In naam van ons allen

door Kees Lit
(opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee)

Klik hier voor een uitvergroting
Wachtmeester der Koninklijke Marechaussee Jan Roelofsen
Lopend op de Erebegraafplaats te Rhenen valt op dat er tussen de vele infanteristen, cavaleristen, artilleristen en andere gesneuvelden, twee grafstenen staan met het opschrift "Koninklijke Marechaussee". Vragen reizen... Wat is er met hen gebeurd, op welke wijze zijn ze om het leven gekomen, waar en onder welke omstandigheden. Natuurlijk kunnen deze vragen voor alle 382 omgekomenen van de gevechten om de Grebbelinie in de meidagen van 1940, die op de Grebbeberg begraven zijn gesteld worden, maar toch... twee Marechaussees, dat blijft een vreemd gegeven. Een zoektocht naar het verleden.

Op vrijdag 10 mei 1940 gaan 24 marechaussees, onder leiding van de wachtmeester Roelofsen, na ontvangen opdracht per fiets vanuit de Marechausseekazerne Aalten in de richting Zeist. Onderweg wordt de groep, na het aanroepen van het codewoord "schaapsscheerder" over de rivier de IJssel gezet, waarna ze In de namiddag van die dag, Doorn bereiken. Vijftien marechaussees worden ingezet in de staf van de commandant II Legerkorps, de generaal-majoor J. Harberts. De overige negen doen dienst bij het kasteel Doorn, alwaar de gevluchte Duitse Keizer Wilhelm dan verblijft.

Op zaterdag 11 mei 1940 krijgen de marechaussees in de middaguren van de detachementscommandant, de kapitein der marechaussee W. Gelderman, te horen dat er een Nederlandse deserteur gevangen genomen is door veldwachter Driessens in Loenen aan de Vecht. De wachtmeester Roelofsen, de marechaussee Marskamp en een korporaal van het korps politietroepen, krijgen opdracht deze militair in de nacht van zaterdag 11 op zondag 12 mei 1940 uit Nieuwersluis op te halen en naar Doorn te brengen. Sergeant capitulant Johan Christiaan Meijer, sectiecommandant pantser afweer geschut (pag) behorende tot 19 Regiment Infanterie, wordt in Hotel Cécil op zondagmorgen, 1e pinksterdag 1940, na een korte zitting van een krijgsraad te velde, op grond van artikel 84 uit het Wetboek van Militair Strafrecht (Schending van krijgsplichten, zonder oogmerk om de vijand hulp te verlenen of de Staat tegenover de vijand te benadelen - dit artikel bestaat heden ten dagen nog!) schuldig bevonden aan desertie en ter dood veroordeeld! Het is dan voor het eerst sinds de tiendaagse veldtocht, om precies te zijn sinds 21 november 1839 dat er een Nederlander voor een krijgsraad te velde verschijnt. Wachtmeester Roelofsen treedt tijdens de zitting van de krijgsraad te velde op als 'provoostgeweldige'. Tegenwoordig wordt dit ambt bekleedt door een gerechtsbode. Hij is het dan ook die het vonnis aan sergeant Meijer betekent, wat zoveel wil zeggen dat het op papier aan de veroordeelde overhandigd wordt. Rond 15.00 uur die middag, kort na het proces, maakt een vuurpeloton, gevormd door vijf marechaussees, een eind aan het leven van sergeant Meijer, op de schietbaan gelegen aan de rand van de Kaapse Bossen te Doorn.

Later op die zondag 12 mei 1940, krijgt de wachtmeester Jan Roelofsen opdracht om, deel uitmakend van een 15 koppig detachement Marechaussee onder leiding van de kapitein Gelderman, op te trekken naar de Grebbeberg, teneinde terugtrekkende troepen te overreden op hun post te blijven. Op dat moment wordt er tussen de verschillende linies reeds hard gevochten door eenheden van het SS-Regiment "Der Führer" tegen eenheden van het 8 Regiment Infanterie die de Grebbeberg moeten verdedigen en er koste wat het kost stand moeten houden. Het Nederlandse opperbevel geloofd in die dagen, bij monde van generaal van Voorst tot Voorst zelfs in een tegenaanval, gelanceerd vanaf de Grebbeberg op Duits grondgebied!

Roelofsen komt op die bewuste dag, samen met het detachement, omstreeks 17.00 uur aan in de omgeving van de Grebbeberg. Vervolgens houdt hij zich bezig met het terugsturen van Nederlandse militairen naar de opstellingen op de Grebbeberg, in de richting van de stoplijn die boven op de Grebbeberg, net ten westen van het huidige Ereveld ligt. De tegenstand van het III Bataljon van 8 Regiment Infanterie in de voorposten is eerder al, op 11 mei 1940, in enkele uren uit elkaar geslagen. De laatste tegenstand daar wordt door de Duitsers rond 16.30 uur gebroken. Op de Grebbeberg heerst dan chaos en paniek. Nederlandse troepen trekken zich in wanorde terug richting het viaduct in Rhenen. Veelvuldig openen nerveuze troepen het vuur op eigen eenheden, in de veronderstelling dat het Duitsers zijn. Er doen geruchten de ronde dat Duitse troepen zich vermomd hebben in Nederlandse uniformen of zelfs als boeren op klompen. Het draagt allemaal bij tot de wanhoop en angst onder de Nederlanders.

Bijna alle verbindingen tussen de Nederlandse eenheden onderling zijn uitgevallen door Duitse artilleriebeschietingen. Aan Nederlandse zijde kan dus ook al geen effectieve artilleriesteun meer worden aangevraagd, waardoor de Duitse troepen min of meer vrij spel hebben. Bovendien gebruikt de SS op grote schaal Nederlandse krijgsgevangenen als menselijk schild, wat ook tot een aanzienlijk aantal slachtoffers lijdt. Er wordt een Nederlandse tegenaanval uitgevoerd, maar die smoort in een akker en wordt uit elkaar geschoten door Duitse troepen. Intussen zijn ook de beruchte Stuka's (Strurzkämpfflugzeuge) weer op het toneel verschenen. Zij bombarderen zonder ophouden de uitgeputte, murw geslagen Nederlandse troepen die dan al ruim 72 uur in hun opstellingen gezeten hebben en door slaapgebrek en een tekort munitie en voedsel dan al lang niet meer in staat zijn om gerichte tegenstand van betekenis te bieden. Op 12 mei 1940 rond 14.30 uur dringen de Duitsers de hoofdweerstandslijn, ook wel stoplijn genoemd, binnen, dit tot ontsteltenis van de Nederlandse generale staf.

Omstreeks 15.45 uur krijgt de kapitein der Marechaussee W. Gelderman van de commandant van het II legerkorps, de generaal-majoor J. Harberts, de opdracht om met alle marechaussees onmiddellijk naar de Grebbeberg te gaan en vervolgens:

  1. troepen, die een tegenstoot uitvoeren te inspireren en tot krachtig aanvallen aan te zetten;
  2. tot elke prijs paal en perk te stellen aan het herhaaldelijk gemelde terugwijken en vluchten van eigen troepen, zo nodig de vluchtelingen neer te schieten. De spoorweg in Rhenen mag door vriend noch vijand in westelijke richting worden overschreden;
  3. Vooraf contact opnemen met Commandant IVe Divisie.

In de avonduren, omstreeks 21.30 uur, verzamelen zich een groot aantal Nederlandse militairen voor het viaduct, dat door het marechaussee detachement is afgesloten met 3 Friese Ruiters (prikkeldraadversperringen) een zware- en twee lichte mitrailleurs. Zij worden toegeschreeuwd door de commandant van het detachement, kapitein Gelderman, die hen bevel geeft om stand te houden. Ongeveer een kwartier lukt het de kapitein de Nederlandse troepen tot staan te brengen, maar vervolgens beginnen de militairen, onder druk van de Duitse stormtroep onder leiding van de SS-Obersturmführer Wäckerle, die eerder al met behulp van een krijgslist door de Nederlandse linies is gebroken en zich dan in de fabriek de "Stoomhamer" bevindt, in de richting van de draadversperring op te trekken. Gelderman laat het vuur openen en omstreeks 22.00 uur valt wachtmeester Roelofsen, als één van de eersten door het vuur van de Schwarzloze mitrailleur terwijl hij samen met de wachtmeester titulair J. Wiering en de wachtmeester titulair M.C. Fortuin probeert terug te keren naar eigen troepen. Wiering ziet dat Roelofsen getroffen wordt, terwijl ze samen het viaduct oversteken en meldt dit aan Gelderman. Hoeveel Nederlandse doden er door dit eigen vuur precies vallen is niet bekend, maar het moeten er zeker 10 en mogelijk zelfs 20 geweest zijn. Samen met opperwachtmeester W. van der Krol en wachtmeester titulair Fortuin van het detachement haalt kapitein Gelderman wachtmeester Roelofsen, met gevaar voor eigen leven, van het viaduct en brengt hem naar een huis net achter het viaduct, alwaar een verbandpost is ingericht. Hier stelt een dokter enige tijd later de dood vast, tengevolge van een schot in de linker long. Wachtmeester Roelofsen is dan 36 jaar.

Jan Roelofsen wordt in Oosterbeek geboren op 29 augustus 1903 en gaat op 19 maart 1923 in dienst. Hij wordt ingelijfd bij het 8 Regiment Infanterie gelegerd op de Menno van Coehoorn kazerne te Arnhem, om een opleiding te volgen tot dienstplichtig onderofficier. Nog in dat zelfde jaar gaat hij als sergeant met groot verlof. Na een korte periode in de burgermaatschappij, wordt hij in 1925 verbonden als marechaussee te voet. Hij volgt, evenals Lies van de Werken, zijn opleiding aan het Depot KMar Zwolse weg. Na zijn opleiding wordt hij geplaatst op de marechausseekazerne Aalten. Roelofsen slaagt op 13 maart 1929 voor wachtmeester te voet, waarna hij twee jaar later wordt bevorderd tot wachtmeester-titulair te voet. Vrijwel gelijktijdig volgt zijn aanstelling als Hulp Officier van Justitie.

Roelofsen is een op en top politieman, wat zeker ook uit zijn dienstopvatting blijkt. Zo krijgt hij op woensdagmorgen 20 april 1932, voor het front van het opgestelde brigadepersoneel van de Marechaussee Brigade Arnhem, waarvan de wachtmeester Roelofsen op dat moment deel uitmaakt, de "Zilveren Erepenning voor menslievend hulpbetoon" uitgereikt. Aanwezig hierbij zijn onder andere de Inspecteur van het Wapen, de Divisiecommandant en de Districtscommandant. De tekst bij het getuigschrift luidt als volgt:

Koninklijk Besluit 14 maart 1932, No. 8.

"als blijk van goedkeuring en tevredenheid de Zilveren Erepenning voor menslievend hulpbetoon en een loffelijk getuigschrift toegekend, wegens het door hem met levensgevaar tot stand brengen van een tweetal hollende paarden te Doetinchem op 22 september 1931 en van een hollend paard met bespanning te Arnhem op 06 november 1931".

Jan Roelofsen reageert gewoon. Hij rijdt op de fiets op de Klarendalseweg te Arnhem en komt net terug uit de stad als hij de bespannen groentewagen ter hoogte van de Hoflaan ziet rijden. Als het paard, nabij de Atjehstraat op hol slaat, begrijpt hij direct dat de situatie ernstig is. Op een bepaald moment rijdt de kar tegen de stoeprand en slaat om, waarbij de bestuurder op het onderstel terechtkomt en meegesleurd wordt. Roelofsen stopt het paard door er op z'n fiets naast te gaan rijden en het hoofdstel van het paard te grijpen, waarbij er een grote kans is dat hij zelf onder het onderstel zal komen. Drie getuigen spreken daar ook over. Als Roelofsen het paard tot staan gebracht heeft, helpt hij vervolgens met het wegslepen van de kar naar de woning van de eigenaar.

Van 28 augustus tot 06 september 1938 regelt Roelofsen de logistiek en legering voor 150 marechaussees en een groot aantal paarden in de oude Alexanderkazerne in Den Haag die deel uitmaken van het defilé aldaar, ter gelegenheid van de verjaardag van Koningin Wilhelmina op 29 augustus van dat jaar. Eén van de collegae die daarbij aanwezig was en ook gewag maakt van een tweetal Koninklijke begrafenissen en het huwelijk van Prinses Juliana en Prins Bernhard, waarbij Roelofsen een zelfde taak uitvoerde, sprak daarover later in het blad "De Koninklijke Marechaussee" zijn lof en waardering uit. "Als er één is bij het Wapen, die weet wat 'Kameraadschap' betekent en dat ook in de praktijk brengt, dan is het deze wachtmeester", schrijft hij over het optreden van Roelofsen.

Roelofsen bekleedde jarenlang een bestuursfunctie in de Nederlandse Politie Sport Bond, de NPSB, die in de junidagen van 1940 in haar blad dan ook ruimschoots aandacht besteedde aan het sneuvelen van haar medebestuurder. "Hij gaf het hoogste wat een soldaat voor zijn Vaderland kan geven: zijn leven. Hij was een man die veel voor de politiesport heeft gedaan. Naar zijn adviezen werd gaarne geluisterd en als vertegenwoordiger voor de Marechaussee heeft hij enorm veel werk gedaan".

Na de oorlog, op 06 mei 1946, ontvangt de wachtmeester Roelofsen postuum het Kruis van Verdienste. De begeleidende tekst hierbij luidt (letterlijk overgenomen) als volgt:

Koninklijk Besluit 6 mei 1946, No. 9.

"Heeft zich in verband met vijandelijke actie door moedig en beleidvol optreden onderscheiden en daarmede het belang van het Koninkrijk gediend, door op 12 Mei 1940 op den GREBBEBERG, deel uitmakende van een kleine afdeeling Marechaussee, middels krachtdadig optreden terugvloeiende troepen over geruimen afstand weder in de richting van den vijand te leiden. In den nacht van 12 op 13 Mei wederom energiek opgetreden tegen terugtrekkende troepen; bij dit optreden door vuur van een eigen onderdeel gesneuveld".

Later, op 29 juli 1949, gevolgd door het Oorlogsherinneringskruis met de gesp "Nederland mei 1940".

Op 26 oktober 1954, bij het 140 jarig bestaan van het Wapen der Koninklijke Marechaussee, wordt de wachtmeester Jan Roelofsen, bij dagorder nr. 3, opgenomen in het Gulden boek van de Koninklijke Marechaussee, onder bladnummer 60. Daar leeft de herinnering aan hem en zijn ongelukkig sneuvelen voort.

De wachtmeester Roelofsen ligt begraven in rij 2, grafnummer 54.

Bron: artikel uit het periodiek "De Onderofficier" van mei 2003

3086