De kansloze slag om de Grebbeberg, in naam van God en vaderland

Berend Vinke brengt vijftigste eresaluut aan zijn gevallen makkers


Hun aantal slinkt elk jaar, maar op Tweede Pinksterdag staan ze weer rond de graven: de overlevenden van de ongelijke strijd om de Grebbeberg. In het bijzijn van familieleden en vrienden bewijzen ze de gevallenen de eer die hun toekomt. Ook Berend Vinke uit Aalten is er bij, voor de vijftigste keer. "Ik was doodsbang, maar ik wilde gehoorzamen."

door Homme Krol

Hier ligt mijn vader, ik heb hem nooit gekend, zegt mevrouw Hermsen-Verhoef uit Arnhem terwijl ze zich bukt om een bos paarse tulpen bij het graf te zetten. Ze was een hummel van een jaar toen haar vader zich doodvocht op de Grebbeberg. 'Sijmen Verhoef. Bronzen Kruis, 35 jaar, soldaat.' Wijzend op het graf ernaast. "Daar ligt majoor Landzaat, mijn vaders commandant. Ze zijn samen gesneuveld." De majoor ("wij geven ons nooit over") is posthuum met de Militaire Willemsorde onderscheiden, zoals de grafsteen vermeldt. Verschil moet er zijn, zelfs op het ereveld van de Grebbeberg met zijn zeshonderd eenvormige kruizen.

Mevrouw Hermsen komt er vrijwel elk jaar, evenals haar broers en zussen. "Je wordt er toch toe gedreven. Tot voor twee jaar was m'n moeder er nog bij. Ze is gestorven. Ik doe het voor hen beiden. Mijn moeder is later wel hertrouwd, wat moest ze met vijf kinderen, maar mijn vader heeft ze nooit kunnen vergeten. Als hij bij ons was gebleven zou ons leven er heel anders uit hebben gezien. Heel wat minder verdrietig. Ik denk wel eens: wat heeft zijn dood voor zin gehad, wat hebben al die doden hier voor zin gehad."

Als ik na een stille rondgang onder ruisende, vooroorlogse eiken en beuken het ereveld verlaat staat ze nog voor het graf, het hoofd gebogen. "Toch heeft het zin gehad", zegt Berend Vinke (73) thuis in Aalten, overlevende van de strijd om de Grebbeberg. "Natuurlijk, we waren niet opgewassen tegen de Duitsers. Dat wisten we van tevoren. Maar je overgeven zonder strijd, zonder verzet, betekent aanvaarding van een onmenselijk, satanisch systeem. Er zouden nog meer joden zijn vermoord, nog meer volkeren als Untermenschen geknecht zijn. We hadden eenvoudig de plicht te vechten."

We hoeven hem niets te vertellen, beter dan wie ook weet Vinke hoe ongelijk de strijd was in die eerste meidagen van '40, hoe 'misdadig slecht' het Nederlandse leger ertoe was uitgerust. Hij heeft er aan deelgenomen en zich jaren daarna uitvoerig in het hoe en wat verdiept. Zijn eigenhandig geschreven boek 'De slag om de Grebbeberg - het relaas van een soldaat' legt daar getuigenis vanaf. "Ik heb er vijf jaar over gedaan. Ik had er alle tijd voor, als gepensioneerd commies A bij het ministerie van onderwijs. Ik heb voor duizenden guldens verbeld, veel bronnenonderzoek gedaan, drie weken lang bij de sectie militaire geschiedenis in Den Haag gegevens verzameld, enzovoort."

Zodra hij begint te vertellen weerspiegelen zijn ogen de verschrikking van drie dagen hopeloze strijd, na 54 jaar. "Zonder slaap, zonder eten. Tegenover de SS-troepen stelde onze bewapening niets voor. Zij hadden in Polen gevochten, wij hadden geen enkele gevechtservaring. Zelf had ik nog nooit een granaat horen ploffen. En dan al die doden. Van onze compagnie van 75 man, voornamelijk Twentenaren en Sallanders, zijn er 18 gesneuveld. Drie van mijn beste vrienden."

Met zijn negentien jaar was Berend Vinke de jongste verbindingssoldaat bij de zestiende mitrailleurcompagnie (16 M.C.), toegevoegd aan het achtste regiment infanterie (8 R.I.). Dat regiment van een paar duizend man - voor een onevenredig groot deel bestaande uit Achterhoekers en Overijsselnaren - had de taak de Grebbeberg te verdedigen, met ondersteuning van het 19e regiment infanterie.

De berg was een strategisch zeer belangrijk deel van de Valleistelling (Grebbelinie), die liep vanaf de Rijn langs Veenendaal en Amersfoort tot het IJsselmeer. Het gebied vóór die stelling stond blank, uitgezonderd een 3,5 kilometer brede strook tussen de Grebbeberg en Wageningen die niet onder water kon worden gezet. En juist die strook leende zich uitstekend voor een aanval, begrepen ook de Duitsers. Als ze de berg veroverden konden ze doorstoten naar het westen van Nederland.

Het verloop van de strijd laat zich eenvoudig beschrijven. Vrijdag 10 mei. Duitse troepen trekken in de vroege morgen zonder veel effectieve weerstand bij Westervoort de IJssel over, bezetten diezelfde avond Wageningen en Ede en stuitten vervolgens op de voorposten van de Grebbeberg, gevormd door het derde bataljon van het achtste regiment infanterie (III-8 R.I.).

Zaterdag 11 mei. Geharde (elite)troepen van de SS Standarte Der Führer vallen de Grebbeberg aan. Ze trekken langs de oever van de noordelijke inundatie, stoten door en belagen de voorposten in de rug. Onderwijl legt hun artillerie de Nederlandse stellingen aan de rand van de berg, versterkt met betonnen kazematten, onder moordend vuur. Daardoor worden de (veldtelefoon)verbindingen tussen het 8e regiment en de eigen artillerie kapot geschoten en verbroken, zodat er van die kant onvoldoende vuursteun komt. Op het eind van de middag zijn de voorposten gevallen.

Zondag 12 mei, Eerste Pinksterdag. De Duitsers vallen de hoofdweerstandslijn aan, na urenlang zwaar trommelvuur vanaf vier uur 's morgens. De berg staat in rook en vlammen, de munitieaanvoer van de Nederlanders stokt. De Duitsers dringen binnen en veroveren enkele kazematten aan de voet van de berg. Majoor Jacometti, commandant van het tweede bataljon van het achtste RI, sneuvelt bij een wanhopige tegenaanval. Hij krijgt er posthuum de Bronzen Leeuw voor, de hoogste onderscheiding na de Militaire Willemsorde. Berend Vinke: "Ik heb nooit begrepen waarom de majoor de Willemsorde niet gekregen heeft. Fantastisch, wat een commandant."

Maandag 13 mei, Tweede Pinksterdag. De Duitsers veroveren de Grebbeberg, met inzet van verse troepen. Majoor W.P. Landzaat, commandant van het eerste bataljon 8RI, verdedigt zijn post bij het paviljoen van Ouwehands Dierenpark tot de laatste patroon. Terwijl zijn laatste manschappen met zijn toestemming ("jullie hebben als helden gestreden, mijn dank") een goed heenkomen zoeken blijft hij zijn opdracht getrouw: standhouden tot de laatste man. Hij sneuvelt en wordt onder het puin van het brandende paviljoen bedolven, samen met zijn laatste trouwe soldaat, Sijmen Verhoef, die pas veel later door zijn vrouw aan de hand van een verschroeid stuk overhemd wordt geïdentificeerd. Een kleine groep onder overste W.F. Hennink weet zich op de berg te handhaven, maar de Duitsers lopen hen aan alle kanten voorbij en rukken op tot de spoorlijn Amersfoort - Kesteren.

Dinsdag 14 mei. Het Nederlandse veldleger trekt zich 's nachts terug op de nieuwe Hollandsche waterlinie. Maar het hoeft niet meer. Onder het Duitse dreigement ook andere steden dan Rotterdam te zullen bombarderen besluit opperbevelhebber generaal Winkelman voor de vijand te capituleren.

Berend Vinke: "Als je weet met welke middelen wij moesten vechten tegen een niets en niemand ontziende vijand, die zelfs krijgsgevangenen als levend schild gebruikte dan is het een geweldige prestatie dat we het drie dagen en nachten uitgehouden hebben. De Duitsers hadden op een dagje gerekend. Als ik m'n eigen ervaringen naga, onze compagnie lag in de laatste linie, de zogenaamde stoplijn. De verbindingslijnen waren kapot geschoten, handgranaten hadden we niet. Water om onze mitrailleurs te koelen hadden we niet. Aan een pompinstallatie was niet gedacht. Het moest honderden meters ver gehaald worden, in emmertjes, bukkend en kruipend. Kun je nagaan wat er van overkwam."

"Als verbindingsman moest ik vanuit de loopgraven in onze stelling door het open veld om berichten over te brengen naar andere stellingen. Doodsbang natuurlijk, maar het moest. Ik ben van gereformeerde huize, ik wilde gehoorzamen. Een jongen werd er eerst voor aangewezen, maar die begon te huilen: dit is zelfmoord. Dan jij, zei kapitein Vestdijk. Ik ging, als het even kon in een vuurpauze van de Duitse artillerie. Op 't laatst ben je daar niet meer bang voor, wel natuurlijk voor scherpschutters en mitrailleurvuur. Meerdere keren ben ik op een haar na aan een kogelregen ontsnapt. In het begin was ik er zeker van dat ik zou sneuvelen. Later, hoe gek het ook klinkt krijg je iets van doodsverachting. Iets van mij zullen ze niet krijgen."

Op zeker moment was zijn sectie door Duitsers omsingeld. "Ik hoor nog het woeste krijgsgeschreeuw van die Duitsers. Er braken man-tegen-man gevechten uit. Ook voor mij was het moment aangebroken om als geweerschutter mee te doen, maar ik kreeg ze moeilijk in het vizier, zo goed waren die lui gecamoufleerd in het struikgewas. Ik schrok me wild toen ze met handgranaten begonnen te gooien. Die hadden wij niet. Met hun automatische wapens legden ze een streep vuur. Wat begin je daartegen met een geweer. We moesten ons overgeven."

Een Duitser gebruikte hem als dekking. "Hij nam me mee naar een ondergrondse post en brulde: heraus, heraus! Na een paar vuurstoten van z'n machinepistool kwam er iemand uit. Ik mocht weer terug naar de overige krijgsgevangenen van onze sectie. We dienden toen als dekking tegen vuur van achteren. Het was verschrikkelijk. En maar brullen die SS-ers. Ze waren gewoon moordlustig. Ze richtten hun wapens op ons. Ik rekende erop dat we allemaal zouden worden doodgeschoten. En ik maar schreeuwen: nicht schiessen, nein, nein. Ik deed m'n ogen dicht. Gek hè, de angst voor de dood gleed weg en ik weet nog dat ik dacht: met machinepistolen is het zo gebeurd. Maar plotseling werd geschreeuwd: mit Gleichschritt! En werden we afgevoerd. Later bleek me dat er wel degelijk krijgsgevangenen waren doodgeschoten."

Op het ereveld Grebbeberg liggen 396 doden, die op of rond de berg gesneuveld zijn, naast de 200 die elders gevallen zijn. Onder die bijna vierhonderd zijn 61 Achterhoekse doden, 104 uit overig Gelderland en 49 uit Overijssel. Volgens overste Brongers, Neerlands vooraanstaande militaire geschiedschrijver, was de Grebbeberg het meest bloedige strijdtoneel van de Blitzkrieg in West-Europa. Per honderd ingezette soldaten was het aantal gesneuvelden en gewonden zeer hoog, vergeleken met andere slagvelden, zo stelt hij vast in zijn boek Grebbelinie 1940. Brongers roemt de 'nauwelijks geoefende en gebrekkig bewapende soldaten' die in verschrikkelijke gevechten een met SS-troepen versterkte divisie drie dagen lang de doortocht wisten te beletten.

Blijkens een Duits verslag, afkomstig van de SS-Standard Der Führer - een curieuze mengeling van Dichtung und Wahrheit - was de Grebbelinie een verdedigingssysteem dat aan alle moderne eisen voldeed. "De Hollanders vochten uiterst dapper en hardnekkig, en verzetten zich voor het grootste deel tot de laatste ademtocht." Berend Vinke tekent hierbij ironisch aan: "Er zijn ook veel Nederlandse militairen die de benen genomen hebben. Er is zelfs op ze geschoten door de Nederlandse marechaussee. In datzelfde Duitse verslag wordt melding gemaakt van felle huis-aan-huis gevechten in Wageningen. Die gevechten hebben in werkelijkheid nooit plaats gevonden. Wageningen lag nog voor de voorposten van de Grebbeberg en werd daarom niet verdedigd. Anderzijds is het verslag wel weer vrij nauwkeurig over de werkelijke gevechten."

Vinke herinnert zich nog haarscherp hoe ze als krijgsgevangenen naar de Arnhemse Coehoorn-kazerne werden gereden, in open vrachtwagens. "De goede burgers van de stad stonden naar ons te zwaaien en te roepen. Een week eerder werden we nog met de nek aangekeken. We waren immers maar Jan Soldaat, nietwaar. Jan Soldaat die de dupe werd."

Hij zegt niet verbitterd te zijn. "We zijn een halve eeuw verder. De tijden van geen man en geen cent voor het leger, van het gebroken geweertje, zijn gelukkig voorbij. Je hoort die geluiden nog wel 's, maar incidenteel. Door die houding zijn helaas te veel mensen gesneuveld. We werden onder de voet gelopen, we hadden niets in te brengen. Ik hoop dat we ervan geleerd hebben."

Na vier dagen en zes weken krijgsgevangenschap in Duitsland ("veel ontberingen, maar we brachten een driewerf hoera op de Führer uit toen we naar huis mochten") keerde hij in Nederland terug. Hij nam de draad weer op, zo goed en zo kwaad als dat ging. "We hebben bij ons thuis joodse mensen verborgen die er goed afgekomen zijn, gelukkig." Na de oorlog maakte hij carrière als ambtenaar bij het ministerie van onderwijs. "Ik was veel met de oorlog bezig, maar echt last heb ik er niet van gehad. Ik leed wel aan endogene depressies, maar die hadden niets met de oorlog van doen. Daar heb ik nu goeie medicijnen tegen."

Een jaar of zeven terug bezocht hij met enkele oorlogskameraden opnieuw het slagveld. Ze doolden er rond langs de plekken van hun herinnering. Citaat uit zijn boek. "Zagen we na zevenenveertig jaar beelden die onze herinnering had bewaard? Of zagen we, als in een hypnotische trance, de werkelijkheid? Hoorden we de werkelijkheid? Wie zal het zeggen. We zijn door de bossen van de Grebbeberg teruggemarcheerd naar Rhenen. We wandelden niet, we marcheerden, de militaire geest was in ons gevaren."

En bij het graf van hun makkers: "Zijn jullie nog bij ons? Zoals wij altijd bij jullie zijn? Bijna een halve eeuw is voorbij gegaan. Straks gaan we naar Rhenen. We zullen eten en een goed glas wijn drinken; genieten van al het goede wat het land der levenden ons kan bieden. Gerrit Stulen, Jan ten Cate, Herman Leppink en de vele anderen, we zullen een saluut op jullie uitbrengen. Daarna breken we het wijnglas. Rust zacht lieve vrienden."

Bron: De Gelderlander, WeekEinde bijlage van zaterdag 21 mei 1994

3094