De laatste dagen onzer onafhankelijkheid

Beperkt dagboek van Bernard Willem van Eerden, sergeant commandant van de autotrein van 1-II-11 R.I.
Het dagboek is ten dele redactioneel bewerkt teneinde de leesbaarheid en het begrip te bevorderen.

door Bernard Willem van Eerden

INLEIDING

Opgeschreven, niet omdat ik dit gaarne nog eens herhaal, doch omdat wanneer de tijd eens ons laat een ieder tenminste ter kennis kan nemen van de waarheid die nu niet gezegd kan worden. De boeken die tot nu toe uitgegeven zijn, zooals Z.66 geven niet de oorlog weer zooals dit in werkelijkheid is gebeurd, misschien ook al omdat het anders verboden zal worden.

Klik hier voor een uitvergroting
Sergeant B.W. van Eerden, commandant van de autotrein van 1-II-11 R.I.
Ik heb steeds vanaf de eerste mobilisatiedag een dagboek willen bijhouden, doch hiervan is niets gekomen, omdat ik meende, dat hier toch niets bijzonders gebeurde. De oorlogsdagen, hoewel maar zeer weinige (namelijk 5), leveren voldoende stof om over te schrijven. Ik hoop, dat ondanks de gebrekkige woordenkeus dit boekje voor velen een uitkomst zal zijn, waardoor ze, voorzover ze nog twijfelden aan de waarheid die nu niet gezegd mag worden, opheldering geeft.

Ik kan mede doordat ik geen dagboek heb gehouden geen lange voorbeschouwing geven, wat misschien ook maar goed is, daar dit toch eentonig zou worden. Ik zal dus maar meteen met de vooravond voor de oorlog namelijk 9 Mei 1940 's avonds beginnen, dus even plotseling als voor ons de oorlog begon. Of liever, laat ik nu beginnen met Dinsdag 7 Mei 1940.

Wie kent niet het gemoedelijke soldatenleven. Iedereen die in dienst is geweest en alle andere hebben hierover hooren vertellen. Een gemakkelijk, goed leven met veel gekanker (zooals dat in soldatentermen heet), terwijl men achteraf vaak pas beseft hoe goed men het daar had.

INGETROKKEN VERLOVEN

Zoo waren we dan ook op 7 Mei 1940, nadat het pionieren tegen 2 uur was afgeloopen voor de barak aan het voetballen, toen plotseling door enkele binnen gebleven jongens medegedeeld werd, dat het verlof ingetrokken was. Dit was op zichzelf geen bijzonders meer voor ons, daar dit zoo langzamerhand reeds beschouwd werd als een noodzakelijk kwaad, dat nu eenmaal bij mobilisatie behoorde. Deze keer echter was het iets anders, daar pas een week het verlof weer ingegaan was, en anders meestal pas na een maand of twee weer ingetrokken werd. Toch dachten we er niet verder over na en voetbalden rustig door. Enkele jongens echter treurden om het geval, daar ze juist vrijdag met Pinksterverlof zouden gaan, en die zagen dit ook in rook vervliegen.

Zelfs was er bij ons een, die vrijdag extra verlof had om te gaan trouwen, wat echter ook niet door kon gaan daar ook de bijzondere verloven waren ingetrokken. Dit was natuurlijk wel heel erg, daar alle voorbereidingen getroffen waren.

Klik hier voor een uitvergroting
Foto gemaakt tijdens de opleiding in 1937 (1937)
Het is 9 Mei 1940, een stralende voorjaarsdag die echter de meesten onzer niet veel vroolijkheid brengen kan, omdat Dinsdag het verlof weer eens voor de zooveelste keer is ingetrokken. Dit beteekent op zichzelf niet zooveel, omdat het over een week, zeer zeker over veertien dagen wel weer door zal gaan, doch deze keer zullen we de Pinksterdagen ook hier door moeten brengen. De mensen hebben zich al een paar weken op dit verlof verheugd, en nu vervliegt dit plotseling in rook. Deze keer schijnt er echter toch iets niet n orde te zijn, omdat alle verloven zonder uitzondering zijn ingetrokken, en zelfs nog enkele lichtingen weer opgeroepen zijn.

De meesten echter denken hier niet verder over na en mopperen alleen over de aanstaande Pinksterdagen. Tegen een uur of drie komt er echter een ordonnans met het bericht, dat niemand het barakkenkamp mag verlaten. We vinden het allemaal wel vreemd, doch de meesten zeggen al spoedig dat het natuurlijk weer een oefening is. Sommigen weten zelfs al te vertellen dat het verlof gedurende de Pinksterdagen ingetrokken blijft omdat de burgers anders die dagen weer niet kunnen reizen.

De één weet dit, een ander weer iets anders, doch niemand vermoedt nog maar iets van hetgeen komen zal. Ook de radio, die anders steeds het eerst de nieuwtjes bekend maakt, meldt niets bijzonders.

Mede doordat we toch allemaal binnen moeten blijven, waardoor de meesten minder goed gehumeurd zijn, is het vanavond vroeg stil en rustig op de soldatenkamers. Bij ons echter komt tegen negen uur nog een ordonnans die mededeelt, dat er vannacht een telefoonwacht moet zijn. Nadat er een voor is aangewezen gaan ook wij ter ruste. Tegen een uur of elf echter wordt ik reeds gewekt door de telefoonwacht, die mededeelt, dat de barak, wacht enz. onmiddellijk verduisterd moeten worden. Nadat ik hiervoor enkele soldaten met een korporaal aangewezen heb, kruip ik maar weer in mijn nest. Bijna ben ik ingeslapen of daar staat de telefoonwacht al weer tegen mijn krib te schoppen. Nijdig, omdat ik nu al weer gewekt wordt, vraag ik hem wat er nu weer is.

MUNITIEWAGENS BEPAKKEN

"Je moet onmiddellijk de munitiewagens bepakken." zegt hij met een lachend gezicht, omdat ik zoo nijdig ben. "Allemaal goed en wel, maar dat doe ik niet voor morgenvroeg", zeg ik en meteen ga ik weer liggen. "De kapitein (Goossens, red.) komt toch niet voor acht uur en dan kan ik ze al gemakkelijk gepakt hebben, denk ik bij mezelf. Bovendien is het niet de eerste keer dat we ze 's nachts bepakken moeten en dan een paar dagen laten staan, om daarna alles weer af te pakken. Een half uur later echter staat die vent al weer bij mij, en zegt, dat ze overal bezig zijn met het pakken der wagens. Nu sta ik dan toch ook maar op, en zit er over te piekeren welke jongens ik wekken zal, want daar zullen wel niet veel liefhebbers voor zijn.

Klik hier voor een uitvergroting
Relatieve rust in de eetbarak (1939-1940)
Tenslotte besluit ik om de oppasser rustkamer en de schoen- en kleermaker dit voorrecht te laten genieten. Zoodra ik echter op het bureau kom blijken daar zij mij reeds voor te zijn geweest, en ze zitten al een poosje op mij te wachten.

Inmiddels gaat echter de telefoon al weer, en vallen er als het ware weer een paar slachtoffers. Deze keer zijn het de menagemeester en de koks. Hoewel het niet erg mooi van ons was, deed het ons toch genoegen dat niet alleen ons dit lot troffen. De koks krijgen order om tegen vier uur de koffie klaar te hebben. Ook wordt de reveille bepaald op 10 Mei 1940 half vier. Wij besluiten dan ook met het bepakken der munitiewagens te wachten tot drie uur, en te wachten tot drie uur, en gaan zoolang in de keuken zitten waar het lekker warm is, en bespreken daar de toestand. Niemand van ons echter kan zich indenken dat het deze keer geen oefening is. Welk land heeft er immers belang bij ons aan te vallen.

Nadat we een sigaartje gerookt hebben beginnen we ook uiteindelijk eens de wagens te bepakken. Munitie, schoppen, kookpotten, schoenen enz. wordt er vlug opgestapeld tot de zeilen rond staan, en dit is al weer voor elkaar, een paar zware kisten munitie kunnen er niet eens meer op, doch dit hindert niet, want het is toch maar een oefening. Daarna gaan we nog weer een paar kopjes koffie drinken en zoodoende koomen we ongemerkt aan half vier. Reeds begint het in het oosten licht te worden. Ook hebben we een paar keer vliegtuigen gehoord, doch dit gebeurt de laatste tijd zoo vaak, dat we hier heelemaal niet meer op letten. Steeds echter blijft het door ronken, alsof een vliegtuig boven ons rondcirkelt. Enkele soldaten zijn hier blijkbaar reeds wakker van geworden, want af en toe komt er een half aangekleed naar buiten loopen.

VLIEGTUIGEN PASSEEREN

Inmiddels is het al tamelijk licht geworden en neemt het geronk toe. Duidelijk zien we nu verscheidene vliegtuigen, die allemaal van Oost naar West vliegen. Wij denken, dat alles naar Engeland gaat en zeggen al tegen elkaar, dat ze daar ook vroeg gewekt worden. Iedereen staat nu buiten te kijken naar het steeds toenemende aantal vliegtuigen. Aan eten wordt niet gedacht, doch iedereen blijft staan kijken en tellen hoeveel vliegtuigen er nu toch een aanval op Engeland willen doen. Sommigen jongens staan al boven op het dak om toch vooral alles goed te kunnen zien.

Klik hier voor een uitvergroting
Duitse Junkers 52 transportvliegtuigen vliegen over Nederland (mei 1940)
Het wordt vijf uur en nog maar steeds vliegen de bommenwerpers (zooals wij toen dachten) van Oost naar West. Plotseling echter hooren we een geweldig geronk achter de barak. De jongens die op het dak staan laten zich vallen en een groot vliegtuig met het hakenkruis onder de vleugel scheert rakelings over de barak.

Wij staan allen verschrikt bijeengehoopt op het terrein voor de barakken. Geen van allen denkt nog aan het gevaar, dat hier bij is, want een bom was voldoende geweest om onze compagnie totaal onschadelijk te maken. Even later stort het vliegtuig naar beneden en een vuurzuil met een geweldige rookontwikkeling is het laatste wat we zien.

Het denkbeeld, dat hier minstens vier personen gedood zijn en zoo'n vliegtuig totaal vernield is, dat doet ons de schrik in het hart slaan. Wat een kapitaal is hier weer vernield. Wij denken echter nog steeds, dat het een vliegtuig is, dat een noodlanding had willen maken en toen verongelukt was. Een half uur later vernamen we echter dat het door afweergeschut bij Broek op Langendijk was neergehaald.

Plotseling vernemen we van enkele jongens die toevalligerwijze de radio aangezet hebben, dat overal in het land zwermen vliegtuigen worden gesignaleerd van Duitsche nationaliteit die parachutisten uitlaten.

OORLOG ?

Nu beginnen wij er toch ook aan te twijfelen dat deze vliegtuigen het op Engeland gemunt hebben. Nog steeds echter trachten we ons zelf wijs te maken dat het niet voor ons bedoeld is, spoedig komt echter aan alle onzekerheid een einde, doordat een ordonnans mededeelt, dat toestand 4, is ingetreden. Wij weten allen wat dit betekent, namelijk dat ons land in oorlog is met Duitsland. Ik kan niet zeggen wat er op dat oogenblik in ons omging, dit is onmogelijk te beschrijven. Dat bijna niemand iets liet merken wat er in hem omging lag waarschijnlijk in het feit dat wij met zijn allen bij elkaar waren en de een zich nog beter en moediger wilde toonen dan de ander. Toch wanneer je eens toevallig met een alleen kwam op een kamer, dan merkte je pas wat er in hun omging. Dan pas besefte men enigszins de harde werkelijkheid en ook pas dan vernam men dat iedereen aan huis dacht en geen hoop meer had hen ooit weer terug te zien.

Klik hier voor een uitvergroting
In gedachten bij thuis... (1939-1940)
Iedereen is dan ook in gedachten bij zijn eigen huis of gezin en zegt niets. Enkelen trachten nog met een geforceerde glimlach, die de doodsangst moet verbergen zichzelf moedig en groot te doen schijnen. Wanneer men zoo in angst zit, dan tracht men zich aan elke stroohalm te grijpen, zoo ook wij. Onze opdracht in tijd van oorlog is namelijk al lang van tevoren bekend gemaakt.

Eén sectie moet namelijk naar de Divisiecommandopost, ter bewaking van het kwartier van den kolonel (Van Loon, red.), dat een behoorlijk eind achter de linie ligt. De rest, waarbij ik ook ben, zijn aangewezen als reserve en moeten een eind achteruit in een paar boerderijen ingekwartierd worden en daar wachten tot we mogelijk ergens in moeten vallen. We hopen allemaal nog dat wij niet in behoeven te vallen, hoewel dit natuurlijk onzinnig is. Terwijl dit druk besproken wordt krijgen de meesten al weer meer moed. Als dan de radio nog bekend maakt, dat Duitsland Nederland, België en Frankrijk is binnengevallen, nemen we reeds bijna aan, dat Duitsland nu zijn laatste sprong heeft gedaan, en dat Frankrijk samen met België en wij, hen nu toch wel weer klein zullen maken.

Intusschen komt het bevel, dat ik moet zorgen dat een auto wordt gevorderd om daarin de goederen, als dekens enz. van de soldaten er op te laden. De eerste auto de beste wordt aangehouden. Het blijkt een wasscherijauto te zijn, die bepakt is met schoon waschgoed dat juist ingeladen is om te bezorgen. De wagen wordt met behulp van enkele soldaten leeggepakt en meteen gaat een der soldaten (onze chauffeur) achter het stuur zitten en rijdt naar de barak. De wasscherij moet dus maar zorgen, dat ze haar goederen besteld krijgt.

Intusschen is het al bijna zeven uur geworden en komt de eerste officier opdagen. Het is de commandant van de sectie (1e Luitenant v.d. Zwalm, red.) die naar de Divisiecommandopost moet. Hij loopt ook van zenuwachtigheid heen en weer en weet schijnbaar niet waar hij het eerst aan zal beginnen. Hij probeert de Bataljonscommandopost te bellen, doch de telefoon is afgesloten en daar is dus ook niets mee te beginnen.

Aan de onzekerheid komt spoedig een einde wanneer de kapitein (Goossens, red.) komt. Meteen krijgt de eerste sectie opdracht fietsen te halen, die inmiddels van de burgers zijn gevorderd. De dekens en verdere bepakking wordt in de auto gepakt en spoedig is het uur van vertrek aangebroken. Het lijkt of we allemaal broers van elkaar zijn, zoo hartelijk is het afscheid, misschien voor eeuwig. Vele der jongens staan met tranen in de oogen bij het heengaan der sectie. Intusschen moeten ook wij de dekens rollen, alle bagage van een naamkaartje voorzien en op een hoop stapelen, zoodat het spoedig in de auto kan worden gepakt wanneer deze terugkomt. De particuliere gevorderden als koffers enz. moeten naar de rustkamer worden gebracht, ook van een naamkaartje voorzien. Geen van allen denkt ooit iets van deze goederen terug te zien. Wat nog eenigszins meegenomen kan worden, wordt niet naar de rustkamer gebracht.

OMHANGEN !

Als dit afgeloopen is wordt bevel gegeven de uitrusting om te hangen. Iedere soldaat krijgt 60 geweerpatronen, die in de patroontasch worden gedaan. Bij elke mitrailleur worden tevens 8 trommels met patronen (+/- 600) uitgegeven, en daarna moet alles buiten aantreden. Ik krijg opdracht met twee soldaten achter te blijven tot de auto terugkomt en daarin alle dekens enz. te pakken en daarna naar de boerderijen te rijden waar nu de troep naar toe marcheert.

Klik hier voor een uitvergroting
Keuken- en munitiewagens onder de beschutting van de dichte bomen (1939-1940) » meer
De afmarsch geschiedt precies zooals we dit wel duizend keer gezien hebben tijden de mobilisatie. De kapitein (Goossens, red.) is namelijk uiterst kalm en beheerscht. Zelfs commandeert hij nog twee keer geeft acht, precies zooals we hem dat al die keeren zagen doen en wat waarschijnlijk gewoonte bij hem was geworden. De boerderijen lagen slechts een kilometer of vier achteruit, zoodat dit marschje niet de moeite waard was.

Na een half uurtje wachten kwam ook de auto terug, en nadat we daarin met groote moeite alle dekens hadden gepakt, gingen wij er zelf bij in zitten en reden wij ook weg van de plaats waar we de mobilisatie hadden doorgebracht.

Toen wij bij de boerderijen aankwamen stonden de keukenwagen en munitiewagens reeds in een laan onder dichte boomen. De soldaten waren reeds verdeeld over 2 boerderijen. Ik kreeg een plaats met 2 andere onderofficieren, bij een voerman. De baas zelf was naar het inundatiegebied om vee op te halen. Reeds tegen tien uur zagen wij onafgebroken drommen koeien, die door slechts enkele mannen werden gedreven. Dit ging den geheelen dag zoo door. Het vee kwam van de streken die onder water gezet moesten worden. Het werd naar Wijk bij Duurstede gedreven en daar in booten geladen en naar Rotterdam getransporteerd.

Dit was tenminste aanvankelijk de bedoeling en zoo reeds lang van te voren bepaald. Hier bleek al direct dat men lang niet met alle factoren rekening had gehouden, want geen der koeien is in Rotterdam aangekomen. De geheele dag zagen we voortdrijven van de koeien, die allemaal uit de waterlinie kwamen.

Het was onmogelijk dat zoo'n paar drijvers zooveel koeien konden overzien en bij elkaar houden. Later bleek ook wel, dat er hier en daar wel eens een achtergebleven was.

DE VUURPROEF

Het huisje wat ons als kwartier was aangewezen lag een eindje van de twee boerderijen vandaan, waar de auto's stonden en waar de andere soldaten lagen. Om daar te komen moesten wij door een heide. In het begin durfden wij er bijna niet naar toe te gaan, daar de vliegtuigen nog steeds vlogen. Toen we het eindelijk aandurfden en bij de keukenwagen aankwamen, stond daar ook de kapitein (Goossens, red.). Hij vroeg mij, of ik alles meegenomen had van de rustkamer. Daar dit niet het geval was, omdat de bepakking der munitiewagens maar half was gebeurd, moesten wij nog een keer terug met een munitiewagen bespannen met 2 paarden. Ikzelf ging echter hier niet mee. Toen er weer een paar vliegtuigen over kwamen vliegen, hadden een paar jongens de aardigheid een mitrailleur op te stellen en een salvo op de vliegtuigen af te vuren. Dit was natuurlijk onzin, daar een lichte mitrailleur geen wapen is om vliegtuigen mee neer te halen en zeker zoo hoog als ze hier vlogen. Toch bemerkten ze, dat ze beschoten werden want meteen kwamen ze in duikvlucht naar beneden en de mitrailleurkogels suisden door de linde waaronder de schutters stonden en kletterden op de pannen van de boerderij. De koks lagen onder de keukenwagen, behalve een van hen, anders altijd de meest praats van de geheele compagnie, die zat in de kelder van de boer. Gelukkig bleef het bij die eene keer, zoodat dit avontuur nog goed afliep.

Degenen die tot nog toe dachten dat het niet zoo erg was, wisten nu meteen beter. De kapitein (Goossens, red.) verbood echter om nog weer op vliegtuigen te schieten, hetgeen overigens geheel overbodig was, want de rest van de dag liet men de vliegtuigen ongestoord vliegen.

Wij echter hadden de eerste vuurproef doorstaan, alhoewel we wisten dat dit nog niets was bij hetgeen nog zou volgen. Toch kan ik niet beschrijven hoe dit op ons werkte, dat de eene mensch trachtte den ander die hij nooit gezien had, dood te schieten. Veel had ik hier reeds over gelezen, doch dan kan men zich bij lange na niet voorstellen wat het in werkelijkheid is.

Het is het gevoel dat je ook krijgt wanneer je bij een of ander spel op het laatst nog alleen overblijft en iedereen tracht je te krijgen.

Door dat voorval was het loopen door de weide er al niet prettiger op geworden. Toch besloten wij, zoodra een paar vliegtuigen voorbij waren, op een draf naar ons kwartier te loopen. De soldaten van de commandogroep, zooals tamboer, hospitaalsoldaten, seiners, enz. waren hier ook ingekwartierd. Ze zaten allemaal in de voorkamer om de radio. De eene tamboer, een Amsterdammer, anders een vrolijke klant, zat te huilen. Steeds zei hij, dat wij als reserve nog een paar dagen vrij waren, doch dan moesten wij ook aantreden, en voor het laatst, dat was zijn vaste overtuiging, waar hij maar niet van af te brengen was. Deze jongen maakte de stemming nog akeliger dan ze al was. Iedereen zat lusteloos te kijken, in gedachten bij hun familie die ze misschien nooit terug zouden zien. Daar was het ook niet om uit te houden. Eerst trachtte ik nog te lezen om zoodoende voor een oogenblik de rest te vergeten, doch ook dat gaf geen rust. Het gelezene drong niet eens tot mij door.

Ik dacht evenals de anderen maar steeds aan huis, waar de Duitschers natuurlijk al lang waren, aangezien voor de IJssellinie geen verdediging was. Wat was er wel van hun geworden. Dien middag dachten we niet aan eten. Nooit was er bij de keuken zooveel eten overgebleven dan die dag. Opmerkelijk was, dat niemand maar iets aan te merken had op het eten, dat anders nooit goed was. De chauffeur moest met een luitenant nu fietsen ophalen. Tegen vijf uur kwam een katholiek geestelijke, en werden de katholieken in de gelegenheid gesteld te biechten, daar misschien over een paar dagen verschillende onder hen niet meer in leven zouden zijn.

NIEUWS

Zoo werd het dan eindelijk avond en werden wij bijeen geroepen door de kapitein (Goossens, red.), die het eerste legerbericht en tevens een dagorder van de Koningin bekend maakte. Na het voorlezen hiervan, waarin gezegd werd dat de Koningin op ons allen rekende en desnoods goed en bloed moest worden prijs gegeven. Nadat een gezamenlijk driewerf hoera op de vorstin was aangeheven, dat uit alle kanten spontaan meegedaan werd, moesten wij naar ons kwartier en gaan slapen, daar waarschijnlijk nog deze nacht opgetrokken zou worden. Het legerbericht luidde, dat onze troepen hardnekkig weerstand boden aan den vijand aan IJssellinie en Rijn. Ook werd reeds een groot aantal neergeschoten vliegtuigen vermeld. Hierdoor kregen wij weer meer moed en zelfs werden enkelen reeds overmoedig, en betreurden het, dat zij nog niet mee konden doen.

Klik hier voor een uitvergroting
Achterzijde van de Rivierkazemat gelegen aan de noordkant van Fort Westervoort. Op de achtergrond de vernielde spoorbrug (1940) » meer
Even later echter was ook deze moed weer weg, toen een sectie van een andere compagnie, die in de stelling had gelegen, aankwam. Doodmoe van de marsch en terneergeslagen kwamen deze jongens bij ons aan. Niemand van hen zei iets en het leek of ze reeds in de strijd waren geweest. Dit bleek echter niet het geval te zijn, doch alleen het feit dat ze in de stelling hadden gelegen, om te wachten op den vijand en wij slechts in een boerderij had hun zoo terneer gedrukt. Dit is ook zeer begrijpelijk, daar zij wisten, dat ze, zoodra de vijand over de Rijn was, hun gevecht op leven en dood moesten beginnen. Dit wachten is vanzelfsprekend zenuwslopend, een wachten op de dood misschien. Wij hadden altijd nog geen idee van wat eigenlijk op komst was, wij beseften nog niet half wat oorlog was.

Toen wij dan tegen elf uur naar bed wilden gaan bleken ook onze plaatsen nog bezet te zijn door de teruggekomen sectie en moesten wij ons dus maar een ander kwartier opzoeken.

Slaap hadden we nog heelemaal niet, zoodat wij hierom niet zooveel gaven. Dadelijk besloten wij de nacht maar door te brengen in een stenen gebouwtje, dat gebruikt werd om broedmachines in te zetten. Dit was tenminste behoorlijk dicht. Nadat we een paar bossen stroo hadden gehaald, legden wij ons gekleed neer en probeerden in slaap te komen. Hoewel ik ook de vorige nacht al bijna niet geslapen had kon ik niet in slaap komen. Wanneer je in het donker ligt, dan voel je je eenzaam en krijg je weer meer angst. Dan overdenk je ook nog een keer alles en je kunt niet slapen.

Toch schijnt het dat ik tenslotte nog in slaap gevallen ben want opeens wordt ik gewekt door iemand, die zegt, dat wij onmiddellijk verzamelen moeten. Het is nog pikdonker en als ik op mijn horloge kijk zie ik, dat het ook pas een uur is en ik dus nog pas anderhalf uur hier lig. Als wij de dekens weer opgerold hebben en het stroo van onze uniform afgeslagen, gaan wij tastend naar buiten. Spoedig zag ik de kapitein (Goossens, red.) die met een zaklantaarn rond liep en orders gaf. Ik moet naar de vrachtauto, met drie soldaten de kwartieren langs rijden om de dekens weer in te laden. Ze waren allemaal weer opgerold met het naamkaartje er aan. De compagnie werd zoo goed en zoo kwaad als dit ging verzameld. Bijna iedereen had nu een fiets, slechts een 50-tal moesten loopen. Spoedig ging de compagnie voorwaarts, het geratel van keuken en munitiewagens, duidelijk was het gedreun der voetstappen te hooren in de nachtelijke stilte. Anders dan bij nachtoefeningen werd er steeds op aangedrongen stil te zijn, doch nu werd er geen woord gewisseld, iedereen had zijn eigen gedachten. Vaak is er gezegd, dat wanneer wij eens in oorlog kwamen, er van ons leger niet veel uit zou gaan. Nu echter bleek dat men wel degelijk van een gedachte bezield was. Nadat wij alle dekens ingeladen hadden volgden wij ook de weg die de troep gegaan was. Spoedig haalden wij ze in. Door de duisternis en doordat wij achter in de vrachtwagen op de dekens lagen, wisten wij heelemaal niet waar we heen gingen. Telkens werd er even gestopt, daar bij elk kruispunt wachten waren opgesteld, die alles aanhielden dat passeerde. Nadat het wachtwoord was medegedeeld konden wij doorgaan. Intusschen hoorden wij de artillerie al van ons af de Duitse onder vuur nemen en we wisten dus dat de Rijn reeds overgetrokken was.

Eindelijk tegen het licht worden om een uur of drie waren we op de plaats van bestemming aangekomen. Overal om ons heen waren bosschen. Toen wij de auto onder de boomen hadden geplaatst opdat ze vanuit de lucht niet te zien was, moesten wij eerst eten. Wij waren dan ook allemaal blij, dat de dag weer aanbrak, en de kou begon te verminderen naar gelang de zon hooger klom.

ARTILLERIE IN HET BOSCH

Plotseling hoorden wij een geweldig gebulder in de verte. Dit was, zooals de kapitein (Goossens, red.) ons meedeelde onze artillerie, die bij het aanbreken van den dag begon te vuren. Daardoor wisten wij meteen, dat de vijand dus de Rijn al over was en vermoedelijk reeds optrok naar de Waterlinie. Daar zouden ze echter pas tegenstand ondervinden. Toch maakte dit gebulder ons allen angstig, daar we hierdoor weer in eens midden in de werkelijkheid geplaatst werden. Bij het licht worden krijgen de meesten onzer al weer meer moed zooals dat steeds bij iedereen is. Het schijnt dat de nacht nog meer beangstigd dan de dag. Zo ook in het gewoon leven.

Klik hier voor een uitvergroting
De slaapzalen van de vacantiekolonie Onse Bliscap bij Amerongen
Een paar jongens die een eindje het bosch in geweest waren, deelden mede, dat daar ook auto's stonden beladen met artillerieprojectielen. Wij gingen ook kijken en werkelijk daar stonden een rij auto's beladen met artilleriekogels zooals wij nog nooit gezien hadden, tenminste geen scherp. Geweldige projectielen waren het. Later bleek dat het projectielen waren voor luchtdoelartillerie.

Toen we nog eens verder ronddwaalden zagen wij, dat midden in dit bosch ook nog een flink gebouw stond. Onze officieren waren daar al binnen geweest en deze zeiden dat dit voorloopig kwartier zou zijn. Het bleek een vacantiekolonie (Onse Bliscap, red.) te zijn, waarop nu alleen een gezin woonde, doch waar in Juli verscheidene kinderen uit de groote steden hun vacantie kwamen doorbrengen om te genieten van de prachtige bosschen. Het was dus wel een ideaal oord, doch in deze tijden dachten wij hier niet aan. Het gebouw bestond uit een woonhuis met daarachter een groote zaal, waarin veel bedden stonden.

Wat de slaapplaatsen betrof konden wij het dus hier wel uithouden. Toen we dan ook onze intrek genomen hadden en de dekens uit de auto waren gehaald, gingen verschillende jongens slapen, dat probeerden ze tenminste, doch bij de meesten kwam het niet zoover ondanks de twee afgelopen nachten waarin ze zeer weinig geslapen hadden.

Ook ik had nog geen lust om te gaan slapen. Inmiddels begonnen de vliegtuigen ook al weer te vliegen. Telkens hoorden wij het afweergeschut knallen, dat een eindje verder aan den boschrand was opgesteld, en waarvoor de munitie, die bij ons stond ook diende. Met belangstelling stonden wij allemaal naar de vliegtuigen te kijken en hoopten vurig, dat ze spoedig naar beneden gehaald zouden worden. We waren zoo belangstellend vooral toen er een getroffen werd, dat wij een oogenblik het gevaar vergaten en op de rug gingen staan om het beter te kunnen zien. De kapitein (Goossens, red.) echter bulderde, dat wij ons verdekt moesten opstellen, daar men zoodra ze ons zagen veel kans liepen gebombardeerd te worden. Dit hielp, daar we allemaal wel inzagen, dat de bommen dan zeker op deze kolonie zouden worden afgeworpen, daar dit de eenigste plaats was, waar een gebouw stond.

Bij een volgend salvo van het afweergeschut stonden wij echter onder de boomen te kijken naar de vliegtuigen, die allemaal precies over de linie voor ons vlogen, schijnbaar om verkenningen uit te voeren. Wij zagen de projectielen van het luchtafweer ontploffen in de onmiddellijke nabijheid van het betreffende vliegtuig. De eene keer ging het er net overheen dan er achterlangs, maar ook vaak was het raak en zagen wij een vliegtuig in brand vliegen en een eind verder neerstorten. Vaak kwamen de vliegtuigen een heel eind. Het luchtafweer stond namelijk opgesteld achter de geheele linie. Wanneer het vliegtuig dus boven de linie kwam begon het afweer te vuren en naar gelang het verder kwam begonnen de andere stukken te schieten. Met intense belangstelling keken wij hoever het vliegtuig zou komen. Soms gelukte het hun ook voor zoover wij konden zien aan het ongeluk te ontsnappen, doch die dag zagen wij toch wel tien vliegtuigen neerstorten. Iedere keer dat er een getroffen werd, ging een luid hoera op. Zooals wij toen zagen, dachten we reeds weer bijna dat wij de oorlog gemakkelijk konden winnen. De stemming was dus nog behoorlijk voorzover dit onder zulke omstandigheden mogelijk is. Tegen een uur of acht 's morgens echter riep de kapitein de compagnie bijeen en deelde mede, dat wij aangewezen waren om te waken tegen parachutisten.

OP PATROUILLE

Er waren namelijk in de buurt van Amerongen, waar wij ongeveer vijf kilometer van verwijderd waren, enkele parachutisten neergelaten. Toen wij dit hoorden liepen wij al niet zoo vrij meer door de bosschen, daar bij ons reeds genoeg bekend was hoe meedogenloos deze menschen waren. Telkens werden er patrouilles uitgestuurd, onder leiding van een onderofficier, en die moesten dan door de bosschen kruisen om te speuren naar .... parachutisten. Ook was bekend gemaakt, dat deze in allerlei kleuren, als boeren, in hollandsche uniform, enz. worden uitgelaten.

Klik hier voor een uitvergroting
Van Eerden (2e van rechts) tijdens de mobilisatieperiode (1939-1940)
Toen de eerste patrouille terugkwam, deelde deze mede dat een paar kilometer verder een vliegtuig lag, dat vermoedelijk reeds de vorige dag was neergehaald, eerst durfden wij er nog niet naar toe te gaan, doch uiteindelijk kreeg de nieuwsgierigheid toch de overhand en trokken wij met een stel er op uit om het vliegtuig te gaan bekijken. Van verre leek het of dit gewoon gedaald was, want het stond gewoon op de wielen tegen een boschrand.

De bemanning had dus blijkbaar nog getracht een noodlanding te maken. Toen we dichter bij kwamen zagen we echter dat ze toevallig vlak bij een opstelling van de luchtdoel, die prachtig verscholen lag in de boschrand waren terechtgekomen. Deze hadden, zooals ze vertelden, de bemanning onmiddellijk neergeschoten toen ze uit het vliegtuig waren gesprongen bewapend met mitrailleurs. Ze hadden nog gesommeerd zich over te geven, doch dit hadden de Duitschers niet gedaan en waren dus neergeschoten. Vlak bij het vliegtuig stonden dan ook drie eenvoudige kruisen van een paar latten ten teeken, dat hier deze vliegeniers begraven waren. Hier kwamen we voor het eerst in aanraking met de werkelijkheid. Hier zagen we de graven van slachtoffers, die wel vijanden waren geweest, doch ook jongens die slechts gestuurd waren, dus moesten. Nu pas beseften wij goed wat het was oorlog. Ook deze jongens hadden ouders of familie in hun vaderland, die wachten op hun jongens.

Ook vertelden deze jongens, die reeds meer gehard waren dan wij, ons, dat gisteren de genietroepen in het voorterrein waren bezig geweest om de boerderijen die in het onder water komende gedeelte stonden in de lucht te laten vliegen. Vanaf de plaats waar wij stonden konden wij enkele puinhopen zien liggen die aantoonden dat daar voor enkelen dagen nog een boerderij stond.

Hier was in enkele oogenblikken vernietigd wat na jaren van hard werken opgebouwd was. Het was echter dringende noodzaak voor onze weermacht, daar deze boerderijen anders prachtige schuilplaatsen zouden zijn voor de vijand. Wilden ze nu hier komen, dan moesten ze over of door het water en waren dan gemakkelijk te zien aankomen. Ook konden wij Veenendaal zien liggen vanaf dit punt; de plaats, waar wij vaak geweest waren tijdens de mobilisatie en die herinnerde aan de Achterhoek omdat dit het eindpunt was van de Gelderse tram. Daar zagen wij nog iets, dat tenminste ook bij ons was. De soldaten van de luchtdoel hadden een overvloed aan cigaretten en chocolade.

In iedere opstelling nu ook in de linie waren namelijk reeds eenige tijd geleden de noodrantsoenen geplaatst. Hieronder bevond zich ook een kist met cigaretten en chocolade. Nadat we elk een paar cigaretten gekregen hadden gingen wij weer naar ons kwartier terug. Toen wij weer in ons kwartier aangekomen waren, vroeg de kapitein (Goossens, red.) mij om pistoolpatronen, daar ik geholpen had de munitiewagens te pakken. Ik haalde er een paar doosjes vol van en gaf ook de andere officieren hun deel, daar deze alhier gewapend waren met een pistool waarmee ze zich in geval van nood moesten weren. De kapitein vroeg ook of er nog schoon ondergoed en nieuwe schoenen meegenomen waren. Deze waren echter wegens gebrek aan ruimte op de rustkamer gebleven.

Ik kreeg opdracht deze op te halen met de auto, want hoe lang kon het wel duren, alvorens wij weer in de gelegenheid waren andere schoenen te nemen of schoon ondergoed aan te trekken.

Hoewel ik heelemaal geen lust had om naar Leersum te rijden, stapte ik toch maar in, een geladen karabijn in de hand. Zoo reden wij naar Leersum, onderweg telkens opgehouden door de wachten die overal uitgezet waren langs den hoofdweg. Toch was ik blij dat hier overal nog menschen stonden, daar ik ieder oogenblik dacht door een wachtpost beschoten te worden. Dit was natuurlijk een beetje overdreven, doch dit kwam natuurlijk door overspannenheid. Ook was in vredestijd bij het ronde doen wel eens door een post geschoten.

Toen wij in Leersum kwamen, gingen wij even een paar kennissen opzoeken, die ons allemaal iets in de handen stopten uit medelijden. Zelf klaagden ze ook dat ze niet veel geslapen hadden door het gedreun van de artillerie die de ramen had doen rinkelen. Wij laden het nog aanwezige ondergoed op en na nog wat cigaretten, chocolade enz. gekocht te hebben reden wij terug. Toen ik terugkwam vertelde een andere onderofficier mij, dat reeds een onzer een schot door de hand had gekregen, doordat hij staande bij het afweergeschut, alleen aandacht had voor het vliegtuig en toen dit terugvuurde met mitrailleurs een kogel door z'n hand had gekregen.

Hij was meteen verbonden door de regimentsarts (Smits, red.) en durfde bijna niet naar buiten te komen. Dit was dus het eerste slachtoffer bij ons, al was het dan niet van zeer ernstige aard. De kapitein (Goossens, red.) had inmiddels aan den menagemeester opdracht gegeven te zorgen dat hij eten kreeg, schijnbaar was onze opstelling niet bekend, daar wij nog steeds geen vleesch, aardappels enz.hadden gekregen van de fouragedienst. De menagemeester ging met de auto er op uit en kwam een uurtje later terug met een paar kisten eieren, en eenige weckflesschen vol peren enz. hij had deze gevonden in een boerderij die een eind verder stond en waarvan de bewoners schijnbaar geevacueerd waren, met achterlating van alles. Zelfs varkens liepen er buiten rond en een paard. Daar wij toch al geen vervoersmogelijkheden genoeg hadden nam de menagemeester het paard, een zwaar en forsch werkpaard en een platte wagen op luchtbanden mee. Deze wagen werd volgepakt met eieren en gevulde weckflesschen. Toen zij hiermede beladen weer in het kamp aankwamen, werd onmiddellijk in een veevoederpot water gekookt en met vijftig eieren tegelijk gekookt. U kunt denken dat dit niet ging als thuis; met een schuimspaan werden de eieren er na een tijdje uitgehaald. De laatsten waren dus vanzelfsprekend keihard, doch dit was voor de meesten geen bezwaar, daar we al lang blij waren dat we tenminste weer eens iets degelijks te eten kregen. Ook een burgerchauffeur uit Wageningen met een lange trailer, die naar Amsterdam was geweest en nu niet weer terug kon bleef bij ons.

Den geheele dag door vlogen de vliegtuigen en bulderde het afweergeschut waar wij zoo langzamerhand al aan wenden, voor zoover zoiets tenminste mogelijk is.

Tegen den middag kregen wij opdracht een wacht te betrekken aan den harden weg en elke auto die passeeren wilde aan te houden. Er was namelijk bekend dat een bepaalde auto in deze streken rond reed waarin zich Duitsche officieren gekleed in Hollandsch uniform bevonden. Mocht een auto doorrijden zoo moesten wij onmiddellijk vuren. Zoo verstreek de tweede dag van den oorlog, die zoo mogelijk nog langer duurde dan de eerste.

WESTERVOORT

Tegen acht uur 's avonds echter kwam er plotseling nog een geweldige afwisseling. Een patrouille die op parachutistenjacht was geweest deelde namelijk aan den kapitein mede, dat een groepje soldaten van een man of 15 onder leiding van een officier, hier vlakbij aan de weg lagen te rusten. Deze waren naar men zeide uit Westervoort gekomen. (delen van 4-III-35 R.I., red.)

Onmiddellijk ging ik daar met nog enkelen heen, omdat Westervoort ook in onze provincie lag en dus deze jongens waarschijnlijk wel meer wisten van de Achterhoek, wat daar zooal gebeurd was. Toen wij echter bij die jongens kwamen bleken geen van allen lust te hebben iets te vertellen of ons zelfs aan te spreken.

Klik hier voor een uitvergroting
Van Eerden (links) in de mobilisatie 1939-'40 (1939-1940)
Doodmoe en verwilderd uitziend lagen ze allen in de rand van het bosch. De Luitenant (Van Veenendaal, red.) echter vroeg waar wij lagen en waar onze officieren waren. Wij brachten hun bij onze kapitein (Goossens, red.), die nadat hij uren met hun gesproken had, de menagemeester opdracht gaf onmiddellijk warm eten klaar te maken voor een 20 tal soldaten.

Dit was natuurlijk lang geen pretje voor de koks die den geheelen dag reeds in de weer waren geweest, doch nu onder deze omstandigheden dachten ze er niet over te mopperen. Allen wisten dat het nu niet anders kon. Na een uurtje echter was zoo goed en zoo kwaad als dit ging warm eten klaar gemaakt, en kwamen de vreemde makkers met hun eetketels. Het bleek dat ze uitgehongerd waren, want zoo vielen ze op het eten aan.

Na een kwartiertje echter was de grootste honger gestild, en kwamen de tongen ook iets los. Ze vertelden, dat ze van Westervoort kwamen, grootendeels loopend, zoodat het begrijpelijk was, dat allen doodmoe waren.

Dit was namelijk een zes en twintig kilometer hier vandaan. Ik gaf een der soldaten een doosje cigaretten, die ik 's morgens gekocht had, daar schijnbaar geen van allen iets te rooken meer had. Met 2 van hen verwijderde ik nu iets van de rest, want daar werd door elkaar geschreeuwd en geroepen.

De een wilde dit weten de ander dat. Met nog 4 jongens uit de Achterhoek gingen wij op een eenzaam plaatsje zitten, en vroegen daar alles wat we weten wilden. In de eerste plaats vroegen wij of zij ook iets wisten van de Achterhoek. Zij waren echter ook niet verder geweest dan fort Westervoort, zoodat zij ons hierover ook al niet konden inlichten. Zij vertelden hoe gistermorgen of nacht plotseling de Duitschers waren komen opduiken, in het voorterrein. Onmiddellijk was toen alarm gemaakt. Zij hadden echter niet in het fort zelf gezeten, doch in een gebouwtje een eindje daar vandaan. De kazematten, die aan de Rijnoever stonden werden bezet, en ook het geschut in het fort werd in stelling gebracht. Spoedig begon het geschiet uit het fort z'n doodelijke werk en ook de Duitschers bleken artillerie bij zich te hebben al was dit niet te zien. Spoedig vlogen de projectielen huilend over het fort en sprongen met een knal uit elkaar. Plotseling echter klonk boven al dit geraas een geweldige knal en bleek de Westervoortsche brug in de lucht gevlogen te zijn. Een pantsertrein, die was komen aanrijden en juist over de brug wilde, had plotseling midden op de brug geremd en met een ontzettende vaart teruggereden en juist op tijd, want nauwelijks was hij weer van de brug af of deze vloog met een geweldige knal de lucht in. Dit was dus weer een werk van jaren, dat in een seconde vernield was.

Intusschen echter had de Duitsche artillerie zich ingeschoten en kwamen de projectielen op het fort. Deze hadden echter nog niet die uitwerking, die men wilde, hetgeen spoedig bleek, toen plotseling veel zwaardere projectielen afgeschoten werden. Het fort kon hier niet tegen. Ook de mitrailleurkogels vlogen ons om de oren. Een van ons kon hier heelemaal niet tegen, en zat met de handen voor de oogen te huilen achter onze schuilplaats. De Duitschers schenen precies op de hoogte te zijn van onze opstellingen, want na het fort werden de kazematten een voor een onder vuur genomen. Arme jongens die er in zaten en nergens meer heen konden. De kazematten echter waren stevig gebouwd en hielden het zeer goed uit. De Duitschers schenen dit ook te merken, want plotseling veranderden ze van tactiek en schoten de grond om de kazemat weg, zoodat deze vanzelf in de Rijn viel. Enkele kazematten echter werden ook stuk geschoten. Na een paar uur leek het er dan ook al op, dat geen mensch meer op het fort leefde. Onze opstelling echter scheen niet bekend te zijn aan de Duitschers. Wel vuurden ze nog steeds hevig, omdat wij ook door bleven schieten. Inmiddels echter zagen we dat er ongewapende soldaten druk in de weer waren een houten noodbrug over den Rijn te slaan. Het was natuurlijk onzinnig deze menschen te beschieten, daar zij geen wapens hadden. Wij meenden, dat het Poolsche krijgsgevangen geweest waren, die zonder wapenen aan dit gevaarlijke werk werden gezet.

Klik hier voor een uitvergroting
De vernielde spoorbrug van Westervoort (1940)
In een minimum van tijd was de brug gereed, daar ze reeds met pasklare stukken was aangedragen en alleen nog maar in elkaar gezet moesten worden. Onze commandant (kapitein Heijnen, red.) van het fort was reeds, naar men zeide onmiddellijk in een roeibootje over de Rijn gegaan en had zijn heil in de vluchten gezocht. Onze luitenant (Van Veenendaal, red.) echter bleef bij ons. Zoo waren wij dus ingesloten door de Duitschers, die nog steeds niet bekend waren met onze opstelling. Wij wilden terug trekken, doch onze luitenant wilde hierover niets weten, doch doorvechten tot de laatste man. Tenslotte echter ging hij op ons aanraden toch mee en juist op tijd, want nog geen tien minuten later bestormden de Duitschers dan ook het fort, en het leek ons toe, dat niemand meer in leven was van de bezetting dan wij. Toen wij aan de andere kant waren gingen wij langs omwegen in de richting van Arnhem in de hoop, dat men ons daar zou voorthelpen.

Vlak voor Arnhem echter stond een groote verhuiswagen, en deelde de menschen ons mede, dat Arnhem reeds bezet was door de Duitschers. Nu was goede raad duur. Onze luitenant echter wist raad en beval de chauffeur in de wagen plaats te nemen. Zelf trok hij een overal aan van de menschen en ging naast de chauffeur zitten. Wij met z'n allen moesten achterin de wagen, waarna deze gesloten werd, daar ging het voort. Wij stelden onze mitrailleur op en wachtten met geweldige angst het oogenblik af, dat men ons ontdekken zou. Spoedig zouden de deuren wel geopend worden en was het met ons afgelopen. Het duurde echter vrij lang voordat de auto stil hield en bevonden wij ons temidden van de Veluwsche bosschen. De luitenant (Van Veenendaal, red.) vertelde ons, dat wij dwars door Arnhem waren gereden, omdat daar reeds verscheiden Duitschers rondgeloopen hadden. Zoo waren wij dus als door een wonder gered. Hierdoor aangemoedigd gingen we op marsch in de richting van Utrecht, steeds dekking zoekend wanneer een auto ons achterop kwam.

Zoo kwamen wij aan de Waterlinie, die inmiddels reeds bezet was, en melden de luitenant (Van Veenendaal, red.) zich bij de commandant van een afdeeling die in de buurt van de Klomp lag. Daar deelde men ons mede, dat wij ons bij hen konden aansluiten. Hier was onze luitenant echter zeer tegen, en na lang praten, kreeg hij dan ook voor elkaar om verder terug te trekken. Hij vond het namelijk onmenselijk om ons nu weer in de eerste linie te leggen. Zoo waren ze dan uiteindelijk bij ons aangekomen. Dit is het verslag zooals deze soldaat het mij mededeelde.

DE 3E DAG

Intusschen echter was het laat geworden en begaven wij ons terug naar het kwartier. Geen van ons had lust meer om te praten. Wij dachten allen aan het vreeselijke dat ook ons te wachten stond, en dat die jongens reeds meegemaakt haddden. Toch viel ik nadat ik gekleed op een bed was gaan liggen spoedig in slaap, misschien door de oververmoeidheid, de opwinding en de 3 slapelooze nachten die voorbij waren. Niet lang echter duurde deze rust want tegen 3 uur in den morgen kwam ook een andere compagnie bij ons aan, en maakte ons wakker door hun lawaai. Het bleek de compagnie te zijn, die wij daar plotseling verlaten hadden. Zij waren allen gecamoufleerd, zoo goed en zoo kwaad dat mogelijk was. Een luitenant van hun had zelfs z'n geheele helm, waarover hij ijzerdraad gespannen had, vol takken gezet, waardoor hij een eenigszins potsierlijke indruk maakte, alhoewel wij daar heelemaal niet om behoefden te lachen. Toch ging ik nog een keer probeeren te slapen, daar wij misschien niet direct weer in de gelegenheid hiervoor waren. Toen ik de andere dag om een uur of negen eindelijk ontwaakte, en de zon al weer vroolijk scheen, bleek, dat deze nacht nog veel meer troepen aangekomen waren, namelijk ook zware mitrailleurs enz. Het scheen dat het geheele bataljon voor zoover dit tenminste niet in de stelling lag hier verzameld was. Dit leek mij geen goed teeken. Die morgen echter gebeurde er niets bijzonders, al vlogen er nog wel af en toe vijandelijke vliegtuigen over ons heen, doch lang niet zooveel dan de eerste dagen. Nu echter lagen wij ook met ruim 300 man hier, zoodat voorzichtigheid geboden was.

De kapitein (Goossens, red.) gaf mij opdracht om naar Leersum te gaan met de auto en diverse dingen als scheerapparaten en zaklantaarns enz. te koopen. Samen met de chauffeur en nog een onderofficier ging wij er heen, telkens weer posten. Toen wij in Leersum vlak bij de rustkamer kwamen, daar ik nog enkele dingen als handdoeken, zakdoeken, scheerapparaat, enz. uit mijn koffer wilde halen, gingen wij even het winkeltje binnen waar we de geheele mobilisatie onze cigaretten en verdere benoodigdheden hadden gekocht. De winkel bleek gesloten te zijn. Wij belden aan en toen men opendeed vroegen wij of wij cigaretten, chocolade enz. konden koopen. De juffrouw, die ons wel kende liet ons binnen komen en gaf ons elk een doosje cigaretten en een rol pepermunt. Toen wij dit wilden betalen zeide zij, dat ze op zondag niet verkocht en wij dit maar zoo moesten nemen. Toen pas werden wij er aan herinnerd dat het zondag was, en wel Pinksterzondag. Wie had ooit kunnen denken, dat wij zulke Pinksterdagen zouden beleven, en dat wij door een ander er op attent gemaakt moesten worden dat het Pinksteren was. Dit is wel het beste bewijs wat er in ons omging, hoe wij leefden. Dat is niet te beschrijven. Na een kop koffie gedronken te hebben dankten wij de dames vriendelijk voor alles en gingen terug naar de rustkamer. Zoodra wij buiten kwamen zagen wij ook direct, dat iedereen op z'n zondags gekleed was, en Pinksterzondag vierde, doch onder welke omstandigheden. Het burgerleven trachtte z'n gewone gang te gaan, doch dit was ook lang niet het geval. Nadat wij alles gekocht en ingeladen hadden, keerden wij terug naar ons kamp.

In het dorp Leersum stonden de burgers bij elkaar gegroepd, we kregen doosjes cigaretten, en bekenden en onbekenden groeten ons allemaal, doch zoo medelijdend alsof men wilde zeggen misschien voor het laatst. De menschen stonden midden op straat te kijken naar de vliegtuigen. Ze kenden geen gevaar, terwijl wij zoo dicht mogelijk onder de boomen kropen.

ONSE BLISCAP

Toen wij in ons kamp (Onse Bliscap, red.) aankwamen, en wij het gekochte uitgepakt hadden, kwam een luitenant van onze compagnie bij ons en vroeg of een onzer nog een scheerapparaat bij zich had. Ik gaf hem mijn apparaat en met de kwinkslag trachtte hij nog grappig te zijn door te zeggen "ik wil tenminste nog fatsoenlijk de oorlog in gaan". Wij echter lachten hier bijna niet om, omdat wij begrepen dat dit slechts was gezegd om de angst te verbergen uit overspanning. Inmiddels gingen wij een stuk brood halen bij een keukenwagen en eten hiervan een paar sneetjes. Daarna gingen wij weer bij de rest zitten in het bosch.

Klik hier voor een uitvergroting
De vacantiekolonie Onse Bliscap bij Amerongen
Intusschen was echter ook de bataljonscommandant de majoor (Van Dijk, red.) aangekomen met z'n auto. Het was iemand waaraan wij steeds een geweldige hekel hadden gehad, om zijn arrogante houding dat hij steeds aannam en waarover naar wij hoorden de officieren ook klaagden. Iedereen, zonder uitzondering had ook een geweldige hekel aan deze commandant. Ook onze kapitein (Goossens, red.), die als oudste der kapiteins van ons bataljon steeds in geval van afwezigheid van de majoor diens plaats innam kon hem niet lijden, hoewel hij hierover nooit iets liet merken. Dit hadden wij echter wel van de andere officieren gehoord.

Plotseling werden wij allen bij elkaar geroepen, nadat de majoor een oogenblik met de bewoner van de vacantiekolonie had gesproken.

De majoor deelde mede, dat vanmorgen zich enkele soldaten zeer onordelijk hadden gedragen tegenover de bewoner van dit huis. Hij vond dit zeer onbeschoft en wenschte dan ook hierover verder geen klachten. Tenslotte zeide hij nog dat het in dit geval soldaten waren geweest van de eerste compagnie, dat was waar ik bij was. Onze kapitein onderzocht dit direct en toen bleek dat die jongens van een andere compagnie waren geweest. Onmiddellijk ging hij naar de majoor toe en vroeg hem of hij even iets mocht opmerken over hetgeen de majoor zoojuist gezegd had. Toen hem dit werd toegestaan, zeide onze kapitein dat de majoor zich blijkbaar vergist had, want dat het geen jongens van de eerste compagnie waren geweest. Bovendien zeide hij dat hij ook meende zijn compagnie voldoende te kennen, en dat hij zooiets ook absoluut niet verwachtte van hun. Hij verzocht den majoor dan ook deze woorden te willen intrekken, wat deze toen dan ook deed. Wij vonden het allemaal erg fijn dat onze kapitein ons zoo verdedigde en de majoor zoo netjes op zijn nummer gezet had ten aanhore van alle soldaten van het bataljon.

Iedereen had tijdens de mobilisatie onze kapitein bijna vervloekt om zijn strengheid, doch nu wilde iedereen voor hem door het vuur loopen.

Klik hier voor een uitvergroting
Van Eerden tijdens zijn opleidingsperiode
Na dit kleine incident, waaruit ons weer eens bleek, dat de majoor en onze kapitein lang geen vrienden waren, kregen we allen opdracht om in de onmiddellijke nabijheid te blijven, daar ieder oogenblik nieuwe orders verwacht werden. Spoedig kwam dan ook al het bevel, dat de mitraillisten (zware mitrailleurs) moesten verzamelen om de stellingen van de kazematten te bezetten. Bij hun vertrek groeten wij hen alsof ze reeds jaren onze beste vrienden waren, hoewel we ze pas vanmorgen voor het eerst gezien hadden. Onwillekeurig dacht ik aan het vertelde van de vorige avond van de kazematten bij Westervoort.

Wij wisten dat wanneer men daar eenmaal in zit, men nergens meer heen kan en dus moet overwinnen, sterven of gevangen worden. Met innig medelijden zagen wij deze jongens dan ook vertrekken. Wanneer zouden wij volgen.

Spoedig werd ik echter uit deze overpeinzing terug geroepen tot de werkelijkheid, door een paar soldaten die mij mededeelden, dat een auto met dekens hier stond, en waar de chauffeur geen raad mee wist waar hij die laten moest. Ik wees hem de plaats aan, waar hij ze neer kon leggen. Plotseling noemde deze mij bij naam en bleek het iemand te zijn die dicht bij mij uit de buurt kwam. Even slechts wisselde ik een paar woorden met hem, doch het deed mij toch goed een bekende gezien en gesproken te hebben, waardoor ik mij lang niet zoo verlaten meer voelde als voorheen.

NAAR HET FRONT

Zoo ging ook deze eerste Pinksterdag voort evenals de vorige dagen tot tegen een uur of vijf het bericht kwam, dat wij verzameld moesten worden en weer in de auto geladen. De kapitein (Goossens, red.) zeide op mijn vraag waar wij heen gingen, dat wij een ander kwartier gingen zoeken. Het geheele bataljon werd echter verzameld. Daarna kwam er een 10 tal vrachtwagens, die allemaal bepakt werden met soldaten. De rest ging per fiets vooruit. De zware mitrailleurs werden op de trailer geladen, die toch ter beschikking stond. Toen bleef er echter nog een 30 man over en die moesten dus loopen. De keukenwagens en de munitiewagens waren ook reeds vertrokken. Nadat alles geregeld was, ging het voorwaarts. Telkens werd er weer gestopt voor een of andere wacht, zoodat het niet erg opschoot. Weldra draaiden wij van de groote weg af een smalle verharde weg op die tusschen de bosschen door liep, nadat we zoo een poosje gereden hadden werd bij een groot beukenbosch halt gehouden. De trailer werd leeggemaakt, en deze ging reeds terug om de rest te halen, die loopen moesten. Zoolang moesten wij in het bosch rusten. Ook degenen die gefietst hadden waren nu weer bij ons. Plotseling een hoog geronk van vliegtuigen vlak bij ons. Een hevige schrik beving ons, daar wij meenden ontdekt te zijn, en ieder oogenblik een bom konden verwachten. Gelukkig echter bleek dit niet het geval te zijn, want de vliegtuigen vlogen gewoon verder, al waren ze geweldig laag.

Toen de trailer weer terug was, werd alles weer opgepakt en voorwaarts ging het. De fietsers gingen weer voorop en wij er achteraan met de auto. De zware mitrailleurs waren weer op de trailer geladen, terwijl de afdeeling die juist opgehaald was, bleef rusten in het bosch tot de trailer hen weer kwam halen.

Hoe verder wij kwamen hoe luider ons het gedreun en geknal der artillerie in de ooren klonk. Ik zat met nog 4 soldaten achter in de auto, daar ik niet veel lust had om voorin te gaan zitten. Daar achterin had je een veel veiliger gevoel. Bij een viersprong (bij La Montagne, red.) werd halt gehouden en reden alleen de fietsers door. Waar dit voor was besefte ik toen niet. Ik ging uit de auto en weldra volgde er meer. Een van de jongens die bij mij in de auto zat had een verzwikte enkel en kon dus niet fietsen, waardoor hij ook een plaatsje bij ons in de auto had gekregen waar hij kon gaan liggen tusschen de dekens. Ook hij kwam uit de auto strompelen. Hoe lang deze reis geduurd had bleek wel, daar het reeds wat begon te schemeren. Ik ging bij de luitenant (Hoogvliet, red.) in de buurt staan, die het commando had over onze goederenauto's. Een van ons vroeg waar wij naartoe gingen, en toen zei hij, dat wij naar de Grebbe gingen, als versterking voor het 8ste, daar dit doorzeeft was. Dit was de eerste keer, dat wij van de Grebbe hoorden, doch dit had nog niet meer betekenis voor ons dan elk ander gedeelte van de Waterlinie. Wij hadden nog gehoopt, dat wij hier zouden moet blijven vlak achter de linie, doch nu wisten wij wat ons kwartier zou worden. Ook de kleine hoop, die wij nog hadden dat wij niet in behoefden te vallen, was nu vervlogen. Nu wisten wij wat ons te wachten stond en beseften dat nu ons leven ingezet werd. Plotseling hoorden wij een paard galoppeeren en kwam een ordonnans aangereden. In vollen galop vloog hij ons voorbij. Nauwelijks was hij ons voorbij of wij hoorden een gefluit, en voor wij konden beseffen waar dit vandaan kwam, klonk er achter ons een knal en zagen wij een vuurstraal. Bij intuïtie vloog ieder van de weg. Ik sprong achter de auto, en de soldaat die niet kon loopen had zelfs een oogenblik zijn pijn vergeten en sprong over een afrastering van manshoogte.

Ik had dit niet gezien, doch ik hoorde hem roepen, om hem te helpen. Hij kon namelijk niet weer terug er overheen komen, en moesten wij hem met een paar man helpen. Iedereen was geweldig geschrokken, door deze eerste kennismaking met de artillerie, want zooals de luitenant zei was dit een artillerieprojectiel geweest. Het projectiel was over ons heen gevlogen en een scherf had het paard en misschien de ordonnans ook getroffen. Beiden bleven tenminste liggen en onze dokter die ook in een hunne wagen bij ons was, ging er direct heen. Wij moesten echter verder trekken daar dit punt waarschijnlijk onder artillerievuur zou komen te liggen. Ik ging nu naast de chauffeur zitten om in geval van nood vlugger uit de auto te kunnen komen. Spoedig bleek echter dat de geheele zandweg en het omliggende terrein waar wij nu doorreden onder artillerievuur lag, want telkens zagen wij hoe zand aan de kanten opspatten ten teeken dat daar een projectiel ontplofte. Ook hoorden wij steeds een gefluit van artillerieprojectielen.

Klik hier voor een uitvergroting
Hotel-restaurant La Montagne (ca. 1930)
Onze commandant, de majoor zelf, bleef in de buurt van het kruispunt bij een hotel (La Montagne, langs de provinciale weg van Veenendaal naar Rhenen bij Prattenburg, red.) staan met zijn luxe wagen. Toen wij een eindje de weg in waren kwamen reeds verschillende fietsers die voor ons uit waren terug in volle vaart zonder wapen of uitrusting en met verwrongen gezichten. Wij echter moesten verder. Toen wij door het artillerievuur heen waren (die lag slechts op een afstand van een 500 meter) werd halt gehouden. De auto's werden verlaten en nu ging alles te voet voorwaarts. Ook de fietsen werden bezijde gezet. Nu moesten er enkele personen aangewezen worden om voor de troep uit de weg te verkennen. Schijnbaar wist de kapitein (Goossens, red.) ook niet hoever wij nog van de Duitschers verwijderd waren. Niemand had hier wel lust in. Tenslotte meldde de luitenant die ........................


Op dit cruciale moment stopt het dagboek helaas. Desondanks geeft bovenstaand verhaal een goed en gedetailleerd beeld van de verhandelingen van Van Eerden. Dit fragment is tot stand gekomen dankzij de inspanningen van zijn dochter, waarvoor dank. Het relaas van Kapitein Goossens geeft inzicht in de verdere handelingen die deze compagnie heeft verricht.

Bron: persoonlijk dagboek van Bernard Willem van Eerden

3102