Mobilisatie en oorlogstijd bij de Grebbeberg in 1939 / 1940
door M. Peters (2e sectie M.C.-III-8 R.I.)
De Mobilisatietijd
Het afkondigen van de mobilisatietijd kwam voor mij niet geheel onverwacht omdat ik voor die datum een 40 kilometer over de grens in Duitsland werkte en daarom wel wist dat daar heel wat broeide. Dat de kwaliteit van ons leger in het bijzonder in vergelijking met het Duitse ronduit slecht was, was mij ook duidelijk. De Duitsers dreven terecht de spot met ons leger. Als ik over de grens naar Duitsland ging vroegen ze me wel eens smalend: "Habt Ihr euer hölzern Kanone bereits aufgestelt?"
Toch kwam de mobilisatie nog wel als een schok omdat het gevaar van een oorlog groter werd. Overigens voelde ik het financieel niet als zo'n grote ramp, het was een slechte tijd. Er moest lang en hard gewerkt worden voor weinig geld. En dan was je nog gelukkig als je werk had. Was je werkloos dan kreeg je als ongetrouwde geen enkele uitkering. Als je over de grens werk kon vinden was het verleidelijk om er met smokkelen wat bij te verdienen. In Duitsland kostte een Mark dertig Hollandse centen, in Nederland kreeg je er zeventig voor.
Afgezien van een oorlogsdreiging beleefde ik de mobilisatie als een gezellige tijd. Na de eerste rommelige dagen in Arnhem werden we na een week of drie in Achterberg ingekwartierd en daarna kwamen we voor de hele verdere mobilisatie in een school in Wageningen te liggen. Met twintig man die het goed met elkaar konden vinden hadden we een lokaal tot onze beschikking.
Eerst sliepen we op los stroo in het gezelschap van een leger vlooien, later kregen we strozakken. Overdag trokken we naar onze stellingen aan de Nude die we nog moesten bouwen. Die bevonden zich ongeveer 1800 meter voor de Grebbeberg, het waren de voorposten van de Grebbelinie. De bemanning daarvan waren de z.g. "opofferingstroepen". In geval van oorlog mochten we onder geen beding terugtrekken, maar moesten de eerste stoot opvangen. Maar daar bekreunden we ons niet al te veel om, we wilden graag geloven wat ons aan alle kanten werd voorgepraat, dat Nederland wel neutraal zou blijven.
Drie avonden in de week ging ik met een kameraad naar een cursus en de overige avonden hadden we de beschikking over een studeerkamertje dat een vriendelijke professor ons ter beschikking gesteld had. Alles bij elkaar genomen was ons leven als ongetrouwde militair nog niet zo slecht. We wisten ons best te vermaken. Zo herinner ik mij dat we de eerste weken in Achterberg de beschikking hadden over een korenmolen. Boven uit die molen konden we dan oefenen met onze seinlamp al lagen we daar ook dikwijls te slapen. Omdat ik enige kennis van de Duitse taal had, was ik boven in de molen eens bezig het schreeuwen van Hitler na te bootsen. Plotseling klonk van beneden de stem van de kapitein: "Kan dat niet anders, we zijn hier niet in Duitsland!" Dit was aanleiding voor mijn kameraden om een hakenkruis op mijn klompen te branden. Als grondwerkers hadden we klompen uitgereikt gekregen. Het gebeurde ook een keer dat de sergeant terwijl wij lagen te slapen daar boven in die molen, ons geweer stilletjes weghaalde. Maar dat had verder geen gevolgen. Model ging het er niet toe, eerder het omgekeerde.
Maar soms gebeurde het dat een meerdere die een slechte bui had, zich model opstelde. Zo stond ik eens met een sergeant te praten doe plotseling zei: "Als je met een meerdere staat te lullen dan ga je in de houding staan". Hij verwachtte kennelijk dat ik in de houding zou springen. Maar dat deed ik niet, ook al omdat ik naar mijn mening niet stond te "lullen". Ik stak de handen in mijn zakken en draaide hem mijn rug toe. Ik kreeg daar zeven dagen streng arrest voor omdat ik mij zeer "onkrijgstuchtelijk had gedragen".
Verder waren de grappen over Duitsers dikwijls niet van de lucht. Als Ebskamp, één van onze kamergenoten, over de radio de Duitsers hoorde zingen dan zei hij: "'t is weer etenstijd in Duitsland, ze moeten zich de buik vol zingen want vreten hebben ze niet".
De oorlogsdagen
In de nacht van negen op tien mei 1940 moesten we plotseling onze stellingen betrekken. Het gonsde in de lucht van de vliegtuigen en tegen de morgen was het duidelijk dat we in oorlog waren met Duitsland. Als seiner en telefonist werd ik met nog een collega ingedeeld bij de 2e sectie van de Mitrailleur Compagnie van het IIIe Bataljon van het 8e Regiment Infanterie. De stelling van deze sectie lag tussen de Rijndijk en de Nude, dat is de Hoofdweg van Wageningen naar Rhenen. De leiding van onze sectie berustte bij een mij onbekende vaandrig (de vaandrig J. Tack). Iets ten noorden van ons lag de Bataljonscommandopost.
Nadat we onze stelling hadden betrokken legden we de telefoonlijn aan naar de commandopost van onze kapitein, die iets ten noorden van de Nude lag.
De mitrailleurschutters schoten hun wapen in. Als doelwit werden een paar huizen gekozen die aan de Nude stonden. Vóór die huizen, precies in het schootsveld, stond een geit. Na het salvo van de mitrailleur waren de inslagen in het huis duidelijk te zien, maar de geit stond er nog. Het is mij steeds bijgebleven dat ik toen dacht: "Je moet toch echt pech hebben om door een kogel geraakt te worden".
Tegen de avond werd bekend dat de Duitsers de Grens- en IJssellinie hadden doorbroken en Wageningen naderden. Er werden patrouilles het voorterrein ingestuurd om de vijand te verkennen.
De strijd om de voorposten op 11 mei 1940
In de vroege ochtend nog voor het licht was begonnen de Duitsers hun granaten op de Grebbeberg af te vuren. Een poosje later kwamen ze ook op onze stellingen terecht. Die vuurdoop was wel een angstige gewaarwording. Door dit zich telkens herhalende granaatvuur werden in de loop van de voormiddag onze telefoonverbindingen grondig vernield en dus hadden we geen verbinding meer met de commandopost van onze kapitein. Onze commandant-vaandrig vond overigens dat de Duitsers maar slechte granaten hadden omdat ze al ontploften net voor ze de grond raakten.
Omdat we geen verbinding met de kapitein meer hadden vroeg de vaandrig mij op lijnpatrouille wilden gaan om te zien of de verbinding te herstellen was. Mijn maat moest dan in de stelling blijven om, voor het geval de verbinding hersteld was, de telefoon aan te nemen. Ik vroeg: "Moet ik alleen op patrouille?" "Ja", zei hij. Ik zei: "Zelfs in vredestijd mogen wij niet alleen op patrouille en daarom doe ik dat nu ook niet". "Dan zal ik een vrijwilliger zien te krijgen die met je mee gaat", zei hij. Die vrijwilliger werd gevonden in Henny Pik, een van onze ordonnansen.
Met onze leren gereedschapstas op de rug, sluipend langs heggen en door sloten gingen we richting commandopost steeds bedacht op Duits granaatvuur en vuur van onze eigen troepen die ons voor Duitsers aan zouden kunnen zien. We bereikten de commandopost tot op een afstand van 5 meter door een sloot die we zelf hadden gegraven. Hoe moesten we die laatste meters overbruggen zonder van daaruit beschoten te worden. Als herkenningsteken voor eigen troepen was opgegeven de hand vanaf de helm naar boven op en neer bewegen. Wij maakten die beweging en op onze tel "één, twee, drie" vlogen we de stelling binnen. Tot grote schrik van een sergeant die zei: "Verdomme, we hadden jullie wel kapot kunnen schieten".
In de stelling heerste een alles behalve opgewekte sfeer. Vooraan in de loopgraaf hadden we in een uitgespaarde hoek een urinoir gebouwd. Daar lag de kapitein voorover plat in de loopgraaf. Ik dacht dat hij gewond was, draaide hem om en vroeg: "Kapitein, bent u gewond?" Verwilderd keek hij me aan en zei: "Dekken, dekken jongens want ze schieten ons allemaal kapot".
We besloten een enkeldraadsverbinding te leggen naar de bataljonscommandopost die tussen de compagniecommandopost en de stellingen van onze eigen 2e sectie in lag. Met ook nog de rol draad op onze rug werd de terugtocht aanvaard en het lukte ons de bataljonscommandopost te bereiken. De verbinding werd hersteld en Majoor Voigt maakte er direct gebruik om met onze kapitein te praten. Ik hoorde hem zeggen: "We moeten er maar het beste van hopen, als we elkaar niet meer zien, zie maar wat je er van maakt". Het verdere van de dag tot onze gevangenneming ben ik op de commandopost van de majoor gebleven.
Veel later zagen we soldaten door de sloten langs de Nude trekken richting Grebbeberg. Ik heb daar nog op geschoten. Toen werd mij gezegd dat het Nederlandse soldaten waren die terug trokken. Maar die gingen volgens mij niet door de sloten.
Toen ik op een bepaald moment door de stelling liep werd er op ons geschoten vanuit de richting Grebbeberg. Kijkend in die richting zagen we een Duitse soldaat die, op één knie zittend een kogelregen op onze stelling afvuurde. Ik heb hem met mijn karabijn onder vuur genomen en denk hem ook geraakt te hebben want na onze gevangenneming wees een Duitser woedend naar die plek en schreeuwde: "Dahin habt ihr meinen Kamerad erschossen!"
De Duitsers zaten dus ook al achter onze stellingen en ons lot zou spoedig beslist zijn. In de commandopost stonden kisten met voedsel en rookartikelen. De majoor zei: "Hak die kisten maar open en haal er maar uit wat je wilt, anders valt het toch allemaal in handen van de Duitsers". Ik stopte mijn zakken, ook die van mijn overjas vol o.a. met sigaretten. Eerst met goedkope "Fifty-fifty", maar toen de duurdere "North State" voor de dag kwamen heb ik die maar weer genomen.
Niet lang daarna overvielen onder luid geschreeuw de Duitsers onze stellingen en sommeerden ons onze wapens af te leggen en naar buiten te komen. Dat deden we en in processie stapten we uit de stellingen. Ik liep bijna achteraan in de buurt van de majoor want ik dacht voor een hoge militair hebben die Duitsers altijd nog wel respect, in zijn buurt is het misschien nog wel het veiligst. Toen we buiten waren moesten we onze overjassen uittrekken en onze helmen afzetten. Daar gingen de meeste van mijn sigaretten.
Op een moment riep een Duitser dat hij zes Nederlandse krijgsgevangenen moest hebben, De achterste zes van onze rij werden daar voor aangewezen en daar was ik dus ook bij. We werden met onze handen in onze nek en blootshoofds naar de Nude gedreven en daar gedwongen het lichte veldgeschut van de Duitsers richting Grebbeberg te trekken tegen het Nederlandse vuur in. We hadden de dood voor ogen en in die omstandigheden wist ik niets beter te doen dan een Acte van Berouw te bidden. Al spoedig werd één van ons zessen getroffen en viel. Duitsers en Hollanders zochten dekking achter een huis. dat langs de weg stond, de gewonde bleef op de weg liggen. Een Duitser schold ons uit dat we onze kameraad op de weg lieten liggen en een van onze onderofficieren wees hem er op dat wij hen hier niet geroepen hadden en alles hun schuld was. Met één van de jongens haalde ik een vensterluik van het huis waar achter wij stonden, legde de gewonde daarop. Onder leiding van de Duitsers droegen we hem in de richting van Wageningen. In een grote loods langs de weg waar allemaal vrachtwagens in stonden legden wij hem in een lange rij van wel 50 à 60 Nederlandse en Duitse gewonden. Later werden wij bij een groep andere krijgsgevangenen gevoegd en naar een villa die de naam Belmonte droeg gebracht. Toen was het al schemerdonker.
De volgende dag werden we met een aantal gewonden in vrachtwagens naar Arnhem vervoerd, de gewonden naar een ziekenhuis, wij naar de Menno van Coehoornkazerne. Het was toen zondag, eerste Pinksterdag. Maandag 13 mei moesten we naar fort Westervoort lopen. Met een lotgenoot sprak ik nog over vluchten, maar die zei: "Iedereen weet dat je militair geweest bent, je wordt toch zo weer opgepakt".
Een dag later moesten we naar Zevenaar naar het station lopen. Daar werden we in veewagens geladen. In het donker ging het in oostelijke richting, onze nieuwe onbekende bestemming tegemoet. Na enige dagen reizen bleek onze bestemming een krijgsgevangenenkamp in Brandenburg in Oost-Duitsland te zijn. Na een week of zes werden de Nederlandse krijgsgevangenen vrijgelaten en keerden wij, sterk vermagerd, een evaring rijker maar een illusie armer in ons vaderland terug.
3083