De Grebbeberg - het relaas van sergeant Cornielje, Staf-III-8 R.I.

Mijn ervaringen in de oorlogsdagen van 1940


Arnhem, 10 maart 2000

Klik hier voor een uitvergroting
Sergeant G.G.Th. Cornielje (links) ingedeeld bij de verbindingsafdeling van Staf-III-8 R.I. (1937) » meer
Wat weet ik nog van de strijd aan de Grebbeberg in mei 1940? Het is meer dan 50 jaar geleden en derhalve begrijpelijk, dat vele ervaringen je niet meer zo helder voor de geest staan. Niettemin probeer ik het belangrijkste op papier te zetten, waarbij ik dan eerst de vraag wil beantwoorden: "Hoe is voor mij alles begonnen?".

Na het behalen van mijn onderwijzersakte in 1936 moest ik in '37 voor 11 maanden in militaire dienst; standplaats de Menno van Coehoornkazerne in Arnhem. Ik kreeg daar een opleiding voor sergeant-verbindingsdienst. Het morse-alfabet leerden we voortreffelijk en met behulp van seinlampen konden we over grote afstanden communiceren. Zelfs de afstand Arnhem - Nijmegen wisten we vanaf twee kerktorens te overbruggen. Dat we er in de oorlogsdagen van '40 totaal niets aan zouden hebben wisten we toen nog niet.

Na mijn militaire dienst kreeg ik aan de R.K. Jongensschool te Lobith een aanstelling als "kwekeling-met-akte", d.w.z. je mocht als elke andere leerkracht gewoon lesgeven, alleen je kreeg geen salaris. Wel kreeg ik van de overige leerkrachten per maand f 10,-. In een later stadium heeft het kerkbestuur er f 10,- bijgedaan. Ik wilde altijd al heel graag onderwijzer worden, dus het geld kon me niet zoveel schelen.

Toen 28 augustus 1939: MOBILISATIE! Ik moest me melden in Achterberg. In een heus huis zaten we met velen strozakken te vullen om enigszins redelijk te kunnen slapen. De kunst was: maak ze niet te hard maar wel goed gevuld. De eerste nacht rolde je er vele malen af, omdat ie toch te hard was.

In de loop van de herfst van '39 vertrokken we naar Wageningen. We waren ingedeeld bij III-8 R.I., de commandopost van het 3de bataljon van het 8ste regiment. Bataljonscommandant was majoor C.J. Voigt, een in onze ogen wat oudere man, waar je nagenoeg geen contact mee had. Verder herinner ik me twee officieren, luit. Kranenburg en een res.luit. die naar ik meen Schaap heette. De laatste ken ik wat beter; bij wandelingen heb ik hele gesprekken met hem gevoerd en niet alleen over zaken, die met de militaire dienst te maken hadden. In Wageningen hebben we op twee adressen gewoond. Ik heb er nog een kamer gehuurd (voor de avonduren en niet in het weekend) voor de prijs van f 10,- per maand.

De winter van '39 - '40 was streng. We hielpen mee met het bouwen van een stelling, een commandopost zo halfweg tussen Wageningen en Rhenen in een boomgaard achter een boerderij. Als je er vanaf de weg naar toe liep moest je eerst 100 m weiland oversteken, zodat we niet direct contact hadden met alles wat er over de weg passeerde.

Het werd soms een dagelijks terugkerend ritueel: de groep soldaten die bij onze commandopost hoorde, stelde zich op en we marcheerden, richting stelling. 's-Morgens heen, in de namiddag terug. Hoe we de stelling bouwden staat me niet helder meer voor de geest. De benodigde spullen kwamen naar ik te horen kreeg van een timmerfabriek uit Rhenen: schoppen en pikhouwen, houten schotten voor de ondergrondse gangen en verblijfsruimten e.d. Deze schotten moesten met carbolineum ingesmeerd worden om ze tegen verrotting te beschermen. Ik zie nog het grote vat dat daar stond opzij van de stelling-in-wording. Er waren niet veel soldaten die ertoe te bewegen waren dit karweitje te klaren. Het stonk en was slecht voor je handen en je gezicht. Door de vorst was de grond geruime tijd keihard, waardoor onze pikhouwelen het moesten ontgelden. De ene steel na de ander brak af. Het was om moedeloos van te worden. Maar toch... Toen de oorlog uitbrak was onze commandopost zo goed als klaar. Ze had de vorm van een rechthoek. De gangen lagen grotendeels ondergronds evenals de twee verblijfsruimten, die zich in het midden bevonden. De schietgaten zaten uiteraard aan de Wageningse kant, terwijl de twee uitgangen zich aan de tegenover liggende zijde bevonden.

De winter van '39-'40 was streng. Ik weet nog dat ik tijdens een wandeling met onze colonne naar onze stelling 3 paar handschoenen droeg en de drie van één hand verloor. Ik weet ook nog dat ik bij luit. Kranenburg op appel moest komen: ik had een sigaartje gerookt tijdens de mars naar onze post en kreeg daarvoor een schriftelijke berisping. Tenslotte herinner ik me het prachtige, zonnige voorjaar. April was warm, vredig; heerlijk om naar je stelling te lopen en daar de dag door te brengen. Soms was de weg zwart van de mensen, die een kijkje kwamen nemen. Toeristen, die we niet zonder meer vertrouwden. Spionnen waren erbij, we verbeeldden ons ze zo te kunnen aanwijzen. Ze kwamen de boel verkennen. We waren gewaarschuwd en gingen kijken. Waarom verdween die auto zo snel?

Toen kwam de nacht van de 9de op de 10de mei: we werden gewekt. Afmars naar de stelling. Duitsers waren de grens gepasseerd, het was oorlog. Dat kun je je eigenlijk niet voorstellen. Die oorlog was altijd ze heel ver weg. Schieten, doden, gedood worden. Je hebt maar één leven en die ander ook. Waar ben je mee bezig en waarom...

Behalve hoog overvliegende vliegtuigen merkte je in die morgenuren van de 10-de mei nog niet veel van oorlog. Je luisterde, bad, zat aan een schietgat, keek door de opening in het plafond of buiten bij een uitgang naar de lucht en de omgeving, de karabijn in de aanslag. Er zat een kogel in de loop van je geweer en nog 4 in de houder. Je kon 5 keer schieten maar de trekker moest wel iedere keer worden overgehaald. Andere wapens had je niet in je commandopost.

Nagelang de dag vorderde vlogen steeds meer vliegtuigen in westelijke richting. En in de loop van de middag werd duidelijk, dat de Duitsers Wageningen hadden bezet. Granaten vlogen hoog over onze stelling richting Grebbeberg. Die huilende fluittonen vergeet je niet gemakkelijk. Je beseft al gauw, dat je daar niet bang voor hoeft te zijn. Een granaat die op je af komt hoor je pas op het laatste moment en dan moet je vliegensvlug dekken. Dat leer je heel snel. Het schieten vanuit Wageningen werd prompt door onze artillerie vanaf de Grebbeberg beantwoord.

We hoorden tot de verbindingsdienst en dus was het onze taak verbindingen te onderhouden, maar daar kwam heel weinig van terecht. Een seinlamp was uiteraard niet te gebruiken. Om hiermee verbinding te kunnen maken moet je hoog zitten en dat is niet direct aanlokkelijk met de vijand in het voorterrein. Verder was er nog de telefoon. Met een toestel en een rol telefoondraad op de rug hadden we verbinding gemaakt met de stelling aan de overzijde van de weg. De draden lagen echter gewoon over de grond en het was dus niet verwonderlijk dat ze al heel snel kapot geschoten waren.

Bleef over: de ordonnansen. Bij onze commandopost hadden we 3 ordonnansen. Op een zeker moment werden ze alle drie uitgestuurd om berichten door te geven aan compagnieën en verbinding tot stand te brengen met de Grebbeberg. Het enige dat ik weet is het moment van vertrek. Verder heb ik er nooit meer iets van gehoord.

Vrijdag de 10de mei verliep; af en toe schoten enkele van onze mensen op overkomende vliegtuigen, er werd gespeurd langs de straatweg en rondom onze stelling en verder was het "wachten" en letten op het vuur van de Grebbeberg en vanuit Wageningen. Toen het donker werd zaten we bij toerbeurt voor de schietgaten, turend of we iets verdachts zagen. Je ziet niets, je mijmert, denkt aan thuis, aan vrienden en bekenden. Voor onze stelling was een diepe tankval gegraven met daarvoor een haag van prikkeldraad als extra beveiliging. De nacht ging voorbij, wakend en slapend zonder dat er iets onverwachts gebeurde.

Ergens in de morgen van zaterdag 11 mei was er plots grote opwinding: uit het voorterrein renden plots een hele groep Nederlandse soldaten bukkend en zwaaiend naar onze tankval. We waren met stomheid geslagen. Het verbaast me nog altijd hoe snel ze in onze stelling waren. Noch de diepe tankval, noch het puntige prikkeldraad scheen hen te hinderen.

Achter onze commandopost moest de hele groep zich opstellen. Ik zie majoor Voigt nog voor het front treden. Hij zei o.m.: "Het was jullie opdracht op je post te blijven". En hij voegde er aan toe: "Eigenlijk moest ik jullie laten fusilleren". Zo'n vaart liep het niet en de hele groep werd in onze stelling ondergebracht. Ik hoor het één van de soldaten nog zeggen: "Ze schieten je kapot".

Wat later was de spanning opnieuw om te snijden. Vanuit onze stelling naar de straat kijkend hadden we al meermalen hoofden op en neer zien deinen. Blijkbaar trokken de Duitsers onze stelling voorbij richting Grebbeberg, waartoe ze zich door de sloten langs de weg voortbewogen. Een paar van onze soldaten schoten op die hoofden tot er op de weg een Duits stuk geschut werd geplaatst, dat op ons gericht was en enkele salvo's afgaf.

Het duurde niet lang of vanuit onze commandoruimte kwam het bericht, dat er niet meer geschoten mocht worden en dat alle voorbereidingen moesten worden gemaakt voor de overgave. Deze bestonden met name uit het onbruikbaar maken van waardevol materieel en het hijsen van de witte vlag. Toen die witte vlag inderdaad boven onze stelling werd uitgestoken, klonk er vanaf de straatweg een kreet; zoiets als: "Nicht mehr schieszen!".

Wat toen volgde was als een film en is me nog goed bijgebleven. Vanaf de weg kwamen drie in een wonderlijk tenue gestoken Duitse soldaten het grasveld over naar onze stelling. Hoe ze hun gezicht en helm met gras en andere zaken hadden toegetakeld weet ik niet precies meer, maar het zag er niet uit; vermomd waren ze wel. Bij elke achteruitgang van onze stelling ging een soldaat naar binnen, schreeuwde: "Heraus....heraus!" en schoot door de gang. Wij als een haas naar buiten. De Duitse commandant was achter onze stelling blijven staan en wij stelden ons in een rap tempo op. Ik hoor nog de triomf in zijn stem toen hij o.m. zei: "Wir sind schon 100 km Frankreich einmarschiert".

Eén van onze officieren, ik meen dat het Luit. Schaap was, vroeg op zeker moment aan de Duitser: "Mogen we onze jassen halen, die liggen nog binnen". Het was op dat ogenblik nogal fris. De Duitser zei na enige aarzeling: "Gut, Sie haben dein Wort gegeben". Rap naar binnen en weinige ogenblikken later stonden we weer in slagorde.

Ik weet nog: toen we terugliepen was ik doodsbang. Vanaf de Grebbeberg werd als een razende geschoten. Vooral de mitrailleur-kogels die met korte sis-geluiden over en langs je gaan, zijn het ergste. Later zei een soldaat tegen me: "We hebben jullie gevangenneming gezien en er rekening mee gehouden". Toen we via de straatweg terugmarcheerden richting Wageningen zagen we pas de eindeloze rijen Duitse soldaten, die door de sloten kropen. Toen we ongeveer halfweg waren gekomen, werd er "decken" geschreeuwd en stoven we achter een gebouw, dat met een punt een beetje op de weg stond; ik meen dat dit gebouw "De Nude" heette. De laatste man van onze colonne bleef op de weg liggen. Hij had een kogel door de borst gekregen. De Duitsers riepen, naar de Grebbeberg wijzend: "Das sind deine Freunde". Dat namen we maar voor kennisgeving aan.

We moesten onze zakken legen en een paar Duitsers keken alles grondig na. Ik had ook een rozenkrans bij me en de Duitser vroeg met een snauw: "Was ist das?". Na deze inspectie ging de tocht verder naar Wageningen. Ik herinner me nog dat een paar monumentale huizen in brand stonden en daarom een grote omweg moesten maken. Duitse officieren zag ik rondrijden, rechtop staand in hun "strijdwagens" zoals we die kennen uit de Romeinse tijd, gesticulerend en bevelen schreeuwend. Toen we met onze inmiddels sterk aangegroeide colonne door Wageningen liepen, werd er vanaf de Grebbeberg fel geschoten.

Ik weet nog het moment, dat we Wageningen achter ons lieten en de Wageningse Berg opliepen. Die plotselinge stilte. Ontploffingen, geknetter van mitrailleurvuur, het leek van heel ver te komen. Toen ik zeker wist, dat het geschut ons niet meer kon bereiken, heb ik me afgetast: armen, benen, borst. Is alles nog in goede conditie? Ben ik nergens gewond? Heb ik het overleefd? Naast me liep een Duitse bewaker. Ik heb hem nog een paar geweerkogels gegeven die ik ergens in een zak vond, Hij knikte alleen maar, het was een vriendelijk manneke.

We liepen en liepen. Lopen konden we en zeker onder deze omstandigheden, weg van de oorlog. Om ongeveer 17.00 uur waren we gevangen genomen, rond middernacht kwamen we in Arnhem aan en liepen door richting Duiven. Ik weet nog dat ik er als een blok bij neer viel en toen ik de volgende morgen wakker werd dacht: "Wat lig ik toch ongemakkelijk". Wat bleek? Ik had midden op een grote berg aardappelen geslapen.

's-Morgens werden we naar een omheind stuk weiland gedreven. Het was binnen weinige tellen zwart van de mensen, die van alles wat eetbaar was bij zich hadden en over de omheining gooiden. De Duitse bewakers keken toe en vonden het best. Ik weet nog dat ik 4 briefjes maakte. Op elk briefje stond: "Ben krijgsgevangen. Alles goed, tot ziens". Ik gaf ze mee aan 4 verschillende mensen. Later hoorde ik van mijn moeder, dat alle 4 briefjes waren aangekomen.

Van Duiven werden we via fort Westervoort bij de IJsselbrug naar de Menno van Coehoornkazerne gebracht, waar we een dag en een nacht verbleven. Je sliep gewoon op de grond. En toen was het: afmars naar het station in Zevenaar, lopend met vele honderden gevangenen. Onderweg stonden de mensen rijen dik langs de kant van de weg. Wat we niet allemaal meekregen aan etenswaren en vooral ook aan rookartikelen! Kisten vol sigaren had ik van een sigarenhandelaar uit Zevenaar die in normale tijden ook aan de zaak van mijn moeder in Spijk leverde. In Zevenaar stond een trein klaar met eindeloos veel goederenwagons. Hier werden we letterlijk ingepropt. De meesten moesten staan, plek om op de grond te zitten was er nauwelijks. Schuifdeuren dicht en daar gingen we.

Ons voorlopig eindpunt was de plaats Soest in het Ruhrgebied. De aankomst op het station Soest staat me nog helder voor de geest. Er liep zo'n dikke Duitser langs de trein, die alsmaar schreeuwde, dat het de schuld was van "die Engländer" en "ihre Wilhelmina". Het duurde wel even voor de lange stoet was geformeerd en toen liepen we naar een lege kazerne, waar we voorlopig werden ondergebracht.

We kregen zowaar elk een deel van een hard kazernebrood, kuch genaamd; dat vrij zuur was; dat schijnt goed te zijn tegen schimmel. Normaal gesproken zou het zeer welkom zijn geweest, want we hadden na ons vertrek uit Arnhem niets meer te eten gekregen.

Daar we echter nog volgepakt waren met de giften van zorgzame Nederlanders en dus veel smakelijker eten bij ons hadden, gebruikten we de harde kuch om elkaar op de binnenplaats mee te bekogelen. De Duitsers waren woedend. Dat kostbare brood. Daar zouden die "Holländer" van lusten! 24 uur kregen we niets meer te eten! Uiteraard deerde ons dat niet.

Nauwelijks een paar dagen later moesten we weer de trein, pardon, de veewagens in op weg nu naar Neu-Brandenburg in Noord Duitsland, een hele rit. Onderweg werd er enkele malen een noodstop gemaakt ergens op een open stuk hei of bos. Dan zag je een eindeloze rij soldaten die mannetje aan mannetje langs de rails stonden te plassen.

Van het station Neu-Brandenburg naar het gevangenkamp was niet ver. Van ver zag je de met soldaten bezette hoge torens op de hoeken van het terrein. Door een kolossale poort met aan weerszijden 2 wachttorens gingen we naar binnen. In dit gevangenkamp waren o.m. een groot aantal barakken. Als ik me goed herinner konden in elke barak enkele honderden gevangenen. In zo'n barak stonden 2 hoog rijen met bedden. Zonder toestemming mocht je als je binnen was niet buiten je barak komen. En was je buiten dan bleef je daar.

Elke morgen was er appèl. Buiten naast de barak moest iedereen zich opstellen; een lange rij, de een naast de ander, maar met telkens 5 man achter elkaar. En dan begon de contrôle door een niet al te snuggere bewaker. Hij werd steeds kwader als de 5-tallen volgens hem niet goed achter elkaar stonden en hij met het tellen van de mensen in de war kwam. Doordat hij dan steeds weer opnieuw begon, werd het elke morgen een langdurige ceremonie, voordat we eindelijk onze gang konden gaan. Het gonsde van verhalen van gevluchte gevangenen.

In het kamp troffen we gevangenen van andere landen waarmee Duitsland in oorlog was of was geweest. We hebben er wat rondgeslenterd, want er was niets te doen dan één keer per dag eten halen. Dat was een film op zich. Rond de middag stelden de bewakers de eindeloze rij gevangenen op en deze liep voetje voor voetje langs de keuken. Het kon gebeuren dat halfweg de rij het eten op was; dan moest je gaan zitten want men begon opnieuw te koken. Soms was je uren onderweg. Voor sommigen die al vroeg aan de beurt waren geweest was het een sport je weer achter aan de rij aan te sluiten, zodat ze voor de tweede keer eten kregen. Ik heb heel wat renpartijen gezien tussen deze gevangenen en de bewakers die hierop moesten toezien.

Wat kreeg je te eten? Als ik me goed herinner: niet meer dan een bakje met waterige soep en een paar sneetjes brood voor 's-morgens. Het is begrijpelijk dat er in "eten" gehandeld werd. Ik weet niet hoe ze eraan kwamen, maar er waren mensen die je aan eten konden helpen Heb je geld of wat te ruilen? Gelukkig heeft deze tijd, dat je echt honger leed, niet lang geduurd. Je werd aangewezen om bij een boer in de omgeving te gaan werken.

De geruchten waren in die dagen niet van de lucht. En dan natuurlijk vooral over de mogelijkheid, dat we spoedig weer naar huis mochten. Hoe vaak ik niet hoorde: "Hitler hat gesagt....". De Nederlanders, vonden de Duitsers, waren niet de echte vijanden. Zij waren meegesleurd door de Engelsen en de Russen.

Met z'n vieren kwamen we bij een boer, waar we flink moesten werken, maar ook 5 keer per dag goed te eten kregen. Ik had nog één doosje sigaren en die heb ik, omdat ik toch wilde stoppen met roken, aan die boer gegeven, die er heel blij mee was. We hadden een bewaker meegekregen, die meer belangstelling had voor ons welbevinden, dan voor welk Duits belang ook. Ik heb op een grote hooimijt gestaan om de bundels in een dorsmachine te gooien. We hebben in een rij op onze knieën op een stuk bouwland gezeten om z.g. bieten te enen. En stapels hout moesten we hakken. Er waren ook andere nationaliteiten op die boerderij, zoals Polen, die er al langer werkten. De boer zei een keer tegen ons, dat een zoon van hem in Frankrijk vocht en hoopte, wanneer deze krijgsgevangen zou worden, hij eenzelfde behandeling kreeg als wij. Een goeie man, niet direct een fan van het regime.

Toen kwam als bij donderslag het bericht: "De Nederlanders mogen naar huis!". Terug naar het gevangenkamp. De volgende morgen een extra groot stuk kuch en hup, we waren op weg naar de trein met de veewagens. Er was echter een verschil met de heenreis. Nu bleven de grote schuifdeuren open en hingen we met onze benen naar buiten. Uiteraard was de stemming opperbest. Naar huis! Je voelde de vrijheid. Het werd een lange tocht, waar maar geen eind aan scheen te komen. Grote plaatsen werden gemeden. Waren we nu nog niet in Nederland? Het was al bos en heide wat we zagen. We tuurden en toen zag ik het, we waren waarachtig echt in Nederland! Langs de weg stond een klein bordje. Niet met het opschrift "Zutritt verboten", maar met het overbekende: "Verboden toegang." We wisten, wat een heerlijkheid, Nederland!

Bij Oldenzaal kwamen we over de grens. Het station, de perrons, afgeladen vol mensen. Iedereen viel iedereen om de hals. Je kende elkaar wel niet maar je hoorde bij elkaar. In Oldenzaal werden we allemaal ontluisd, kregen een spoorkaartje naar je woonplaats en toen.. toen was het helemaal echt: vrij! Bij mij thuis was iedereen, mijn moeder en broers, in goede gezondheid en blij mij weer terug te zien. Een nieuw leven begon, al zaten ook in Lobith de Duitsers op je lip. In de Jongensschool hadden ze een lokaal gevorderd, hun gemotoriseerd materieel nam de hele speelplaats in beslag, je hoorde de bekende commando's, maar goed: ik was weer thuis. Goed dat we toen nog niet beseften, wat er de komende 5 jaar zou gaan gebeuren....

G.G.Th. Cornielje.

3082