Aantekeningen van een soldaat in oorlogstijd, Mei 1940

door Jacobus Buur (geboren 7-11-1907, overleden 2-4-1997)

Op den avond van den negenden Mei 1940 zagen wij een film, welker inhoud voor een gedeelte, den volgenden dag, voor ons werkelijkheid zou worden. Om 7 uur wordt de cantine geopend, de kaartjes zijn voor het grootste gedeelte al voorverkocht, en tegen half acht is de zaal tot in de uiterste hoeken bezet. De hoofdfilm die heden avond gedraaid wordt is getiteld: "Robin Hood". Het ie een prachtige kleurenfilm, waarin wij zien, hoe een volk, door zijn regeerders alleen maar wordt goed bevonden om belasting te betalen. Dientengevolge groeit de ontevredenheid onder het volk met den dag. Robin Hood werpt zich op als aanvoeder der ontevredenen en spoort het volk aan tot openlijk verzet en hun land van de vreemde overheerschers te ontdoen. Na veel strijd en list gelukt het hun ook als overwinnaars uit het strijdperk te komen. Dit was echter maar spel en niemand van ons vermoedde, dat enkele uren hierna, wij opgeroepen zouden worden om met de wapens in de hand, ons vaderland te verdedigen.

Om 11 uur liggen wij allen op onzen stroozak om rustig te gaan slapen. Dit is echter maar van korten duur want om kwart voor twaalf tegen middernacht wordt er alarm geblazen, hetgeen beteekent dat er gevaar dreigt. Niemand heeft zin om op te staan, doch als even later onze sectiecommandant verschijnt, zit er niets anders op dan ons toch maar aan te kleeden.

Schrijver dezes is ordonnans en gaat, na zich te hebben aangekleed, zich melden bij de sectiecommandant, van wien hij eenige bevelen moet overbrengen naar deelen van de sectie welke op andere plaatsen zijn ingekwartierd. Wij beschouwen het alarm nog steeds als een oefening zooals wij het reeds meermalen hebben gehad. Binnenransels worden op een paard en kar geladen en het is op dit nachtelijk uur een drukte van belang.

Klik hier voor een uitvergroting
In de stelling nabij Appeltern (1939-1940) » meer
's Nachts om half twee staan wij op de appélplaats aangetreden, vanwaar wij naar onze kwartieren in oorlogstijd gecommandeerd worden. De weg daarheen kunnen wij na acht maanden mobilisatie wel droomen. 't Is ongeveer half vier 's nachts als wij bij onze stellingen aankomen. Het weer is prachtig en de lucht zeer helder. Wij hooren op zeer groote hoogte vliegtuigen overgaan. Het motoren-geronk wordt echter steeds luider, het aantal vliegtuigen werd steeds grooter. Wij stonden verbaasd naar dat ongewone schouwspel te kijken en zeiden tegen elkaar: "die gaan zeker naar Engeland". De vliegtuigen kwamen echter al lager en lager en weldra hoorden wij de eerste schoten van het luchtafweergeschut. We krijgen order om onze plaatsen in de stellingen in te nemen en weldra staat ieder op zijn post. Wij begrepen nu dat het ernst geworden was.

Het vuren van het luchtafweergeschut wordt steeds heviger en weldra vallen de eerste Duitsche vliegtuigen naar beneden. De inzittenden trachten zich met de parachute te redden, hetgeen ook bijna steeds gelukte. Bij hun landing worden zij gevangen genomen of indien zij zich verweren doodgeschoten. De vliegtuigen die ons steeds onder vuur namen, hebben dien dag bij ons geen slachtoffers kunnen maken.

Onder deze bedrijven door, wordt de bevolking van "Appeltern" (zoo heet dit dorp) geëvacueerd. Weet U wat dit zeggen wil, alles te moeten achterlaten en vluchten? Zij gaan langs ons heen, mannen, vrouwen en kinderen. De één tracht nog tegen ons te glimlachen, de meesten staat het huilen nader als het lachen en enkelen gaan snikkend langs den weg. Kinderen worden aan de hand meegetrokken of houden zich vast aan de mantel van hun Moeder. Het hoognoodige wordt zooveel mogelijk meegesjouwd. Verderop bij Maasbommel liggen een paar schepen welken de vluchtenden naar een veilige plaats moeten brengen. Wij wenschen de vluchtelingen het beste en een spoedige terugkeer toe en krijgen in het nu ledige dorp gelegenheid om wat te rusten. Ook nu is de rust slechts van korten duur.

's Nachts om half twee wordt weer verzamelen geblazen en vertrekken wij met onbekende bestemming. Om half vier 's morgens zet de compagnie zich in beweging. Het is een heele colonne, daar wij versterking hebben gekregen van twee secties zware mitrailleurs. De loopers gaan voorop en de fietsers achteraan daar wij bij elkaar moeten blijven. Wij gaan over de dijk naar Maasbommel, doch moeten al direct dekking zoeken voor vijandelijke vliegtuigen. De fietsen worden in de steek gelaten en wij gaan zoo plat mogelijk op den grond liggen, zoo mogelijk tegen den dijk. Het zijn drie vliegtuigen welke nu van achter op ons aan komen. Als zij over ons heen gaan hooren wij het ratelen van de machinegeweren. Spoedig verdwijnen de machines echter en kunnen wij onzen weg vervolgen. Er blijkt één man gewond te zijn, doch gelukkig niet ernstig. Wij gaan nu verder over Leeuwen, Wamel en Tiel en arriveeren 's middags om vijf uur in Wijk bij Duurstede. Hier is alreeds gezorgd voor inkwartiering. Dat wij van deze tocht honger gekregen hebben kunt U zich wel indenken. De rijstenbrei smaakte dan ook uitstekend en er bleef geen kruimeltje over.

Het is nog steeds 11 Mei en wij weten nog altijd niet waar wij naar toe moeten. Na een behoorlijke nachtrust breekt de eerste Pinksterdag aan. Degenen onder ons die gedacht hadden naar de kerk te kunnen gaan, worden leelijk teleurgesteld, daar niemand de kwartieren mocht verlaten. De sectiecommandant en zijn ordonnans (mijn persoontje) gaan er nu op uit om ondergoed, sokken en dekens te koopen. Dit viel ons echter niet mee, daar de manufacturenzaken zoo goed als leeg gekocht waren. Toch konden wij nog het volgende bemachtigen: 25 dekens, 52 borstrokken, 51 onderbroeken en 29 paar sokken. Degene die geen verschooning bij zich had kon zich nu weer eens verfrisschen. Wij hebben nu ook even tijd om ons te scheren en eenige van ons, die blaren onder de voeten hadden gekregen van het loopen worden vakkundig onder handen genomen. Niettegenstaande de voorraden in de winkels zienderoogen verminderen, heeft onze "piraten en sigareninkooper" toch nog kans gezien voor ons allen het noodige op den kop te tikken.

In den namiddag is het weer verzamelen, tijd om te eten is er niet meer en om half zes vertrekken we in de richting Amerongen. Juist als wij Wijk bij Duurstede verlaten hebben, verschijnen al weer de Duitsche vliegtuigen. In een oogwenk hebben allen zich langs de dijk in het hooge gras geworpen. Van achteren komen de vijandelijke machines op ons aan en hooren wij weer het bekende geluid van hun machinegeweren. Zij gaan over ons heen en verdwijnen uit het gezicht. Als wij zoo lange de dijk kijken, dan zien wij langs de afrastering honderden fietsen staan, auto's met munitie, keukenwagens enz. doch alles verlaten. Na eenigen tijd hooren wij weer motorengeronk, doch ditmaal zijn het eenige Hollandsche vliegtuigen en het zien daarvan geeft ons weer moed.

's Avonds tegen 10 uur zijn wij in Amerongen en kunnen daar onder de boomen rustig gaan eten. 't Is nu donker en wij kunnen goed hooren dat er tusschen Veenendaal en Rhenen wordt gevochten. Het eten is spoedig gereed en worden de keukenwagens bestormd. Tegen twaalf uur gaan wij weer verder, er mogen geen lichten ontstoken worden en om elkaar niet uit het oog te verliezen rijden wij dicht achter elkaar. Dat in de duisternis af en toe enkele fietsen op elkaar rijden is te begrijpen. Het blijft echter bij materieele schade. Fietsen die niet meer bruikbaar zijn worden aan den kant van den weg gezet en de soldaten worden dan per auto verder vervoerd. Waar wij zijn valt met geen mogelijkheid vast te stellen, wij weten alleen dat we naar Rhenen gaan, waar we dan ook 's nachts om 3 uur aankomen, Midden in de bosschen onder hoog geboomte houden wij halt. Terwijl wij trachten zoo goed en kwaad als het kan een beetje te rusten, gaan eenige officieren naar de uitkijkpost. Een hooge stellage die tot in de kruinen van de boomen reikt, geeft een ver doch gevaarlijk uitzicht.

De vijandelijke vliegtuigen komen al weder over ons heen, doch wij storen ons daar al niet meer aan. Weer hebben wij maar een korten rust want 's morgens om kwart voor vier is het weer verzamelen. Wij zullen nu een klein aanvalletje moeten ondernemen. We dachten eerst noch wat te kunnen eten maar onze luitenant zegt dat wij om 11 uur al weer terug kunnen zijn. Om half vijf gaat de heele troep in colonne voorwaarts, doch weldra loopen we in een lange rij achter elkaar zoo dicht mogelijk langs de boschrand, onder laag geboomte, op ons doel af. Dat hier reeds hevig gevochten is kan men goed zien. Wij trekken langs uitgebrande boerderijen, waar de varkens en kippen nog in de ruïnes rond scharrelen,weggeworpen uitrustingsstukken, kapotte fietsen, granaattrechters, 2 lijken van kameraden welker aanblik voor de één niet erg bemoedigend is, bij de ander echter een haatgedachte opwekt. Het zijn toch ook mannen en zonen wier vrouwen of moeders nog niet weten wat hun hier is overkomen, zij zullen tevergeefs op hun terugkeer wachten. Wij gaan echter voorwaarts. Onze artillerie schiet haar projectielen regelmatig over ons heen. Nu zijn wij op een punt gekomen waar de troep verspreid vooruit moet. Onze sectie wordt in drie groepen verdeeld waarmee een front van ca. 180 Meter wordt gevormd. Vóór ons uit gaan nu de twee secties zware mitrailleurs die onze compagnie (dat zijn 3 secties) moeten beschermen. Het terrein is nogal dicht begroeid en nu moet de ordonnans vooruit om te kijken of de secties mitrailleurs vooruit gaan, daar wij hun automatisch volgen. Ondanks de heggen, sloten en afrasteringen gaat het betrekkelijk snel voorwaarts.

Bij de eerste ontploffingen van de granaten kijken wij verschrikt op, doch wij zijn er snel aangewend. Nu gaat het er toch op lijken dat het ernst is. Meerdere malen moeten wij plat op den grond gaan liggen omdat wij door vijandelijke vliegtuigen onder vuur worden genomen. De vliegtuigen kan men echter aan zien komen, maar wat het artillerievuur aangaat, lijkt het dat wij van verschillende kanten onder vuur worden genomen. De ordonnans die in een leegstaande boerderij wat eetwaren had gevonden, o.a. wekflesschen met vleesch en eieren, was bij zijn terugkomst gauw van zijn last bevrijd. Wij komen nu steeds dichter bij de vijand. Het terrein is hier nogal open, wij gaan dan ook niet verder omdat de trefkans te groot wordt. Om zich aan de aanvallen der vliegtuigen te onttrekken zoekt de één dekking naast een omgevallen boom, anderen trekken takken en bladeren over zich heen enz. enz. alles om maar niet opgemerkt te worden.

Na korten tijd gaan wij weer vooruit en komen op een weg. Het vijandelijke artillerievuur wordt nu heviger en onze groep zoekt nu dekking achter een huis en achter boomen. Wij kijken maar steeds uit of wij geen hulp krijgen van onze eigen vliegtuigen, maar vergeefsch, deze kwamen maar niet. In den tijd dat wij daar stonden en lagen kwam de kapitein van de zware mitrailleurs hijgend en puffend terug en zocht met zijn afdeeling ook dekking achter het huis waar een gedeelte van ons zich ook al bevond. De wapens hadden zij moeten achterlaten. Vlak daarop komt er nog een sectie van de 1e Compagnie bij gevlucht, voeg daarbij het leven dat veroorzaakt werd door de ontspringende granaten, dan kunt U zich voorstellen dat er achter dat huis een flinke verwarring ontstond. De kapitein van de sectie zware mitrailleurs gaf dan ook bevel terug te trekken. Onze sectiecommandant roept verzamelen maar dit geeft niet veel want het terugtrekken wordt een vlucht.

Vlak voor ons slaat een granaat in doch wonderlijk genoeg wordt niemand getroffen. Door de hierdoor ontstane verwarring raak ik mijn sectiecommandant kwijt en blijf wachten of ik hem hier of daar zie; intusschen heeft zich nog een korporaal bij mij gevoegd en daar onze commandant in geen velden of wegen meer te bekennen is, besluiten wij om ook maar terug te gaan naar de plaats waar wij onze fietsen hadden achter moeten laten. De meeste soldaten hadden hun fiets gepakt en daar er geen leiding was, vluchtten zij maar in de richting Amerongen. Ook wij vonden onze fietsen en ook maar naar Amerongen. Hier was het trouwens ook verre van rustig. Onze keukenwagen stond daar nog, maar daar het artillerievuur steeds heviger wordt, besluit de menagemeester een veiligere plaats op te zoeken voor dat de wagen getroffen wordt. Terwijl wij hier nog zaten te wachten of er nog mannen van onze compagnie op zouden komen dagen, komen er twee bommenwerpers en doen een aanval op 3 stukken geschut, die vlak bij onze verzamelplaats stonden opgesteld. Ze laten hierop 4 bommen vallen en naar ik later hoorde werd hierbij één der artilleristen gedood. Wij bleven nog verder wachten, doch toen er na verloop van eenigen tijd geen bekenden meer op kwamen dagen besloten wij ook maar weer op de fiets te stappen en verder koers te zetten naar Amerongen. Daar kwam zoo zoetjes aan bij stukjes en beetjes de boel weer bij elkaar.

Na wat gegeten te hebben hoorden wij, dat we het nog eens zouden moeten probeeren. Volgens mij was dit een hopelooze onderneming. We hadden geen zware en lichte mitrailleurs meer en eenige van ons waren al hun wapens kwijt zoodat U wel begrijpt dat de stemming down was. Zoo af en toe kwamen er vijandelijke vliegtuigen en wij kropen dan maar in de huizen totdat het gevaar weer voorbij was. Op het tijdstip dat wij moesten vertrekken komt er een troep terug, waarvan de commandant mededeelt dat ook wij ons verder moesten terugtrekken. Bij dit bericht kijken de meesten van ons direct wat opgeruimder. Kort daarop zitten wij op de fiets en zetten koers naar Utrecht.

's Avonds ca. 11 uur kwamen wij in de Domstad aan en werd een gedeelte ondergebracht in de Damlustkazerne en een ander gedeelte in de Kromhoutkazerne. Schrijver dezes overnachtte in de Damlustkazerne en ging den volgenden morgen vroeg even gauw naar huis, dat was maar 50 Meter van de Kazerne af, en verraste daar zijn vrouw die dolblij was dat zij haar "Jacq" weer terug zag.

Den vijftienden Mei 's morgens kwart voor elf vertrekken wij naar de Kromhoutkazerne en was ons heele bataljon bijna weer compleet. Na eerst de hongerige magen tevreden te hebben gesteld, krijgen wij een toespraak van den veldprediker die ons oproept om, wat er ook gebeuren zal, onzen plicht te blijven doen. 's Middags vertrekken wij met het doel, even vóór Jutfaas te wachten op nadere orders. Voor Jutfaas gaan wij aan den kant van den weg zitten wachten op verdere bevelen. Het wachten duurt lang. Er komt eenige onrust onder de jongens want zij voelen dat er wat aan de hand is. Eerst een gerucht en even later wordt de algeheele capitulatie bevestigd. Aan de eene kant opluchting, aan de andere kant teleurstelling. Na onder elkaar onze meening hierover te hebben kenbaar gemaakt, blijkt toch wel dat dit op het moment het beste is, daar anders Utrecht en Amsterdam het zelfde lot zouden hebben ondergaan als Rotterdam. In Jutfaas brengen wij verder de nacht door.

Den volgenden morgen moesten wij onze wapens en munitie inleveren en toen voelde ieder van ons zich opeens een geslagen man. Na het appel houdt de Majoor een toespraak. Hij maakt bekend, dat er op dat oogenblik van ons bataljon 103 man worden vermist, 3 man zwaar gewond zijn en 2 man licht gewond. Met zekerheid weet hij dat er 1 man gesneuveld is. Dirks (zeer waarschijnlijk wordt hier soldaat C. Erix van M.C.-III-29 R.I. bedoeld), zoo zegt hij, is voor het Vaderland gevallen, hij was getrouwd en had één kind, laten wij een oogenblik stilte in acht nemen voor onzen gevallen kameraad. Hierna gaf hij ons den raad in ons lot te berusten en verdere orders af te wachten. Als voorloopige verblijfplaats wordt ons Vreeswijk aangewezen. Hier worden wij in groote rijnaken ondergebracht. Van 16 tot 24 Mei is het daar een saai leven voor ons geweest. 's Morgens aardappelen schillen, één middag hebben wij gevoetbald en voor velen was het een opluchting wanneer familie of bekenden hun kwamen opzoeken. Deze kwamen aan op alle mogelijke rij- en voertuigen.

Klik hier voor een uitvergroting
IJshakken op de ondergelopen landen (1939-1940) » meer
25 Mei des morgens om half vier is het al behoorlijk druk bij ons, want wij gaan vertrekken naar onze mobilisatieplaats Horssen. Om 4 uur is het eten en om 5 uur vertrekken wij per fiets. De loopers gaan per schip tot Opheusden en zullen vandaar naar Horssen moeten loopen. Wij op de fiets, gaan over Vianen langs Zijderveld, door Beest. Hier gaan wij over een opgeblazen brug en zien even verder nog een brug geheel in elkaar liggen. Het weer is prachtig, de wegen zijn schitterend en dan denk je onwillekeurig, wat is ons Holland toch mooi. De meesten van ons zijn echter niet in de stemming om dit moois op te merken. Wij gaan nu door het plaatsje Eenspijk, vervolgens door Deil naar Geldermalsen waar wij 's morgens om kwart over zeven aankomen. Daar staat nog een tunnel onder water en langs een kleinen omweg komen wij in Wadenoyen en vandaar gaat het op Tiel aan. Wij rijden daar over dezelfde pontonbrug als den elfden Mei doch nu in tegenovergestelde richting. (Het kan verkeeren) Wij passeren de plaatsjes Wamel, Boven Leeuwen en de Hoogewaerdt. In deze omgeving hadden wij het grootste gedeelte van onzen mobilisatietijd doorgebracht. Wij zien daar weer het van ouds bekende cafeetje "De Kikvorsch". Bij de melkfabriek laten wij onze veldflesschen met karnemelk vullen à 2 cent. Hier was het waar wij den laatsten winter, op de ondergeloopen landen, het ijs hebben opengemaakt. Dit was wel een koud werkje maar wij hebben daarbij toch dikwijls de grootste lol gehad. Telkens als wij 's morgens hier naartoe gingen om onze werkzaamheden uit te voeren, werd er knapjes gemord, nu liever 5 jaar mobilisatie als 5 dagen oorlog. Op de velden liggen nog als stille getuigen, de verbrande resten van eenige vliegtuigen. Na onze dorst gelescht te hebben, gaan wij over Altforst naar onze standplaats Horssen waar wij om half tien aankomen. Hier is alles nog net zoo als toen wij vertrokken. Vele bekenden wat toen vijanden waren zijn nu weer vrienden. In ons kwartier is alles nog net zoo als toen wij weggingen en gaf het ons het idee alsof wij even waren weggeweest. De koffie- en theepot stonden nog op tafel en daar lag ook nog een krant van 9 Mei. Wij zijn weer in ons "Huis". Er is gelegenheid om zich weer eens lekker te wasschen waar dan ook druk gebruik van wordt gemaakt. 's Middags om 5 uur komen ook de "tippelaars" binnen, die van Opheusden tot Horssen hebben moeten loopen. In ons kwartier zijn allen, op één na (onze 1e Luitenant is gesneuveld) (zeer waarschijnlijk gaat het hier om C. Leendertz, reserve 1e Luitenant van 3-III-29 R.I.), weer present.

's Avonds wordt er bekend gemaakt, wie of er de gelukkigen zijn die den volgenden morgen als eersten naar huis mogen gaan en weldra zien wij een menigte blijde gezichten. Schrijver dezes behoorde ook tot de gelukkigen. Er wordt reeds afscheid genomen van vrienden en bekenden, want wij gaan den volgenden morgen al vroeg weg. Het is den laatsten keer dat wij hier op onzen stroozak liggen; één bed blijft leeg, doch laten wij hopen dat God de ziel van hem in genade heeft aangenomen. Zondagmorgen 26 Mei vlug bij den foerier het een en ander ingeleverd en om half tien begint de uittocht. Wij gaan met z'n drieën op de fiets weg en zien onderweg nog een vliegtuig die zijn aanval met zijn ondergang heeft moeten bekoopen. Om kwart voor elf zijn wij in Tiel. Uit Tiel vertrekt om goed 11 uur een trein over Geldermalsen naar Utrecht en op onze verlofpassen mogen wij gratis mee. Dit is een meevaller vooral voor degenen die nog verder moeten als Utrecht, en voor mij beteekent het, dat ik nog vroeger thuis kom. Om 12 uur komt de trein in Utrecht aan. Nog hier en daar een handdruk, het station uit en even later is ondergeteekende thuis. Rustig gezeten lijkt dit alles een droom te zijn geweest; donkere dagen wachten ons nog, maar laten wij hopen, dat de zon spoedig weer zooveel kracht bezit, dat haar stralen al dit donkere moge verdrijven en wij weer als voorheen: "als vrije menschen in een vrij Nederland leven".

-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 6.35 MB)