Geachte heren van de Grebbestichting,
Gaarne had ik aangaande het artikel:"Enquêtecommissie deed geen uitspraak over lafheid en desertie" in Het Vrije Volk d.d.15 mei 1970 een aantal vragen gesteld. Om te komen tot de vragen volgt nu nu citaten uit het eerdergenoemde artikel.
Ik citeer:
"Den Haag (ANP) - Om werkelijk een gefundeerde uitspraak te doen over de vraag of iemand beticht mag worden van lafheid of desertie is een diepgaand onderzoek nodig. Dat zegt de Parlementaire Enquetecommissie over het militaire beleid in de oorlogsdagen van mei '40.
Een dergelijk onderzoek kan alleen op vruchtbare wijze geschieden bij een gerechtelijk vooronderzoek. Uiteraard is de commissie bij haar ondervragingen gestuit op gedragingen van commandanten waarbij men onwillekeurig de vraag stelt of die hun plicht wel op de juiste wijze hebben gedaan, gaat het verder.
De Parlementaire Enquêtecommissie die in de naoorlogse dagen de gedragingen van 't militair beleid en het regeringsbeleid tijdens de jaren 1940-1945 heeft bestudeerd, weigerde commentaar te geven op de vraag of er in die meidagen nu wel overal zo dapper gevochten is. Zij verwijst voor bepaalde gevallen naar de 'daartoe competente organen' die er aanleiding in kunnen vinden of een onderzoek in te stellen.In een aantal gevallen is dat reeds gedaan, weet de commissiein 1949 te vermelden. Bij het verslag van de commissie zijn een aantal bijlagen gevoegd met, verslagen van commandanten. Onder de bijlagen bevindt zich het verhaal van kapitein W. Gelderman, commandant van een detachement Koninklijke Marechaussee.
... Naast zijn uitgebreide relaas treft men bij het verslag van de commissie bijvoorbeeld ook de indrukken van luitenant-generaal J. J.G. van Voorst tot Voorst over de meidagen.
HIJ VERTELT HOE DE ENE OFFICIER DE ANDERE (HOGER IN RANG) NEERSCHOOT BIJ DE GREBBEBERG OMDAT HIJ VLUCHTTE. DIT IS NIET 'T ENIGE GEVAL, ZEGT DEZE GENERAAL... "
1. Is bij jullie bekend om welke officier (hoger in rang) het gaat,
die werd neergeschoten ?
2. Indien ja, betreft het een dodelijk neerschieten ?
3. Is bij jullie bekend op welke andere gevallen de luitenant-
generaal J. J.G. van Voorst tot Voorst doelt ?
Hopend op een plaatsing van deze vragen verblijf ik,
Vriendelijk groetend,
Jack Huntjens. » Dit bericht is geplaatst op 19 april 2013 11:24 |
|
|
(redactie)
Totaal berichten: 2.294
|
Nee, dit is bij ons niet bekend en ook hoogst onwaarschijnlijk zeker als het om een dodelijk neerschieten zou gaan. Met een hogere officier moet tenminste en kapitein of majoor bedoeld zijn, de enige lagere officiersrang is immers die van luitenant.
Op en rond de Grebbeberg ( ik beperk mij tot de Grebbeberg, waarop J.J.G van Voorst tot Voorst nog meer zou doelen weet ik niet ) zijn 5 majoors en kapiteins gesneuveld: majoor Landzaat ( 8 RI ), majoor Jacometti ( eveneens 8 RI ), kapitein van Dijk ( 8 RI, mortieren ), kapitein Buwalda ( II - 24 RI ) en kapitein Walkate (I - 29 RI ).
Bij geen van deze militairen is er ook maar een schim van een bewijs dat ze wegens lafheid tegenover de vijand / vluchten. In tegendeel zelfs.
Ik weet ( en is dit misschien de diepere achtergrond van deze vraag?) dat er in bepaalde kringen zekere theorieen met een zeer negatieve tendens bestaan ten aanzien van Landzaat en dat er na de oorlog een gigantisch massa-complot zou hebben bestaan om dit in de doofpot te stoppen onder leiding van de weduwe Landzaat nog wel. Alles ten behoeve van de naam van haar man en het Nederlandse leger als zodanig. Ik geloof daar niets van. Wat voor enorme aantallen militairen zouden er dan wel niet in dat complot betrokken moeten zijn geweest en hoe had men al die mensen willen beletten na de oorlog toch te praten? Zijn al die rapporten over de strijd in het paviljoen dan destijds onder dwang geschreven? Maak het mij maar duidelijk.
Tenslotte hebben we dat artikel uit 1970 helemaal niet nodig om ons te realiseren dat er niet overal in mei 1940 zo dapper is gevochten. Zo is er in de jaren na de oorlog al behoorlijk diepgaande kritiek uitgeoefend op een reeks officieren van wie het gedrag te wensen over heeft gelaten. Dat artikel uit 1970 kan ik alleen maar zien tegen de achtergrond van de algemene stemming in die dagen inclusief het kritiekloos ophemelen van sergeant Meijer en het eenzijdig - negatief beoordelen van b.v generaal - majoor Harberts (die daarbij zelf natuurlijk ook niet zo tactisch opereerde ). Een stemming en beoordeling die volkomen voorbij ging aan de concrete oorlogsomstandigheden van 1940. » Deze reactie is geplaatst op 19 april 2013 16:05 |
|
|
|
Ik denk dat de kwestie Verberne hier aan de orde is, Hajo » Deze reactie is geplaatst op 19 april 2013 19:36 |
|
|
(redactie)
Totaal berichten: 2.294
|
Dat lijkt me niet, dat geval betrof een dienstplichtig soldaat,volgens mij een pionier met een Duits klinkende naam.
In elk geval was het geen zaak tussen officieren onderling. » Deze reactie is geplaatst op 20 april 2013 00:21 |
|
|
|
Jawel, maar de zaak dat hij kapitein Maassen had bedreigd wegens vermeende lafheid kreeg enige tijd veel aandacht. » Deze reactie is geplaatst op 20 april 2013 00:39 |
|
|
(redactie)
Totaal berichten: 2.294
|
Franssen?
Klopt ,maar van schieten, laat staan doodschieten was natuurlijk geen sprake. » Deze reactie is geplaatst op 20 april 2013 00:45 |
|
|
|
Beste Hajo,
Dank voor je reactie,dat de bovenvermelde reactie van luitenant-generaal J.J.G. van Voorst tot Voorst als vermeld in het artikel:"Enquêtecommissie deed geen uitspraak over lafheid en desertie" in Het Vrije Volk d.d.15 mei 1970, bij jullie bij de Grebbestichting niet bekend was.
Echter je antwoord dat het hoogst onwaarschijnlijk is zeker dat om een dodelijk neerschieten zou gaan, rijst bij mij echter toch een prangende vraag.
Waarom en tot welke redenen bewogen zou luitenant-generaal J.J.G. van Voorst tot Voorst bij het verslag van de Enqûetecommissie EXPLICIET zijn indrukken over de meidagen aan de Grebbeberg op het papier hebben laten zetten en EXPLICIET aanhalen: HOE DE ENE OFFICIER DE ANDERE (HOGER IN RANG) NEERSCHOOT BIJ DE GREBBEBERG OMDAT HIJ VLUCHTTE en te memoreren dat dit niet 't enige geval zou zijn geweest.
Het had ook gekund dat luitenant-generaal J.J.G. van Voorst tot Voorst bij het verslag van de Enqûetecommissie hieromtrent niets had verteld en eventuele hieruit voortvloeiende commotie al bij voorbaat had uitgesloten.
Echter luitenant-generaal J.J.G. van Voorst tot Voorst heeft dit niet gedaan ? Waarom hij tot dit besluit in 1970 is gekomen, zal altijd een vraag blijven.
Wel dient hierbij gememoreerd het tijdsbeeld van 1970 aangehaald te worden waarbij de gehele kwestie van Sergeant Johan Christiaan Meijer voor het eerst in de algehele publieke openbaarheid kwam.
Na de oorlog trok de affaire eerst in beperkte kring de aandacht. In 1948 erkende Harberts voor de 'Enquetecommissie Regeringsbeleid 1940-1945' zijn poging tot beïnvloeding.
,,Ik ben mij er volkomen van bewust dat geen enkele autoriteit het recht heeft een rechterlijke instantie te influenceren. Ik achtte het echter beslist noodzakelijk omdat ik mij realiseerde dat de officieren van onze vredesopleiding, opgevoed in de mentaliteit van - laat ik het populair noemen - 'het zachte eitje', er wel eens tegen op zouden kunnen zien, die militair ter dood te veroordelen.''
De zaak Sergeant Johan Christiaan Meijers kreeg in 1967 ruchtbaarheid door twee artikelen in het Nederlands Juristenblad. De verhalen werden met verbijstering gelezen door J.F.A. Boer, journalist bij Het Parool. Hij besloot de affaire tot op de bodem uit te zoeken. Hij interviewde honderden betrokkenen - familie, soldaten die onder de sergeant hadden gediend, juristen en andere deskundigen - en werkte stapels documenten door. Enkele maanden voor de publicatie in april 1970 stierf hij echter aan een hartaanval; zijn dochter voltooide het werk aan de hand van zijn aantekeningen. Het zeer gedetailleerde en overtuigende boek, 'De zaak van sergeant Meijer', trok grote aandacht. Zoals bijvoorbeeld De Leeuwarder Courant van d.d. zaterdag 2 mei 1970 een geheel artikel wijdt aan Johan Christiaan Meijer wijdt. De kop van het artikel verhaalde bijvoorbeeld het volgende:
“John Christiaan Meyer zou postuum recht op correct vonnis moeten krijgen - Uitgerekend de enige hogere commandant van de Nederlandse krijgsmacht die tijdens de strijd in de meidagen wegen s onbekwaamheid van zijn commando werd ontheven, gaf op 12 mei 1940 bevel tot fusilleren van de 22-jarige sergeant John Christiaan Meyer. Het was de eerste executie in ons land sedert 1854, toen een Duitsers in Amsterdam wegens een drievoudige moord ter dood werd gebracht. Generaal-majoor Harberts wilde een afschrikwekkend voorbeeld stellen om de vluchtende troepen tot stand te brengen. De Nederlandse soldagen hadden zich immers op de Grebbeberg door een Duitse “troep kwajongens” laten verjagen, zo meende de generaal. Maar in plaats van bekendheid te geven aan de executie van Meyer werd zijn dood geheim gehouden. Zijn dood, al of niet gerechtvaardigd, diende dan ook geen enkel doel.[Bron: Leeuwarder Courant - Zaterdag 2 mei 1970]
De onthullingen, kort voor de herdenkingen van 1970, eerst door dr. Lou de Jong (" Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog deel III – mei 1940) en het boekwerk aangevuld door Parool-journalist J.F.A. Boer te weten “De zaak van sergeant Meijer”, sloegen in als een bom. Jaap van Meekren en Ria Bremer riepen op 25 april in AVRO's Televizier de 86-jarige generaal Jacob Harberts ter verantwoording. Zijn woorden wekten in heel Nederland verbijstering. De houding van het Tweede Legerkorps was ,,over het algemeen laf'' geweest; ,,er waren kerels op de vlucht, er werden witte vlaggen gehesen, er was een spreekkoor bij de Grift dat 'Wir wollen kapitulieren' oefende''. Hij zou 'de zaak-Meijer' nu net zo aanpakken; het beïnvloeden van de krijgsraad gebeurde ,,in het belang van het vaderland''. 's Avonds werd zijn huis belaagd door woedende oud-Grebbesoldaten.
De volgende dag d.d. 26 april 1970 nam generaal Harberts de wijk naar Engeland. De ontzetting over Harberts bereikte een hoogtepunt op 4 mei 1970, toen duizenden voormalige Grebbestrijders voor de Dodenherdenking naar Dieren kwamen, waar bij het graf van sergeant Meijer een erewacht was opgesteld.
Verder moge niet onvermeld blijven de relatie gedurende de oorlogsdagen van mei 1940 tussen Commandant Veldleger luitenant-generaal J.J.G. (Godfried) Van Voorst tot Voorst met generaal Jacob Harberts, als zijnde commandant van het IIe Legerkorps.
Wikipedia verhaalt hieromtrent het volgende:
Tijdens de meidagen van 1940 was hij commandant van het IIe legerkorps in de rang van generaal-majoor. Dit legerkorps, bestaande uit de IIe en de IVe divisie, was betrokken bij de Slag om de Grebbeberg. Harberts kwam op de derde oorlogsdag in conflict met de Commandant Veldleger, Godfried van Voorst tot Voorst over welke eenheid een tegenaanval zou moeten uitvoeren om de doorgestoten Duitse troepen op de Grebbeberg terug te dringen. Van Voorst tot Voorst gaf de opdracht hiertoe aan kolonel Barbas van de IIe divisie. Harberts meende echter dat de IVe divisie van Kolonel Van Loon de tegenaanval moest doen. Van Voorst tot Voorst - die als commandant Veldleger een direct bevel had gegeven aan een divisiecommandant die onder Harberts diende - was daarmee buiten zijn boekje gegaan. Harberts was furieus en annuleerde de opdracht van Van Voorst tot Voorst. In 1949 moest Harberts zich hiervoor voor het Hoog Militair Gerechtshof verantwoorden. Hij werd vrijgesproken.
In de late middag van 13 mei - na drie dagen onafgebroken leiding geven in een chaotische strijd - was Harberts totaal uitgeput en was hij het overzicht kwijt. Hij was daardoor niet langer meer in staat zijn functie naar behoren uit te voeren, naar de mening van de Commandant Veldleger. Hij werd toen door Van Voorst tot Voorst als commandant van het IIe legerkorps vervangen door kolonel Barbas. Generaal Winkelman zou Harberts spoedig rehabiliteren.
Dit alles in ogenschouw nemende met de onderlinge relatie tussen Van Voorst tot Voorst met Harberts zou men haast tot een antwoorden komen aangaande de eerder gestelde vraag:
Waarom en tot welke redenen bewogen, zou luitenant-generaal J.J.G. van Voorst tot Voorst bij het verslag van de Enqûetecommissie EXPLICIET zijn indrukken over de meidagen aan de Grebbeberg op het papier hebben laten zetten en EXPLICIET aanhalen: HOE DE ENE OFFICIER DE ANDERE (HOGER IN RANG) NEERSCHOOT BIJ DE GREBBEBERG OMDAT HIJ VLUCHTTE en te memoreren dat dit niet 't enige geval zou zijn geweest.
In ieder geval zijn de indrukken van over meidagen aan de Grebbeberg niet toevallig op papier gesteld.
Vr.gr. Jack Huntjens. » Deze reactie is geplaatst op 20 april 2013 01:23 |
|
|
|
Geachte Allert en Hajo,
Luitenant J.P.J.(Jacques) Verberne. Het betrof dienstplichtig soldaat Albert Hildebrink, welke afkomstig was uit Treebeek (nu gemeente Heerlen)welke blijkens een overlijdensadvertentie in het Limburgs Dagblad van d.d. 12 juni 1940 "In 't bewustzijn van zijn plicht voor zijn geliefd vaderland sneuvelde op den 11en Mei j.l. Dit in tegenstelling tot de 12 mei 1940 als vermeld in 't Ereveld.
Inzake Kapitein Dr.M.H.H. Franssen. Deze werd blijkens een krantenbericht in de Limburger Koerier van 22 mei 1940 in het Elisabeth Gasthuisziekenhuis te Arnhem werd verpleegd vanwege granaatscherven in heup, knie en linkerenkel.
Dit in tegenstelling tot de berichtgevingen/verslagen dat Luitenant J.P.J. Verberne Kapitein Dr.M.H.H. Franssen heeft neer geschoten.
Vr.gr. Jack Huntjens. » Deze reactie is geplaatst op 20 april 2013 01:43 |
|
|
(redactie)
Totaal berichten: 2.294
|
Beste Jack.
Een tegenvraag, Jack.
Wie zou die volgens Van Voorst tot Voorst neergeschoten ( dood nog wel ) officier bij de Grebbeberg dan geweest moeten zijn? Geen van de 5 door mij genoemde officier-kandidaten komt daarvoor in aanmerking, domweg omdat bekend is hoe ze aan hun eind zijn gekomen. Ik zeg nogmaals dat ik de verhalen rond Landzaat niet geloof en heb ook uiteengezet waarom. Ik wil in dit verband zelfs het woord absurd gebruiken.
Ik ben de bedoelde uitlatingen van Van Voorst tot Voorst niet in de tekst van het Enquete-rapport tegengekomen. Stonden die wellicht in een aparte schriftelijke bijlage? Wordt er bij vermeld hoe Van Voorst tot Voorst aan de door hem genoemde feiten kwam? Via een gedegen onderzoek of was het misschien een simpel afgaan op geruchten?
De discussie over Meijer gaan we hier niet weer openen, daarover is genoeg gezegd. Het gaat me trouwens veel te ver om het boek van Boer overtuigend te noemen. Het is door Brongers op allerlei punten volkomen ontrafeld. En m.i terecht.
Rond 1970 heeft men al deze zaken heel makkelijk beoordeeld naar de maatstaven en standpunten van dat moment en niet of nauwelijks de moeite genomen zich te verplaatsen in de situatie van mei 1940. Dat heet gebrek aan standplaatsgebondenheid. » Deze reactie is geplaatst op 20 april 2013 11:36 |
|
|
|
Beste Hajo,
Ik heb enkel het artikel"Enquêtecommissie deed geen uitspraak over lafheid en desertie" in Het Vrije Volk d.d.15 mei 1970 gelezen en heb aangezien jullie over meer kennis en secundaire bronnen beschikken als de gemiddelde geschiedbeoefenaar in Nederland,derhalve aan de Grebbestichting de desbetreffende vragen gesteld. Aangezien je helder en duidelijk aangeeft dat geen van de 5 door jou genoemde officier-kandidaten daarvoor in aanmerking komt,zoals je zelf aangeeft: "domweg omdat bekend is hoe ze aan hun eind zijn gekomen", blijft de vraag wie dan wel de desbetreffende(n)is/ zijn geweest waarop Commandant Veldleger luitenant-generaal J.J.G. (Godfried) Van Voorst tot Voorst op doelde in het verslag van de Enquêtecommissie.
Verder aangaande wat je in je antwoord stelt:
"Ik ben de bedoelde uitlatingen van Van Voorst tot Voorst niet in de tekst van het Enquete-rapport tegengekomen. Stonden die wellicht in een aparte schriftelijke bijlage? Wordt er bij vermeld hoe Van Voorst tot Voorst aan de door hem genoemde feiten kwam? Via een gedegen onderzoek of was het misschien een simpel afgaan op geruchten?,
moet ik je helaas als zijnde gemiddeld geschiedbeoefenaar de antwoorden schuldig blijven.
Men moge wel aannemen dat Commandant Veldleger luitenant-generaal J.J.G. (Godfried) Van Voorst tot Voorst niet op geruchten afgaat en deze op basis hiervan nog als indrukken voor eeuwigheid op het papier laat toevertrouwen. In ieder geval heeft de redactie van De Tijd, blijkens het artikel van d.d. 15 mei 1970, in de tijd van de eerste grote publieke "Grebbe-commotie" (het zich roeren van Jan Soldaat), het verslag behorende bij de Enquêtecommissie wel onder ogen gehad en hiervoor journalistiek verslag van heeft gedaan in het artikel van d.d. 15 mei 1970.
In het kader van de gerezen vragen zou het toch fijn zijn als het genoemde verslag op één of andere manier terug gevonden zou kunnen worden.
Vr.gr. Jack Huntjens. » Deze reactie is geplaatst op 20 april 2013 12:32 |
|
|
|
Even terug naar de basis, want het wordt allemaal weer erg wild.
Jan van Voorst tot Voorst zou heel goed gesproken kunnen hebben over het geval waarbij de luitenant Verberne vermeend (!) de kapitein Franssen had neergeschoten wegens vluchtgedrag.
In het verslag van Van Voorst leek hij duidelijk één voorval voor ogen te hebben en het geval van Verberne heeft het nieuws gehaald omdat Franssen er zelf aandacht voor vroeg.
Ik heb het even opgezocht. Lees onder punt 22 even in dit verslag: http://www.grebbeberg.nl/index.php?page=gevechtsbericht-van-reserve-kapitein-mr-dr-m-h-h-franssen
Dat uiteindelijk niet feitelijk sprake was van een officier die een andere (meerdere) officier neerschoot, is later duidelijk geworden.
Anno 1948-1949 was er nog lang niet zoveel duidelijk voor de geest als tien jaar later, toen de stafwerken in militaire kring bekend werden. Anno 1949 wisten de meeste niet veel meer als uit de verhoren van de periode 1940-1941 bekend was geworden.
Generaal Jan van Voorst tot Voorst kreeg zijn informatie vooral uit de commissie, die het handelen en de plichtsgetrouwheid der officieren onderzocht. Uit de verhoren die daar plaatsvonden moet zijn indruk zijn ontstaan van het geval. Ik denk dat slechts het geval Verberne aanleiding kan zijn geweest voor dit bericht van de generaal. » Deze reactie is geplaatst op 20 april 2013 13:02 |
|
|
(redactie)
Totaal berichten: 2.294
|
Dan hebben we intussen toch een soort antwoord op de volgende hierboven gestelde vragen:
1. Is bij jullie bekend om welke officier (hoger in rang) het gaat,
die werd neergeschoten ?
Mogelijk doelde Van Voorst tot Voorst hier op kapitein Franssen van 11 RI , achteraf is die aanname fout gebleken.
2. Indien ja, betreft het een dodelijk neerschieten ?
Ook hier kun je dus achteraf vaststellen dat het niet het geval is geweest.
Andere soortgelijke gevallen waar Van Voorst tot Voorst over rept zijn ons in elk geval niet bekend. » Deze reactie is geplaatst op 20 april 2013 13:29 |
|
|
|
Hajo, even eerder corrigeerde je natuurlijk terecht van Maassen naar Franssen. Zag ik zojuist pas, maar idd een klassiek foutje van me. Op een of andere manier vermeng ik die twee steeds.
Dan wat betreft de inaccurate reproductie van de generaal, waar Huntjens op wijst. Ik blijf zeggen dat deze heren - allen flink op leeftijd ten tijde van hun reproducties van de gebeurtenissen - zich vooral op eerste indrukken bleven baseren. We zien alle generaals van mei 1940 op elementen uiterst onwerkelijk, soms zelfs warrig verklaren voor de parlementaire enquete commissie. Dit kunnen wij vooral vaststellen met de gereconstrueerde krijgsgeschiedenis in de hand van na 1970. We moeten niet vergeten dat de drie eenheid "stafwerk - De Jong - Brongers" voor veel van ons (veertig plussers) de basis van de kennis is. En voor de meeste is het stafwerk alleen via de laatste twee bekend en niet eens rechtstreeks. De kennis die wij thans hebben en de toegang tot bronmateriaal die wij tegenwoordig kennen is totaal niet vergelijkbaar met de beschikbare integrale kennis en inzichten die de generaals van die dagen werd gepresenteerd in de periode mei 1940 - 1949. Dat zij dus (ook later) nog uit percepties en als waarheid gevoelde overleveringen produceerden, kunnen we hen bezwaarlijk nadragen. Althans, in de gevallen waar zij dit niet met opzet deden.
Ik denk niet dat er één generaal of seniore generale staf officier was die werkelijk de schuld zocht bij de Generale Staf. Zelfs vandaag de dag zien we nog de reflex van beroepsmilitairen om al het falen bij de politiek of het volk te leggen. De beroepsmilitairen van het era 1919-1940 zochten de schuld ook bepaald niet bij henzelf. En hun advocaten in krijgshistorieland deden dit evenzo. Mijn conclusie na vele jaren studie is inmiddels dat de schuld voor een zeer zwak opgeleid leger primair bij het leger zelf lag en slechts in tweede instantie bij een gepredikte mentaliteit vanuit volk en politiek.
De "het overkwam ons" mentaliteit van onze Generale Staf - dat ook weer doorklinkt in het excuus van Van Voorst tot Voorst quote hierboven - was valselijk en was bezijden de werkelijkheid. De werkelijkheid wordt veel meer benaderd door beroepsmilitairen uit de generatie Sas, Calmeijer en Kruls, die heel goed inzagen (en dit ten dele in memoires laten doorschijnen) dat het leger zelf er ook bar weinig van bakte. Want dat was toch wel de crux van het verhaal. Een zelfgenoegzame Generale Staf en HKS, die een beetje "ex cathedra" met elkaar 'ik ben slimmer' speelden, maar zich onderwijl niets van de buitenwereld aantrokken en net deden of de neutraliteit van Nederland een fysisch gegeven was in plaats van een zeer bewerkelijke, delicate status. Onderwijl stelde de opleiding van reserve kader geen fluit voor. Geen fluit, echt helemaal niets. Daar waar in technische vakken nog wel een hoge standaard werd gehaald, werd men als militair volkomen verwaarloosd. Dat was geen kwestie van politieke oorsprong, maar zuiver een militair apparaat dat geen zinvolle en doelmatige opleiding wist te ontwikkelen. Buitenlandse beurzen voor die anderhalve officier in wie men geld wilde steken (met altijd in het achterhoofd: waarna hij mijn carriereconcurrent wordt ...) leidden nimmer tot betere opleiding van de reserve officier, maar slechts voor verspreiding van 'het gospel' binnen HKS leergangen. Men verwijderde steeds verder van het speelveld, van het veld waar de lessen in de praktijk moesten komen.
De officier die zijn meerdere naar het leven stond - wat Jan van Voorst als klacht uitte in de moraal van "kijk eens waar ze ons mee de oorlog in stuurde"- was een vrucht van een door de Generale Staf en de overige harde kern van ons leger totaal kansloze opleiding voor reservekader. Helaas - het blijft voor mensen buitengewoon lastig zelfkritisch te reflecteren. Helemaal in een tijd dat autoriteit ver mocht prevaleren boven werkelijke kunde. In een tijd dat afkomst belangrijker was dan feitelijke kwaliteiten. In een tijd dat een opperbevelhebber in het pulletje bij de minister moest vallen, en niet een strategisch talent hoefde te hebben. Tja, laat dat laatste aspect dat toch weer dat bruggetje naar politieke (mede)verantwoordelijkheid vormen ... » Deze reactie is geplaatst op 20 april 2013 14:53 |
|
|
|
Geachte heren Groenman en Goossens,
Dank voor jullie uitgebreide berichten c.q. theses. Aangaande jullie these dat Luitenant Jacques Verberne, arts uit Voorburg en nadien Den Haag, als zijnde lagere officier, reserve kapitein Dr.Mr. M.H.H. Franssen zou hebben neergeschoten, kan ik jullie mededelen dat dit niet zo is. Tot tweemaal toe heeft Dr. Mr. Franssen zwart op wit verklaard dat hij zijn verwondingen heeft opgelopen als gevolg van een ontplofte handgranaat. Nooit heeft Dr.Mr. M.H.H. Franssen medegedeeld dat hij door Luitenant J.P.J. (Jacques) Verberne is neergeschoten. Verder het krantenartikel in de Limburger Koerier van d.d. 22 mei 1940 welke ik reeds eerder memoreerde waarin vermeld werd dat Dr.Mr.M.H.H. Franssen in het Elisabeth Gasthuisziekenhuis te Arnhem werd verpleegd vanwege granaatscherven in heup, knie en linkerenkel.
Verklaring I van Mr.Dr.M.H.H. Franssen
(3 JULI 1940) - ER ONTPLOFTE IETS – VERMOEDELIJK EEN HANDGRANAAT – OP MIJN LINKERHEUP. IK VOELDE MIJN GEHEELE BEEN GEWOND EN HET BLOED LIEP OP DEN GROND.
“Plotseling klonk buiten een tirailleurfluitje en even later een luide ontploffing in de kamer; er ontplofte iets - vermoedelijk een handgranaat - op mijn linkerheup. Ik voelde mijn geheele been gewond en het bloed liep op den grond. Toen de rook optrok was de Kapitein Heuping uit de kamer en was ik alléén met den Majoor Landzaat, die, ongewond, zich in den tegenoverliggenden hoek der kamer dekte. Er hing een zware brandlucht in de kamer. Ik heb toen den Majoor Landzaat vaarwel gezegd en besloot - zoo nog mogelijk - het huis te verlaten om niet in handen van den vijand te vallen. Ondanks mijne verwondingen en ondanks het mitrailleur- en geweervuur van den vijand, is mij dit gelukt. Ik verwijs hier naar mijn brief dd. 30 Mei 1940. Ondanks mijne verwondingen en ondanks het mitrailleur- en geweervuur van den vijand, is mij dit gelukt. Ik verwijs hier naar mijn brief d.d. 30 Mei 1940.”
[Bron: Gevechtsbericht van Commandant 2-III-11 R.I. (Mr.Dr. M.H.H. Franssen) over de periode 10 t/m 13 Mei 1940]
Verklaring II van Mr.Dr.M.H.H. Franssen
(5 februari 1948) - TOTDAT IK GEWOND RAAKTE DOOR EEN HANDGRANAAT.
“Nadat ik door Luitenant Verberne bij de commandopost van Majoor Landzaat was gebracht, die nog geen vijftig meter daarvan verwijderd bleek te zijn, heb ik eerst even gerust en daarna de Majoor Landzaat bijgestaan in de verdediging van een villa met serre, nadat ik tevoren mitrailleurs uit het terrein had gehaald. Ik ben daar gebleven totdat ik gewond raakte door een handgranaat. De munitie was toen geheel verschoten en om niet in het gebouwtje te verbranden ben ik naar buiten gegaan, kwam onder vuur en ben toen via Ouwehands Dierenpark terechtgekomen in de commandopost, waar zich o.a. Kapitein Bor bevond." [Bron: Proces-verbaal Mr.Dr. M.H.H.Franssen in de Cellenbarak te Scheveningen d.d. 5 februari 1948]
De berichten welke vermelden dat Mr.Dr.M.H.H. Franssen wel door luitenant J.J.P. (Jacques) Verberne zou zijn neergeschoten zijn worden door andere personen gedaan en zijn zelfs nog tegenstrijdig, met als gevolg ongbetrouwbaar te noemen. Een goed voorbeeld is het relaas van dpl. soldaat 3-I-8RI dpl.M.H. (Hein) Kuypers uit Jabeek (Limburg).
Verklaring 1 van dpl. Soldaat Hein Kuypers voor de Commissie van Militaire Onderscheidingen
(10 februari 1947) - “IEMAND SCHOOT OP HEM, HIJ VIEL, OF HIJ GEWOND IS GERAAKT WEET IK NIET”
“13 Mei plm. 6.00 uur 's morgens kreeg ik opdracht van Kapt. Brittijn om met Lt. Verberne naar Majoor Landzaat te gaan. Onderweg op de weg van Hotel Grebbeberg naar het Dierenpark hoorden wij duitsch spreken. Wij dekten ons. Ik riep "handen omhoog" maar dat deden zij niet. Ik riep weer waarna Lt. Verberne bij mij kwam. Ik zei: "ik roep nog één keer, komen zij niet dan schiet ik". Hierna kwamen zij te voorschijn. Ik zag een Kapitein en een sergeant in Nederlandsch uniform, zij spraken duitsch. Zij hadden geen wapens meer, het kan ook zijn dat zij hun wapens hebben weggegooid toen zij te voorschijn sprongen. Ik vroeg nog of zij zich niet vergistten om duitsch te spreken, daar zij misschien dachten dat wij duitschers waren, doch zij spraken verder weer duitsch. Toen zei Lt. Verberne: "vooruit naar Majoor Landzaat" waarna wij hen opbrachten naar de Maj. Toen de Kapt. op plm. 20 meter afstand Maj. Landzaat zag wilde hij weg springen. Iemand schoot op hem, hij viel, of hij gewond is geraakt weet ik niet. Hierna hebben wij die Kapt., ik meen dat Majoor Landzaat Kapitein Franssen zei, met de sergeant weer naar de Majoor gebracht. Verder heb ik niets meer van hen gezien.”
Verklaring 2 van dpl. Soldaat Hein Kuypers in krantenartikel “Ordonnans Kuypers riskeerde alles” in Limburgs Dagblad d.d. 5 mei 1990
(5 mei 1990) – “LUITENANT VERBERNE BEDACHT ZICH GEEN MOMENT EN SCHOOT HEM IN DE RECHTERHEUP.”
“Tussen hotel De Grebbeberg en Ouwehands Dierenpark hoorden zij Duits spreken. “Handen omhoog” riep ordonnans Kuypers. “Nicht schiessen, wir sind Freunde,” klonk het in het struweel. Tot grote verbazing van luitenant Verberne kwamen uit de dekking de kapitein Mr.Dr. M.H.H. Franssen, de adjudant van zijn bataljonscommandant en diens toegevoegde sergeant tevoorschijn. Zij hadden hun wapens weggegooid. Luitenant Verberne beval hen de handen omhoog te steken en waarschuwde dat hij zou schieten als ze zouden proberen te vluchten. Toen ze de commandopost van majoor Landzaat tot op 20 meter waren genaderd, probeerde kapitein Franssen te vluchten. Luitenant Verberne bedacht zich geen moment en schoot hem in de RECHTERHEUP. De kapitein bleef voorover liggen en hield zich voor dood. Met het pistool voor het hoofd beval Luitenant Verberne hem op te staan, waarna hij strompelend en snikkend aan majoor Landzaat werd voorgeleid”.
Dit in ogenschouw nemende wil ik terugkomen op de reactie van Dhr.Allert Goossen welke het vermeldt dat Luitenant-Generaal J.J.G. (Godfried) van Voorst tot Voorst zijn informatie kreeg uit de commissie, die het handelen en de plichtsgetrouwheid van de officieren onderzocht.
Ik citeer:
“Anno 1948-1949 was er nog lang niet zoveel duidelijk voor de geest als tien jaar later, toen de stafwerken in militaire kring bekend werden. Anno 1949 wisten de meeste niet veel meer als uit de verhoren van de periode 1940-1941 bekend was geworden.
Generaal Jan van Voorst tot Voorst kreeg zijn informatie vooral uit de commissie, die het handelen en de plichtsgetrouwheid der officieren onderzocht. Uit de verhoren die daar plaatsvonden moet zijn indruk zijn ontstaan van het geval. Ik denk dat slechts het geval Verberne aanleiding kan zijn geweest voor dit bericht van de generaal. “
Kan ik alleen maar tot de enigste onderbouwde conclusie komen dat de lagere officier die de hogere officier heeft neergeschoten niet Luitenant J.J.P. (Jacques) Verberne, zoon van Generaal-majoor der Infanterie J.P.J. Verberne
Aangaande het vermoedelijke doodschieten van Albert Hilberdink door Luitenant Verberne is een kortstondig onderzoek geweest. Echter dit werd eind 1940 alras gestaakt. Kennelijk heeft de invloed van vaderlief Generaal-majoor der Infanterie J.P.J. Verberne, welke in november 1955 is overleden een zeer grote invloed hierop gehad.
Blijkens een reactie van dhr. Allert Goossens aan dhr. Hajo Groenman van d.d. 6 januari 2005 om 19:41 uur blijkt de beschermende factor van luitenant Verberne geen verkeerde gedachte te zijn:
“Inderdaad Hajo zijn er parallellen denkbaar tussen Kruithof en Verberne, alhoewel de laatste nogal in bescherming lijkt te zijn en worden genomen. Opvallend detail – Verberne is ook nog in leven (naar ik meen).
[P.S. Dhr. Jacques Pierre Jean Verberne – Reserve Majoor der Infanterie b.d., huisarts te Den Haag, Drager van de Bronzen Leeuw, het Oorlogs-Herinneringskruis met de gesp Nederland Mei 1940, het Draaginsigne Vetaren overleed op 99-jarige leeftijd te Den Haag.]
De vragen die ik naar aanleiding van het artikel van het artikel:"Enquêtecommissie deed geen uitspraak over lafheid en desertie" in Het Vrije Volk d.d.15 mei 1970 heb gesteld zijn voor mij bij deze nog steeds open en derhalve nog niet beantwoord.
Vr.gr. Jack Huntjens. » Deze reactie is geplaatst op 20 april 2013 18:41 |
|
|
(redactie)
Totaal berichten: 849
|
Ik vrees dat J. J.G. van Voorst tot Voorst (die tijdens de meidagen van 1940 niet op de Greb is geweest, but correct me if I'm wrong) sowieso dat verhaal van derden vernomen moet hebben. Daarbij kunnen we met redelijke zekerheid stellen dat het genoemde schietincident (als het al heeft plaatsgevonden zoals beschreven) geen dodelijke afloop heeft gehad.
Ik vraag me zelfs af of de journalist in kwestie hier het verhaal niet wat heeft aangedikt, of Van Voorst tot Voorst zelf. Dat zie je vaker, zo jaren na de oorlog. Andere gevallen zijn mij eveneens niet bekend, maar wie weet stelt Van Voorst tot Voorst het wel zo om te verdedigen dat het niet aan hem heeft gelegen dat de strijd bij de Greb moest worden opgegeven. Immers, als officieren al op elkaar gaan schieten, dan moet de chaos wel compleet zijn! En dat was ook wel het geval, denk (ook) aan alle geruchten die werden verspreid. Er zullen dus zeker situaties zijn geweest (en ook wel beschreven, o.a. Van Dijk, als ik me niet vergis, die gevangen werd genomen en opgesloten in zijn eigen commandowagen) waarbij officieren elkaar wantrouwden en onenigheid kregen. Maar om nu te stellen dat er meerdere officieren zijn geweest die andere Ned.officieren in dergelijke situaties hebben neergeschoten (al dan niet met dodelijke afloop) lijkt me heel erg sterk. Dan zou daar echt wel iets van terug te vinden zijn geweest in de verslagen.
Verberne is een geval apart. Ik heb indertijd (2000-2001) bij de SMG/NIMH geen enkel verslag van hemzelf kunnen terugvinden (ondanks zijn onderscheiding) noch iets over Hilberdink. Slechts in 1 rapport werd verwezen naar het doodschieten van Hilberdink door Verberne (vanwege zijn Duitse accent, H. woonde voor de oorlog in Duitsland, dat weten we inmiddels van familie). » Deze reactie is geplaatst op 20 april 2013 20:46 |
|
|
|
Ik denk dat Verberne de enige optie voor je is Jack. Nu wordt het tijd dat je zelf met opties komt als je die van ons blijft afwijzen. » Deze reactie is geplaatst op 20 april 2013 21:18 |
|
|
|
Geachte Rutger,
Aangaande het onderzoeken van de geschiedenis is het van belang om zoveel bronnen te hebben c.q. te raadplegen. Het liefst over alle beschikbare primaire en secundaire bronnen. Als verslagen / rapporten zoals bij Luitenant Verberne en van Albert Hilberdink al spoorloos zijn /niet zijn terug te vinden of niet mogen worden geraadpleegd van hogere hand, dan wordt er al danig schade berokkent aan de juiste interpretatie van de geschiedenis.
De vraag die verder steeds bij iedere bron gesteld kan worden, is het percentage aan waarheidsgehalte. Zelfs primaire en secundaire bronnen hoeven de waarheid niet te spreken. Primaire en secundaire bronnen kunnen zelfs gemanipuleerd c.q. gecompromitteerd worden om de “absolute waarheid” om welke redenen dan ook geheel niet te laten spreken. Zelfs de verslagen van de Parlementaire Enquêtecommissie, waarop menig boekwerk werd gebaseerd, werden misschien al opgetekend in het kader van het Algemeen Belang dat in die naoorlogse tijd heerste. Vragen die men vandaag wel zou stellen bij een Parlementaire Enquêtecommissie werden toen in het kader van het heersende Algemeen Belang al niet gesteld. Antwoorden die werkelijk zijn gegeven tijdens de verhoren zouden bijvoorbeeld al in het kader van een Algemeen Belang gedeeltelijk of geheel niet zijn opgetekend. Verder de omstandigheden waaronder de verslagen/rapporten/procesverbaal werden opgetekend. Men denk hierbij bijvoorbeeld aan het Procesverbaal van Reserve Kapitein Mr.Dr. M.H.H. Franssen, in 1940 Commandant 2-III-11RI, welke op 5 februari 1948 in de cellenbarak te Schevingen (Oranjehotel) voor de Commissie van Onderzoek (Generaal Majoor tit.b.d. V.E.Nierstrasz en Luitenant-Kolonel der Artillerie b.d.) is een ander omgeving dan procesverbaal in een “vrijere” omgeving.
Of wil men, het Algemeen Belang, wel de waarheid horen ? Men denk hierbij bijvoorbeeld aan Generaal Izaak Herman Reijnders welke na de oorlog vruchteloos enkele brochures heeft geschreven om aan te tonen dat hij in 1939-1940 onrechtvaardig was behandeld en geen enkel podium hiervoor heeft gevonden omdat toen de tijd niet rijp was.
Iedere griffier, geschiedschrijver of journalist die schrijft of opschrijft gaat uit van zijn eigen perceptie, zijn eigen beleving, zijn (eventuele) opdrachtgever. In het optekenen van de primaire bron als gevolg van perceptie kan al een nuance, een zekere mate van ruis ontstaan m.b.t. de gebeurtenissen. Echter een nuance hoeft niet te betekenen dat er algehele afbreuk wordt gedaan aan het waarheidsgehalte.
Een journalist die wel of niet een verhaal aandikt, hoeft nog niet te betekenen dat hij liegt. Een griffier die een gebeurtenis, een klacht en een stilte (geen antwoord geven) niet optekent, berokkent wel op zijn manier weer schade aan een getuigenis. De getuigenis die decennia later wordt opgepakt door de geschiedvorser, wordt zodoende deze belangrijke inzichten onthouden.
Je stelt dat J.J.G. van Voorst tot Voorst niet op de Greb is geweest en zijn verhaal van derden heeft gehoord. Dit kan voor meerdere superieuren tijdens de oorlogsdagen gelden, waaronder Harberts en die net als Van Voorst tot Voort het verhaal van derden te horen heeft gekregen. Gemakshalve gaan we dan er van uit dat de berichtgever ook nog de juiste weergave geeft van de gebeurtenissen.
De weg van de gebeurtenis naar het optekenen van het verslag/rapport kan lang zijn, veel factoren kunnen derhalve van invloed op de waarheidsgehalte van het verslag/ rapport.
Echter om tot de absolute waarheid te komen, dient men alle bronnen en documenten te gebruiken en niet bij de pre-coördinatieve fase van onderzoek al reeds enkelen weg te strepen op basis van eigen perceptie.
Vr.gr. Jack Huntjens. » Deze reactie is geplaatst op 20 april 2013 23:35 |
|
|
|
De discussie loopt soms wat haperend omdat reacties niet direct zijn geplaatst, zodat soms op een (eer)vorige reactie is gereageerd.
Jack, je slotzin (20 april, 23:35) verbaast me, want ik zie je precies dat doen. Je hebt nu het geval Verberne al een paar keer afgewezen, terwijl dat vermoedelijk het enige geval is, dat enigszins in de buurt komt van wat de generaal indertijd als herinnering opsloeg.
Daarnaast heb je de neiging erg te chargeren, wat ook nu weer gebeurt. Je pakt vaak een parafrasering ergens uit om dan weer op een stokpaardje uit te komen dat er sprake zou zijn van massale verduistering van de waarheid. Vervolgens wordt er dan weer wild door je geconcludeerd, meestal uur op basis van suggestie, en niet op kennis.
Een voorbeeld van dit laatste is je verwijzing naar de brochures van Reynders, waarvan jij lijkt te willen suggereren dat ze bijkans belangeloos werden geschreven. Je weet wel beter. Reynders schreef die brochures puur uit kinnesinne van wat hem in de periode 1937-jan 1940 was overkomen. Zijn goed recht natuurlijk . De brochures werden door vele gelezen en becommentarieerd, niet in de laatste plaats de PEC. Reynders werd daar ook gehoord. Ook in de MS kregen de brochures reflectie. Hoezo "geen podium gevonden"?
Niet op een plek zijn geweest zegt weinig over de kwaliteit van het vertelde. Het is wellicht nog eerder andersom. De ervaringsdeskundige heeft vaak de neiging zeer bevooroordeeld te schrijven. Een schitterend voorbeeld hiervan is de massaal door onze 1940 veteranen verkochte hoax dat onze bewapening zo slecht was en die van de tegenstander zo superieur. Het is volslagen quatsch, want op infanteristisch niveau was er slechts een significant verschil in de kwaliteiten van de lichte mitrailleur. Welnu, de prestaties van onze Lewis waren niet significant minder dan die van de Britse Bren, de Franse Mle24 lMG of de Amerikaanse M1919. Toch zagen die laatste wapens dienst tot ver na WOII, werden de Duitsers ermee verslagen. Onze Lewis werd in diverse Britse eenheden ook nog lange tijd gebruikt. Moet je eens zien hoe massaal de Lewis in verslagen en naoorlogs geschiedenisboeken wordt afgezeken door onze burgermilitairen. Zoals men massaal spreekt van “die oude grendelgeweren uit de 19e eeuw”, daarbij verwijzend naar de Steyr/Hembrug M95 uit 1895. Dat de Duitse Mauser K98 ook gewoon een grendelgeweer was uit die eeuw, 1898 om precies te zijn, ontging onze militairen kennelijk. De Franse Lebel en de Britse Lee Enfield kwamen uit hetzelfde era. Let wel, Jack. Nederlanders zijn niet pas na 1945 overdreven azijnpissers geweest, die er al snel de brui aan gaven en zwaar overdreven over de omstandigheden. Die nu, op een continent van crisis, ondanks enorme rijkdommen, net zo'n slecht vertrouwen in zaken hebben als de Grieken en Portugezen en daarom veel dieper dippen dan noodzakelijk. Nee Jack, Nederlanders zijn van "nature" zwartkijkers, mopperpotten en negatieve overdrijvers. En hun historici liepen tot voor enige jaren haast amechtig mee in de parade van de litanie.
In Nederlandse verslagen zien we een grote mate van defaitisme terug. Sommige verslagen zou je haast ingezonden brieven kunnen noemen. Er waren er die complete adviezen gaven hoe het beter had gemoeten. Dat iedere slag een chaos en een onoverzichtelijke bende wordt, wisten onze militairen niet. Hun percepties waren dus die van nieuwelingen. Geen man die hen kon verklappen dat dit nou oorlog was. De maximale dooddoener, die je zo nu en dan van veteranen hoort "tja, dat was oorlog" gaf iets weer wat Nederland niet herkende, maar de Duitse tegenstander wel. Clausewitz schreef het prominent: Oorlog is chaos, maar de partij die meester van de chaos wordt, wint meestal. Wisten zij veel. Onze militairen zagen de chaos veroorzaakt door hun eigen zwakke legerleiding en de vermeend zwakke bewapening.
Als er een geval was van neerschieten van een officier door een mindere of een lagere officier, dan zij dat maar zo. Er zullen in alle legers talloze officieren of onderofficieren zijn neergeschoten door eigen troepen. Talloze. Dat zegt niets over het presteren van een leger, tenzij er opeens complete kaders om zeep worden geholpen. In onze militielegers hadden we echter te maken met veel (onder)officieren die totaal ongeschikt voor het vak waren. Puur geselecteerd op hun maatschappelijke status. Dan komt er nog wel eens een sectie in opstand. Zo simpel is het.
De Nederlandse generaals anno 1940 waren schakers. Meesterschakers, meer niet. Maak je geen illusie. Ze hadden niet het minste kijk op werkelijk oorlog voeren, op de moderne oorlog. Onze generaals hadden al moeite gehad een WOI conflict goed te leiden. Als je de handel en wandel van Duitse generaals tegenover onze bureaugeneraals zet, dan zie je pas groteske verschillen. Evenzo bij de kennis en kunde van de kaderleden, van de gewone militair. Daar waren de verschillen enorm. Dat zat hem niet in oefentijd of de periode onder de wapens. Die waren nagenoeg gelijk. In onze uitrusting zaten die verschillen ook niet. En ook niet in de numerieke verhoudingen.
Onze huidige militairen hebben een flinke dosis oorlogservaring achter de kiezen, maar over tien jaar is een herhaling van oorlogservaring noodzakelijk om tactisch en operationeel bij te blijven. Om mensen en middelen te testen. Als we twintig jaar geen oorlog voeren, hebben we al een totale generatie militairen en alle subalterne officieren verloren met ervaring. Hebben we dertig jaar geen oorlog gevoerd, dan maken we blunders, zoals in Libanon en Srebrenica. In Afghanistan stond een leger dat van wanten wist. Dat had zijn menselijke en materiële lessen gepakt in de conflicten in Joegoslavië en Irak. Zoals er in 1947-1949 een Nederlands leger in Indonesië optrad dat van wanten wisten. Oorlogservaren. Wat een verschil!
We moeten de illusie niet hebben dat onze generaals van 1940 enig werkelijk beeld hadden bij oorlog. De enige generaal die werkelijk men zijn neus op de feiten werd gedrukt en bovendien zonder uiterlijke schroom tijdens een artilleriebeschieting het front bezocht, was Harberts. Ik heb hem wel eens onze enige kansrijke oorlogsgeneraal genoemd. Jan van Voorst tot Voorst, toch al geen man van haren in de wind, was een bureaugeneraal pur sang. Een traditioneel romanticus, een theoreticus, maar men mag ook wel zeggen, een bestuurder en geen generaal. Van Voorst tot Voorst putte zich naoorlogs uit om officieren, die de belofte aan Duitsland geen verzet meer te bieden braken, te bruuskeren. De generaal vond dat zij hun woord van eer hadden gebroken. Het typeerde een generaal die in een museum had moeten staan. Om na een conflict van zo’n omvang, waarin humanitair zulke weerzinwekkende zaken waren gebeurd, officieren die moedig in verzet of bevrijdingsleger hadden dienst genomen, op een aan Hitler-Duitsland gegeven woord afrekenen. Zijn voorganger Roëll had wel kijk op de zaak getoond. Zoals Reynders veel meer generaal was dan Winkelman, de manager.
Is het dus erg wezenlijk om een parafrasering van Jan van Voorst te isoleren en daar een hele boom over op te zetten? Wat is je doel Jack? » Deze reactie is geplaatst op 21 april 2013 12:05 |
|
|
|
Beste Rutger,
Ter additie op mijn laatst geplaatste reactie aangaande het raadplegen van bronnenmateriaal ten bate van een gedegen kritisch wetenschappelijk onderzoek, zend ik bij deze ter memorie hiervan je weldoordachte reactie door van jouw persoon van d.d. 17 februari 2004 om 16:29 uur, welke werd geplaatst als zijnde een reactie op de reactie van Hajo Groenman van d.d. 17 februari 2004 16:13 aangaande het Onderwerp: Reserve Kapitein Franssen en Majoor v.d. Ploeg III-11 RI – welke werd geplaatst door Allert Goossens op d.d. 15 februari 2004, waarbij deze in alle respect diep respect betuigt voor de historicus Victor Emilius Nierstrasz. Degene die de blauwdrukken (de Bijbel) heeft geleverd voor de vaderlandse krijgsgeschiedenis. Vlak na de Nederlandse capitulatie kreeg V.E. Nierstrasz als zijnde luitenant-kolonel / hoofd sectie Operatiëen Staf Veldleger van de Generale Staf (=hoogste bevelhebbers der Landmacht) de opdracht om de officiële geschiedschrijving van de oorlogshandelingen in de meidagen van 1940 ter hand te nemen.
Daarnaast maakte Nierstrasz na de Tweede Wereldoorlog uit van de "Commissie van onderzoek gedragingen bepaalde officieren in meidagen 1940", een in 1947 door de Generale Staf ingestelde commissie die onderzoek deed naar het handelen van Nederlandse officieren tijdens de mei-oorlog in 1940, met als doel officieren die zich misdragen hadden voor de krijgsraad te brengen. In 1948 deed hij bij “de Parlementaire Enquête naar het regeringsbeleid in de Tweede Wereldoorlog” verslag van zijn werkzaamheden.
In het kader van de absolute waarheid zijn de officiële geschiedschrijvingen van Victor Emilius Nierstrasz nooit kritisch op waarheidsgehalte worden belicht c.q. getoetst, door onafhankelijk opererende instantie en zijn deze van meet af aan, waarschijnlijk in het kader van het geldende Algemeen Belang, “blindelings” door menigeen als zijnde de blauwdruk als zijnde De Bijbel worden gehanteerd.
Tevens ten tijde van de ondervragingen en verhoren was menige soldaat / sergeant in den lande die de verschrikkingen van nabij hadden meegemaakt en derhalve konden getuigen zeer bevreesd om te worden opgeroepen door de Militaire Verhoorcommissies. Menigeen heeft (waarschijnlijk hierdoor afgezien, in angst voor “maatschappelijke” represailles, om over het ware verloop van de gebeurtenissen op en aan de Grebbeberg relaas te doen en de verschrikkingen gewoonweg verdrongen en in huiselijke kring nooit erover gesproken. Misschien ook om niet als charlatan te worden uitgemaakt.
Indien dit wel zo zijn geweest waren de mogelijkheden om te komen tot publicatie niet voorhanden of werden gewoon ontzegd. In dit opzicht zouden de digitale informatiestromen van vandaag de dag, 70 jaar eerder hebben moeten plaatsvinden, waardoor ongebreidelde censuur niet kon worden toegepast. In het kader van het belang van de absolute waarheid aangaande de gebeurtenissen Op de Grebbeberg zouden de officiële geschiedschrijvingen van Nierstrasz,
1. Hoe Majoor W. P. Landzaat, Commandant van I-8 R.I., op 13 Mei 1940 op den Grebbeberg sneuvelde. Artikel in de Militaire Spectator, december 1940.
2. Het sneuvelen van Majoor J. H. A. Jacometti Commandant van II-8 R.I. op 12 Mei 1940. Artikel in de Militaire Spectator, december 1940.
3. De verdediging door Luitenant Kolonel W. F. Hennink, C.-8 R.I. van zijn Commandopost op 13 en 14 Mei op den Grebbeberg. Artikel in de Militaire Spectator, december 1940.
opnieuw (misschien voor het eerst) kritisch op waarheidsgehalte moeten worden getoetst, met alle bronnen die her en der te zijn te verzamelen.
Terugkomend op het begin van deze reactie. Bij deze het geplaatste bericht en de tweetal reacties, waarin jij aangaande het niet kunnen raadplegen van bronnenmateriaal, zelfs de doofpottheorie van Hajo Groenman onderstreept.
Allert Goossens plaatste op 17 februari 2004 16:13 het bericht:
“Onderwerp: Rs kpt Franssen en majoor vd Ploeg III-11RI . Slag om de Grebbeberg en Betuwestelling / Gevechten en gevechtsomstandigheden.
Bij de recent aangevulde verslagen komen we sinds kort de verslagen tegen van de reserve kapitein Franssen (c-2-III-11RI) en de opmerkingen bij dat verslag door zijn directe commandant majoor vd Ploeg (c-III-11RI). Uit dit soort verslagen blijkt hoe moeilijk het werk van Nierstrasz moet zijn geweest. Een verslag van een compagniescommandant die zijn optreden aan alle kanten probeert te vergoeilijken, en zijn directe superieur voor een halve idioot uitmaakt. Deze commandant - in wederhoor - die de kapitein dreigt neer te schieten. Welke van deze twee verslagen moet men nu geloven. Ook de luitenant-adjudant van de majoor (Verberne), die we nog eens heroisch tegenkwamen in de stellingen zuid van de straatweg in de stoplijn (I-8RI), blijkt later omstreden omdat hij vermeend een soldaat neerschoot die Duits sprak. Daarbij was volgens het commentaar van de majoor de kapitein Franssen aanwezig (?). Verberne is omstreden geraakt door dit incident, maar als we nu het verslag van de majoor vd Ploeg lezen, merken we op dat de kapitein Franssen Duitse marsliederen toe liet in zijn onderdeel voor de inval! Daarnaast volgt een beschuldiging van eventuele beinvloeding door de Duits georienteerde majoor Rigter, waar Franssen als luitenant-adjudant had gediend! Je zal - als Nierstrasz zijnde - het kaf van het koren maar moeten scheiden ... Het lijkt me een heel moeilijke kwestie.”
Hajo Groenman plaatste op 17 februari 2004 16:13 de reactie:
“Inderdaad, een mooi verhaal.Of het echter de zaak voor Nierstrasz zoveel makkelijker heeft gemaakt weet ik niet. In feite heeft hij namelijk veel meer kritiek op majoor vd Ploeg dan op Franssen. De kritiekpunten tav vd Ploeg heb ik al in een vorig stukje opgesomd. Tav Franssen blijft het bij een belangrijk punt: hij neemt hem kwalijk dat hij op 12 mei eigenmachtig de stoplijn ( vak 2-3-8RI ) ontruimde en 300 meter terugtrok. Volgens Franssen deed hij dat op bevel van kapitein Dewez, die volgens hem het bevel van de gewond geraakte vd Ploeg had overgenomen. Dewez zelf zegt dat hij er niet van bewust was het commando te moeten overnemen, ook al omdat hij niet wist dat de beoogde vervangende BC ( vd Spek ) op dat moment nog in Rhenen was. In elk geval ontkent Dewez Franssen zo'n order te hebben gegeven. Door eigenmachtig te besluiten terug te gaan ( al schijnt Franssen nog wel een "telefoontje" te hebben gepleegd in de cp. van kapitein Maas, maar is niet bekend met wie ), verzuimde hij de stoplijn te versterken ( hier is sprake van een negatieve rol van vd Ploeg, die zijn ondercommandanten niet voldoende duidelijk heeft kunnen maken dat DAT de bedoeling was en geen aanvallende operatie, zoals men, en niet alleen Franssen, dacht ) en droeg zo bij tot het groter worden van de choas, ook al door het slechte uitvoeren van dat terugtrekken. Meer kritische noten tav Franssen vallen eigenlijk niet.Ook niet tav de kwestie van het al dan niet te ver terugtrekken ten Westen van Rhenen door Franssen met zijn compagnie eerder op de 12e, waarover een conflict ontstond met vd Ploeg en kapitein Van Buren van de divisiestaf. Er wordt geen enkele toespeling gemaakt op mogelijke Duitsgezindheid, verraad of zelfs alleen maar lafheid ( maar waarschijnlijk vond Nierstrasz dat ook niet zijn taak ).Nierstrasz meldt ook nog de arrestatie van Franssen door Verberne en vertelt daarbij dat Landzaat dit allemaal opvatte als uiting van nervositeit. Het is gewoon met een sisser afgelopen en Verberne is naar de stoplijn van 3 - 1 - 8RI teruggegaan. Het schot, dat Verberne zou hebben afgevuurd, volgens ordonnans Kuypers, en dat Franssen in de rechterheup zou hebben getroffen, wordt ook hier niet vermeld. Het verslag van kapitein Bor, dat ik ook had herlezen, is daarnaast inderdaad de zoveelste aanwijzing dat het verhaal van Kuypers niet klopt.In het onwaarschijnlijke geval dat het wel zou kloppen, moet er welhaast sprake zijn geweest van een soort "doofpot-affaire", met inbegrip misschien wel van de door Rutger genoemde militair van de 4e comp. pioniers.”
Hajo Groenman plaatste op op 17 februari 2004 16:13 de reactie:
"Heer Groenman, deze doofpot theorie had ikzelf ook al bedacht. Temeer daar bij het Instituut Militaire Geschiedenis (voorheen SMG) in de archieven geen enkel rapport van Verberne meer is terug te vinden (!!), ondanks het feit dat de overzichtsbladen hiervan wel melding maken (er zouden er diversen moeten zijn). Helemaal vreemd wanneer je je realiseert dat deze man een onderscheiding heeft ontvangen.
Mijn indruk was / is dat "iemand" grondige schoonmaak heeft gehouden en alle documenten die hierover iets te melden hebben heeft doen verdwijnen maar... het rapport van Kapt. Franssen over het hoofd heeft gezien. Iedereen die wel eens bij het IMG op bezoek is geweest weet waarschijnlijk wel hoe gemakkelijk dit (helaas) kan. Gelukkig heeft men inmiddels besloten alleen nog copieen beschikbaar te stellen. Het zou natuurlijk ook zo kunnen zijn dat deze specifieke rapporten op dat moment in onderzoek waren door medewerkers van het IMG, maar die kans acht ik eigenlijk zeer klein. Of draaf ik nu door ;-)"
Hopende op een plaatsing van dit bericht, verblijf ik,
Vriendelijk groetend,
Jack Huntjens. » Deze reactie is geplaatst op 21 april 2013 17:23 |
|
|
(redactie)
Totaal berichten: 849
|
Jack, het is wat lastig te doorgronden wat je nu precies wil (of niet wil) zeggen met je reacties. In mijn reactie van 2004 heb ik proberen aan te geven dat eenieder die tot 2000 een bezoek bracht aan de (toenmalige) SMG de originele stukken kreeg voorgeschoteld en er niet bepaald werd gecontroleerd wat je in de studiezaal met die stukken deed. Het zou (!) voor eenieder dus prima mogelijk zijn geweest om (voor hem) belastende stukken uit het archief weg te nemen. Anderzijds is het prima mogelijk dat de stukken in de voorgaande jaren zijn uitgeleend en door logisch te verklaren omstandigheden nimmer in het archief zijn teruggekomen.
Bedenk ook dat het historisch belang van de archiefstukken t.b.v. de geschiedschrijving pas sinds (zeg) 1990 speelt. Daarvoor waren er veteranen in overvloed en de belangstelling voor het onderwerp 'Mei 1940' gering. Dat zal zeker van invloed zijn geweest op hoe men de stukken bij Defensie tot dan toe heeft beheerd. Daarnaast heb ik wel eens begrepen dat er een (complete?) copie van alle stukken in het Centraal Archieven Depot aanwezig zou zijn. Het is er nooit van gekomen om dat nader te onderzoeken, maar mogelijk maken we ons dus druk om niets en zijn alle stukken nog ergens (hetzij wat minder toegankelijk) aanwezig...
Wellicht ten overvloede: de meeste rapporten op deze site en in de archieven van het NIMH kwamen tot stand middels een vraag & antwoordgesprek waarbij de vragen werden geformuleerd door de onderzoekscommissie en/of onderzoeker. In die zin kun je de verslagen dus eenzijdig noemen.
Groet,
Rutger. » Deze reactie is geplaatst op 21 april 2013 21:54 |
|
|
|
[Correctie op reeds verzonden bericht, s.v.p. deze plaatsen]
Geachte webredactie,
‘EEN DRIETAL HOERA’S IN HET FELST VAN DE STRIJD.
Aangaande de kwestie/discussie betrouwbaarheid c.q. waarheidsgehalte van de primaire, secundaire en tertiaire bronnen inzake de vaderlandse krijgsgeschiedenis, wil ik bij deze gaarne een significant voorbeeld aanreiken, waarbij ik gaarne in geval van dit expliciete voorbeeld van detailvermelding had geweten welke van de3 hieronder vermelde bronnen ik als bedreven geschiedvorser toch als de meest aannemelijke als de meest ware moet aannemen. Het betreft het uitbrengen van EEN DRIETAL HOERA’S op de onverzettelijke en heldhaftige Majoor Landzaat in paviljoentje in de omgeving van het Hotel Grebbeberg, dat vlakbij zijn commandopost was gelegen. Dit ten tijde van het felst van de strijd met de steeds naderbij rukkende vijand.
De bronnen zijn:
• Secundaire bron : Brochure 'Hoe majoor W.P. Landzaat, Commandant I-8 R.I., op 13 Mei 1940 op de Grebbeberg sneuvelde – V.E. Nierstrasz
•Primaire bron: Verklaring dpl.Th.M.Chotzen d.d. 9 juli 1940
•Tertiaire bron: Grebbelinie, 9e druk –, p.213 en 214 – E.H.Brongers
De secundaire bron (de meest geciteerde geschiedbron) V.E.Nierstrasz verhaalt :
“De houding van Majoor LANDZAAT tijdens dit gevecht heeft onze groote en blijvende bewondering opgewekt. Terwijl hij zelf zeer actief aan het vuur deelnam en waarschijnlijk meer vijanden neerlegde dan eenig ander, leidde hij onafgebroken de verdediging. Zoo is ook de opstelling en latere verplaatsing van den lichten mitrailleur geheel volgens zijn aanwijzingen geschied. Maar vooral heeft hij door zijn onafgebroken aanvuring de verdediging van den onhoudbaren post tegen een overmacht bezield. In de pauzen tusschen het vuren wendde hij zich voortdurend en direct tot elk onzer om beurten, soms met een scherts, maar ook wel met een woord van lof en wist daardoor aan ieder iets van zijn eigen energie mede te deelen. Ook door zijn herhaalde opwekking: "Wij geven ons nóóit over."Kapitein X vertolkte dan ook aller meening, toen hij, toen het einde nabij scheen, een drie hoera's op den Commandant liet uitbrengen.
De primaire bron – dpl.Th.M.Chotzen verhaalt :
…De houding van Majoor Landzaat tijdens dit gevecht heeft onze groote en blijvende bewondering opgewekt. Terwijl hij zelf zeer actief aan het vuur deelnam en waarschijnlijk meer vijanden neerlegde dan eenig ander, leidde hij onafgebroken de verdediging. Zoo is ook de opstelling en latere verplaatsing van den lichten mitrailleur geheel volgens zijn aanwijzingen geschied. Maar vooral heeft hij door zijn onafgebroken aanvuring de verdediging van den onhoudbaren post tegen een overmacht bezield. In den pauzen tusschen het vuren wendde hij zich voortdurend en direct tot elk onzer om beurten, soms met een scherts, maar ook wel met een woord van lof, en wist daardoor aan ieder iets van zijn eigen energie mede te deelen (ook door zijn herhaalde opwekking: "Wij geven ons nóóit over"). De Kapitein Daales (?) vertolkte dan ook aller meening toen hij, toen het einde nabij scheen, een drie hoera's op den Commandant liet uitbrengen. De ondergeteekende kan naar waarheid getuigen dat hij toen voor het eerst de onschatbare waarde van een werkelijk aanvoerder heeft ervaren: de handhaving van het Paviljoen stond, dank zij Majoor Landzaat, wel in sterke tegenstelling tot de verdediging van de stellingen in de voorafgaande dagen, niet slechts door vuurdiscipline, gebruik van munitie en doelmatige dekking, maar vooral door den geest van de verdedigers.”
De tertiaire bron – E.H. Brongers verhaalt:
“Veel mensen waern er niet in het paviljoen. Buiten de majoor bevonden zich 4 officieren en 12 korporaals en soldaten in de commandopost. Ze werden verdeeld over het restaurant en de zolderverdieping. Hun totale bewapening bestond uit één licht mitrailleur, 12 geweren en 3 pistolen.
… Maar in het zwaar gehavende restaurant werd de strijd met onverminderde felheid voortgezet. Velen van de bezetting waren inmiddels al uitgeschakeld en tenslote begon de munitie op te raken. Eerst de mitrailleurmunitie, toen de geweerpatronen, daarna de pistoolmunitie. Op dat moment waren de verdedigers nog slechts 5 man sterk: de reeds gewonde majoor, 2 gewonde kapiteins, één gewonde en één niet gewonde soldaat. Er viel een pijnlijke stilte. Het was duidelijk dat de strijd was afgelopen. Majoor Landzaat keek zijn mannen aan en gaf hen opdracht te proberen eigen troepen te bereiken. Tot slot zei hij: “Jullie hebben als helden gestreden, mijn dank”. Boven het oorlogsgeweld weerklonk toen plotseling uit de resten van het paviljoen een driewerf hoera, dat de overgebleven verdedigers op hun commandant uitbrachten. De Duitsers gaven nauwelijks tijd om te ontsnappen. “Plotseling klonk buiten een tirailleurfluitje”- vertelde kapitein Franssen – “en even later was er een luide explosie in de kamer. Er ontplofte iets, vermoedelijk een handgranaat, op mijn linkerheu. Ik voelde mijn hele been gewond en het bloed liep op de grond. Toen de rook optrok was kapitein Heuping uit de kamer en was ik alleen met de majoor Landzaat die zich in de tegenoverliggende hoek dekte. Er hing een zware brandlucht in de kamer. Ik heb toen de majoor vaarwel gezegd en besloot – zo nog mogelijk – het huis te verlaten om niet in handen van de vijand te vallen. Majoor Landzaat trad gedurende het verloop van de tragische gevechten met kalme vastberadenheid en ware doodsverachting op: hij strekte een ieder van de weinigen die daarbij aanwezig waren, tot voorbeeld. Hij vuurde met de lichte mitrailleur, met geweer en pistool …”
Mijn vragen derhalve:
1. Welke bron is volgens jullie de meest aannemelijke bron, de bron met het meeste waarheidsgehalte ?
2. Wie is de kapitein, die in het felst van de strijd met de vijand, de tijd neemt om samen met de nog aanwezigen, de heldhaftige houding van Majoor Landzaat, te glorificeren met een drietal welgemeende Hoera’s ? Dus wie zou volgens jullie Kapitein X kunnen zijn, aangezien de bronnen V.E. Nierstrasz en E.H. Brongers geen enkele melding maken van de aanwezigheid van Kapitein Teunis Dales ?
P.S. Opmerkelijk is dat Kapitein Teunis Dales [ovl. 1 april 1942], vader van Isabella Catharina [Ien] Dales, enkel en alleen in de verklaring van Dpl.Th.M. Chotzen [geb.Amsterdam, 27 juni 1901] wordt genoemd. Dpl.Th.M. Chotzen werd half januari 1945 gearresteerd en op 27 februari 1945 overleden afgeleverd aan DEN GEMEENTELIJKEN ONTSMETTINGSDIENST. Theodoor Max Chotzen verbleef 6 weken in het “Oranjehotel” (Cellenbarak Scheveningen), alwaar eveneens Kapitein Franssen en Rudolf Abraham Hueting (rapport Hueting) al dan niet met dodelijk afloop werden gedetineerd.
Hopend op een plaatsing van deze vragen verblijf ik,
Vriendelijk groetend,
Jack Huntjens. » Deze reactie is geplaatst op 23 april 2013 13:17 |
|
|
|
1.
De samenhang van bronnen en onderzoek leidt tot gewogen reconstructie. Primaire bronnen - ofwel de verslagen en verhoren van militairen zoals die bij NA/NIMH geregistreerd zijn - zijn eigenlijk al geen 'primaire' bronnen meer, omdat ze 'besmet' zijn door de samenvatting die beamten ervan maakten of de redigerende superieuren (1940/1941).
In elk geval kan een populair tijdschrift of boek, zonder (uitgebreide) bronverwijzing en te volgen analytische stappen, nooit als betrouwbaarder gelden dan bronmateriaal. Betrouwbaarheid draait allemaal om traceerbaarheid van bronnen en analyse. Populaire boeken geven eigen, grotendeels onnavolgbare, analyses van gebeurtenissen. De lezer moet maar aannemen dat de auteur objectief en verantwoord met de bronnen is omgegaan - als hij of zij al (voldoende) bronnen bestudeerde.
2.
Het is volgens mij volkomen helder dat het de kapitein Dales (MC-I-8.RI) was die het driewerf hoera uitbracht. Dit vermeldt immers Chotzen in zijn verslag. De andere aanwezige kapiteins waren Franssen en Höpink. Dales werd wel in meer verslagen genoemd, dus het statement dat de man dit niet werd, is onjuist.
Nawoord:
Chotzen was van Joodse bloedde. Ik meen dat diens vader Joods was, wat hem dus niet als eerste lijns Joods deed registreren. Of zijn vader volledig Joods was, is me onbekend. Het zou kunnen dat deze reeds half Joods was, waardoor Chotzen zelf kwart Joods zou zijn geweest. Het kan verklaren waarom hij lange tijd uit Duitse handen bleef. » Deze reactie is geplaatst op 24 april 2013 12:02 |
|
|
|
Geachte Allert / Geachte webredactie,
Ik heb je reactie met interesse gelezen. Hetgeen je stelt onder Punt 1 namelijk:
“ De samenhang van bronnen en onderzoek leidt tot gewogen reconstructie. Primaire bronnen - ofwel de verslagen en verhoren van militairen zoals die bij NA/NIMH geregistreerd zijn - zijn eigenlijk al geen 'primaire' bronnen meer, omdat ze 'besmet' zijn door de samenvatting die beamten ervan maakten of de redigerende superieuren (1940/1941).In elk geval kan een populair tijdschrift of boek, zonder (uitgebreide) bronverwijzing en te volgen analytische stappen, nooit als betrouwbaarder gelden dan bronmateriaal. Betrouwbaarheid draait allemaal om traceerbaarheid van bronnen en analyse. Populaire boeken geven eigen, grotendeels onnavolgbare, analyses van gebeurtenissen. De lezer moet maar aannemen dat de auteur objectief en verantwoord met de bronnen is omgegaan - als hij of zij al (voldoende) bronnen bestudeerde.”
stem ik geheel mee in. Echter met punt 2 wil ik jou en de andere aandachtige meelezende lezers met alle respect middels het onderstaande weerleggen.
Aangaande je nawoord waarin je verhaalt over het percentage van joods zijn van Dr.Th.M. Chotzen (1901-1945) deel ik mede dat dit niet de reden is geweest dat deze gerespecteerde en vooraanstaand onderzoeker van Keltische studies en vooroorlogs pacifist lange tijd uit de handen van de Duitse bezetter is kunnen blijven. Theodoor Max Chotzen was op de hoogte van hetgeen zich werkelijk heeft afgespeeld op de Grebbeberg en werd nadien gewoonweg “uitgespeeld” aan de bezetter. Hetgeen hetzelfde is gebeurd met Rudolf Abraham Hueting.
Vriendelijk groetend,
Jack Huntjens.
HET EPOS VAN HET PAVILJOENTJE OFWEL ZOEK DE VERSCHILLEN:
GEVAL 1:
GEEN DRIEWERF AAN HOERA’S VOOR DE MAJOOR WELKE PLOTSELING UIT DE RESTEN VAN HET PAVILJOEN WEERKLONKEN WANT KAPITEIN DALES (ALIAS KAPITEIN X) ZAT AL DIE TIJD IN DE KELDER.
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
DE KAPITEIN DAALES (?) VERTOLKTE DAN OOK ALLER MEENING TOEN HIJ, TOEN HET EINDE NABIJ SCHEEN, EEN DRIE HOERA’S OP DEN COMMANDANT LIET UITBRENGEN
…De houding van Majoor Landzaat tijdens dit gevecht heeft onze groote en blijvende bewondering opgewekt. Terwijl hij zelf zeer actief aan het vuur deelnam en waarschijnlijk meer vijanden neerlegde dan eenig ander, leidde hij onafgebroken de verdediging. Zoo is ook de opstelling en latere verplaatsing van den lichten mitrailleur geheel volgens zijn aanwijzingen geschied. Maar vooral heeft hij door zijn onafgebroken aanvuring de verdediging van den onhoudbaren post tegen een overmacht bezield. In den pauzen tusschen het vuren wendde hij zich voortdurend en direct tot elk onzer om beurten, soms met een scherts, maar ook wel met een woord van lof, en wist daardoor aan ieder iets van zijn eigen energie mede te deelen (ook door zijn herhaalde opwekking: "Wij geven ons nóóit over"). DE KAPITEIN DAALES (?) VERTOLKTE DAN OOK ALLER MEENING TOEN HIJ, TOEN HET EINDE NABIJ SCHEEN, EEN DRIE HOERA’S OP DEN COMMANDANT LIET UITBRENGEN. De ondergeteekende kan naar waarheid getuigen dat hij toen voor het eerst de onschatbare waarde van een werkelijk aanvoerder heeft ervaren: de handhaving van het Paviljoen stond, dank zij Majoor Landzaat, wel in sterke tegenstelling tot de verdediging van de stellingen in de voorafgaande dagen, niet slechts door vuurdiscipline, gebruik van munitie en doelmatige dekking, maar vooral door den geest van de verdedigers.”
[Bron: Verklaring dpl.Th.M.Chotzen d.d. 9 juli 1940]
BOVEN HET OORLOGSGEWELD WEERKLONK TOEN PLOTSELING UIT DE RESTEN VAN HET PAVILJOEN EEN DRIEWERF HOERA, DAT DE OVERGEBLEVEN VERDEDIGERS OP HUN COMMANDANT UITBRACHTEN.
“Veel mensen waren er niet in het paviljoen. Buiten de majoor bevonden zich 4 officieren en 12 korporaals en soldaten in de commandopost. Ze werden verdeeld over het restaurant en de zolderverdieping. Hun totale bewapening bestond uit één licht mitrailleur, 12 geweren en 3 pistolen.
… Maar in het zwaar gehavende restaurant werd de strijd met onverminderde felheid voortgezet. Velen van de bezetting waren inmiddels al uitgeschakeld en tenslotte begon de munitie op te raken. Eerst de mitrailleurmunitie, toen de geweerpatronen, daarna de pistoolmunitie. Op dat moment waren de verdedigers nog slechts 5 man sterk: de reeds gewonde majoor, 2 gewonde kapiteins, één gewonde en één niet gewonde soldaat. Er viel een pijnlijke stilte. Het was duidelijk dat de strijd was afgelopen. Majoor Landzaat keek zijn mannen aan en gaf hen opdracht te proberen eigen troepen te bereiken. Tot slot zei hij: “Jullie hebben als helden gestreden, mijn dank”. BOVEN HET OORLOGSGEWELD WEERKLONK TOEN PLOTSELING UIT DE RESTEN VAN HET PAVILJOEN EEN DRIEWERF HOERA, DAT DE OVERGEBLEVEN VERDEDIGERS OP HUN COMMANDANT UITBRACHTEN. De Duitsers gaven nauwelijks tijd om te ontsnappen. “Plotseling klonk buiten een tirailleurfluitje”- vertelde kapitein Franssen – “en even later was er een luide explosie in de kamer. Er ontplofte iets, vermoedelijk een handgranaat, op mijn linkerheup. Ik voelde mijn hele been gewond en het bloed liep op de grond. Toen de rook optrok was kapitein Heuping uit de kamer en was ik alleen met de majoor Landzaat die zich in de tegenoverliggende hoek dekte. Er hing een zware brandlucht in de kamer. Ik heb toen de majoor vaarwel gezegd en besloot – zo nog mogelijk – het huis te verlaten om niet in handen van de vijand te vallen. Majoor Landzaat trad gedurende het verloop van de tragische gevechten met kalme vastberadenheid en ware doodsverachting op: hij strekte een ieder van de weinigen die daarbij aanwezig waren, tot voorbeeld. Hij vuurde met de lichte mitrailleur, met geweer en pistool …”
[Bron: Grebbelinie, 9e druk –, p.213 en 214 – E.H.Brongers]
KAPITEIN DALES WAS WEER EVEN TE VOREN IN DEN KELDER GEGAAN, HOE LANG EN WAAROM IS KAPITEIN HÖPINK NIET BEKEND
“Omtrent het gevecht bij Majoor Landzaat deelde Kapitein Höpink nog mede, dat hem geheel onbegrijpelijk is, dat Majoor Landzaat buiten het paviljoen is gevonden.
Op den hoek, waar Majoor Landzaat stond, was het vijandelijk infanteriegeschut gericht. Z.i. moet die hoek dus in elkaar geschoten zijn, Majoor Landzaat daardoor geraakt en zoo naar buiten gestort zijn met het puin. Z.i. waren de patronen op, toen hij het paviljoen verliet. De Majoor zei, wij geven ons niet over. Toen zei Kapitein Höpink: "Dan moeten we zien weg te komen"; het gebouwtje waggelde en dreunde van de schoten van het infanteriegeschut.
De volgorde van verlaten was toen: de mitrailleurschutter wiens naam onbekend was, Chotzen, Kapitein Höpink. Aan den overkant van den weg zijn ze neergevallen en toen viel het gebouw in puin. Kapitein Höpink meende, dat de Majoor zou volgen. Er kan nauwelijks een paar minuten zijn verloopen. KAPITEIN DALES WAS WEER EVEN TE VOREN IN DEN KELDER GEGAAN, HOE LANG EN WAAROM IS KAPITEIN HÖPINK NIET BEKEND.”
[Bron: Onderhoud Reserve Kapitein Höpink d.d. 20 december 1940]
BOVEN AAN DE TRAP GEKOMEN KON IK DEUR NIET MEER OPENEN, DOCH SLECHTS GEDEELTELIJK OP ZIJ DUWEN; BLIJKBAAR WAREN ER STEENEN ACHTER GEVALLEN. MET MIJN HOOFD OM DE DEUR BLEEF IK STAAN LUISTEREN, DOCH HOORDE NIETS MEER IN HET PAVILJOEN.
“De laatste phase in het paviljoen - daarom gaat het hier - verliep als volgt.
De laatste aanval der Duitschers was door ons hevig vuur afgeslagen. Er volgde een pauze. Plotseling vlogen enkele projectielen, afkomstig uit een klein stuk geschut, boven onze hoofden, dwars door de muren heen, waarin flinke gaten werden geslagen. De schoten kwamen uit de richting van de Heimersteinschelaan. Ik verzocht Majoor Landzaat de lichte mitrailleur achter het paviljoen in die richting te laten schieten. Hij antwoordde daarop: "Neen, dat kan niet, die moet voor blijven".
(Inderdaad konden we van dien kant aanvallen blijven verwachten bovendien zou het waarschijnlijk weinig gebaat hebben, want zien konden we niets, door het struikgewas). Ik stond even te denken, wat er dan wel gedaan kon worden, doch zag geen uitweg. Toen kwam er een serg. van St.-I-8 R.I. naar me toe (volgens mij moet het serg. v.d. Boom zijn geweest) en zei: "Kapitein kunnen we niet vanuit de kelder, door de loopgraaf een uitval doen." Ik antwoordde hem: "Daar hebben we immers geen manschappen voor", waarop hij zei: "Jawel komt U maar eens mee, in den kelder zijn er nog genoeg". Ik ben daarop met hem mee gegaan. (Ik wil uitdrukkelijk vaststellen, dat er op het oogenblik, dat ik naar beneden ging, vanuit het paviljoen geen enkele Duitscher te zien was, waarop gevuurd kon worden.)
OP HET MOMENT DAT IK IN DEN KELDER KWAM, vond ik daar naar schatting een achttal soldaten, waarvan een, genaamd van Hasselt van mijn eigen compagnie, gewond lag. Een ander soldaat, v.d. Heiden (ook van mijn onderdeel) kwam huilend naar mij toe en vroeg of we ons niet over konden geven, want we waren aan alle kanten ingesloten. Ik ben daarop niet ingegaan. De rest van de soldaten maakte op mij den indruk geen moreel meer te hebben. Onmiddellijk daarna hoorden wij boven een groot lawaai. Iedereen wilder er toen graag uit. Uit de loopgraaf kijkend zag ik artillerieprojectielen springen tusschen paviljoen en het Grebbehotel (van Oort). Daarbij vertoonden zich witte wolken op den grond waarvan ik dacht, dat het gas was. (Hieronder daarover nog iets).
Ik heb toen nog gezegd, eerst de gasmaskers opzetten, maar de drang om er uit te komen, was zoo groot geworden, dat de meesten daaraan geen gevolg gaven en uit de kelder vluchtten.
Dit alles speelde zich in een ommezien af. Dat er van een tegenaanval niets terecht zou komen was mij geheel duidelijk. Ik wil eerlijk bekennen, dat ik op dat moment, toen er verschillende soldaten uit de kelder gingen een tweestrijd gevoerd heb: meegaan of terugkeren naar boven. Er daalde toen nog een soldaat (ik meen een van 3-III-8 R.I.) de trappen af, die tot me zei: "De Majoor heeft gezegd dat we ons over moeten geven". Ik wilde dit niet gelooven, maar hij bleef volhouden. Toen heb ik gezegd: "Da ga ik eerst naar den Majoor".
BOVEN AAN DE TRAP GEKOMEN KON IK DEUR NIET MEER OPENEN, DOCH SLECHTS GEDEELTELIJK OP ZIJ DUWEN; BLIJKBAAR WAREN ER STEENEN ACHTER GEVALLEN. MET MIJN HOOFD OM DE DEUR BLEEF IK STAAN LUISTEREN, DOCH HOORDE NIETS MEER IN HET PAVILJOEN.
Na nog een poosje geluisterd te hebben, of er wellicht gewonden steunden, ben ik weer naar beneden gegaan. Ik was toen, openhartig bekend, kapot en heb mij in den kelder neer laten vallen, mij afvragend, waar zijn de Majoor en de anderen gebleven? Liggen zij onder het puin, zijn ze eruit?
Zooals reeds gezegd speelde een en ander zich bliksemsnel af. De tijd dat ik in den kelder geweest ben, schat ik op 2 à 3 min. Ik heb naderhand van den kapitein Höpink vernomen, dat hij mij naar beneden heeft zien gaan. Hij zei ook, dat direct daarna het paviljoen begon in te storten en hij toen met de woorden: "Majoor, we moeten eruit" weggerend is. In krijgsgevangenschap te Weinsberg zei hij nog, dat ook de Majoor er levend uit was gekomen. Dat de Majoor gesneuveld is, alleen zal niemand meer betreuren dan ik. Toen ik echter naar beneden ging, kon niemand vermoeden dat onmiddellijk daarna vrijwel het paviljoen zou instorten. IN DEN KELDER BEN IK GERUIMEN TIJD NOG GEBLEVEN. De Duitschers rukten op langs het paviljoen, af en toe hoorde ik nog geraas, wat op mij indruk maakte, dat er nog een handgranaat in de puinhoopen gegooid werd voor eventuele Hollanders die daar nog mochten zijn. Toen het stil werd, ben ik nog eens boven aan de trap gaan luisteren of ik soms nog iemand hoorde, doch het bleef stil. In de hoop, bij duisternis naar achteren te kunnen ontkomen, ben ik weer in de kelder geweest, totdat er Duitschers over den kunstweg kwamen - er waren compagnieskarren bij - die halt hielden. Ze scharrelden om het paviljoen heen en aan een ervan, die in de kelder keek, heb ik mij overgegeven. Dit moet laat in den middag zijn geweest. Tot zoover het gevecht in het paviljoen.
[Bron: Getekend schrijven kapitein T.Dales d.d. 5 januari 1941]
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
GEVAL 2:
HET RAADSEL VAN DE ENE LICHTE MITRAILLEUR IN HET PAVILJOENTJE.
MITRAILLEURSCHUTTER NEEMT MITRAILLEUR MEE BIJ ZIJN VLUCHT UIT HET PAVILJOENTJE TERWIJL MAJOOR LANDZAAT MET ENKELE SCHOTEN IN DE BORST SNEUVELDE MET DE MITRAILLEUR IN ZIJN ARM GEKNELD.
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
HIJ [= Majoor Landzaat] VUURDE MET DE LICHTE MITRAILLEUR, MET GEWEER EN PISTOOL.
“Veel mensen waren er niet in het paviljoen. Buiten de majoor bevonden zich 4 officieren en 12 korporaals en soldaten in de commandopost. Ze werden verdeeld over het restaurant en de zolderverdieping. Hun totale bewapening bestond uit één licht mitrailleur, 12 geweren en 3 pistolen.
…Er hing een zware brandlucht in de kamer. Ik heb toen de majoor vaarwel gezegd en besloot – zo nog mogelijk – het huis te verlaten om niet in handen van de vijand te vallen. Majoor Landzaat trad gedurende het verloop van de tragische gevechten met kalme vastberadenheid en ware doodsverachting op: hij strekte een ieder van de weinigen die daarbij aanwezig waren, tot voorbeeld. HIJ VUURDE MET DE LICHTE MITRAILLEUR, MET GEWEER EN PISTOOL. De majoor is de anderen niet gevolgd. Hij heeft welbewust de uiterste consequentie getrokken van het bevel standhouden tot de laatste kogel. Met de enige resterende houder patronen in zijn pistool is hij de Duitsers tegemoet getreden. Aan ’s vijands zijde van het paviljoen is hij gesneuveld. “Standhouden achter de puinhopen” had zijn opdracht geluid. Onder de puinhopen heeft men hem teruggevonden …”
[Bron: Grebbelinie 1940-9e druk - E.H. Brongers – p. 214]
NADAT HIJ ONS ENKELE MALEN AANGERADEN HAD WEG TE GAAN, WAARAAN WIJ ECHTER GEEN GEVOLG HEBBEN GEGEVEN, SNEUVELDE HIJ DOOR ENKELE SCHOTEN IN DE BORST, DE LICHTE MITRAILLEUR NOG IN ZIJN ARM GEKNELD.
Nijmegen; 10 Juli 1940. Na heden, door bemiddeling van de Nijmeegsche Recherche, in het bezit van Uw adres gekomen te zijn, wil ik U in de eerste plaats mijn hartelijke deelneming betuigen met het verlies van Uw man, onzen Bataljons Commandant. Het is mij daarom eenerzijds een genoegen U te kunnen mededeelen, dat ik de laatste dag zij aan zij met Uw man heb mogen strijden. Hierdoor is ons niet alleen zijn voortreffelijke leiding, doch ook zijn ongekende moed gebleken. Zelf vooropgaande in de zwaarste momenten der strijd, daarbij zijn leven in 's lands dienst op te offeren, scheen hem heelemaal geen bezwaar te zijn. Hierdoor hebben wij dan ook een zeer groote achting voor onzen Majoor gekregen. Bij het verloop der strijd moest ik met nog enkele soldaten uit de kazematten op den Grebbeberg terugtrekken. Wij wilden ons toen gaan melden op de Commandopost. Nadat dit gebeurd was, werd dit paviljoen al spoedig omsingeld door de Duitschen. Met een groote minderheid van menschen hebben wij hier, onder de persoonlijke leiding van Uw man, nog verscheidene uren stand gehouden. NADAT HIJ ONS ENKELE MALEN AANGERADEN HAD WEG TE GAAN, WAARAAN WIJ ECHTER GEEN GEVOLG HEBBEN GEGEVEN, SNEUVELDE HIJ DOOR ENKELE SCHOTEN IN DE BORST, DE LICHTE MITRAILLEUR NOG IN ZIJN ARM GEKNELD.
Er bleef ons toen niets anders meer over dan te trachten te ontsnappen, wat ons dan ook gelukt is, na nog twee man te hebben verloren. Ik hoop van harte dat ik U hier genoegzaam mee heb ingelicht, anders voor nadere inlichtingen bereid zijnde, teken ik met de meeste hoogachting, Uw dw. dr.
w.g. A. Dekker.
[Bron: Afschrift van de brief aan mevrouw Landzaat die dhr. A. Dekker, in de meidagen van 1940 dienstplichtig sergeant bij M.C.-I-8 R.I., in klad gemaakt had. Ontvangen van Mevr. W. Dekker-Peters, woonachtig te Nijmegen, op 14 juni 2002.]
DE MITRAILLEURSCHUTTER PAKTE DE MITRAILLEUR EN VERDWEEN DOOR DE ACHERDEUR
Citaat: Verslag van reserve-kapitein A.G. Höpink
“De sterkte van de bezetting in het Paviljoentje bestond bij mijn komst uit, de majoor Landzaat, de kapitein Dales van M.C.-I-8 R.I., de kapitein Franssen van 3-III-11 R.I. en circa 12 manschappen. De bewapening was, 1 lichte mitrailleur (door mij medegebracht) 12 geweren en 3 pistolen.
Vijf manschappen zaten op de eerste verdieping, de rest gelijkvloers. De lichte mitrailleur werd opgesteld op een tafel in de hoek van de gelagkamer.
…Op aanraden van de majoor had ik mijn opstellingsplaats gewijzigd en had ik plaats genomen in de huiskamer bij de openslaande deuren, alwaar ik kalm op een stoel gezeten met mijn geweer de opening in de draadhindernis bleef bestrijken. Enkele soldaten welke besluiteloos rondliepen, riep ik toe zich in de kelder te begeven, teneinde de trommels der mitrailleur, uit hun tasschenvoorraad aan te vullen. Aardig was de reactie van een hunner die mij zeide: "Blijft U dan kapitein, dan blijf ik ook". Deze soldaat, wiens naam wel door de majoor Landzaat is opgenomen, maar die ik helaas niet weet, heeft kalm en rustig zonder munitieverspilling tot de laatste patroon gevuurd en is daarna geloof ik ontsnapt. Ook de mitrailleurschutter bleef onverschrokken doorvuren, ondanks het hevige vuur dat wij te verduren kregen … Na 4 uur vechten was de toestand aldus, beneden waren nog aanwezig de majoor, lichtgewond, kapitein Franssen, lichtgewond, de kapitein Dales, Chotzen, de mitrailleurschutter en mijn persoon, terwijl 5 man zich boven bevonden. Na een betrekkelijke rustperiode waarbij wij dachten het pleit gewonnen te hebben, kwam weer een zeer hevige aanval los, vooral het geschut vuurde lustig, zoodat het gebouw in zijn voegen begon te kraken. Hierdoor werden de manschappen boven gedwongen het veld te ruimen. Langs de keldertrap gingen ze naar beneden en naar buiten in de loopgraaf. De kapitein Franssen zakte gewond in elkaar, Chotzen werd toen leelijk verwond en zelf kreeg ik een stuk wegvliegend steen tegen mijn knie. Nog hielden wij stand, maar toen ik nog één houder had riep ik den majoor toe: "Majoor het is niet meer te houden, het loopt op zijn eind, er is geen munitie meer", waarop deze antwoordde: "We geven ons niet over" en tegen de manschappen: "Mannen jullie hebben als helden gestreden, mijn dank." Hierop stelde ik de majoor voor dan te trachten weg te komen, hetgeen deze goed vond. Zonder munitie had verdere weerstand geen zin, met vijf man waarvan 3 gewond was tegen de overmacht niet meer te strijden. De kapitein Dales verdween in de kelder. DE MITRAILLEURSCHUTTER PAKTE DE MITRAILLEUR EN VERDWEEN DOOR DE ACHERDEUR, welk voorbeeld door mij en Chotzen gevolgd werd. Hoewel erop ons geschoten werd, kwamen wij er goed door. Ik noem deze volgorde omdat wij zoo het pand verlieten. De majoor was de laatste in het gebouw, doch schijnt het dat hij dat niet meer verlaten heeft. Want volgens latere berichten welke ik kreeg is hij gevallen op de plaats waar ik hem het laatste gezien heb. Een schot uit het infanteriegeschut moet hem geveld hebben, daar het vuur op dien hoek gericht was.”
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
GEVAL 3:
BLIJKENS VERKLARING SERGEANT DEKKER WAS MAJOOR LANDZAAT NIET ALLEEN TOEN HIJ SNEUVELDE / STIERF EN HET PAVILJOENTJE WAS OOK NIET INGESTORT.
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
NADAT HIJ ONS ENKELE MALEN AANGERADEN HAD WEG TE GAAN, WAARAAN WIJ ECHTER GEEN GEVOLG HEBBEN GEGEVEN, SNEUVELDE HIJ DOOR ENKELE SCHOTEN IN DE BORST, DE LICHTE MITRAILLEUR NOG IN ZIJN ARM GEKNELD. ER BLEEF ONS TOEN NIETS ANDERS MEER OVER DAN TE TRACHTEN TE ONTSNAPPEN, WAT ONS DANOOK GELUKT IS, NA NOG TWEE MAN TE HEBBEN VERLOREN.
Nijmegen; 10 Juli 1940. Na heden, door bemiddeling van de Nijmeegsche Recherche, in het bezit van Uw adres gekomen te zijn, wil ik U in de eerste plaats mijn hartelijke deelneming betuigen met het verlies van Uw man, onzen Bataljons Commandant. Het is mij daarom eenerzijds een genoegen U te kunnen mededeelen, dat ik de laatste dag zij aan zij met Uw man heb mogen strijden. Hierdoor is ons niet alleen zijn voortreffelijke leiding, doch ook zijn ongekende moed gebleken. Zelf vooropgaande in de zwaarste momenten der strijd, daarbij zijn leven in 's lands dienst op te offeren, scheen hem heelemaal geen bezwaar te zijn. Hierdoor hebben wij dan ook een zeer groote achting voor onzen Majoor gekregen. Bij het verloop der strijd moest ik met nog enkele soldaten uit de kazematten op den Grebbeberg terugtrekken. Wij wilden ons toen gaan melden op de Commandopost. Nadat dit gebeurd was, werd dit paviljoen al spoedig omsingeld door de Duitschen. Met een groote minderheid van menschen hebben wij hier, onder de persoonlijke leiding van Uw man, nog verscheidene uren stand gehouden. NADAT HIJ ONS ENKELE MALEN AANGERADEN HAD WEG TE GAAN, WAARAAN WIJ ECHTER GEEN GEVOLG HEBBEN GEGEVEN, SNEUVELDE HIJ DOOR ENKELE SCHOTEN IN DE BORST, DE LICHTE MITRAILLEUR NOG IN ZIJN ARM GEKNELD. ER BLEEF ONS TOEN NIETS ANDERS MEER OVER DAN TE TRACHTEN TE ONTSNAPPEN, WAT ONS DANOOK GELUKT IS, NA NOG TWEE MAN TE HEBBEN VERLOREN.
Ik hoop van harte dat ik U hier genoegzaam mee heb ingelicht, anders voor nadere inlichtingen bereid zijnde, teken ik met de meeste hoogachting, Uw dw. dr.
w.g. A. Dekker.
[Bron: Afschrift van de brief aan mevrouw Landzaat die dhr. A. Dekker, in de meidagen van 1940 dienstplichtig sergeant bij M.C.-I-8 R.I., in klad gemaakt had. Ontvangen van Mevr. W. Dekker-Peters, woonachtig te Nijmegen, op 14 juni 2002.] » Deze reactie is geplaatst op 25 april 2013 03:44 |
|
|
|
Ja hoor Jack. » Deze reactie is geplaatst op 25 april 2013 10:20 |
|
|
|
Ik heb wel eens een kroniek gelezen van een Nederlandse militair m.b.t. zijn mobilisatieperiode op de Grebbeberg.
Uit zijn relaas maakte ik op dat de majoor Landzaat nu bepaald niet populair was onder 'de troep'.
Een harde en klinische officier met sterke feodale trekjes.
Hoe dan ook, hij trok als een van de weinigen de uiterste consequentie van zijn eedzwering als officier.
Wat de 'heros Driant' was ten tijde van de 'Slag om Verdun' voor de Fransen, is Landzaat voor ons voor wat betreft de 'meidagen van 1940'. » Deze reactie is geplaatst op 26 april 2013 00:17 |
|
|
|
Een genoegen te lezen dat AKA ook verstandige bijdragen alhier kan en vooral wil leveren.
Landzaat stond inderdaad bekend als bars, rechtlijnig en wat dies meer zij, terwijl zijn nevencommandant Jacometti als voorkomend en charmant bekend stond.
Hij wordt gelauwerd om zijn standvastigheid en plichtstrouw in mei 1940. Dat lijkt zeer terecht. De man had voor de strijd al tegen zijn vrouw gezegd gemeld dat als het oorlog werd het voor hem een heilige plicht zou worden zijn taak tot het uiterste te volvoeren, en dus buigen of barsten zou worden. Respect voor de man, dat hij ook toen het er werkelijk om ging zijn angsten overwon en een buitengewoon sterke indruk op de militairen maakte en tenslotte het uiterste offer bracht.
Ik krijg echter van zaken die vóór de inval aan de orde waren niet de indruk dat Landzaat meer getalenteerd was dan de gemiddelde Nederlandse bataljonscommandant. Ik zeg dit voorzichtig, omdat je voor veel zaken soms uitzonderlijke beslisketens zag en je dus niet eenvoudig kunt stellen (zonder keihard bewijs) dat een zekere bevelhebber ergens voor aansprakelijk was. Bovendien is er te weinig over Landzaat zijn handel en wandel aan me bekend om meer dan een indruk te krijgen, die dus ook beslist niet meer dan dat is.
Landzaat lijkt echter bij tenminste een drietal zaken die mij in het verleden troffen als (defensiematig) uiterst zwak een hoofdrol te hebben gespeeld.
1) de bizarre echelonnering van de bataljons (verdeeld over twee linies), 2) de zeer zwakke defensie en organisatie bij het Hoornwerk en 3) het ontbreken van een adequate beveiliging op de Holle Weg bij de toegang van de Grebbeberg.
De 1e en 2e zaak lijken op elkaar en hebben ook wel een verband met de archaïsche gebruiken in ons veldleger reglement. Het is dus beslist niet zo dat Landzaat aansprakelijk zou moeten zijn voor de slechte staat van verdediging van de frontlijn bij de entree van de Grebbeberg. Ik denk wel dat hij mede verantwoordelijk was.
T.a.v. de beveiliging van de Holle Weg is bekend dat Landzaat zelfs was opgedragen hier een beveiliging in te richten in geval van spanning of strijd. Waarom dit niet was geschied en ook op 10 mei niet gebeurde, is altijd een raadsel voor ons geweest. Toch was het Landzaat die voor de sector 'Hoornwerk - toegang Ouwehand' de tactische scepter zwaaide. Zijn maatregelen zijn daar niet overtuigend geweest. Daar de Duitsers juist op die locatie een prominente inbraak forceerden op de linie, kan gesteld worden dat de steken die Landzaat daar vermoedelijk heeft laten vallen, de verdedigbaarheid van de linie hebben verminderd. Dat dit uiteindelijk voor het eindresultaat niets uitmaakte zij gezegd, maar n.m.m. zijn de lauweren voor Landzaat bij uitstek op hun plaats als het aankomt op zijn standvastigheid, en in mindere mate op zijn functioneren als tactisch en operationeel bataljonscommandant. » Deze reactie is geplaatst op 26 april 2013 11:23 |
|
|
(redactie)
Totaal berichten: 849
|
Rudolf Abraham (Rud) Hueting werd in augustus 1941 gearresteerd vanwege zijn contact met leden van de Mekel-groep. Bijna alle leden van deze verzetsgroep werden in juli 1941 gearresteerd. Een aantal contactpersonen, waaronder Rud Hueting, werd in de daarop volgende weken gearresteerd. Dit klinkt niet bepaald als een gerichte actie tegen Hueting, tenzij het aannemelijk te maken valt dat de hele groep moest worden opgeofferd om "de werkelijkheid van de Grebbeberg" te verhullen. Lijkt mij erg onwaarschijnlijk. Dan moeten er echt meer aanwijzingen zijn die hierop duiden?!
Idem voor Chotzen. Deze man was actief in het verzet en werd uiteindelijk opgepakt. Het Oranjehotel was alles behalve een hotel, vermoedelijk is hij daar bezweken (of wellicht zelf een einde aan zijn leven gemaakt om andere vrije verzetslieden te beschermen). » Deze reactie is geplaatst op 26 april 2013 16:13 |
|
|
|
Ter additie:
Zoals je stelt werd op vrijdag 15 augustus 1941 werd Rudolph Abraham Hueting, welke ambtenaar was bij het Algemeen Informatiebureau van het Hoofdregelingsbureau te Korte Voorhout te ‘s-Gravenhage door de duitse bezetter gearresteerd. Aangaande het feit dat hij deel zou hebben uitgemaakt van de verzetsgroep “Ordedienst”, waarvan Jonkheer Pieter Jacob Six in 1942 de leiding had, welke géén verzetsleider, maar eenvoudig een gehoorzame uitvoerder van Koningin Wilhelmina’s orders, was. De Ordedienst zou na de oorlog versterkt worden door het Militaire Gezag.
J. Holten, drukker van de verzetskrant Trouw in de oorlog en destijds lid van de knokploegen, WIJST EROP DAT DE ORDEDIENST (OD) BESLIST GEEN VERZETSGROEP WAS, MAAR MEER EEN DIENST DIE EROPUIT WAS OM NA HET VERTREK VAN DE DUITSERS DE MACHT OVER TE NEMEN, “ZO HEEFT HET OD ZICH OOK GEDRAGEN, VOOR HET VERZET IS ZIJ NIET VAN BETEKENIS GEWEEST”, zegt Holten.
[Bron: Artikel in Trouw – 19 november 1998: “Beroering boek over Ordedienst/Historicus Schulte nuanceert 'mythe' van martelende Duitse bezetter.”]
Tijdens het beruchte Englandspiel, waarbij opmerkelijk zeer veel Engelandvaarders in duitse handen vielen was er contact tussen chef-staf OD en weduwe Landzaat –van Nieuwenhuizen. (Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 9 – Londen (2e band) – p,1035].
Op donderdag 7 en vrijdag 8 augustus 1941 waren reeds Ltz. I KMR b.d. Goris “Goos”Mante (inspecteur Scheepvaart te ’s-Gravenhage), Joseph Dionisius Gerard Thijssen en Isaac Helenus (Ies) Bolman (Kapitein 5e Regiment Infanterie) voor “hetzelfde vergrijp”, namelijk lid te zijn van de Ordedienst, door de duitse bezetter gearresteerd. Net als Rud Hueting hebben deze de oorlog niet overleefd.
Aangaande Rudolf Abraham Hueting is voorafaangaande zijn arrestatie van vrijdag 15 augustus 1941 het zeer opmerkelijke feit te melden dat deze, in zijn hoedanigheid als zijnde ambtenaar van het Algemeen Informatiebureau van het Hoofdregelingsbureau , in de periode december 1940 tot half juni 1941 een diepgaand onderzoek had ingesteld na de aanhoudende druk en aanhoudende schriftelijke vragen van familieleden die werden gesteld o.a. inzake een 2-tal vermiste Nederlandsche militairen behorende bij het Sluiswachtdetachement (het Inundatiepersoneel) bij de Grebbeberg en de te aardebestellingen op het Grebbekerkhof door het Nederlandse Rode Kruis
Op woensdag 18 juni 1941 verscheen zijn 12 pagina’s tellende rapport met 14 bijlagen aangaande dit 7 maanden durende onderzoek. Vreemd genoeg zijn de 14 bijlagen, welke essentieel zijn bij dit rapport Hueting niet meer aanwezig. Zoals gezegd wordt Abraham Rudolf Hueting, onderwijzer van beroep, een maand later opgepakt en nadien in gevangenschap gestorven.
Tijdens het beruchte Englandspiel, waarbij opmerkelijk zeer veel Engelandvaarders in duitse handen vielen was er contact tussen chef-staf OD en weduwe Landzaat –van Nieuwenhuizen. (Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 9 – Londen (2e band) – p,1035]. » Deze reactie is geplaatst op 27 april 2013 03:12 |
|
|
|
Jack,
De Ordedienst was subversief en illegaal en dus alleen al in die zin - ook volgens het Landoorlogsrecht (LOR) - een verzetsorganisatie.
Bovendien is de OD moeiteloos overgegaan in het landelijk verzet. Daarnaast heeft deze formatie een enorm offer gebracht in de vroegste fase. In de zomer van 1941 werd vrijwel het gehele kader van de OD - bestaande uit oud-militairen - opgerold. Eén der prominente slachtoffers was de ons aller wel bekende kapitein Boers (cmdt fort Kornwerderzand). Met 70 anderen werd hij in Sachsenhausen geëxecuteerd. Zij worden ook wel als slachtoffer gezien van "het eerste OD proces". De Duitsers zagen hen dus kennelijk wel als verzet.
Dat dit allemaal volstrekt niets met de Grebbeberg te maken had, is voor iedere weldenkende onder ons een gegeven. Je ziet weer eens spoken, Jack. Het storende is dat dit iedere keer de conclusie moet zijn bij door jou aangedragen zaken. Ze lijken in eerste instantie interessant of puur op interesse gebaseerd, maar draaien telkens uit op de meest wilde speculaties over complotten en andere doemscenario's. Doe dat lekker op een eigen website zou ik zeggen. Trek je vast nog wel wat verkeer ook. Hier wordt serieus met de materie omgegaan.
Hütings onderzoek naar de vermisten bij de sluiswacht was in die dagen helemaal niets bijzonder. Er waren in 1941 nog vele tientallen vermisten en niet slechts een paar, zoals nu het geval is. Ik begrijp en weet dat de nabestaanden van de sluiswacht vermisten ook in de hoek zitten dat wordt gedracht aan achterdocht en samenzweringen, maar daar hebben wij nog nooit enige aanwijzing voor gezien en hun argumenten zijn net zo wild als die van jou.
Dat er wellicht hier of daar een gegeven verloren is gegaan, zij maar zo. Ik verzet me echter tegen de wilde speculatie van jou en een enkele andere, die maar overal de complotten voorbij zien vliegen, vaak zonder dwars te worden gezeten door al te veel inzicht. Ik zou zeggen, neem een abonnement op Tomas Ross zijn boeken, maar houd ons verlost van deze kolderieke verzinselen! » Deze reactie is geplaatst op 27 april 2013 14:55 |
|
|
|
"Met de redenatietrant die u meent te moeten hanteren, ervaar ik uw tendentieuze beschuldiging als een deugd."
Wees gegroet. » Deze reactie is geplaatst op 27 april 2013 23:32 |
|
|
|
Ja Jack, doe vooral alsof de rest van de wereld gek is. Begin eens met origineel zijn, in plaats van je berichten plakselkranten van andermans teksten te laten zijn. Houd daarna gewoon de realiteit en de logica in beeld. Is er dan nog iets slecht verklaarbaar, probeer het dan eens op een gewone wijze te verklaren. Niet aan de ene kant een citaat van een persoon dat "in je straatje is" heilig verklaren, en drie ontkrachtende verklaringen als verzonden of bewerkt. Zo werkt het niet. Evenwichtigheid is in veel zaken een deugd, zeker in historisch onderzoek.
Ik vind je laatste (ook nog eens geleende) woorden ronduit ongepast, zeker voor iemand met wie hier ontzettend veel geduld is betracht en die telkens op normale vragen uitstekend bediend wordt. » Deze reactie is geplaatst op 28 april 2013 11:09 |
|
|
|
Geachte webredactie,
Aangaande de kwestie/discussie betrouwbaarheid c.q. waarheidsgehalte van de primaire, secundaire en tertiaire bronnen inzake de vaderlandse krijgsgeschiedenis, wil ik bij deze wederom gaarne een significant voorbeeld aanreiken waarbij ik het waarheidsgehalte van het artikel: “Hoe majoor W.P. Landzaat, commandant van I-8RI, op 13 mei 1940 op den Grebbeberg sneuvelde” door Luitenant-Kolonel v.d. Generale Staf V.E.Nierstrasz wederom net als in mijn eerdere reacties (zie hiervoor 20 april 2013, 18: 41 uur en 23 april 2013, 13:17 uur ernstig in twijfel trek.
Dit terwijl luitenant-kolonel V.E. Nierstrasz van de Generale Staf , vlak na de Nederlandse capitulatie van deze zelfde Generale Staf de integere opdracht heeft verkregen om de OFFICIËLE GESCHIEDSSCHRIJVING VAN DE OORLOGSHANDELINGEN IN DE MEIDAGEN VAN 1940 TER HAND TE NEMEN.
Het voorbeeld welke ik bij hierbij wil aanreiken heeft betrekking op de KELDER MET BIJBEHORENDE KELDERTRAPPEN VAN HET PAVILJOENTJE, welke blijkens de bijgevoegde schets en kaart bij het artikel “Hoe majoor W.P. Landzaat, commandant van I-8RI, op 13 mei 1940 op den Grebbeberg sneuvelde” van “Neêrlands” geschiedschrijver V.E. Nierstrasz in de Militaire Spectator van september, oktober en november 1940 zeer evident aanwezig bleek te zijn onder het paviljoentje alwaar Majoor Landzaat sneuvelde en menig persoon blijkens gedane verklaringen door de kelderruimte zouden zijn gevlucht.
Echter blijkens de uitgegeven bouwvergunningen van d.d. 21 april 1932 en 12 maart 1935 heeft “onder het hoefijzervormig gebouw van aanvrager G.A. van Veenendaal“ en in mijn bezit zijnde bouwtekening (1:1000) van maart 1932 van architect A.A. van Ommen nooit een kelder onder het paviljoentje gelegen. Tevens de schetsen behorende bij de verklaringen van dpl.Th.M.Chotzen d.d. 9 juli 1940 en 18 december 1940 van Reserve-kapitein T.Dales , vermelden eveneens geen keldertrap.
Derhalve lijken mijn inziens de hieronder onderstaande verklaringen niet op waarheid te berusten. Ik citeer een aantal welke ik heb gegenereerd uit de verslagen aangaande de strijd in het Paviljoentje op d.d. 13 mei 1940, van personen die aldaar aanwezig plachten te zijn en enkelen zelfs hebben verklaard voor Commissie Militaire Onderscheidingen d.d. 13 Februari 1947.
IN DEN KELDER VERBORGEN / DE KELDERTRAP
“Ik geloof voor mijzelf, dat Dekker, nadat hij uit het Paviljoen is gegaan daar in het geheel niet meer is teruggekeerd. Ook daarom meen ik dat te mogen aannemen omdat ik zelf, nadat het Paviljoen ineengestort was, mij nog enkele uren IN DEN KELDER VERBORGEN heb gehouden. Ik hoorde toen wel regelmatig Duitschers voorbij tirailleeren en toen ik nog eens boven kwam en aan DE KELDERTRAP luisterde, waarvan de deur nog half open stond, heb ik in het Paviljoen zelf niets hoegenaamd meer gehoord.”
[Bron: Schrijven van reserve-kapitein T. Dales, d.d. 22 december 1940]
DE KELDER IN / VANUIT DE KELDER / IN DE KELDER SPRAK DE MAJOOR
“Er bevonden zich toen ook al Duitschers tusschen deze terreinen op de Heimersteinse Laan etc. Kort daarop wordt met zwaar geschut vermoedelijk 6 veld beneden in het paviljoen geschoten, alles daverde, het plafond golfde onder onze voeten. De Majoor riep: Mannen naar beneden, we kunnen het niet houden. Om gedrang te voorkomen wachtten wij nog even, toen een 2e schot en wij DE KELDER IN. VANUIT DE KELDER de schuilgang in en daar in een schuilplaats waarin we ons met 13 man hebben overgegeven. IN DE KELDER SPRAK DE MAJOOR: dat we meer gedaan hadden als onze plicht, bedankte ons en zeide, zie dat je het red. Daar ik een van de laatste DE KELDER uitging, er was nog een Luitenant of Kapitein in ook, dacht ik niet anders of de Majoor volgde, naderhand veronderstelde wij dat hij naar de cp. was gegaan en dat daar de Duitschers waren, wisten wij die boven hadden gezeten. Nu ik naderhand hoor is de Majoor voor in het paviljoen gesneuveld dus schijnt hij weer naar boven te zijn gegaan. Gevangen genomen 2.00 à half drie. “
IN DE KELDER GEDOKEN
“Op een gegeven moment zijn zij met zwaar geschut begonnen, en wij wisten niet waar het stond. Wij moesten naar beneden. Ik weet niet of de Majoor ons heeft geroepen. De Majoor zei, dat wij ons best hadden gedaan, en meer dan onze plicht. Na nog even doorgevuurd te hebben, zijn wij ook IN DE KELDER GEDOKEN en meteen doorgegaan via de loopgraaf naar het onderkomen van I-8 R.I. Het Paviljoen was daarna heel gauw weg.”
[Bron: Verklaring van den dpl. soldaat W.J.M. Delgeijer van Staf-I-8 R.I. (Verbindingsafdeeling),
afgelegd in de vergadering der Commissie Militaire Onderscheidingen d.d. 13 Februari 1947.]
DE KELDER IN, WAAR OOK REEDS DE MAJOOR WAS / DE KELDER UITGEGAAN
“Maar al spoedig had de vijand gezien, waar al die schoten vandaan kwamen. Daar ze ons niet met de mitrailleur er uit konden krijgen, begon het geschut te schieten. Daar was 't paviljoen niet tegen bestand en het vloog in brand. Toen zijn wij maar naar onder gevlucht DE KELDER IN, waar ook reeds de Majoor aanwezig was. Ga maar vluchten, de patronen zijn bijna op, verdedigen kunnen wij ons niet meer en bedankt voor jullie moedig gedrag, sprak de Majoor tot ons. Toen zijn wij met een groepje soldaten DE KELDER UITGEGAAN en door de verbindings-loopgraaf naar het hotel van Oord gevlucht, waar eerst het Bataljonsbureau gevestigd was, maar later met den oorlog naar achteren gegaan is. Bij het Hotel hebben wij ons overgegeven, vluchten konden wij niet meer daar wij heelemaal ingesloten waren.”
[Bron: Schrijven van dienstplichtig soldaat J. van Hall d.d. 13 november 1940]
TOTDAT DE MEESTE MENSCHEN DEN KELDER DOOR WAREN
“Wij hadden boven geen leiding. Wij hebben met zijn vijven alles zelf gedaan. Het parool was zooveel mogelijk Duitschers dood te schieten. Majoor Landzaat is nog een moment boven geweest. Hij zei echter: "Ik zie, dat jullie geen hulp noodig hebben; ik ga maar weer naar beneden". Wij hebben boven geen gewonden gehad.
Op een gegeven moment kwam Delgeijer boven. Hij zei tegen ons, dat hij ons namens Majoor Landzaat moest mededeelen, dat wij meer dan onze plicht gedaan hadden en dat wij bedankt werden. Wij besloten weg te gaan. Het Paviljoen stond te wankelen van de ontploffingen. Wij hebben nog even het vuur onderhouden, TOTDAT DEN MEESTE MENSCHEN DEN KELDER DOOR WAREN, anders zou dat een opstopping gegeven hebben. Ik ben als laatste met Delgeijer weggegaan. Majoor Landzaat was beneden.”
[Bron: Verklaring van den dienstplichtig soldaat C.P.M. Bless, Staf-I-8 R.I., afgelegd in de
vergadering der Commissie Militaire Onderscheidingen d.d. 13 Februari 1947.]
Indien de verklaringen met de kelderruimte wel op waarheid zouden berusten, hetgeen ik zeer betwijfel op grond van de diversiteit van de verklaringen, dan is derhalve het Paviljoentje niet het aangewezen gebouw alwaar, blijkens voetnoot nr. 1 - p.214 – Grebbelinie 1940 / E.H. Brongers, Mevr. Landzaat-van de Nieuwenhuizen, na de mei-oorlog, de verkoolde resten van haar echtgenote, majoor Willem Pieter Landzaat onder het puin zou hebben gevonden.
Voetnoot 1 . p. 214 – Grebbelinie 1940– “Een tragische bijzonderheid is dat de verkoolde resten van majoor Landzaat na de mei-oorlog door zijn echtgenote onder het puin van paviljoen zijn gevonden”.
“Mijn vader had in de laatste oorlogsdagen zijn commandopost in “het Paviljoen”, een uitspanning met stenen onderbouw met hout erboven, gelegen naast de toenmalige ingang van Ouwehands Dierenpark. Daar is hij op 13 mei 1940 gesneuveld. Wij woonden toen in Scheveningen. Mijn moeder is op 17 mei vanuit Den Haag naar de Grebbeberg gereisd. Zij wist waar zij moest zoeken, en zij heeft mijn vader daar ook gevonden aan de oostzijde van het in elkaar geschoten Paviljoen. Zij heeft van de gemeente het stukje grond waar het Paviljoen op had gestaan gekocht om daar zelf te gaan wonen. In 1942 is daar een huisje gebouwd naar en ontwerp van architect J.B. van de Haar. Zij heeft daar van 1942 tot 1965 gewoond”.
[Bron: Herinneringen aan mijn vader Willem Pieter Landzaat … / door W.G. Landzaat verteld aan H.P. Deys in Oud Rhenen, 24e jaargang, nr. 15- no.2 pagina 5]
1. Bouwvergunning werd op 2 december 1941 te Rhenen uitgegeven. Naar aanleiding van een bouwtekening van d.d. 30 augustus 1941 van J.B. van de Haar te Amersfoort.
2. W.G. Landzaat - – Op 31 oktober 1967 – Den Haag – Bij Koninklijk Besluit is met ingang van 6 november aan kapitein-luitenant ter zeer H.E. Rambonnet eervol ontslag verleend als adjudant van prins Bernhard. Als zijn opvolger is benoemd kapitein-luitenant ter zee W.G. Landzaat, die derhalve met ingang van 6 november 1967 als adjudant van de Prins in dienst treedt. - Bron: Nieuwe Leidsche Courant ]
Vreemd gegeven blijft tevens ook de aangifte van overlijden van Willem Pieter Landzaat bij de gemeente Rhenen, d.d. 11 juli 1940, gedaan door reserve-kapitein Teunis Dales (overleden 1 april 1942), welke blijkens zijn naderhand gedane verklaringen niet eens heeft gezien waar en wanneer Majoor Landzaat zou zijn gesneuveld, aangezien hij in de kelder zat. Kapitein Teunis Dales - DE KAPITEIN VAN DE DRIE HOERA’S.
Aangezien blijkens de herinneringen van Willem Gerard Landzaat aan zijn vader Majoor Willem Pieter Landzaat, zou Mevr. Landzaat- van den Nieuwenhuizen na haar gedane vondst van d.d.17 mei 1940, de enige en geschikte persoon moeten zijn welke een verklaring van overlijden zou hebben moeten afgeven betreffende het overlijden van haar echtgenoot bij de burgerlijke stand van de gemeente Rhenen.
De vragen welke hierbij rijzen zijn:
Waarom heeft men na de vondst op 17 mei 1940 haast twee maanden gewacht met aangifte van overlijden ?
En waarom werd dit gedaan door Teunis Dales ?
Hopende op een plaatsing, van dit additioneel bericht, verblijf ik met een waarderende groet naar de webredactie toe,
Vr.gr. Jack Huntjens. » Deze reactie is geplaatst op 11 mei 2013 02:09 |
|
|
|
Als kleindochter van Dr. Th. M. Chotzen wil ik toch even iets kwijt.
Uit briefwisselingen met de weduwe van Majoor Landzaat kan worden opgemaakt dat mijn grootvader grote bewondering had voor de manier waarop door hem leiding werd gegeven en voor zijn optreden op de Grebbeberg.
Mijn grootvader was van volledig Joods afkomst maar heeft zich laten dopen en voelde zich Katholiek.Hij is na krijgsgevangenschap vrij gekomen en inderdaad in Januari 1945 samen met mijn moeder opgepakt voor verzetshandelingen "groep Hein ". Mijn grootvader is waarschijnlijk op 27 februari overleden in het Oranjehotel. Zijn begraafplaats is tot nu toe nog steeds niet bekend. » Deze reactie is geplaatst op 13 mei 2013 15:54 |
|
|
|
Dank u voor deze informatie. Dhr Chotzen was dus van Joodse bloedde, maar niet praktiserend. Ook dat betekende in eerste instantie nog een ontsnapping aan de eerste registraties, als ik het wel heb.
Maakt u zich overigens, wat de kwaliteiten van de majoor Landzaat betreft, geen zorgen. De heer Huntjens vertolkt een unieke mening en bepaald geen 'main stream' gedachte over de ook door uw grootvader bewonderde Landzaat. Er is een piepklein groepje mensen dat meent dat de majoor Landzaat tot een gekunstelde cultheld van defensie werd gemaakt en er met zijn nagedachtenis flink zou zijn gemanipuleerd. Dit zou bovendien ten koste zijn gegaan van een paar anderen individuen, die overigens niets met de daden van de majoor van doen hadden, maar bij de sluiswacht zaten.
Het is een wilde theorie zonder enige behoorlijke aanleiding, waarbij ten bate van de vermeend geschonden rechten van een enkeling, de majoor Landzaat in een kwaad daglicht zou moeten worden gezet. De heer Huntjens behoort tot deze kleine ridderorde der spokenjagers. Het is helaas niet anders. » Deze reactie is geplaatst op 13 mei 2013 17:54 |
|
|
|
Met zeer veel interesse heb ik deze gehele discussie gevolgd.
Aangaande de laatste reactie van dhr.Huntjens, wil ik toch hierop reageren.
Als er in dat paviljoentje geen kelder en keldertrap aanwezig zouden zijn geweest.Dan zijn toch al deze gedane verklaringen aangaande de vluchtroute en wat er zich zoal verder heeft afgespeeld .Niet op waarheid berustend toch?
Mvg. Arno » Deze reactie is geplaatst op 13 mei 2013 22:56 |
|
|
|
@Arno.
De kans dat er geen kelder in het paviljoen was, is zo goed als nihil. Een kelder was in die dagen als een koelkast. Een horeca gelegenheid zonder kelder was eigenlijk ondenkbaar. Het paviljoen was als zodanig in gebruik.
Daarnaast zie ik geen enkele aanleiding waarom een half regiment in allerlei soorten en gedaanten een kelder in een paviljoen zou moeten verzinnen. Met welk doel?
Meneer Huntjens ziet spoken. En ik heb geen zin een ghostbuster te blijven. » Deze reactie is geplaatst op 14 mei 2013 10:54 |
|
|
(redactie)
Totaal berichten: 849
|
Voor zover ik weet zat er wel degelijk een kelder onder het Paviljoentje en was hier tijdens de oorlogsdagen de telefooncentrale van Staf-I-8 R.I. gevestigd. Voor de zekerheid heb ik de vraag voorgelegd aan de zoon van de toenmalige eigenaresse.
Wat betreft de periode van 2 maanden tussen vondst lichaam op 17 mei en datum aangifte van overlijden bij Gemeente Rhenen: dat zal het gevolg zijn geweest van de procedures die hieromtrent zijn vastgelegd. Volgens mij is het zo dat je niet zomaar iemand als overleden kan melden bij de gemeente. Daarvoor is het noodzakelijk dat er een graf is. DE reden waarom nabestaanden van de In Memoriam-graven op de Greb (Van Hal, De Man en V/d Wal) jarenlang hebben moeten strijden om hun recht op weduwepensioen (want zonder overlijdensakte geen pensioen). Over dat graf van Landzaat was enige onduidelijkheid, Landzaat heeft zelfs enige tijd 2 grafstenen op de begraafplaats gehad en ik kan me zo voorstellen dat dit daarom administratief (bij Rode Kruis) niet zo 1-2-3 afgehandeld was.
Waarom Dales deze aangifte heeft verzorgd kan ik niet zeggen, maar misschien was hij vanuit zijn rol als kapitein en betrokkenheid bij strijd Paviljoen de persoon die als vertegenwoordiger van mevr. Landzaat optrad. Zij woonde immers toen nog niet op de Greb, maar, als ik me niet vergis, ergens bij Amsterdam (daar ik hun zoon althans geboren). Dales (vertegenwoordiger in bouwmaterialen) woonde in Arnhem en is in de maanden na de meioorlog vele malen gehoord in deze zaak. Niet ondenkbaar dat hij in dat kader geregeld in Rhenen kwam, of vanwege zijn werk in het kader van de wederopbouw van Rhenen.
Maar nu een andere vraag van mijn kant: in hoeverre zou er spraakverwarring kunnen zijn (of beter: misinterpretatie) over de schuilkelder van dhr. Ouwehand en de genoemde kelder (aannemelijk in het Paviljoen)? Wellicht wordt met kelder (in Paviljoen) de schuilkelder bedoeld. Die lag daar weliswaar in de buurt, maar zeker niet IN het Paviljoen. Zie o.a. deze foto's:
http://www.grebbeberg.nl/index.php?page=photo&pid=1411
http://www.grebbeberg.nl/index.php?page=photo&pid=1412
Ik meen op de achtergrond het magazijn van Ouwehand te herkennen (waar ook een groep Ned. militairen zat tijdens de strijd rondom het Paviljoen). Dat magazijn lag langs de Heimersteinselaan. Zuid daarvan zou dus ergens het Paviljoen moeten hebben gestaan. » Deze reactie is geplaatst op 14 mei 2013 11:16 |
|
|
|
Enige spraakverwarring is mogelijk, maar niet in de latere fase van de strijd. Toen was het echt niet meer mogelijk van de schuilkelder van Ouwehand naar het paviljoen te verplaatsen. De Duitsers hadden het complex toen omsingeld en er was geen naderingsloopgraaf naar de schuilkelder.
Er is na de strijd direct al in de zomer van 1940 door de GS uitgebreid gepuzzeld met wie waar zat. Men is vermoedelijk uitgebreid op locatie wezen kijken. Dat impliceert wel dat men dat ook niet direct helder voor ogen had.
Het gehele complex behoorde tot "de CP van I-8.RI", want het was commandopost plus bataljonsstaf, inclusief een munitieopslag. Kelders waren er ook alom, zodat ook daarover spraakverwarring ontstond. Daarbij werd het complex vaak als "de CP van Landzaat" aangeduid, terwijl het paviljoentje daar maar een deel van vormde. Pas in de middag van 13 mei ontstaat dan die vernauwing, omdat dan de mensen door de Duitse uitbraak richting spoor worden gefixeerd. Opeens luisteren locaties dan nauw en wordt de CP van Landzaat in feite het Paviljoen.
Ik twijfel echter totaal niet aan het gegeven of er een kelder was in het paviljoentje. Het was in de jaren dertig gebouwd, dus wat het 95% zeker van een koelkelder voorzien. Zeker een horeca gelegenheid. Bovendien weten we uit verslagen en inventarissen dat de verbindingsdienst van I-8.RI in de kelder was ondergebracht. Er wordt door diverse lieden gesproken over de gang met een doorgang rechtdoor, een trap naar boven en een trap naar beneden. » Deze reactie is geplaatst op 14 mei 2013 11:48 |
|
|
(redactie)
Totaal berichten: 2.294
|
» Deze reactie is geplaatst op 14 mei 2013 12:52 |
|
|
|
Blijft natuurlijk wel merkwaardig dat ingevolge de eerder in deze topic vermelde brondocumenten -een 'bouwvergunning' en nota bene een 'bouwtekening'- er geen kelderruimte in het paviljoen zou hebben bestaan.
In dat geval zou het evenwel wel mogelijk zijn dat de genoemde kelder na 1932 (het jaar van de 'bouwtekening') alsnog in het paviljoen is ingebouwd.
Getuigenverklaringen zonder meer zijn m.i. per definitie niet het einde van alle tegenspraak.
Interessante discussie overigens. » Deze reactie is geplaatst op 14 mei 2013 18:43 |
|
|
|
DE VRAAG VAN DE KELDER EN HET TIJDSTIP VAN OVERLIJDEN VAN MAJOOR LANDZAAT.
Vragen stellen is ook antwoorden geven, aldus dhr. Groenman.Dus bij deze.
Blijkens de bouwtekening d.d. Rhenen maart 1932 van architect A.A. van Ommen welke in mijn bezit is, is zeer duidelijk geen kelder c.q. koelkelder, dus ook geen keldertrap aanwezig.
N.a.v. de bouwtekening van architect van A.A.van Ommen welke afkomstig was uit Rhenen werd op 21 april 1932 een bouwvergunning uitgeschreven.
Jaar: 1932 Nummer aanvraag: 9 Datum vergunning: 21/04/1932
Monumenten Inventarisatie Rhenen: RHN
Afbeelding in Achter Berg en Rijn (ABR):
Project: bouwen paviljoen
Aanvrager: Veenendaal, G.A. van
Architect: Ommen, A.A. van
(Tekenaar)
Kadaster: E 1403 ged.
Adres (en evt. huidig huisnummer): Grebbeweg
Verouderd adres: Wijk: B Nr. 42
Bijzonderheden: Blauwdruk. Hoefijzervormig gebouw aan de zuidzijde van de Grebbeweg, ongeveer voorbij het laatste woonhuis (V.d. . Berg). In het hoefijzergedeelte ca. 14 ramen, in de bocht een dubbele deur. Op het platte dak een verhoging, aan de achterzijde (zuidzijde) een aanbouw met licht omlaag verlopend lessenaarsdak, t.b.v. buffet. Er bestaat een goede prentbriefkaart van.
Aangaande het creëren van een kelder onder een bestaand bouwwerk is volgens de huidige regelseen omgevingsvergunning (voorheen bouwvergunning) verplicht.
Op de webpagina - http://www.vergunningsvrijbouwen.com/ staat bijvoorbeeld het volgende vermeld aangaande het bouwen van kelders onder bestaande gebouwen. Ik citeer:
“Het bouwen van een kelder is omgevingsvergunningsplichtig. Daarbij maakt het niet uit of deze kelder al dan niet onder een bouwwerk wordt gebouwd. Een kelder wordt niet genoemd in bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Op het moment dat een bouwwerk niet in bijlage II bij het Bor wordt genoemd, is dat bouwwerk altijd vergunningsplichtig.Indien u een kelder wilt bouwen onder een vergunningsvrije aanbouw of onder een vergunningsvrij bijgebouw, dan heeft u ook een omgevingsvergunning nodig. Door het realiseren van de kelder wordt de aanbouw of het bijgebouw niet meer op, maar deels in de grond gerealiseerd, waardoor niet meer aan de voorwaarden voor de bouw van een vergunningsvrij bijbehorend bouwwerk wordt voldaan: er is geen sprake meer van een op de grond staand bouwwerk. U heeft dan voor het geheel omgevingsvergunning nodig!”
Uitgaande dat de huidige regels ook in de jaren dertig van de 20e eeuw hebben gegolden voor kelderbouw onder een bestaand gebouw , dan zou voor het creëren van een kelder onder het Paviljoentje eveneens een bouwvergunning zijn worden aangevraagd door de aanvrager G.A. van Veenendaal. Blijkens de verleende bouwvergunning van 12 maart 1935 is hierbij expliciet geen sprake van de bouw van een kelder onder het paviljoen van aanvrager G. van Veenendaal.
Jaar: 1935 Nummer aanvraag: 9 Datum vergunning: 12/03/1935
Monumenten Inventarisatie Rhenen: RHN
Afbeelding in Achter Berg en Rijn (ABR):
Project: bouwen woonhuis en verplaatsen paviljoen
Aanvrager: Veenendaal, G. van
Architect: Ommen, A.A. van
(Tekenaar)
Kadaster: E 1680
Adres (en evt. huidig huisnummer): Grebbeweg
Verouderd adres: Wijk: Nr. 107
Bijzonderheden: Toelichting (f 3500), blauwdruk: onduidelijk wat er verplaatst wordt. Tegen het bestaande hoefijzervormige paviljoen wordt een rechthoekig woonhuis gebouwd: hoog zadeldak met in de topgevel midden dubbel raam met li en re een raam, geheel boven verticaal raam, Midden in de nok schoorsteen, li en re lange schoorsteen, in westgevel een dakkapel met puntdak.
Aangaande een antwoord op de vraag waar de kelder eventueel zou hebben gelegen, attendeer ik de aandacht op de primair/secundaire bron “Situatieschets van 1e Luitenant P.v.d. Boom, Commandant 1e Sectie 2-III-8RI uit 1940. Zie hiervoor “ Het verslag van reserve-eerste luitenant P.v.d. Boom (Lijsterbeslaan 117 te Doetinchem) van d.d. 9 december 1940 als zijnde een antwoord op het verzoek d.d. 6 december 1940 van de luitenant-kolonel van den Generalen Staf V.E. Nierstrasz namens het Hoofdregelingsbureau Regeeringsbureau Landmacht Afdeeling I.C. nr. 1114. (Willem Lodewijklaan 1 te ’s-Gravenhage) – Afdeeling Krijsgeschiedenis.
Op deze situatieschets welke door 3 verschillende personen (=3 verschillende handschriften) is ingetekend wordt duidelijk in een cursief handschrift, midden onderaan van de situatieschets, [=noordelijk van de Heimersteinsche Laan] aangaande het woonhuis westelijk naast het magazijn van Ouwehands Dierenpark vermeldt:
WOONHUIS WAARIN KELDER DIE DOOR MAJ. L. ALS CP IS GEBRUIKT
AUTHENTICITEIT SITUATIESCHETS 1E LUITENANT P.V.D. BOOM
De situatieschets van 1e luitenant P. v.d. Boom, Commandant 1e Sectie 2-III-8RI uit 1940 bevat in het kader van de authenticiteit een drietal stempels.
(Stempel 1vermeldt:)
Nederlandsch Weermachtsarchief Pak 2 – Onderdeel IV Div (8RI)
(Stempel 2 vermeldt:)
Krijgsgeschiedenis Groep IV-2 – Pak 2 No. 38
(Stempel 3 vermeldt:)
Hoofd v/h Hoofregelingbureau
Aangaande stempel 3 kan vermeld worden dat met Het Hoofd v/h Hoofdregelingsbureau – de chef van het Hoofdregelingsbureau van het Departement van Defensie, generaal-majoor Nicolaas Theodoor Carstens ( 4-1-1886 Groningen – 4 april 1945 Neu-Brandenburg) wordt bedoeld, welke van
21 maart 1940 t/m 15 mei 1940 Commandant van het 1e Legerkorps was.
Van juli 1940 tot 1941 Hoofd Hoofdregelingsbureau der voormalige Nederlandse Weermacht
Van 1941 tot mei 1942 Hoofd Krijgsgeschiedkundig Instituut
Van 2 juli 1942 tot 2 april 1945 in krijgsgevangenschap (overleden)
Additioneel bericht:
WAS HET TIJDSTIP VAN OVERLIJDEN VAN MAJOOR LANDZAAT VOOR 8.00 UUR ’S MORGENS D.D. 13 MEI 1940 ?
Tevens aangaande het tijdstip van overlijden van Majoor W.P. Landzaat verhaalt motorordonnans van luitenant-kolonel Hennink J.C. Kense (Weimarstraat 377 te ’s-Gravenhage), na tijdstip d.d. 28 januari 1941 [=uitnodigingsbrief van Nierstrasz aan Kense] , aan luitenant-kolonel v.d. Generalen Staf V.E. Nierstrasz het volgende.
Ik citeer :
[ 13 mei 1940] “Ik zag niets meer van de Duitschers en ben op goed geluk bij het huis van Ouwehand gekomen.Ik was eerst buiten adem en versuft, maar vond luitenant De Jong en gaf die het bericht.
MEN ZEI TOEN (HET WAS NAAR SCHATTING 6.00 À 7.00 UUR, HEEL ROYAAL GEREKEND 8.00 UUR), DAT MAJOOR LANDZAAT WAS GESNEUVELD.
Er was ook een kapitein, die ik niet kende. De Luitenant De Jong las het bericht en verscheurde het, maar uit de woorden die werden gesproken, begreep ik, dat er in stond, dat alle stellingen zoo sterk mogelijk bezet moesten worden gehouden want dat er versterking op komst was.
Die kapitein zei tegen de aanwezige soldaten: laten we moed houden, want er is versterking op komst; we zullen blijven zitten, zoolang wij kunnen en mocht dit niet lukken, dan zullen wij trachten op den Regimentscommandopost terug te trekken.
Toen die kapitein dit gezegd had, zei een sergeant: we kunnen ons beter overgeven, want het is toch verloren. De kapitein zei toen: Hou je mond dicht; als het noodig is, zal het je wel gevraagd worden; anders zal ik andere maatregelen nemen.
We waren daar met die kapitein, Luitenant De Jong en ongeveer 50 onderofficieren en soldaten. Toen zei ik tegen dien kapitein, dat terugtrekken op den Regimentscommandopost verboden was en dat we daarbij groote kans zouden hebben om in eigen vuur te komen.
Ik vroeg of we daar nu zoo werkeloos moesten blijven zitten, want niemand deed iets; de wapens stonden tegen den muur.
De Luitenant De Jong zei: neen dit is fout, we zullen zien stelling te nemen en ons te verdedigen. Er waren op dat oogenblik geen Duitschers te zien. Er werd in de omgeving wel geschoten, maar uit dit huis niet.
Ik had geen wapens, kreeg een geweer en handgranaten en toen zijn we met z'n drieën naar den zolder in het magazijn gegaan, een sergeant, een andere soldaat en ik. We hebben ons geposteerd om te schieten.
Wij waren op zolder a,
daarbeneden bij b die kapitein, Luitenant De Jong en anderen en
gelijksvloers (c) weet ik niet.
Wij hebben boven gezeten tot den middag (ongeveer 12.00 uur).
De sergeant zei: er zijn 2 mogelijkheden, a. ons overgeven want daar draait het op uit, b ons schuilhouden en op den nacht wachten en dan zien weg te komen naar Holland. Hij wist een loopgraaf, waardoor wij dan zouden kunnen ontkomen.
Wij hebben toen van het hooi op zolder een schuilnis gemaakt, wat een tijd duurde.
Toen kwam er geweldig artillerievuur en wij voelden ons niet veilig. Ik ben toen uit het hooi gekropen en wilde naar beneden. Het artillerievuur hield op. Ik dacht nu komen de stoottroepen en ging weer op den uitkijk staan voor het raampje. Ik zag een Duitscher aankomen. Eerst was hij ver weg, kwam dichter bij, sloeg in een gebouwtje een ruit in en keek naar binnen.
Toen kwam hij het laantje af, op ons toe en toen heb ik op hem geschoten. (Het was mijn eerste schot). Ik had er succes mede. Ik zei toen: 't is beneden zoo stil, ik hoor niets meer. Een verdieping lager vond ik niemand meer; ik riep dit naar boven, ging geheel naar beneden, kijk naar buiten en zie daar uit het huis van Ouwehand de witte vlag uit. Wij daar ook naar toe. Er werd niet geschoten en er was geen vijand te zien. Eerst een half uur of 3/4 uur later zijn de Duitschers gekomen en is de zaak overgegeven.[Bron: Verslag dpl. soldaat J.C. Kense aan Luitenant-Kolonel v.d. Generalen Staf V.E. Nierstrasz]
Vr.gr. Jack Huntjens. » Deze reactie is geplaatst op 15 mei 2013 02:43 |
|
|
|
Ik heb een vraag voor de heer Huntjens.
Zou het eventueel kunnen zijn dat u niet over de definitieve bouwtekening beschikt ?
Anders gezegd, mogelijk heeft de bouwtekening van 1932 niet geleid tot de uiteindelijke constructie van het paviljoen.
In dat geval moet er wel sprake zijn geweest van een andere versie v.d. bouwtekening, waarbij dan wel voorzien was in een kelder(ruimte).
Overigens heb ik begrip voor uw vraagstelling. Indien er sprake is van een officiële bouwtekening waarop deze kelderruimte ontbreekt, roept dat op z'n minst toch wel wat vragen op. » Deze reactie is geplaatst op 16 mei 2013 18:39 |
|
|
|
Geachte redactie,
Tijdens het lezen van de velen verslagen,berichten en reacties aangaande de strijd in het Paviljoentje,twijfel ik een beetje aangaande wat er zich daar werkelijk heeft afgespeeld.
Mijn vraag is dan ook.
Op 2 december 1941 verstrekt de gemeente Rhenen aan de weduwe van majoor Landzaat een bouwvergunning.
Jaar: 1941 Nummer aanvraag: 102 Datum vergunning: 02/12/1941 Monumenten Inventarisatie Rhenen: RHN
Afbeelding in Achter Berg en Rijn (ABR):
Project: bouwen woonhuis (bungalow) met schuurtje
Aanvrager: Landzaat - van den Nieuwenhuizen, mevr. de wed. W.G. (te Scheveningen)
Architect: Haar, J.B. van de (Amersfoort 30/08/1941)
(Tekenaar)
Kadaster: E 1770 1771
Adres (en evt. huidig huisnummer): Grebbeweg
Vindt het nml vreemd dat men op een plek waar voorheen onze Nedelandse soldaten voor hun vaderland hebben gestreden en waarbij doden vielen.
Toch wel vrijkort erna ,een bouwvergunning word verstrekt voor een woning op althans voor mijn begrippen geweide grond. Grond die ook nog eens doordrenkt was van veel bloed.
Een verwijzing naar dmv een plaquette was hier toch eerder op zijn plaats geweest ,toch?
Vind dat de overheid hier zeker nalatig is geweest.
Mvg. Arno
Arno. » Deze reactie is geplaatst op 16 mei 2013 22:24 |
|
|
|
Geachte AKA of wie/wat ( kni1900@live.nl) ook achter dit pseudoniem moge zijn.
Er is duidelijk sprake van een officiële bouwtekening waarop geen kelderruimte / koelruimte en noch een keldertrap is ingetekend.
Het door de architect dhr. A.A. van Ommen geparafeerde plan voor het bouwen van een paviljoen aan den Grebbeweg te Rhenen d.d. maart 1932schaal 1: 100 vermeldt:
- Schets voorgevel
- Schets achterzijgevel
- Schets linkerzijgevel
- Schets achtergevel
- Situatieschets met maten begane grond
- Situatieschets met Balklaagplan
- Doorsnede A-B (2-fundamenten)
AKA stelt: “Overigens heb ik begrip voor uw vraagstelling. Indien er sprake is van een officiële bouwtekening waarop deze kelderruimte ontbreekt, roept dat op z'n minst toch wel wat vragen op.”
Mijn antwoord: Moge een herziende bouwtekening die de aanwezigheid van de kelder/koelkelder/keldertrap wel aangeeft, het tegendeel bewijzen. Een onderzoek in het bouwvergunningenarchief van de gemeente Rhenen zou inzake deze prangende en essentiële vraag uitsluitsel geven. De database van het bouwvergunningenarchief 1908-1943 door dr. H.P. Deys ingebracht, geeft in ieder geval behoudens de bouwvergunning van d.d. 12 maart 1935 (met dezelfde architect – A.A. van Ommen) geen enkele existentie aan van een herziende bouwvergunning van het paviljoen, met kelder en keldertrap.
Een mooie en treffende toevalligheid aangaande MIJN ONTKRACHTING /ONTLUISTERING VAN HET EPOS PAVILJOEN is dat dhr. H.P. Deys (database bouwvergunningenarchief 1908-1943 de één en dezelfde persoon is als de persoon die in 2005 samen met W.G. Landzaat (zoon W.P. Landzaat) co-auteur was van “Herinneringen aan mijn vader Willem Pieter Landzaat, geboren 7 april 1886 gesneuveld 13 mei 1940 in tijdschrift Oud Rhenen, ISSN 1384-3338; jaargang 24 (2005), no.2, p.5-11.
Zoals AKA zijn vragen stelt, zo stel ik ook mijn vragen aangaande het tijdstip van sneuvelen van Majoor W.P. Landzaat ?
Reeds in mijn voorafgaande reactie citeerde ik de verklaring [vermoedelijk februari 1941] van de “primaire bron” dhr. J.C. Kense [motorordonnans van luitenant-kolonel Hennink] aan luitenant-kolonel v.d. Generalen Staf V.E. Nierstrasz, waarin deze zeer duidelijk en expliciet aangeeft dat het overlijden van majoor Landzaat voor 8.00 uur d.d. 13 mei 1940 heeft plaatsgevonden. Een mogelijkheid van 12 mei 1940 van Majoor W.P. Landzaat behoort zodoende ook tot een zeer waarschijnlijke mogelijkheid.
Echter Dr. Lou de Jong, [oorlogskenner vooral bekend geworden door zijn uit 14 delen bestaande standaardwerk Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog over Nederland en Nederlands-Indië in de Tweede Wereldoorlog, als directeur Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie van 1945 tot zijn pensionering in 1979 en met zijn tv-serie De Bezetting van 1960-65.] komt met een tijdstip van overlijden/sneuvelen van Majoor W.P. Landzaat op 13 mei 1940 van na 13.00 uur.
PRIMAIRE BRON DHR. J.C. KENSE VERHAALT:
[ 13 mei 1940]
“Ik zag niets meer van de Duitschers en ben op goed geluk bij het huis van Ouwehand gekomen.Ik was eerst buiten adem en versuft, maar vond luitenant De Jong en gaf die het bericht.
MEN ZEI TOEN (HET WAS NAAR SCHATTING 6.00 À 7.00 UUR, HEEL ROYAAL GEREKEND 8.00 UUR), DAT MAJOOR LANDZAAT WAS GESNEUVELD.
Er was ook een kapitein, die ik niet kende. De Luitenant De Jong las het bericht en verscheurde het, maar uit de woorden die werden gesproken, begreep ik, dat er in stond, dat alle stellingen zoo sterk mogelijk bezet moesten worden gehouden want dat er versterking op komst was.
Die kapitein zei tegen de aanwezige soldaten: laten we moed houden, want er is versterking op komst; we zullen blijven zitten, zoolang wij kunnen en mocht dit niet lukken, dan zullen wij trachten op den Regimentscommandopost terug te trekken.
Toen die kapitein dit gezegd had, zei een sergeant: we kunnen ons beter overgeven, want het is toch verloren. De kapitein zei toen: Hou je mond dicht; als het noodig is, zal het je wel gevraagd worden; anders zal ik andere maatregelen nemen.
We waren daar met die kapitein, Luitenant De Jong en ongeveer 50 onderofficieren en soldaten. Toen zei ik tegen dien kapitein, dat terugtrekken op den Regimentscommandopost verboden was en dat we daarbij groote kans zouden hebben om in eigen vuur te komen.
Ik vroeg of we daar nu zoo werkeloos moesten blijven zitten, want niemand deed iets; de wapens stonden tegen den muur.
De Luitenant De Jong zei: neen dit is fout, we zullen zien stelling te nemen en ons te verdedigen. Er waren op dat oogenblik geen Duitschers te zien. Er werd in de omgeving wel geschoten, maar uit dit huis niet.
Ik had geen wapens, kreeg een geweer en handgranaten en toen zijn we met z'n drieën naar den zolder in het magazijn gegaan, een sergeant, een andere soldaat en ik. We hebben ons geposteerd om te schieten.
Wij waren op zolder a,
daarbeneden bij b die kapitein, Luitenant De Jong en anderen en
gelijksvloers (c) weet ik niet.
Wij hebben boven gezeten tot den middag (ongeveer 12.00 uur).
De sergeant zei: er zijn 2 mogelijkheden, a. ons overgeven want daar draait het op uit, b ons schuilhouden en op den nacht wachten en dan zien weg te komen naar Holland. Hij wist een loopgraaf, waardoor wij dan zouden kunnen ontkomen.
Wij hebben toen van het hooi op zolder een schuilnis gemaakt, wat een tijd duurde.
Toen kwam er geweldig artillerievuur en wij voelden ons niet veilig. Ik ben toen uit het hooi gekropen en wilde naar beneden. Het artillerievuur hield op. Ik dacht nu komen de stoottroepen en ging weer op den uitkijk staan voor het raampje. Ik zag een Duitscher aankomen. Eerst was hij ver weg, kwam dichter bij, sloeg in een gebouwtje een ruit in en keek naar binnen.
Toen kwam hij het laantje af, op ons toe en toen heb ik op hem geschoten. (Het was mijn eerste schot). Ik had er succes mede. Ik zei toen: 't is beneden zoo stil, ik hoor niets meer. Een verdieping lager vond ik niemand meer; ik riep dit naar boven, ging geheel naar beneden, kijk naar buiten en zie daar uit het huis van Ouwehand de witte vlag uit. Wij daar ook naar toe. Er werd niet geschoten en er was geen vijand te zien. Eerst een half uur of 3/4 uur later zijn de Duitschers gekomen en is de zaak overgegeven.
[Bron: Verslag dpl. soldaat J.C. Kense aan Luitenant-Kolonel v.d. Generalen Staf V.E. Nierstrasz]
DR. LOU DE JONG VERHAALT:
[Maandag 13 mei]
“… De toepassing van deze en dergelijke strijdmethoden (wij komen er nog op terug) droeg er toe bij dat de Duitse infanteristen, ondanks verbitterd verzet op menig punt, in de loop van de ochtend. TEGEN ÉÉN UUR OMSINGELDEN ZIJ DE COMMANDOPOST VAN MAJOOR LANDZAAT, COMMANDANT VAN HET 1STE BATALJON VAN 8 RI. De majoor had zich (zie kaart XXIX op pag.233) in het z.g. paviljoen van Ouwehands Dierenpark verschanst: een klein restaurant met dunne muurtjes. Hij had, met enkele officieren en manschappen, slechts de beschikking over één lichte mitrailleur, een paar geweren en pistolen en beperkte hoeveelheid munitie. “Wij gevens ons nooit over”, zei hij keer op keer. De mitrailleur werd op een tafel geplaatst, door de ramen werd gevuurd. De Duitsers brachten een stuk veldgeschut in stelling; zware projectielen troffen het paviljoen dat spoedig begon te kraken. Majoor Landzaat werd gewond. Hij vond tenslotte goed dat zijn medeverdedigers zouden trachten, zich in in de loopgraven bij het paviljoen in veiligheid te brengen. Hij bleef. Het paviljoen werd in puin geschoten. Na de capitulatie werden de verkoolde resten van de majoor door zijn echtgenote onder dat puin gevonden, aan de kant waar de Duitsers aangevallen hadden, buiten het gebouwtje.
[Bron: Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog ; deel 3 – mei ’40/ Dr. L. de Jong, p.308]
[PS. – Het kaartje XXIX op pagina 233 - vermeldt niets van de aanwezigheid van een Paviljoen, alwaar Majoor W.P. Landzaat zou sneuvelen. Daarentegen expliciet wel Viaduct, Timmerfabriek, Hotel Grebbeberg, Commandopost 8RI, Commandopost Ouwehands Dierenpark( 1ste Bataljon ) en Commandopost 2e Baltaljon.
Letterlijk luidt het bijschrfit van kaartje XXiX De verdedigingslijnen op en bij de Grebbeberg]
In de frontlijn en in de stoplijn bevinden zich tal van loopgraven en machinegeweeropstellingen. De rode stippellijn geeft de positie der Duitsers aan tegen het einde – het driehoekige die van het 8ste regiment Infanterie, de twee overige die van het IIde en het Iste baltalon]
AKA stelde 14 mei 2013 om 18:43 uur:
GETUIGENVERKLARINGEN ZONDER MEER ZIJN M.I. PER DEFINITIE NIET HET EINDE VAN ALLE TEGENSPRAAK.
INTERESSANTE DISCUSSIE OVERIGENS.
Mijn vraag:
WAT OF WAARMEE KAN VOLGENS AKA DAN PER DEFINITIE TOT HET EINDE VAN ALLE TEGENSPRAAK IN DEZE DOOR HEM GESTELDE INTERESSANTE DISCUSSIE LEIDEN, WANNEER GETUIGENVERKLARINGEN GEEN ISSUE ZIJN ?
Vr.gr. Jack Huntjens. » Deze reactie is geplaatst op 17 mei 2013 00:39 |
|
|
|
Curieus. Meneer Huntjens desavoueert zonder meer tientallen verslagen, van gewone soldaten tot en met officieren die NIET weergeven wat Huntjens wil horen en die melden dat er een kelder onder het paviljoen zou hebben gezeten. Het enkele gegeven dat de soldaat en ordonnans Kense in zijn verslag zegt TE HEBBEN GEHOORD dat de majoor Landzaat al rond 0700/0800 uur dood zou zijn geweest, dat neemt Huntjens zonder meer voor waar aan. Saillant dat Huntjens de generale staf telkens maar kwalijk neemt zaken te hebben gemanipuleerd of slecht te hebben onderzocht, maar zelf meent zo te werk te mogen gaan. De pot verwijt de ketel is wel het mildste dat dan op mij op komt.
Ik ben er voor dat Huntjens eerst eens verder wat onderzoek gaat doen en met overtuigende zaken komt, in plaats van hier de muur vol te kladderen met onnodig lange en grotendeels zichzelf herhalende citaatjes uit een bouwvergunning of een door Huntjens geadoreerd verslag.
Ik ben namelijk niet van plan om op basis van een of andere bouwvergunning een totale en doorwrochte analyse te kantelen over het integrale gevecht rond de CP van I-8.RI op 13 mei 1940.
Want hoewel het doel van een (kennelijk middels tientallen gemanipuleerde militairen) opgeleukte sage me al in het geheel ontgaat, zie ik in het zoveelste roddel en achterklap constructietje van Huntjens overigens ook geen enkel ander mogelijk feitje naar boven komen, dan dat eventueel de bouwvergunning van het paviljoentje niet zou kloppen. Ik nodig Huntjens uit om Nederland eens door te gaan met wat bouwvergunningen en dat tegen de werkelijke bouw te leggen. Iedere ambtenaar van bouwzaken kan Huntjens dan bij voorbaat reeds ontnuchteren: bouwvergunningen worden regelmatig niet nageleefd, dan wel, wordt er veel illegale bouw gepleegd!
Zullen we nu dit overigens voor bouwkundig geinteresseerden buitengemeen boeiende onderzoek naar bouwvergunningen staken tot dat Huntjens overtuigend bewijs heeft gevonden dat er helemaal geen kelder was? Of dat er in feite helemaal geen paviljoentje was en de restanten in feite een opgebouwd decor waren en meer van dit soort plotveranderingen? » Deze reactie is geplaatst op 17 mei 2013 10:37 |
|
|
|
Aangaande of er nu wel of geen kelder cq gewelf aanwezig zou zijn geweest bljft een open vraag?
Als er al een bouwtekening is afgegeven zonder intekening van een kelder. Kun je er immers vanuit gaan dat deze er dan ook niet was in dat vermeende paviljoentje.
Het is kort te door de bocht gegrepen om dan ook maar de suggestie te wekken dat bouwvergunningen soms niet werden nageleefd, dan wel, illegale bouw werd gepleegd ook in die tijd. En dan maar aan te nemen dat er wel sprake was van het bestaan van een kelder.
Als er al een bouwtekening zou bestaan zonder kelder.
Wie kan dan wel het overtuigend tegenbewijs leveren dat er wel degelijk sprake was van een kelder en dat deze illigaal is gebouwd nadien? De opgemaakte verslagen van soldaten ,officieren etc etc spreken toch enigzins tegen mocht dit inderdaad niet kloppen dan.
Terugkomende op mijn eerdere vraag. Als een vrij nuchter denkend mens ,geeft het mij een raar gevoel dat toevallig de Weduwe Landzaat,na het hele gebeuren daar geschiedt. Notabene een bouwvergunning aanvraagt op die plek in de buurt, en deze ook nog werd verstrekt. » Deze reactie is geplaatst op 17 mei 2013 13:28 |
|
|
(redactie)
Totaal berichten: 849
|
Ik ben de meedenk/zoekrichting inmiddels ook een beetje kwijt. Begrijp al helemaal niet de opmerking 'Een mooie en treffende toevalligheid...' over Henk Deys. Deze man is vanaf 1982 (en feitelijk al daarvoor) de drijvende kracht geweest achter de Historische Vereniging Oud Rhenen. Je zou gerust kunnen stellen dat zo'n beetje ALLES wat met de Rhenense historie te maken heeft door zijn vingers is gegaan. Daarover heeft hij 1001 publicaties geschreven en de nodige boeken, o.a. over Rhenen in de oorlog. In dat kader zo'n beetje iedereen geinterviewd die daar iets interessants over te melden had, dus ook de zoon van de gesneuvelde majoor Landzaat. Overigens was het mijn persoon die indertijd het bouwvergunningenarchief op de website van de HVOR heeft geplaatst ;-)
Ik kan in ieder geval melden dat mijn poging om contact te leggen met de zoon van de dochter van de toenmalige eigenaar is mislukt, het e-mailadres is (na bijna 10 jaar) helaas niet meer in gebruik.
Andere opmerking over de her en der genoemde (onderling afwijkende) tijdstippen: ik geloof niet dat er iemand is die na 3 dagen zonder fatsoenlijke rust en eten en drinken nog precies weet hoe laat en in welke volgorde de zaken zich exact hebben afgespeeld. Het is in die zin dus niet zo vreemd dat de nodige verhalen elkaar tegenspreken. Ik vrees dat het bepalen van het juiste tijdstip daarmee niet meer mogelijk is, slechts een bandbreedte. Lou de Jong heeft inderdaad veel onderzoekswerk verricht, maar zou zijn versie nu niet meteen aanhalen als bewijsmateriaal.
@Arno: de weduwe Landzaat heeft in 1942 een huisje laten bouwen precies op de plek waar het voormalig Paviljoen heeft gestaan. Is het zo raar dat zij de rest van haar leven op die specifieke plek wilde blijven wonen? Het alternatief was immers dat daar (opnieuw) horeca en/of uitbreiding van Ouwehand's Dierenpark was gekomen. Kan me goed voorstellen dat je daar als nabestaande niet direct op zit te wachten, het blijft voor hen immers een soort laatste rustplaats...
Conclusie: ik kan niet anders concluderen dan dat de vraag over het al dan niet aanwezig zijn van een kelder onder het Paviljoen onderdeel uitmaakt van een groter vraagstuk waarvan wij, bezoekers, de insteek niet kennen. Ik wil voorstellen om de discussie hier te onderbreken en/of te beperken totdat duidelijk is wat nu precies het (grotere) doel is. Akkoord? » Deze reactie is geplaatst op 17 mei 2013 16:18 |
|
|
(redactie)
Totaal berichten: 849
|
» Deze reactie is geplaatst op 17 mei 2013 20:48 |
|
|
|
Wat mij persoonlijk boeit is het gegeven dat als gevolg van het -eventuele- (ik zeg het met terughoudendheid) objectieve feit dat er geen kelder aanwezig was, de betrouwbaarheid van de algemeen voor waarachtig gehouden getuigenissen een flinke 'deuk' kan oplopen.
Er zijn in de (recente) geschiedenis verschillende gebeurtenissen geweest waarin getuigenissen en zogenaamde objectieve feiten ernstig met elkaar in conflict zijn gekomen.
In meerdere situaties heeft dit ertoe geleid dat de 'officiële' versie tot "objectieve waarheid" werd verklaard.
Ik noem u zo maar een voorbeeld uit eigen herinnering.
Bij de Bijlmerramp is van officiële zijde vastgesteld dat er geen 'mannen met witte pakken' op de rampplek aanwezig zijn geweest.
Ik ben destijds -voordat de volledige afsluiting v.h. gebied voor het publiek was gerealiseerd- op de rampplek geweest.
Ik heb destijds vernomen dat deze lieden er WEL degelijk zijn waargenomen.
Uiteraard zijn er van overheidswege dikwijls grote belangen in het spel om bepaalde waarheden te verdraaien, dan wel volledig te ontkennen en/of te vervangen met een andere "waarheid".
'Keihard Liegen' dus.
Ik denk dat deze discussie een eerlijke kans dient te krijgen middels 'het boven water krijgen' van het gegeven of er zich WEL, hetzij GEEN kelder onder het paviljoen bevond.
De uitkomst daarvan is m.i. behoorlijk bepalend voor een (eventueel) vervolg ervan. » Deze reactie is geplaatst op 17 mei 2013 20:56 |
|
|
|
als leek en nieuwsgierige lezer. Heb ik de verwijzing naar
http://www.grebbeberg.nl/bibliotheek/data/rapport.php?rap_id=3605
met veel interesse enkele keren doorgelezen.
Dat de schrijver hier een naar zijn beleving een totaal beeld schets van de toedracht op die cruciale dagen in mei 1940. Doet het mij persoonlijk aan een soort oorlogsromannetje denken.Waar wij maar moeten geloven dat e.e.a. zich ook daadwerkelijk zo heeft afgespeeld.
Wat ik als zeer vreemd vind,is het gegeven hier. Dat in een oorlogsgebied wat voor de gewone burgerij is afgezet en waar de bezetters nu de regie voerden.Een doodgewone Nederlandse burgervrouw zomaar wordt toegelaten en ook zomaar even met krijgsgevangen in contact mag komen. Qua tijdstip 18 mei 1940 was nog niet bekend wie er werkelijk in het paviljoentje hadden meegestreden.Dus deze informatie kan ze nooit van een soldaat of van iemand ook hebben verkregen .Bij onderzoeken en verhoren werd dit veel later pas bekend.
Vraag: zijn er toendertijd ook andere vrouwen van officieren die daar hun dood vonden toegelaten ?
Tevens staat er dat zij een balk, ster en gebroken identiteitsplaatje heeft gevonden,tussen de balk en puinresten van het paviljoen.
Vraag: hoe wist zei op dat moment de plaats waar ze werkelijk moest zoeken
Vraag : als je al persoonlijke stukken terug vindt tussen de verbrande puinresten onder een balkenlaag van het paviljoen.
En er volgens eerdere berichten werd bevestigd dat haar man met een zwaar wapen naar buiten toe liep (dus het paviljoen uit)en al verdedigend de Duitsters tegenmoet trad.
Vreemd: dat je dan die resten terug vindt tussen de balkenlaag ib het paviljoen dan daarbuiten ?
De opmerking inzake de onderling afwijkende tijdstippen dat deze een gevolg zouden zijn van gebrek aan fatsoenlijke rust en eten en drinken,voor u al als ongeloofwaardig wordt gezien. Dat ga ik ervan uit dat we geen enkel verslag meer mogen geloven ? » Deze reactie is geplaatst op 18 mei 2013 21:35 |
|
|
|
Geachte AKA,
Geheel instemmend heb ik uw reactie gelezen en bij deze een woord van dank aangaande uw adhesie inzake een eerlijke kans m.b.t. het vervolg van deze discussie.
"Geschiedschrijving is een discussie zonder einde"- historicus Pieter Geyl (1886-1966)
Dr. Lou de Jong stelde zelfs in zijn slotwoord [pagina 77, deel 13] aangaande zijn werk “'HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN IN DE TWEEDE WERELDOORLOG" het volgende:
"Tenslotte wil ik opmerken dat ik mij ervan bewust ben, een werk te hebben geschreven waaraan, hoezeer ik er ook naar heb gestreefd, fair te blijven, persoonlijke opvattingen ten grondslag liggen, dat de door mij beschreven materie op talloze punten verder kan worden uitgediept en WELLICHT DIENT TE WORDEN GECORRIGEERD EN DAT DE MOGELIJKHEID BLIJFT BESTAAN OM HET IN MIJN WERK GESCHETSTE TOTAALBEELD IN ANDERE BELICHTINGEN TE PLAATSEN. Voor mij is dit werk een eindpunt - niet voor de geschiedschrijving. " - aldus Dr. Lou de Jong (1914-2005)in 1988.
Vr.gr. Jack Huntjens » Deze reactie is geplaatst op 19 mei 2013 18:55 |
|
|
|
M.b.t. de bijdrage van Arno kan opgemerkt worden dat majoor Landzaat 'aan vijands zijde' het paviljoen verlaten c.q. de vijand tegemoet getreden zou hebben.
N.a.v. het lezen van verschillende getuigenverklaringen en beschrijvingen omtrent deze episode v.d. slag, rijzen bij mij toch enige twijfels op voor wat betreft de historische juistheid van de vaak beschreven 'gangbare' versie(s).
Idd roept het 'vinden' van majoor Landzaat door haar echtgenote bij mij ook vragen op. Ergens anders las ik dat zij nota bene de (verkoolde) stoffelijke resten van haar man persoonlijk had aangetroffen.
In het door de heer Arno aangehaalde verhaal zou het slechts om een rangaanduiding en naamplaatje gaan.
Weet die maar eens te vinden een puinhoop van een gebouw ?!
Helemaal onmogelijk is het natuurlijk niet, maar echt aannemelijk is het m.i. vooralsnog niet.
Er dient toch op z'n minst een eensluidende bevinding te kunnen plaatsvinden wat betreft het bezoek van de weduwe aan het slagveld ? Wat heeft zij gevonden ? Waar en wanneer heeft zij e.e.a. gevonden ?
Het zou naar mijn mening een goede zaak zijn om een gedegen studie uit te voeren, zulks op basis van alle brongegevens die gerelateerd aan deze gebeurtenis (*) voorhanden zijn.
Het is niet zo dat ik de gekende versie zonder meer voor onmogelijk hou, echter er is m.i. wel sprake van enkele onduidelijkheden.
(*) Het sneuvelen van majoor Landzaat en de directe nasleep daarvan. » Deze reactie is geplaatst op 19 mei 2013 21:58 |
|
|
(redactie)
Totaal berichten: 849
|
Stelletje ramptoeristen ;-) Ik vrees dat dergelijke details (gevonden stoffelijke resten etc.) in het kader van de toen geldende normen & waarden nooit zwart op wit zijn vastgelegd, althans, niet voor het grote publiek. Als er hierover al iets op papier zou zijn gesteld, dan zou dat bij het Rode Kruis aanwezig moeten zijn. Maar de toegang tot die gegevens is volgens mij erg beperkt (tot familie/nabestaanden).
Het door Jack aangehaalde artikel van Capit valt m.i. in de categorie "Panorama-artikel", het is ook afkomstig uit een soortgelijk blad. Laten we het erop houden dat de schrijver goed gebruik heeft gemaakt van zijn journalistieke vrijheid en in die zin geen artikel om in je research op te nemen. Feit is dat Landzaat stand heeft gehouden, conform de woorden uit ons volkslied ("Den Vaderland ghetrouwe Blijf ick tot inden doet"), een bericht dat na de capitulatie door de pers werd opgepakt om de Nederlander een hart onder de riem te steken en het leed te verzachten van de (toen onverwacht snelle) nederlaag.
@Arno: De Greb werd enkele dagen na de capitulatie overspoeld door mensen die op zoek waren naar een levensteken van broer, zoon of man. Bespaar je dus de complottheorieën als zou de weduwe Landzaat speciaal zijn behandeld.
Ook de in het Capit-artikel genoemde datum van 18 mei waarop de weduwe enkele bescheiden van haar man bij het Paviljoen zou hebben gevonden moet onjuist zijn. In de periode 15/18 mei zijn er (Nederlandse)ploegen op de Greb bezig geweest om alle gesneuvelden te verzamelen, te identificeren en te begraven. Op die 18e werden er bij het Paviljoen stoffelijke resten gevonden waaruit kon worden afgeleid dat het de majoor Landzaat betrof. N.a.v. de diverse brieven van betrokken militairen die aan de weduwe werden gericht is zij zelf naar het voormalig slagveld gegaan en heeft daar begin juni 1940 nog meer resten aangetroffen (dit geeft meteen antwoord op de vraag hoe ze op de hoogte was). Vermoedelijk toen ook het genoemde naamplaatje etc., want de majoor Landzaat was op dat moment nog niet geïdentificeerd (graf Onbekende militair). Er zijn toen enig moment 2 graven geweest op het Grebbekerkhof waar resten van de majoor lagen begraven. Het heeft uiteindelijk nog ruim een jaar geduurd voordat de identificatie officieel was afgerond en de 2 graven werden samengevoegd. Het is daarom m.i. helemaal niet zo gek dat de weduwe in juni het nodige heeft gevonden rondom het Paviljoen. Het gebied was toen immers weer helemaal vrijgegeven en werd overspoeld met belangstellenden. Daarbij moet men zich voorstellen dat het gebied vooral doorzocht was op wapens, munitie en gesneuvelden. Persoonlijke uitrustingsstukken werden maanden (zoniet jaren) later nog in het gebied aangetroffen.
Laatste opmerking betreft de juistheid van verslagen en/of bronnen in het algemeen. Hierover is op ons forum al geregeld discussie gevoerd. Feitelijk is 1 bron geen bron. Iets wordt pas betrouwbaar(der) wanneer er meerdere bronnen zijn (liefst onafhankelijk van elkaar) die hetzelfde verklaren. Ik denk dat je bij de militaire verslagen vooral op de gebeurtenissen kunt inzoomen, de bijbehorende (exacte) tijdstippen worden lastig. Je ziet in veel verslagen dat genoemde data en tijdstippen onnauwkeuriger worden naarmate de oorlogsdagen verlopen. Hiervoor heb ik al eerder de voornaamste redenen opgegeven. In veel gevallen zullen de onderzoekers dus een keuze hebben moeten maken (bijv. op basis van betrouwbaarheid) of de gulden middenweg. Ruim 70 jaar na dato het exacte tijdstip van iets bepalen is m.i. in veel gevallen niet meer mogelijk. » Deze reactie is geplaatst op 20 mei 2013 10:33 |
|
|
|
Over complottheorieën heb ik hier niet gesproken . Deze woorden zijn de uwe.
Aangaande uw opmerking betreffende het Capit-verhaal, welke volgens u een Panorama-gehalte heeft en uzelf als ik ook al vragen bij stelt inzake het waarheidsgehalte, vraag ik me af waarom jullie dan dit verhaal groot op jullie website op de voorgrond stellen.
De onwetende lezer wordt hierdoor toch misleid.
De illustratie bij het verhaal van Leo J. Capit is een gedeelte van de schoolplaat welke ik heb gevonden op de site van het Legermuseum te Delft. Weten jullie wie de illustrator van deze schoolplaat uit 2010 is ? Ik kom niet verder dan dat de voornaam Peter is.
Het mooie van deze schoolplaat uit 2010 is dat hier een tal van merkwaardigheden en details op staan, die niet stroken met de verslagen.
Een detail - rechtsboven in de hoek van de schoolplaat staat een foto van het Paviljoentje.
Merkwaardigheid is dat namelijk dat hier duidelijk twee mitrailleurschutters op staan. In alle verslagen wordt gesproken over één mitrailleur.
Verdere merkwaardigheid. In totaal zijn er 11 personen te zien op de schoolplaat. Waarvan twee gesneuvelden. In tegenstelling tot de verslagen waren ze met minder personen aanwezig op de begane grond van het Paviljoentje. Toch ?
Inzake de twee doden op de schoolplaat. Naast één dode persoon is een gasmasker te zien. Is dit de bewuste groepscommandant/gasonderofficier J.T.M. Schippers, welke blijkens Koninklijk Besluit van 4 november 1948 nr. 12 onder rechtsstreeks bevel van de commandant in dit weinig dekkend biedend gebouw onder zwaar vuur is gesneuveld ?
Volgens jullie notities ereveld (rapport Sellies/Verhoeven) is J.T.M. Schippers op 16 mei 1940 gevonden in de Bataljonscommandopost van 1-8RI aan de laan van de straatwegingang naar Ouwehand’s Dierenpark. Uit verslagen blijkt verder dat sergeant Schippers sneuvelde in het Paviljoen zelf. Wie heeft dan het lijk in de tussentijd verplaatst en waarom ?
De andere dode persoon rechts op de tekening is dit dpl. Soldaat Sijmen Verhoef ? Welke net als sergeant Schippers op 12 september 1947 nr.17 een posthume koninklijke onderscheiding kreeg met dezelfde tekst en uitleg.
Volgens de notities op jullie webpagina werd soldaat Sijmen Verhoef op 18 mei 1940 gevonden tussen de restanten van Het Paviljoen. Op 18 mei vond Mevr. Landzaat de restanten van haar man. Wie heeft dan soldaat Sijmen Verhoef op dezelfde dag gevonden ?
Groet Arno. » Deze reactie is geplaatst op 20 mei 2013 20:26 |
|
|
(redactie)
Totaal berichten: 849
|
Arno, lees eerst dit stuk, daarin wordt (in hoofdlijnen) uiteengezet wat er in de dagen direct na de capitulatie is gebeurd op de Greb. Ik vermoed dat dit een aantal vragen beantwoord.
http://www.grebbeberg.nl/index.php?page=inleiding-2
Voorts, zoals in mijn vorig bericht aangegeven, is het onmogelijk dat de weduwe Landzaat op de 18e mei op de Greb is geweest. De auteur Capit heeft hier data met elkaar verwisseld. In werkelijkheid was de weduwe Landzaat pas bijna een maand NA de capitulatie op de berg en deed toen de beschreven vondst.
De insteek van onze site is het verzamelen en publiceren van ALLE mogelijke informatie welke betrekking heeft op de slag om de Greb. Zo staan het gros van de militaire rapporten op de site (die als basis hebben gediend voor de officiele geschiedschrijving), maar dus ook (de soms wat minder 'betrouwbare' bronnen zoals) artikelen uit kranten en (week)tijdschriften. Het is niet aan ons om aan ieder artikel een waardeoordeel te hangen. Er is immers niet 1 versie van het verhaal, iedere betrokkene heeft zijn eigen versie. Naast deze 'ruwe' bronnen hebben wij ook een 'rode draad' opgesteld die je kunt teruglezen onder het kopje 'Grebbeberg' -> Beknopt overzicht (linker menu).
De schoolplaat zoals ik die bij het artikel van Capit heb opgenomen (en volgens mij hangt het origineel in het Legermuseum in Delft) is een typisch voorbeeld van een stukje artistieke vrijheid (in die zin passen ze mooi bij elkaar). De kunstenaar heeft hier overduidelijk een aantal 'helden' een plekje willen geven en niet als doel gehad een historisch correct beeld te schetsen. Verdere beantwoording van je vragen inzake deze plaat lijkt me dan ook niet nodig.
Uiteindelijk moet je concluderen dat wanneer je je gaat verdiepen in een onderwerp wat zich bijna 75 jaar geleden heeft afgespeeld, er een hoop (detail)vragen voor altijd onbeantwoord zullen blijven...
Last but not least: een gasmasker behoorde tot de standaarduitrusting van de Ned. soldaat... » Deze reactie is geplaatst op 21 mei 2013 07:05 |
|
|
|
Beste Rutger
Je geeft aan in je reactie aan Arno het volgende weer:
“ Voorts, zoals in mijn vorig bericht aangegeven, is het onmogelijk dat de weduwe Landzaat op de 18e mei op de Greb is geweest. De auteur Capit heeft hier data met elkaar verwisseld. In werkelijkheid was de weduwe Landzaat pas bijna een maand NA de capitulatie op de berg en deed toen de beschreven vondst.”
Aangaande je stelt had ik geweten op welke exacte datum Mevr. Landzaat-van den Nieuwenhuizen op de Grebbeberg was en de beschreven vondst van haar man deed. In welke documenten is dit terug te vinden en zijn deze te raadplegen. Hetgeen jij weergeeft zou dit even voor 15 juni 1940 hebben plaatsgevonden.
Vr.gr . Jack Huntjens. » Deze reactie is geplaatst op 21 mei 2013 22:04 |
|
|
(redactie)
Totaal berichten: 849
|
Jack,
Ik ga een poging doen. Allereerst mijn 'bronnen'. Vanzelfsprekend niets uit eerste hand. De rapporten van Sellies zijn tot op heden in originele vorm nog niet opgedoken. We moeten het daarom doen met de informatie die voorhanden is. Gelukkig hebben we de beschikking over 2 bronnen:
1. De databank van De Leeuw (onlangs in boekvorm verschenen bij Aspekt) met hierin per (Grebbeberg)graf overgenomen de beschrjving van de vindplaats van het lichaam. Ik heb indertijd van De Leeuw begrepen dat hij die gegevens (bij hoge uitzondering) heeft mogen overnemen van de (originele) stukken van Sellies (welke in bezig zouden zijn van een particulier, geen idee wat voor waardeoordeel ik aan dit laatste moet hangen). Tevens in deze databank opgenomen de datum waarop het slachtoffer is begraven en de (oorspronkelijke) grafrij/grafnummer en evt. verplaatsingen van het lichaam in de jaren 1940-1942 (toen de idenficatie van de onbekende militairen in volle gang was en er de nodige graven zijn gewisseld).
2. Een persoonlijke (noem het) samenvatting van dhr. P. Verhoeven uit Dordrecht die indertijd (jaren '80 meen ik) de archiefstukken van het Rode Kruis heeft doorgenomen en (vermoedelijk) ook die van Sellies. Ook in deze stukken staan per (Grebbeberg)graf opgenomen de vindplaats, datum begraven op Ereveld en grafrij/grafnummer. Deze stukken liggen (als ik me niet vergis) in het Museum 1940-45 in Dordrecht.
Op basis van deze 'bronnen' heb ik indertijd een onderlinge vergelijking gedaan en kon geen verschillen ontdekken in de datum begraven en grafrijen/nummers. De vindplaats van het lichaam lijkt door Verhoeven in eigen bewoordingen te zijn samengevat en daardoor wijkt deze in een aantal gevallen af van de informatie in de databank van De Leeuw. Maar dat maakt voor beantwoording van je vraag niet uit. Overigens zijn al deze gegevens 1 op 1 overgenomen op onze site (zie Ereveld).
Volgens beide bronnen zijn er 2 zwaar verkoolde lichamen aangetroffen in de directe omgeving van het Paviljoen. Deze zijn op 18 mei 1940 als 'Onbekend' begraven in grafnummers 36 en 37 in grafrij 5. Identificatie van deze 2 graven volgde ruim een jaar later.
Verder geven de stukken van Verhoeven een duidelijk beeld van de activiteiten op de begraafplaats na juni 1940. Zo staat er te lezen (evenals op onze site) dat op 19 juni 1940 (enkele) stoffelijke resten van de majoor Landzaat werden begraven in rij 7 graf 50. Het graf werd voorzien van een grafsteen met naam.
In juni 1940 (na identificatie van het graf 37 in rij 5) werden deze 2 graven samengevoegd en kwam het graf 50 in rij 7 te vervallen.
Tot zover de bronnen.
Dan mijn beredeneringen:
a. Als weduwe Landzaat daadwerkelijk herkenbare resten van haar man heeft gevonden op (zeg) 17 of 18 mei 1940, dan is het m.i. vreemd dat het bewuste graf (37) pas ruim een jaar later kon worden geidentificeerd als de majoor W.P. Landzaat.
b. Het lijkt mij zeer plausibel te stellen dat het graf nr. 50 in rij 7 het gevolg is van de (in meerdere bronnen beschreven) vondst door weduwe Landzaat bij het Paviljoen. Het gebied werd toen al niet meer intensief doorzocht, was open en toegankelijk voor het publiek en het betreft hier de enige stoffelijke resten van de majoor waarvan vrij direct bekend was dat het hem betrof (er werd namelijk een grafsteen met zijn naam bij geplaatst, hiervan is ook een foto beschikbaar).
c. Met bovenstaande gegevens in gedachte sluit ik niet uit dat de weduwe Landzaat direct na de capitulatie naar de Greb is gereisd (zoals Capit en Bill Landzaat stellen), maar ik geloof niet dat zij toen al op de hoogte was van de exacte lokatie waar haar man was gesneuveld en identificeerbare resten heeft aangetroffen. De post was nog amper in bedrijf en de brieven van militairen gericht aan de weduwe Landzaat volgden pas in de weken daarop. Denk hierbij ook aan al het oorlogsmaterieel dat nog op de Greb aanwezig was (en aan De Haan die op 18 mei gedood werd bij het opruimen van een mijnenveld bij kp. 25 aan de spoorbaan). Hiermee rectificeer ik overigens mijn eerdere stelling dat zij op die datum pertinent NIET op de Greb zou zijn geweest. Ik doelde hierbij meer op het vinden van de resten van haar man op genomende datum.
d. Een reden waarom bovenstaande informatie niet terug te vinden is in de (met het grote publiek gedeelde) versie zoals beschreven in de artikelen van Capit en/of Bill Landzaat (HVOR-artikel) is natuurlijk niet meer te achterhalen. Als je echter een beetje logisch nadenkt, dan is het m.i. prima verklaarbaar. Het verhaal van de 2 graven is allereerst tamelijk ingewikkeld (voor de niet-ingevoerde lezer), het schept ook ongewenste vragen. Denk bijv. aan het gegeven dat het lichaam van Landzaat kennelijk niet meer 1 geheel vormde, maar wellicht meer doorslaggevend is de daaruit volgende conclusie dat de ruimploegen in de periode na de capitulatie niet altijd even nauwkeurig te werk zijn gegaan. Er werden in juni immers nog stoffelijke resten tussen het puin gevonden. Details die je m.i. toen (en nu) niet deelt met het grote publiek. Om al dit soort moeizame/pijnlijke vragen te voorkomen vermoed ik dat de versie is aangehouden waarbij de weduwe op 17/18 mei het lichaam van haar man heeft gevonden tussen de puinhopen van het Paviljoen (en daar vervolgens tot haar dood is blijven wonen). En laten we wel wezen, het doet geen afbreuk aan de kern van dit trieste verhaal. Overigens, Bill Landzaat moet het ook van horen zeggen hebben, hij was in 1940 immers pas 15. Ook hierbij kan ik me goed voorstellen dat zijn moeder niet alle details uitgebreid met haar zoon heeft gedeeld. Kortom, ik ben van mening dat het verhaal is gesimplificeerd om genoemde redenen.
Vanzelfsprekend staat weinig tot niets van dit alles zwart-op-wit. Ik zie echter geen redenen om aan te nemen dat de wel beschikbare (en genoemde) bronnen allemaal ongeloofwaardig zouden zijn. Bedenk daarbij dat deze informatie pas enkele jaren bekend is bij het grote(re) publiek, en voornamelijk omdat wij die informatie op onze website hebben opgenomen. » Deze reactie is geplaatst op 22 mei 2013 16:43 |
|
|
|
Beste webredactie,
heb bovengenoemde en nog vele andere gepubliceerde oudere verslagen heden eens doorgelezen.
Aangaande de vaak afwijkende verklaringen en tegenstreden roept dit zeker vraagtekens op bij velen .
Als geintresseerde leek,en afgaande op deze velen verklaringen, is mijn persoonlijke indruk op dit moment. Dat Dhr Landzaat op die bewuste 13 mei terwijl verder verdediging gezien de velen problemen (gebrek an munitie , materieel,motivatie en de aanvals golven van de vijand (De situatie ter plaatse uitzichtsloos was.)
Uiteindelijk geheel alleen achterblijvende.(zie de verklaring van soldaat Bless)
"Ik vermoed dat hij slechts eenige seconden nadat wij als laatsten manschapen het gebouw hadden verlaten getroffen is geworden door een pantsergranaat" Dit zou zeker verklaren dat er tot 2x toe enwel op 18 mei en op 7 juni de verkoolde resten van een nog niet geidentificeerd persoon werden aangetroffen , tussen de resten van het paviljoen.
Resten cq verkoolde stukdelen kunnen dan nimmer door kogels zo onherkenbaar worden gemaakt. Dat er een granaat is ingeslagen waardoor dit wel werd bewerksteligd ,bevestigd bij mij althans het vermoeden dat Dhr Landzaat nooit met een lichte mitraileur uit het gebouwtje trad richting vijand tegenmoet.
Zou zelfs kunnen zijn dat Dhr Landzaat sowieso richting zijn manschappen wilde gaan ,maar net op datzelfde moment een granaat insloeg. Anderzijds wilde hij niet in handen vallen van de vijand en zeker niet tot verplichte overgave en krijgsgevangene worden gemaakt.Immers Dhr Landzaat had zijn principes... doorgaan tot het einde, desnoods schiet je op je eigen mensen die vluchten ..(zijn eigen woorden) .Wie nu werkelijk recht verdienden op een Willems orde,lintje etc etc als voorbeeld noemende, blijft altijd een open vraag.
Dat soldaat Bless en velen anderen vonden dat hij strijdlustig was en dat hij niet hoefde te sneuvelen .Want hij kon ook immers gelijk met hen meegaan. (Woorden van Bless).Zie ik dit persoonlijk niet als een verdienste om een Willemsorde te krijgen hiervoor. Er zullen zeker onder de gevallen soldaten echte helden zitten waar nimmer over gesproken zal worden die eerder recht haden op een orde.
Gr Arno » Deze reactie is geplaatst op 22 mei 2013 19:25 |
|
|
|
Majoor Landzaat heeft in ieder geval de uiterste implicatie van zijn eedzwering als officier betracht.
Hij heeft dit voor de oorlog reeds aan velen aangezegd.
Met nadruk wil ik in dit verband opmerken dat WO2 geen 'reguliere' militaire oorlog betrof.
We hadden te strijden tegen het totalitaire Duitse nationaalsocialisme.
Een staat die het racisme (w.o. het antisemitisme) tot in zijn uiterste consequenties doorvoerde, culminerend in een massamoord welke uiteindelijk de grootste genocide uit de geschiedenis der mensheid werd.
In dat licht verdient majoor Landzaat ons diepe respect. » Deze reactie is geplaatst op 22 mei 2013 22:51 |
|
|
|
Beste Rutger,
Betreffende Verhoeven gaf jij in je reactie van d.d. 4 juni 2010 21:47, aangaande mijn 3-tal vragen inzake mijn ten berde gebracht onderwerp Lijst Sellies / Fiolet versus lijst Sellies / Verhoeven d.d. 4 juni 2010 11:34, reeds aan voor zover je kon nagaan dat deze P.Verhoeven uit Dordrecht een oud-medewerker was van het Nederlandse Rode Kruis, welke vanuit zijn persoonlijke interesse de nodige informatie verzamelde m.b.t. de gesneuvelden op de Grebbeberg. G.J.J. Fiolet was eveneens werkzaam als administratieve kracht bij het Nederlandse Rode Kruis te Den Haag. Hetgeen
Reeds in 2010 was ik reeds stellig van mening dat de eerste Nederlandse lijst van Sellies / Fiolet (1942) authentieker en betrouwbaarder was dan recentere lijst van Sellies/Verhoeven omdat deze niet onderhevig was aan de mutaties welke nadien ten faveure van het eerste Nederlandse oorlogskerkhof als zijnde een nationale herdenkingsplaats / Nationaal Legermonument werden door gevoerd door het Informatiebureau van het Nederlandsche Rode Kruis ten Den Haag. Waarvan gepensioneerd kolonel J. van Arkel (Korps Marechausée in het Nederlands Indische Leger), kolonel-directeur van was en waarbij de de uit het limburgse Siebengewald afkomstige en in Scherpenzeel verblijvende Majoor P.J. Weys de hoogste autoriteit Grebbekerkhof ter plaatse (Rhenen)was.
Administratieve mutaties te Den Haag waar veelal geen forensisch onderzoek ten grondslag aan hebben gelegen. Hetgeen blijkt uit de tal van correspondentie en documenten van het Informatiebureau Nederlandse Rode Kruis welke ik heb mogen verkrijgen en heb kunnen bestuderen. Verder het gegeven dat het gehele archief van Afdeling III (=Archief Gravendienst) van het Informatiebureau Nederlandse Rode Kruis bij het oppervlakte-bombardement van de Britse luchtmacht (RAF) te Den Haag in de ochtend van zaterdag 3 maart 1945 volledig werd vernietigd. Tijdens dit bombardement, waarbij de 56 Mitchell-bommenwerpers het doel hadden Duindigt, de commandopost Marlot en de westelijke rand van het Haagse Bos te bombarderen, werden pardoes zes van de zeven Nederlandse Rode Kruisgebouwen vernietigd.
Rutger je stelt in je laatste reactie zeer expliciet dat :
“Volgens beide bronnen [red.=Databank van de Leeuw / lijst Sellies-Verhoeven] zijn er 2 zwaar verkoolde lichamen aangetroffen in de directe omgeving van het Paviljoen. Deze zijn op 18 mei 1940 als 'Onbekend' begraven in grafnummers 36 en 37 in grafrij 5. Identificatie van deze 2 graven volgde ruim een jaar later.”
Rutger, je stelt op grond van later gedateerde tertiare bronnen dat op 18 mei 1940 2 zwaar verkoolde lichamen als onbekend in grafrij 5 werden begraven.
Op grond van de in mijn bezit zijnde kopie Duitse lijst van het 5e graf - [5. Grab: (1-50 Lage von Westen nach Osten)], kan ik je mededelen dat dit onjuist is want op 18 mei 1940 zijn aldus de letterlijke tekst bij deze duitse lijst “3 Bis Unkenntlichkeit verbrannte unbekannte Soldaten ohne Ausweis” in Rij 5 in graven 36, 37 en 38 te aarde besteld.
De lijst Sellies / Fiolet in 1942 welke aan de hand van deze oorspronkelijke duitse lijst (onder Duits toezicht) werd opgesteld, vermeldt aangaande “3 Bis Unkenntlichkeit verbrannte unbekannte Soldaten ohne Ausweis” simpelweg bij de graven 36 t/m 38 “onherkenbaar verbrand”.
Hierbij stel ik dat ONHERKENBAAR VERBRAND (beyond recognition) niet persé zwaar verkoold hoeft te betekenen. Want dit staat nergens geschreven. Dit terzijde.
Verder aangaande wat je stelt op grond van je bronnen dat “de zwaar verkoolde lijken” in het Paviljoen zijn gevonden, stel ik dat dit op 0% WAARHEID KAN BERUSTEN . Voor 18 mei 1940 waren de lichamen al niet identificeren omdat ze “ONHERKENBAAR VERBRAND” waren en tevens ook niet beschikten over een identiteitsbewijs / AUSWEIS.
En vervolgens een jaar later,na een jaar lang verrotting, ZONDER ENIG FORENSISCH ONDERZOEK – 2 “onherkenbaar verbrande lichamen” namelijk 5.36 en 5.37 op respectievelijk 19 juni 1941 en 19 mei 1941 opeens worden geïdentificeerd – als zijnde respectievelijk de graven van dpl. Sijmen Verhoef en Majoor Landzaat. Waarbij aangaande het 3e “onherkenbaar verbrande lijk”, welke eveneens op 18 mei 1940 werd begraven geen enkel woord wordt gerept. Dit onherkenbaar verbrande lijk zou pas, na twee jaar lang te zijn vergaan, op 5 juni 1942 worden geïdentificeerd. Wederom ZONDER ENIG FORENSISCH ONDERZOEK.
Aangaande de “3 ONHERKENBAAR VERBRANDE” lichamen waren blijkens een document van de Informatiedienst Nederlandse Rode Kruis genoeg personen over die ONBEKEND EN VERMIST waren en ALS GEGADIGDEN in aanmerking konden komen als één van de 3 onherkenbaar verbrande personen. In totaal 49, waarvan een 6-tal vermist.
Moge het gehele zakboekje van de Noodveldprediker Ad van Nood d.d. 16 mei 1940 ooit eens uitsluitsel geven inzake veel graven.
WIE WAAR EXACT MOGE LIGGEN OP HET GREBBEKERKHOF BLIJFT ZELFS NA 73 JAAR ONGEWIS.
Maar degenen die aldaar in de meidagen hun leven lieten zijn daarentegen “KNOWN TO GOD”
Is het Grebbekerkhof een begraafplaats of een Nationaal Monument ?
In het kader van een hernieuwd naoorlogs patriotisme, nationaal zelfbewustzijn en militarisme werd dit eerste Nederlandse oorlogskerkhof door de Nederlandse Staat omgeturnd in een nationale herdenkingsplaats, waar ook NATIONALE HELDEN op begraven moeten zijn.
Op het eerste Nederlandse oorlogskerkhof zou dit Majoor Landzaat moeten zijn.
Het maakt in die gedachte niet uit wie waar ligt. Enkel en alleen voor de nabestaanden.
Vr.gr. Jack Huntjens. » Deze reactie is geplaatst op 22 mei 2013 23:37 |
|
|
(redactie)
Totaal berichten: 849
|
Jack, de discussie over de juistheid van de namen op de graven hebben we al eens gevoerd, volgens mij waren we het daarover aardig met elkaar eens. Het Militair Ereveld Grebbeberg kent zijn oorsprong in een massagraf. Ik vrees dat we daarom zullen moeten accepteren dat er graven zijn waarop niet de juiste naam staat. » Deze reactie is geplaatst op 23 mei 2013 10:55 |
|
|
|
En de verkoolde restanten van 5.37 behoren niet toe aan Majoor Landzaat. » Deze reactie is geplaatst op 29 mei 2013 22:31 |
|
|
|
Geachte webredactie,
Aansluitend op mijn laatste reactie van 29 mei 2013 om 22:31 uur, te weten:
“EN DE VERKOOLDE RESTANTEN VAN 5.37 BEHOREN NIET TOE AAN MAJOOR LANDZAAT”.
stel ik, na eerdere vragen aangaande DE DRIE HOERA’S en KELDERKWESTIE PAVILJOENTJE nu vragen aangaande het volgende : of de graven behorende tot het ‘MASSAGRAF’ wel daadwerkelijk zijn geopend en dat het gehele verhaal van het herbegraven stoffelijke resten van Majoor W.P. Landzaat in juni 1941 op fictie berust en dat het enkel en alleen een administratieve grafmutatie van het Informatiebureau Nederlandse Rode Kruis betreft en waar ook geen enkele forensische onderzoeking aan ten grondslag heeft gelegen.
Hierbij dient ook vermeld te worden, zoals eerder werd gesteld, dat het lijk in rij 5 graf 37 al op 18 mei 1940 geheel niet was te identificeren. Op de duitse graflijst van d.d. 18 mei 1940 werd zeer nadrukkelijk vermeld: “3 BIS UNKENNTLICHKEIT VERBRANNTE UNBEKANNTE SOLDATEN OHNE AUSWEIS “. Hoe dit na een jaar verrotting opeens wel gelukt, lijkt wel zeer onwaarschijnlijk. Hierbij te denken dat de dode lichamen zonder beschutting van kisten of lijkzakken in de graven lagen.
Aangaande het daadwerkelijk niet openen van de graven haal ik het volgende aan:
1. Toestemming tot een herbegrafenis van de gesneuvelde door de nabestaanden werd op grond van een beroep op de volksgezondheid van de hand gewezen.
2. De landelijke protestactie welke in 6 en 7 september 1940 door de weduwe van majoor Landzaat, o.a. middels een ingezonden brief aan een aantal dagbladen [o.a. Algemeen Handelsblad, Arnhemse Courant, Eindhovens en Meijersche Courant] werd gestart, om te verhinderen dat de gesneuvelde soldaten, zouden worden opgegraven en zouden worden getransporteerd. Met andere woorden de graven mochten niet geopend worden. Het zou HEILIGSCHENNIS betreffen.
[CITAAT – bij 1 ]
“NIET IEDERE NABESTAANDE KON ZICH TIJDENS DE OORLOG MET DE UNIFORMERING VERENIGEN. SOMMIGEN PROBEERDEN TOESTEMMING TOT EEN HERBEGRAFENIS TE KRIJGEN. DEZE REKWESTEN WERDEN DOORGAAN MET EEN BEROEP OP DEN DE VOLKSGEZONDHEID VAN DE HAND GEWEZEN. “
“Zowel de overwinnaar als overwonnene zocht naar blijvende eerbewijzen. Drie regimenten die veel slachtoffers hadden te betreuren,naast het eerder genoemde 8e ook het 10e en 22e Regiment infanterie, plaatsen dezelfde maand nog gedenkzuilen. De Duitsers hadden grootsere plannen, zij speelden met de gedachte een “Mausoleum” in te richten. ‘[…] Iets reusachtigs met dikke addelaars die boven bomen moesten uitsteken,’ aldus J.J.P Oud, de architect van het naoorlogse Legermonument. De Germaanse plannen bleven evenwel op de tekentafel liggen. Aan Nederlandse zijde deed zich weldra het gebrek aan ervaring met militaire graven pijnlijk voelen. Familieleden en vrienden van gesneuvelden hadden zich bij gebrek aan regelgeving zelf om de grafinrichting van hun dierbaren bekommerd, met als gevolg er anders uitzag. In 1941 kwam de beheerder van het ereveld tot de conclusie dat dit tot een onverkwikkelijk geheel had geleid. Hij betreurde de aanwezigheid van toevoegingen ‘zooals steenen duiven, portretten, doozen met metalen grafkransen, e.d., alsmede opschriften die onder den indruk van de eerste smart volkomen begrijpelijk, doch op den duur op een militair Kerkhof minder passend zijn’. Een meer uniforme uitstraling van de graven was gewenst. Daarom kwam in 1941 de begraafplaats onder het beheer van het voormalig departement van Defensie. Ieder graf kreeg vanaf dat moment eenzelfde liggende steen of teakhouten kruis, waarop de militair relevante gegevens van de gesneuvelde stonden vermeld. NIET IEDERE NABESTAANDE KON ZICH TIJDENS DE OORLOG MET DE UNIFORMERING VERENIGEN. SOMMIGEN PROBEERDEN TOESTEMMING TOT EEN HERBEGRAFENIS TE KRIJGEN. DEZE REKWESTEN WERDEN DOORGAAN MET EEN BEROEP OP DEN DE VOLKSGEZONDHEID VAN DE HAND GEWEZEN. “
[Bron: Een Open Zenuw: Hoe wij ons de Tweede Wereldoorlog herinneren / redactie Madelon de Keizer & Marije Plomp. P.204 ]
[CITAAT 1 – bij 2 ]
“ONZE SOLDATEN WERDEN BEGRAVEN ZONDER BESCHUTTING VAN KISTEN, EN DE GROOTSTE PIËTEIT EN VOORZICHTIGHEID MET DIT WERK, NU, NA VIER MAANDEN, KAN NIET VERHINDEREN, DAT DIT OPGRAVEN EN TRANSPORTEEREN MOET GEVOELD WORDEN ALS EEN HEILIGSCHENNIS.”
LAAT ONZE DODE RUSTEN!
Geachte Redactie.
Met ontsteltenis heb ik vernomen , dat er plannen zijn het soldatenkerkhof op den Grebbeberg te verplaatsen naar ’n vrediger plekje, den dooden meer waardig. Als het nu op het kerkhof niet vredig is, heeft daar het publiek zelf schuld aan. Dat het niet mooi gelegen is, zal door menigeen betwist worden. Als men uit de richting Wageningen den berg opkomt, wordt men al van verre getroffen door den ontroerenden schat bloemen, die de graven dekt. En of een plaats, verre verwijderd van den rijksstraatweg beter is ?
Is het kwaad als ieder, die weer door den maalstroom van het volle leven opgenomen is, bij het passeeren even herinnerd wordt aan de helden, die het kostbaarste, wat ze hadden opofferden voor de achterblijvenden, als ze herinnerd worden aan de mannen en jongens, die het verland getrouw bleven tot in den dood? Dit alles geldt voor hen, die geen familie zijn van de gesneuvelden. Maar bedenken zij, die de plannen voor de verplaatsing maakten, niet, wat het voor de verwanten is ? ONZE SOLDATEN WERDEN BEGRAVEN ZONDER BESCHUTTING VAN KISTEN, EN DE GROOTSTE PIËTEIT EN VOORZICHTIGHEID MET DIT WERK, NU, NA VIER MAANDEN, KAN NIET VERHINDEREN, DAT DIT OPGRAVEN EN TRANSPORTEEREN MOET GEVOELD WORDEN ALS EEN HEILIGSCHENNIS. Vrouwen en moeders van de op den Grebbeberg gesneuvelden, laat bijtijds uw protest hooren.
W.G. Landzaat- van den Nieuwenhuizen
Weduwe van Willem Pieter Landzaat
Majoor Commandant I-8RI
Scheveningen, Harstenhoekweg, 229.
[Bron: Eindhovens en Meijersche Courant d.d. 7 september 1940]
[CITAAT 2 – bij 2 ]
“ONZE SOLDATEN LIGGEN DAAR BEGRAVEN ZONDER DE BESCHUTTING VAN EEN KIST, EN NU NA VIER MAANDEN, ZIJN HUN RESTEN ÉÉN AAN HET WORDEN MET DE AARDE. BEGRIJPT MEN NIET, HOE DE VERWANTEN DIT OPGRAVEN EN TRANSPORTEEREN (MET HOEVEEL PIËTEIT EN VOORZICHTIGHEID DIT OOK MOGE GEBEUREN) VOELEN ALS HEILIGSCHENNIS ? WIJ VINDEN HET DEN VREDE VAN ONZE GEVALLEN SOLDATEN WREED EN NOODELOOS VERSTOREN.”
LAAT ONZE DOODEN RUSTEN!
Met ontzetting heb ik gelezen, dat men het oorlogskerkhof op den Grebbeberg wil verplaatsen naar het Koningsbosch bij de zandafgravingen. De plaats, waar onze gesneuvelden nu liggen, zou niet vredig en niet waardig genoeg zijn. Niet vredig genoeg, dan is daar het publiek zelf schuld aan. Niet waardig genoeg ? Waarom niet waardig genoeg ? In alle landen, waar al eerder de geesel van den oorlog overheen gegaan is, vindt men overal de oorlogskerkhoven aan de groote wegen. Schamen wij ons voor onze helden ? Hindert het, als zij, voor wie onze gevallenen hun leven gaven, in het voorbijgaan er even aan herinnerd worden, dat daar mannen liggen, die het kostbaarste, wat ze hadden, moedig offerden, en het Vaderland getrouw bleven tot in den dood ? ONZE SOLDATEN LIGGEN DAAR BEGRAVEN ZONDER DE BESCHUTTING VAN EEN KIST, EN NU NA VIER MAANDEN, ZIJN HUN RESTEN ÉÉN AAN HET WORDEN MET DE AARDE. BEGRIJPT MEN NIET, HOE DE VERWANTEN DIT OPGRAVEN EN TRANSPORTEEREN (MET HOEVEEL PIËTEIT EN VOORZICHTIGHEID DIT OOK MOGE GEBEUREN) VOELEN ALS HEILIGSCHENNIS ? WIJ VINDEN HET DEN VREDE VAN ONZE GEVALLEN SOLDATEN WREED EN NOODELOOS VERSTOREN. Ik roep alle vrouwen en moeders van op den Grebbeberg gesneuvelden op, bijtijds hun protest te laten hooren.
Laat onze Dooden rusten!
W.G. Landzaat-v.d. Nieuwenhuizen
Wed. Majoor W.P. Landzaat comm. I-8 RI
Scheveningen
[Bron: Arnhemsche Courant d.d. 7 september 1940]
Hetgeen ik zojuist hierboven heb aangehaald staat haaks op de Ereveldnotitie aangaande majoor W.P. Landzaat, waar terdege het graf rij 5 graf 37 werd geopend. Opeens schijnt er dan geen sprake meer te zijn van HEILIGSCHENNIS. Was het gewoonweg een administratieve grafmutatie in ’s-Gravenhage ?
Ik citeer:
“NA IDENTIFICATIE VAN DE STOFFELIJKE RESTEN IN GRAF 37 IS OP VERZOEK VAN DE ECHTGENOTE VAN DE GESNEUVELDE VOOR BIJZETTING IN RIJ 5 GRAF 37. “
Notities
Uit het rapport Sellies/Verhoeven (bevat o.m. gegevens omtrent sneuvelen en vindplaats)
Op 18 mei 1940 gevonden tussen de restanten van Het Paviljoen, nabij de ingang van Ouwehand's Dierenpark. Lag tot 19 juni 1941 begraven als onbekende militair.
Op 7 juni 1940 werden tussen de puinresten van Het Paviljoen opnieuw stoffelijke resten gevonden die geïdentificeerd konden worden als de Majoor W.P. Landzaat, Commandant I-8 R.I., en begraven in rij 7, graf 50. Mogelijk onderschrijft deze gebeurtenis het verhaal dat de weduwe van W.P. Landzaat zelf haar gesneuvelde man terugvond onder de resten van Het Paviljoen.
Aangezien het stoffelijk overschot in rij 5 graf 37 op die 7e juni 1940 nog niet geïdentificeerd was, kreeg de Majoor Landzaat onbedoeld 2 graven op het Militair Ereveld Grebbeberg.
NA IDENTIFICATIE VAN DE STOFFELIJKE RESTEN IN GRAF 37 IS OP VERZOEK VAN DE ECHTGENOTE VAN DE GESNEUVELDE VOOR BIJZETTING IN RIJ 5 GRAF 37.
Hiermee kwam het graf 50 in rij 7 te vervallen.
[Bron: Website Stichting De Greb – Ereveld – Willem Pieter Landzaat]
Verder:
Althans de notitie vond Mevr. Landzaat- v.d. Nieuwenhuizen op 18 mei 1940 tussen de puinresten de restanten van haar echtgenoot en welke nadien ter aarde zouden worden besteld in rij 7 graf 50. Terwijl blijkens de duitse graflijst op 18 mei 1940 even verder op het Grebbekerkhof “3 BIS UNKENNTLICHKEIT VERBRANNTE UNBEKANNTE SOLDATEN OHNE AUSWEIS” te aarde werden besteld, in de graven 5.36 t/m 5.38
Op 6 en 7 september 1940, 4 maanden na de te aarde bestelling , start Mevr. Landzaat – v.d. Nieuwenhuizen haar “landelijke” protestactie om in het kader van de HEILIGSCHENNIS de graven niet te laten openen. Althans voor haar overleden echtgenoot deed zij dit enkel en alleen voor Graf 7.50.
Resterende vragen die me stel:
Waarom moest nadien graf 7.50 opeens vervallen ?
Was het lijk van Majoor Landzaat waarschijnlijk afkomstig uit een veldgraf,vandaar de teraardebestelling in de laatste rij van het Grebbekerkhof, in graf 7.50 ?
Stond hierdoor [=graf 7.50 ] het door V.E. Nierstrasz gecreëerde Epos van het Paviljoentje in de weg ?
Hopend op een plaatsing van deze uitgebreide reactie met bijbehorende vragen, verblijf ik
Vr.gr. Jack Huntjens. » Deze reactie is geplaatst op 1 juni 2013 00:18 |
|
|
|
Geachte webredactie,
In mijn laatst geplaatste reactie van d.d. 1 juni 2013 om 00:18 uur stelde ik een 3-tal vragen aangaande het graf 7.50 – de laatste rij van het Grebbekerkhof waar ik tot op heden helaas van niemand in den lande geen reactie heb mogen ontvangen. Schijnbaar kunnen deze zeer specifieke vragen beter direct gesteld worden aan de desbetreffende hiervoor geijkte instantie, te weten de Oorlogsgravenstichting in Den Haag, specifiek aan de hiervoor geijkte persoon dhr. Johan Teeuwisse, hoofd archief & necrologie.
Aangaande de subjecten
1. de te aarde bestellingen Grebbeberg
2. identificaties op het Grebbekerkhof
3. graven 5.36 t/m 5.38 en graf 7.50
had ik toch gaarne nog het volgende willen vermelden c.q. toevoegen aan de voorafgaande reacties. Blijkens de talrijke Rode-Kruis rapporten en andere relevante literatuur en informatie, waaronder jullie Grebbesite [zie hiervoor: Ereveld; Overige begravingen en opgravingen ], welke ik reeds heb mogen inzien en mogen bestuderen mag het volgende geconcludeerd worden.
Aangaande de begravingen op het Grebbekerkhof zijn er een tweetal periodes van begravingen c.q. te aardebestellingen. De eerste periode [ 16 t/m 18 mei 1940] betreft alle begravingen tot en met zaterdag 18 mei 1940, waarbij op deze dag in het laatste “Hollandse” graf – graf 6 – 17 lichamen te aarde werden besteld.
PERIODE I – BEGRAVINGEN 16 T/M 18 MEI 1940
Donderdag 16 mei 1940 [ begravingen 1e en 2e Hollandse graf]
– [Bron: Rapport J.Sellies / J.J. Fiolet]
Vrijdag 17 mei 1940 [begravingen 3e en 4e Hollandse graf]
– [Bron: Rapport J.Sellies / J.J. Fiolet]
Zaterdag 18 mei 1940 begravingen 5e en 6e Hollandse graf] – Graven 6.01 t/m 6.17
– [Bron: Rapport J.Sellies / J.J. Fiolet]
PERIODE 2 – BEGRAVINGEN 3 JUNI 1940 EN LATER
Dan is er nog significante 2e periode te onderscheiden, namelijk alle begravingen en herbegravingen die plaats hebben gevonden op maandag 3 juni 1940 en na deze datum.
“Op 3 Juni 1940 zijn op het Militair Kerkhof op de Grebbeberg te Rhenen de in de veldgraven op en rond de Grebbeberg en uit plaatsen uit de omgeving van Rhenen begraven gesneuvelde Nederlandse militairen herbegraven in het 6e en 7e Hollandse graf.” Blijkens het rapport van J. Sellies / J.J. Fiolet vonden deze begravingen/ herbegravingen plaats in 6e en 7e “Hollandse graf”.
Geachte webredactie, U zult zich misschien de vraag stellen op basis van welke criterium ik deze periodes van begravingen expliciet doe classificeren en doe onderscheiden. Het criterium berust “HET GEBRUIK MAKEN VAN ONGEBLUSTE KALK”, welke o.a. expliciet werd vermeld in het boekwerk De Onbekende Soldaat van Angela Dekker uit 2003. Angela Dekker ontving voor het schrijven van dit boek een beurs van het FONDS BIJZONDERE JOURNALISTIEKE PROJECTEN.
Angela Dekker maakt hierbij gebruik van een PRIMAIRE BRON – een getuigenverklaring van MARINUS LAVÈN, dienstplichtig soldaat 15e Regiment Infanterie.
[citaat uit: DE ONBEKENDE SOLDAAT / ANGELA DEKKER PAGINA 105 -
“DE LIJKEN ZAGEN DOOR HET MOOIE WEER ZWART VAN DE BROMVLIEGEN. ER GING ONGEBLUSTE KALK OVERHEEN OM DE LICHAMEN SNELLER TE DOEN VERGAAN. DAARNA MOEST IK ZAND OVER DE LIJKEN SCHEPPEN.”
MARINUS LAVÈN NAM DESTIJDS DEEL AAN DE BERGING VAN DE GESNEUVELDEN OP DE GREBBEBERG: LAVÈN WAS DIENSTPLICHTIG SOLDAAT EN DIENDE BIJ HET 15E REGIMENT INFANTERIE. TOEN HIJ OP 12 MEI OP ONDERZOEK UITGESTUURD WAS ‘OM TE KIJKEN OF DE DUITSERS AL IN AANTOCHT WAREN’, WERD HIJ KRIJGSGEVANGEN GEMAAKT.
‘NA DE WAPENSTILSTAND MOEST IK NAAR DE GREBBEBERG OM SAMEN MET ANDERE KRIJGSGEVANGENEN GEULEN TE GRAVEN OOR DE MASSAGRAVEN: EEN VOOR DE GESNEUVELDE DUITSERS EN EEN VOOR DE NEDERLANDERS. DE LIJKEN ZAGEN DOOR HET MOOIE WEER ZWART VAN DE BROMVLIEGEN. ER GING ONGEBLUSTE KALK OVERHEEN OM DE LICHAMEN SNELLER TE DOEN VERGAAN. DAARNA MOEST IK ZAND OVER DE LIJKEN SCHEPPEN. VAN DE DUITSERS WAREN BIJ MIJN WETEN DE NAMEN BEKEND, DE NEDERLANDERS WAREN VAAK ONBEKEND, ZE HADDEN GEEN IDENTITEITSPLAATJE OM. MAAR ÁLS IEMAND GEÏDENTIFICEERD WAS, KREEG DEZE EEN HOUTEN PLANKJE MET NAAM, GEBOORTEDATUM EN HET MILITAIRE ONDERDEEL’.
[Bron: De Onbekende Soldaat / Angela Dekker, 2003 – ISBN 90-445-0330-8]
Uitgaande van de verklaring van dpl. Soldaat Marinus Lavèn [primaire bron] en afgaande wat er allemaal is te lezen o.a. op het internet over het effectiviteit van “ongebluste kalk” [bijvoorbeeld zie noot: Baarnse moordzaak] – namelijk het versnellen van het ontbindingproces van een dood lichaam, heb ik ernstige twijfels over de waarheid en juistheid van identificaties aangaande de heropgravingen in 1941 en later van de gesneuvelde soldaten welke werden begraven in de eerdergenoemde periode I – begravingen 16 t/m 18 mei 1940 en staan vermeld in de duitse graflijst van d.d. 18 mei 1940.
Hierbij memoreer tevens nogmaals de kwestie aangaande de graven 5.36 t/m 5.38. Reeds in mijn vorige reactie / bijdrage vermeldde ik aangaande deze 3 graven dat blijkens de duitse graflijst van d.d. zaterdag 18 mei 1940 de op vrijdag 17 mei 1940, een dag eerder te aarde bestelde lijken reeds onherkenbaar waren verbrand.
“3 BIS UNKENNTLICHKEIT VERBRANNTE UNBEKANNTE SOLDATEN OHNE AUSWEIS”.
Dus hoe kan men na het gebruik van ‘ONGEBLUSTE KALK’ – een drietal reeds op vrijdag 17 mei 1940 als onherkenbaar verbrand te boek staande lijken, 13 maanden later met de toenmalige ontbrekende forensische technieken toch nog éénduidig identificeren als dpl. Sijmen Verhoef [identificatie 19 juni 1941], majoor Landzaat [identificatie 19 juni 1941], dpl. Roelof Sierd Waldus [identificatie 5 juni 1942]. Zeer curieus en vooral zeer ongeloofwaardig . Opdat zij met Eere mogen rusten.
Hopende op een plaatsing van dit bericht, verblijf ik,
Vriendelijk groetend,
Jack Huntjens.
Noot: BAARNSE MOORDZAAK
“Om te beginnen was er de moord op de 14-jarige Theo Mastwijk. Zijn lichaam [=SKELET] werd op vrijdag 27 oktober 1961 in de tuin van een kapitale Gooise villa bij toeval door een werkman gevonden die een oude waterput leegschepte. MASTWIJK WAS ONGEVEER EEN JAAR DAARVOOR VERMOORD EN DAAR NA WAS ZIJN LICHAAM IN DE PUT MET ONGEBLUSTE KALK BEDEKT, WAARDOOR HET ONTBINDINGSPROCES WERD VERSNELD. De daders waren twee vriendjes van de jongen, die in de villa woonden en uit een vooraanstaande familie kwamen. Deze eerste Baarnse moordzaak beheerste ruim veertig jaar geleden maandenlang het nieuws, mede omdat er een zweem van klassenjustitie omheen hing: rijkeluisdaders die zich moesten verantwoorden voor de moord op een sloeber die niemand echt had gemist.
[Bron: www.peterrdevries.nl]
“Op 27 oktober 1961 doet een metselaar die in de tuin van een Gooise villa een afwatering moet aanleggen, een schokkende ontdekking. In een al jarenlang ongebruikte put vindt hij een skelet. Toch is er in eerste instantie niet veel reden tot opschudding: in die jaren komt het meer voor dat overblijfselen uit de Tweede Wereldoorlog worden aangetroffen. Als de befaamde patholoog-anatoom dr. J. Zeldenrust constateert dat de botten van een vrouw zijn en dat ze in de oorlog is omgekomen, lijkt de vondst met een sisser af te lopen. Twee rechercheurs van de Baarnse politie hebben het gevoel dat de conclusie van dr. Zeldenrust niet kan kloppen. Ze vinden het vreemd dat er bij de resten van het skelet enkele stukjes textiel zijn gevonden die volgens hen nooit uit de oorlog kunnen dateren. Spijkerbroeken waren er immers nog niet in de oorlog ? En een ander stukje textiel heeft een motief dat een van de rechercheurs zelfs bekend voorkomt. Is Theo Mastwijk eigenlijk al terug ? flitst door zijn hoofd. Hij pakt het dossier van de in juli 1960 als vermist opgegeven scholier erbij en constateert dat het in de put gevonden stukje textiel overeenkomt met de blouse van Theo, op een foto die bij het opsporingsbericht is verspreid.
[Bron: www.misdaadjournalist.nl – H.J. Korterink] » Deze reactie is geplaatst op 21 juli 2013 18:35 |
|
|
|
Een mondelinge mededeling d.d. 7 april 2009 aangaande het gebruik van ongebluste kalk door zoon van voormalig gemeente-secretaris te Rhenen Siemen Harmen Sleeswijk Visser aan Volkskrant-journalist Sander Heijne.
"Frits Sleeswijk-Visser (67), een toevallige bezoeker van het oorlogskerkhof, spreekt schande van de opstelling van de Oorlogsgravenstichting. Hij vertelt hoe zijn vader tijdens de oorlog als gemeenteambtenaar als een van de weinige burgers was achtergebleven in het geëvacueerde Rhenen. Na de Slag om de Grebbeberg moest zijn vader helpen bij het begraven van mannen die daarbij vielen. “De doden zijn destijds schouder aan schouder in greppels gelegd en afgeblust met kalk. Daarna was het contact tussen de slachtoffers en de begravers weg. Er moeten veel lichamen zijn die niet precies onder steen met hun naam erop liggen”.
[Bron: De Volkskrant, zaterdag 9 april 2009, p.11 - artikel "Ik weet dat mijn vader hier ligt"] » Deze reactie is geplaatst op 12 augustus 2013 00:01 |
|
|
|
Geachte webredactie,
Een additie op het bericht van d.d. op 12 augustus 2013.
Ten tijde dat de Volkskrant-journalist Sander Heijne op donderdag 7 april 2009 samen met Mevr. Adi Hoefnagel-van Hal op het Grebbekerkhof aanwezig was het t.b.v. een te schrijven artikel over de sedert mei 1940 vermiste vader Sergeant Adriaan van Hal was die zelfde dag eveneens heel toevallig dhr. Frits Sleeswijk Visser aanwezig. Die samen met zijn vrouw Tineke in Garbova te Roemenië een camping en een pension runt.
In het artikel van Sander Heijnen - "Ik weet dat mijn vader hier ligt" welke op zaterdag 9 april 2009 op pagina 11 van de Volkskrant was verschenen, wordt verhaald dat de vader van de "toevallig" aanwezig zijnde Frits Sleeswijk Visser een gemeenteambtenaar was.
In het kader van de gedane uitspraak door zijn vader, te weten:
"De doden zijn destijds schouder aan schouder in greppels gelegd en afgeblust met kalk. Daarna was het contact tussen de slachtoffers en de begravers weg. Er moeten veel lichamen zijn die niet precies onder steen met hun naam erop liggen”.
is het toch van een zeer evident belang te weten welke functie de vader als zijnde gemeenteambtenaar van de gemeente Rhenen vervulde.
In het onderzoek hiernaar gedaan bleek het volgende:
De vader van de toevallige bezoeker, heette Siemen Harmen Sleeswijk Visser en werd op 22 mei 1913 te Rhenen geboren als zijnde een zoon van een predikant Frederik (Frits) Sleeswijk Visser en Aaltje Abbring Hingst. Deze Frits Sleeswijk Visser was van zijn benoeming op 1 november 1929 tot aan zijn dood op 49-jarige leeftijd d.d. 25 januari 1938 van beroep gemeente-secretaris van de gemeente Rhenen. Zoon Siemen Harmen Sleeswijk Visser was nadien evenals zijn vader gemeente-secretaris in de gemeente Rhenen. Siemen Harmen Sleeswijk Visser zou te Zeist op 5 augustus 1969 op 56-jarige leeftijd te komen overlijden.
De familie Sleeswijk Visser heeft binnen de gemeente Rhenen als zijnde gemeente-secretaris een grote rol gespeeld als zijnde de Algemene Directeur van de gemeente Rhenen. O.a. ook hoofdverantwoordelijke van de Burgerlijke Stand, bij het opmaken van overlijdensaktes.
Op 25 januari 1938 kwam Frits Sleeswijk Visser te overlijden. Derhalve wordt de functie van gemeente-secretaris vacant. Zoon Siemen Harmen Sleeswijk was eveneens tijdens zijn leven gemeente-secretaris te Rhenen. Heeft de toen 25-jarige Siemen Harmen Sleeswijk Visser zijn vader in functie opgevolgd of wat was dit iemand anders ?
De vraag die ik me stel en die ik gaarne had beantwoord is de volgende:
"Wie was/waren de verantwoordelijke gemeente-secretaris(sen) te Rhenen in de periode 1938 t/m medio 1942 ? "
Vr.gr. Jack Huntjens.
Bron: De Volkskrant, zaterdag 9 april 2009, p.11 - artikel "Ik weet dat mijn vader hier ligt" » Deze reactie is geplaatst op 17 oktober 2013 18:56 |
|
|
(redactie)
Totaal berichten: 2.294
|
Probeer het eens bij de Vereniging Oud - Rhenen. » Deze reactie is geplaatst op 18 oktober 2013 06:22 |
|
|
|
Beste Hajo, dank voor de tip. Alvorens de Verenining Oud-Rhenen te conctacteren heb ik de vraag welke ik stelde, reeds zelve kunnen beantwoorden.
Dus bij deze dan het antwoord.
Na de dood van de 49-jaar oude gemeentesecretaris te Rhenen - Frits Sleeswijk Visser - op 25 januari 1938 werd in maart 1938 de 39 jaar oude in Boskoop geboren Thimon van der Willik tot de nieuwe gemeentesecretaris van de gemeente Rhenen benoemd. Deze was reeds sedert 1922 als ambtenaar werkzaam bij deze zelfde gemeente. Voor zijn benoeming tot gemeentesecretaris was zijn laatste functie ontvanger hoofdkommies. Thimon van der Willik was op 17 november 1927 gehuwd met de uit Elberfeld (Duitsland) afkomstige Laura Mathilde Hildegard Kuckelsberg.
De vraag welke functie Siemen Harmen Sleeswijk Visser echter als zijnde ambtenaar vervulde bij de gemeente Rhenen in de periode van de te aarde bestellingen van de gevallenen op de Grebbeberg is bij deze nog steeds openstaande.
Vr.gr. Jack Huntjens » Deze reactie is geplaatst op 18 oktober 2013 20:18 |
|
|
|
Beste mensen.
ik loop stage in een kringloopwinkel en ben een grijs gasmasker tegengekomen.
in het gasmasker staat 1939 en heeft een dubbele laag.
weet iemand misschien iets over dit masker?
ik heb hem gekocht voor 6 euro en ben benieuwd wat het masker voor een geschiedenis heeft.
M.V.G
Bjorn van Es » Deze reactie is geplaatst op 14 oktober 2014 10:23 |
|
|
|
Mogelijk dat bijgaande tekst uit het "dagboek" van mijn vader CPM Bless iets kan toevoegen aan de informatie over de laatste uren in "het Paviljoen".
"Tweede dag vele granaten vlak bij. Verplaatst naar van Oort. A. Jansen gesneuveld. Niets aan de hand. Cp. verplaatst. Boomschutters enkele. Tweede nacht geslapen … bij Hoogdalen met Tom.
Pinksteren niets van gemerkt. Alleen aan gedacht. Steeds maar granaatvuur. Meerdere boomschutters. Alles naar voren. Born wil vluchten, worden teruggedreven door M.P. Voltreffer wagen. 3 dood. … Steeds naar voren van boomschutters. Met groepjes bij van Hulst in huis. Niets gezien s’nachts gebleven. Durven er niet uit. Nog steeds granaatvuur. ‘s Morgens naar munitiedepot. Tom niet meer gezien. Naar Cp paviljoen. Duitsers komen. Verdedigen ’t paviljoen. Majoor + wij met vijven verdedigen sterk. Huis in brand en op instorten. Majoor bedankt ons en is weg. Wij naar schuilkelder. Aanvallen van vliegtuigen. Wij wachten op de vijand om ons over te geven. Komt spoedig. Overgave, alles weg. Jas kwijt. Met handen in de hoogte naar Wageningen. Op auto’s naar Arnhem. ‘s Avonds tweede pinksterdag." » Deze reactie is geplaatst op 18 mei 2015 23:45 |
|
|
|
Geachte heer Wim Bless,
De gehele discussie welke sedert 19 april 2013 werd gevoerd heb ik met zeer veel belangstelling gevolgd.
Als gevolg van de gehele discussie ben ik zelve, als geschiedvorser ook gestart met een grondig archiefonderzoek aangaande de strijd op de Grebbeberg.
Verleden week heb ik zelve nog ter plekke te Rhenen veldonderzoek gedaan. O.a. door interviews met oud-bewoners die nabij de Grebbeberg hebben geleefd. Zeer opmerkelijk kwam hierbij iedere keer weer naar voren dat veel verhalen, zoals ik al op basis van de discussie al vermoedde niet op waarheid berusten en zijn worden gecreeërd door de Enquetecommissie zelve. Het hoogtepunt is hierbij de strijd om het Paviljoen en het heldhaftige sneuvelen van Majoor Landzaat.
Uw bericht van 18 mei 2015 heb ik gelezen. Hierin vermeldt u het dagboek van uw vader soldaat C.P.M.Bless - Staf 8 RI.
Is het mogelijk om dit bewuste dagboek van uw vader persoonlijk te mogen inzien ?
Blijkens een schrijven van 13 november 1940 van uw vader aan de Luitenant-Kolonel v.d. Generale Staf V.E. Nierstrasz, wordt er door uw vader melding gemaakt van een eerder schrijven, waarop hij diende te reageren. Namelijk het schrijven van het Regelingsbureau van het Veldleger, nr. 1007 betreffende het gevecht in het Paviljoen.
Heeft u dit bewuste schrijven Nr.1007 van het veldleger aan uw vader in uw bezit ? Zou ik deze eveneens mogen inzien
Zou u met mij nader persoonlijk in contact willen treden ?
Groet
Arno Vroomen » Deze reactie is geplaatst op 27 april 2016 19:12 |
|
|
|
HET EPOS PAVILJOENTJE EN HET EPOS HOEVE SPIKHORST.
Gedachte redactie Stichting de Greb,
In het kader van mijn nader onderzoek inzake Epos van het Paviljoentje waarbij ik me nu gedetailleerd richt op de laatste momenten van majoor Landzaat, had ik gaarne, in het belang van een verdere vraagstelling hierin, van de redactie geweten welke officiële versie deze als de meest plausibele versie ziet inzake het sneuvelen van majoor Landzaat.
Vele verklaringen en getuigenissen zijn er worden gegeven door tal van getuigen, welke onderling veel discrepantie vertonen. Bless, Delgeijer, Franssen, Chotzen etc. In eerdere reacties heb ik hiervan meerdere reeds weten te citeren.
Tevens wil ik de redactie van Stichting De Greb in het belang van mijn onderzoek Epos van het Paviljoentje vragen of deze bekend is met het Epos van Hoeve Spikhorst. Het manhaftige sneuvelen van een onbekende officier in de Hoeve Spikhorst ten noorden van Veenendaal - tegen een overmacht aan Duitsers, waarvan de Duitse majoor Von Einem, in zijn tegenwoordigheid van andere Duitse officieren, een verklaring aflegde aan de commandant 22ste RI en de toenmalige chef van de IIde Divisie.
Hopend op plaatsing deze reactie en op antwoorden op vragen, verblijf ik, » Deze reactie is geplaatst op 16 oktober 2016 13:24 |
|
|
(redactie)
Totaal berichten: 2.294
|
Ja, met het relaas over de Hoeve Spikhorst ben ik bekend. Het wordt genoemd in een van delen van de Enquettecommissie over de oorlog in mei 1940. Ik dacht door luitenant - generaal J.J.C van Voorst tot Voorst. Ik heb destijds ook geprobeerd er achter te komen om welke officier het hierbij zou gaan, maar ben daar niet in geslaagd. » Deze reactie is geplaatst op 16 oktober 2016 14:04 |
|
|
|
Beste Hajo,
Dank voor de reactie,
Het bewuste deel van Enquettecommissie over de oorlog in mei 1940 was deel 1c en het verhaal welke ik gemakshalve het Epos van Hoeve Spikhorst benoem, werd in 1948 inderdaad door luitenant - generaal J.J.C van Voorst tot Voorst aan de Parlementaire Enquetcommissie verhaald.
Heeft de redactie wel enige parate informatie ter beschikking aangaande:
De Duitse majoor Von Einem en met welke personen worden bedoeld met de commandant 22ste RI en de toenmalige chef van de IIde Divisie.
Bij voorbaat dank, » Deze reactie is geplaatst op 16 oktober 2016 14:25 |
|
|
(redactie)
Totaal berichten: 2.294
|
Commandant 22 RI : overste J.F de Ridder
Commandant 2e divisie: kolonel J.T Barbas ( hij verving Harberts als Legerkorpscommandant op de 14e mei ).
Von Einem ken ik alleen uit het Spikhorst-verhaal. » Deze reactie is geplaatst op 16 oktober 2016 17:14 |
|
|