nog overgestoken naar de Zuidzijde, doch ontscheping mocht eerst plaats hebben Zondagmiddag te circa 12.00. Vrijdag en Zaterdagmorgen had de medegevoerde mondvoorraad nog kunnen voorzien in de behoeften; Zaterdagmiddag was ook hier alles verbruikt en werd te Ammerstol door de hoofdgeleider brood, boter en kaas gekocht teneinde in de noodzakelijkste behoeften te kunnen voorzien. Tot het bereiden van warm eten aan boord kon men niet komen. Na de landing te Streefkerk werd echter door het voedselbureau aldaar onmiddellijk voor verstrekking in ruime mate van brood, kaas, koffie, thee, suiker en melk aan de vluchtelingen zorg gedragen.

De inwoners van Amerongen en Leersum waren te Streefkerk, zoals uit voorgaande bladzijden - blijkt, niet de enige gasten. Ze troffen onder meer ruim twee en een half duizend Wageningers, bijna 700 Veenendalers, benevens nog vluchtelingen uit Renswoude, Alblasserdam, Kinderdijk en Oud Alblas, zodat in totaal in deze gemeente verbleven 3784 personen, waarvan er 1593 waren ondergebracht in woningen en circa 2200 in schuren en stallen.

Ondanks deze geweldige toevloed van geëvacueerden zijn de ontvangst en de behandeling der vluchtelingen te Streefkerk van die aard geweest, dat deze met de prettigste herinneringen op Zaterdag 18 Mei wederom naar de eigen woonplaats zijn teruggekeerd. Op Vrijdagavond 17 Mei waren echter reeds zovelen per auto of per rijwiel op eigen gelegenheid vertrokken, dat op Zaterdagmorgen met één enkel schip naar Amerongen kon worden terug gevaren.

Deze terugtocht, aanvaard op initiatief van de hoofdgeleider, verliep zonder moeilijkheden, terwijl de thuiskomenden zo gelukkig waren te kunnen constateren, dat geen vernielingen van betekenis te Leersum en Amerongen hadden plaats gehad.

Schoonhoven

S c h o o n h o v e n - D o o r v o e r s t a t i o n

Bij het relaas der gebeurtenissen in het gebied der vluchtoorden werd ettelijke malen de naam Schoonhoven genoemd, hoewel deze gemeente niet voorkomt op de lijst der plaatsen, waar geëvacueerden werden gehuisvest. Schoonhoven is dan ook zelf geen vluchtoord geweest; het fungeerde slechts als doorvoerstation naar de tijdelijke vluchtoord-gemeenten en als centrale vanwaar de orders aan de onderdelen der evacuatie-vloot uit de Grebbe werden uitgegeven.

Zaterdag 11 Mei laat in de namiddag kreeg de burgemeester van Schoonhoven, die eerder reeds op last der militaire autoriteiten de reis der verschillende echelons van evacuatie-vaartuigen met de hen begeleidende sleepboten stroomafwaarts had onderbroken, van de C.A.B. voor Zuidholland, namens het Opperbevel, de opdracht om de in de omgeving van Schoonhoven op de rivier voor anker gegane evacuatieschepen plaatsen van bestemming aan te wijzen. De toen naar schatting, voor de stad aanwezige 35 à 40 000 geëvacueerden mochten debarkeren aan beide zijden van de Lek tot Krimpen aan de Lek; in geen geval echter verder. Zo nodig kon men ook de IJsselkant op. Een eerste luitenant van het vaartuigendepôt Rotterdam zou vanaf het veerhuis te Schoonhoven zorgdragen voor het dirigeren der schepen naar de plaats hunner bestemming.

Schoonhoven zelf kon moeilijk als vluchtoord fungeren, omdat het reeds een betrekkelijk groot garnizoen herbergde en bovendien nieuwe troepen werden verwacht. Wel zijn verschillende bevolkingsgroepen in de gemeente ontscheept, voor wier doorvoer in de richting van Haastrecht, de Vlist, enz. met behulp van autobussen, vracht- en personenautomobielen is zorg gedragen, terwijl een deel dezer geëvacueerden gedurende een enkele nacht in door militairen ontruimde gebouwen en bij particulieren nachtverblijf werd verstrekt. Het verblijf en de doorzending der geëvacueerden via Schoonhoven brachten veel drukte en arbeid met zich, waarbij vele Schoonhovenaren zich verdienstelijk hebben gemaakt. Hetzelfde gold voor de terugvoer, die na de capitulatie opnieuw gedeeltelijk over Schoonhoven werd geleid, doch, verdeeld over verscheidene dagen, zonder bijzondere emoties verliep.

Schoonhoven beleefde aldus de evacuatie der Grebbebevolking als een voorbijtrekkende film.


TERUGBLIK

Ziedaar dan in korte trekken een overzicht van hetgeen zich bij de afvoer van burgerbevolking uit de gebieden achter de Zuidelijke vleugel der Grebbestelling heeft afgespeeld. Een bedrijf vol tragiek, vol onverwachte wendingen, dat, beïnvloed door onvoorziene gebeurtenissen, geheel andere aspecten heeft te aanschouwen gegeven, dan bij de voorbereiding ervan had kunnen worden vermoed en waardoor de afvoer te water veel minder gemakkelijk en vlot is verlopen dan men zich altijd had voorgesteld. De gang van zaken is dientengevolge in hoge mate afhankelijk geworden van de paraatheid en het reactievermogen van allen, wie bij deze afvoer een zekere mate van leiding was toebedeeld en het kon wel niet anders of, bij een dergelijk onverwacht afwijken van hetgeen te voren niet alleen in grote lijnen, doch ook in velerlei opzicht tot in details was aangegeven, moest hier en daar in de maalstroom der gebeurtenissen verkeerd worden gereageerd, moesten fouten en tekortkomingen worden geconstateerd, die telkens en telkens weer de kiem in zich droegen voor het ontstaan van chaotische toestanden.

Dat ondanks de snel op elkander volgende, verwarring en ontwrichting brengende gebeurtenissen de chaos toch niet gekomen is, dat deze afvoer te water uiteindelijk ten volle het karakter van een in aangegeven banen geleide evacuatie heeft kunnen behouden en niet ontaard is in de zo gevreesde "wilde vlucht", is een van de treffendste bewijzen geweest voor de stelling, dat bij een rustige goede voorbereiding een evacuatie, ook onder de moeilijkste omstandigheden, niet a priori tot mislukking en tot de chaos gedoemd behoeft te zijn.

Dat dit bij de afvoer te water der Grebbegebiedbevolking ook zeker niet het geval is geweest, is behalve aan de voorbereiding van het oorspronkelijke afvoerplan en aan de van groot plichtsbesef en gevoel voor verantwoordelijkheid getuigende houding van de grote meerderheid van hoofd- en groepsleiders der uitwijkende bevolking vooral ook te danken geweest aan de vlotheid en beslistheid, waarmede de vluchtelingen in een volkomen onvoorbereid vluchtoordgebied werden tegemoet getreden, ontvangen en onder dak gebracht.

De gemeentebesturen in de zo plotseling met vluchtelingen overstroomde gebieden tussen Merwedekanaal en Hollandsche IJssel hebben het schier onmogelijke mogelijk gemaakt, de krachten tot het uiterste inspannend, zich aanpassend aan de meest verrassende wendingen en waar nodig, gezond initiatief ontwikkeld onder de onvermoeide, bezielende leiding van die ene, boven alles en allen uitstijgende figuur, die in de waarachtige zin van het woord de spil is geweest, waarom de ontscheping en de onderbrenging van de gestranden in de tijdelijke vluchtoorden langs de oevers van de Lek heeft gedraaid: de Commissaris Afvoer Burgerbevolking voor de provincie Zuidholland, wiens naam onverbrekelijk en in de meest gunstige zin met dit Grebbetransport te water verbonden zal blijven. Een, die waarlijk, als overal opduikende, actieve en parate leider in dit relaas een warm woord van hulde verdient - zij het dan helaas een posthume hulde - daar hij later tijdens de uitoefening van zijn plicht als evacuatie-leider in de periode der Duitse bezetting als slachtoffer van een vuuroverval uit vliegtuigen het leven verloor.

Daarnaast dient in dit verband ook zeker te worden gememoreerd de houding van de bevolking der vluchtoordgemeenten, die vol medeleven en medelijden de vluchtelingen met gulle gastvrijheid ontving, met zorgen omringde en veelal met terzijde stelling van eigen belang en eigen comfort heeft getracht het harde lot der zwervers zoveel mogelijk te verzachten, een houding, die door de geëvacueerden dan ook overal in hoge mate is op prijs gesteld. De blijken van die warme waardering kan men nog heden ten dage in verschillende vluchtoordgemeenten aantreffen als herinneringen aan veel bewogen dagen. Zo hebben bijvoorbeeld de geëvacueerden uit Veenendaal hun dankbaarheid uitgedrukt door de aanbieding van een fraaie stenen bank aan Bergambacht, een tegeltableau aan Ammerstol en een marmeren plaat met inscriptie aan de Nederlandsch Hervormde Kerk aldaar, terwijl de bevolking van Rhenen een lantaarn met gebrandschilderde glazen schonk aan haar gastheren en gastvrouwen van Bergambacht. En deze souvenirs als bewijzen van waardering en dankbaarheid voor de ontvangst in de vluchtoorden in de moeilijke Mei-dagen van '40, zijn waarlijk niet de enige geweest.

Het beeld, dat de houding van de recipiërende bevolking heeft te aanschouwen gegeven, is echter slechts een onderdeel van een groot geheel, dat overal waar men het ook beziet, op een sporadische uitzondering na, die de algemene regel slechts bevestigen kan, frappeert door de rust, de vastberadenheid, het organisatievermogen en de werkkracht, waarover ons Nederlandse volk beschikt als afweermiddel bij dreiging van onheil.

Waarheen men ook de blik wendt bij het overzien van deze afvoer van burgerbevolking te water, naar de burgerij der te ontruimen gemeenten, naar die der vluchtoorden, naar de evacuatie-leiders en de gemeentebesturen, de vervoercommandanten, het personeel van de vaartuigendienst, de schippers der schepen, de kapiteins der sleepboten, de bestuurders van auto's en motorrijwielen, de geestelijke verzorgers, de medici en hun helpers, het gemeente-personeel, overal en telkens weer wordt het oog getroffen door een gemeenschappelijk samengaan, een rustig en vastberaden reageren en een aanéénsluiting met uitschakeling van politiek en religie, die helaas het Nederlandse volk slechts in dagen van nood schijnt te kennen en waaraan in de na-oorlogse dagen soms met weemoed wordt teruggedacht.

Bron: hoofdstuk IX: Afvoer te water uit de gebieden achter de vleugels der Grebbelinie,
overgenomen uit het boek Evacuaties in Nederland - 1939-1940
door J. Koolhaas Revers / SDU 1950

3212