Verhoor van generaal-majoor b.d. W.F. Sillevis


ZITTING VAN DINSDAG 22 JUNI 1948

Sub-Commissie II
    Tegenwoordig de heren Ruijs de Beerenbrouck, voorzitter, Algera en Korthals, leden, alsmede de heer Duisterwinkel, griffier.
    Punt van het Enquêtebesluit: a.
    Verhoor van

WILLEM FREDERIK SILLEVIS,

oud 68 jaar, wonende te Bennekom, generaal-majoor b.d.

    Hij legt de eed af als getuige en tevens als deskundige.

  15541.  De Voorzitter: Kunt u ook mededelen, welke functies u gehad hebt tijdens de mobilisatie en van wanneer tot wanneer?
A.  Ik ben van de aanvang van de mobilisatie af tot 18 à 19 Februari 1940 commandant van het IIde legerkorps geweest. Daarna heb ik generaal Winkelman opgevolgd als commandant van de luchtverdedigingskring Utrecht/Soesterberg tot en met de Meidagen 1940.
  15542.  De Voorzitter: Wij hadden u enige vragen willen stellen, samenhangend met de wisseling van het opperbevel. Het is de kwestie in hoeverre er terugtochtbevelen zijn voorbereid of gegeven voor een eventueel terugtrekken van uw legerkorps en dat van generaal Van den Bent naar de Hollandse waterlinie. Dat zou zich dus afgespeeld hebben in Oktober, November of December 1939. Kunt u ons iets over die hele zaak mededelen?
A.  Ik meen, dat dit in een later tijdperk was, nl. December/ Januari.
  15543.  De Voorzitter: Mag ik het misschien even nader toelichten. Vlak vóór Kerstmis heeft de Minister een bezoek gebracht aan de commandant veldleger en daar is toen het incident uit voortgevloeid, dat de Minister toen bemerkt heeft, dat die terugtochtbevelen nog niet gereed waren, terwijl hij stelt, dat de opperbevelhebber hem in de overtuiging had gebracht, dat zij allang gegeven en klaar waren. Ons is door de commandant veldleger daarover medegedeeld, dat hij dit al wel met de legerkorpscommandanten had behandeld en hun had opgedragen dat in studie te nemen, maar dat hij daarover eveneens contact moest hebben met het oostfront van de vesting Holland en dat dit ook gebeurd is. Hij noemde o.a. een schrijven van 1 November; maar meent, dat het contact met het oostfront van de vesting Holland getraineerd heeft en de aangelegenheid zodoende niet klaar is gekomen. Indien u misschien van uw kant kunt vertellen, wat u zich hiervan herinnert?
A.  Ik geloof - ik heb hierover geen gegevens meer (ik heb die achtergelaten voor mijn opvolger, dus ik geef dit weer volgens mijn herinnering) -, dat er een geheime bespreking is geweest bij de commandant veldleger, het kan ook een geheime brief zijn geweest, waarbij dat opgedragen werd. Het betrof een voorbereiding van een terugtocht o.m. van het tweede legerkorps uit de Grebbestelling naar de vesting Holland. Ik heb dan ook opdracht daartoe aan mijn staf gegeven. Ik herinner mij, dat na afloop daarvan enige besprekingen ook inderdaad er toe geleid hebben, dat een plan in grote lijnen werd opgemaakt. Ik bedoel met "in grote lijnen", dat bepaald was, welke onderdelen het eerst terug zouden gaan, de tijden, waarop dit zou geschieden, in welke vakken de beide divisies, die onder mijn bevel stonden - de vierde divisie rechts en de tweede divisie links -, zouden teruggaan. In grote trekken was er dus een plan gereed, echter niet in details. De ondercommandanten evenmin als de divisiecommandanten waren hierin gekend. Die voorzorgsmaatregelen waren voorbereid op mijn stafkwartier.
  15544.  De Voorzitter: De voorbereiding in grote lijnen?
A.  In grote lijnen. Ik had dan ook alleen mijn chef van de staf en nog enkele officieren daarin gekend, omdat het de bedoeling van de commandant veldleger was, dat vooral geen verdere ruchtbaarheid aan die arbeid werd gegeven; de aangelegenheid was in studie.
  15545.  De Voorzitter: Dan hebt u dit punt wel voldoende belicht. Ik wilde hieraan vastknopen een vraag omtrent uw mening als deskundige over deze hele zaak, de mogelijkheden om zo'n terugtocht te volvoeren. U hebt vermoedelijk kennis genomen van de brochures, welke gewisseld zijn tussen generaal Reynders en de vroegere Minister Dyxhoorn. U zult zich dan ook herinneren, dat eigenlijk de grote tegenstelling hierom draait, dat de vroegere opperbevelhebber van mening was, dat hij met de twee legerkorpsen in de Grebbestelling een tijdlang tijd moest winnen om de evacuatie en inundatie voor de vesting Holland gereed te kunnen brengen en dat hij dan op een, gegeven moment zou terugtrekken. Hij heeft nog gesproken over een bezetting om die opname uit te voeren, enfin, hij meende, dat het zou lukken. De Minister daarentegen was hierover zeer pessimistisch gestemd en zei zoiets van: "dat lukt nooit, dat mag u niet tot grondslag van uw gehele operatieplan aannemen, want als dat over een twaalftal accessen moet gebeuren, als de inundatie daar al begonnen is, dan komt u er niet meer heelhuids in". Nu zouden wij graag van u vernemen, welk van de twee standpunten u het meest juist lijkt en hoe u daartegenover staat.
A.  Toen het veldleger de Grebbestelling betrokken had, was er inderdaad nog het plan, dat alleen ons hogere commandanten bekend was, dat wij tijdelijk in de stelling zouden blijven tot daarachter het oostfront van de vesting Holland klaar was en dat wij ons dan zouden terugtrekken. Dat was ook de opzet, waarmede de legerkorpsen de Grebbestelling bezetten.
  15546.  De Voorzitter: Had u daar toen al bezwaren tegen?
A.  Toen had ik nog geen grote bezwaren. Maar na die tijd kwamen zowel Polen - hiermee is het begonnen - als al die grote luchtacties op een schaal, die wij toen nog niet gekend hadden en nog niet zó begrepen hadden. Van dat moment af begreep ik wel, dat de vijandelijke actie uit de lucht van dien aard zou zijn, dat een terugtrekken langs die accessen, uit militair oogpunt bezien, inderdaad onmogelijk zou zijn. Toen Minister Dyxhoorn bij een bezoek aan mijn legerkorps vroeg of ik de voorkeur gaf zo te blijven zitten in de Grebbelinie, dus om het oorspronkelijke plan te laten varen, heb ik hem volmondig gezegd: "Ja, Excellentie. Er is geen sprake van - ik ken de vesting Holland uit de vorige oorlog -, dat dat terugtrekken langs die accessen zou zijn geslaagd. Ook wat betreft het stellingnemen in het oostfront, het optellen van onze troepen, het onderdak brengen van onze troepen, dat is onmogelijk."
  15547.  De Voorzitter: Dus u was het zakelijk wel met de Minister eens bij nader inzicht?
A.  Ja.
  15548.  De Voorzitter: Ik geloof niet, dat wij er verder in bijzonderheden op in behoeven te gaan. Een andere vraag, welke ik u zou willen stellen, betreft de kwestie van de onderlinge verhouding tussen Regering en opperbevel; of het eigenlijk wel juist moet worden geacht, dat over een dergelijke dan toch zuiver technische vraag de Minister het beslissend oordeel aan zich houdt. Hoe ziet u dat? Ligt het op de weg van een Minister over dergelijke dingen tegen de generale staf in dwingend zijn mening te geven en de opperbevelhebber min of meer tot compromissen te brengen, want daar komt het toch eigenlijk op neer?
A.  Natuurlijk is de opperbevelhebber degene, die het militaire commando voert over het gehele leger. Daarboven staat echter niet de Minister van Defensie, maar de Ministerraad, dus de Regering, die per slot van rekening de hoogste autoriteit is, die de beslissing heeft. Toen wij, legerkorpscommandanten, in de Grebbestelling bezoek kregen van Minister Dijxhoorn en hij, na een dag het IIde en IVde legerkorps te hebben bezocht, een bespreking hield, vond ik het rationeel, dat hij als lid van de Regering en van de Ministerraad per slot van rekening mijn inzichten wilde weten en ronduit de vraag stelde: "Wat vindt u daarvan?" Dat heeft hij waarschijnlijk bij alle legerkorpscommandanten gedaan. Ik vond wel, dat de Minister dàt althans kon doen. Hij kwam zich persoonlijk overtuigen en wilde de opinie van de legercommandanten weten; per slot van rekening was het toch de Regering, die in deze tijd moest beslissen. De opperbevelhebber behandelt wel de verschillende militaire en strategische zaken, maar hij staat ten slotte nog onder de Ministerraad.
  15549.  De Voorzitter: De Regering is vanzelfsprekend het hoogste gezag in den lande en de Overheid moet natuurlijk uiteindelijk bepaalde beslissingen nemen. De moeilijkheid, welke zich aan onze commissie voordoet, is echter, of dat nu eventueel zó moet worden opgevat, dat de Regering moet zeggen: Deze opperbevelhebber heeft foutieve plannen, heeft dus ons vertrouwen niet meer en wij moeten dus een ander nemen. Dat is de ene redenering. De andere is, dat zij het recht heeft in die plannen zelf te gaan ingrijpen. Nu wordt het volgende, dat een zeer vooraanstaand militair deskundige daarover gepubliceerd heeft in "De Maasbode" - de naam is algemeen bekend, het is de tegenwoordige Minister Fiévez - wel algemeen als juist erkend. Deze heeft destijds het volgende als algemene richtlijn gesteld: "Dat de Regering het doel aangeeft, dat met de strijdmacht moet worden nagestreefd, en de middelen beschikbaar stelt ter bereiking daarvan, maar dat de wijze, waarop dit doel bereikt en de middelen aangewend zullen worden, door de opperbevelhebber dienen te worden beoordeeld". Als men dit neemt, zal men daaruit toch eerder moeten concluderen, dat de wijze, waarop het doel bereikt wordt, tot het terrein van de opperbevelhebber behoort en dus de vraag of zo'n terugtrekken technisch mogelijk is.........
A.  Het stelling nemen óf in de vesting Holland óf in de Grebbelinie is naar mijn mening wel Regeringszaak.
    Het tijdstip van terugtrekken, de mogelijkheid daartoe althans, de strategische en militaire mogelijkheid, is des opperbevelhebbers.
  15550.  De Voorzitter: Men zou dus beter kunnen zeggen, wanneer men bij een dergelijk belangrijk punt - of zoiets mogelijk is: met twee legerkorpsen te verhuizen, enz. - de deskundige, die men aangesteld heeft, niet gelooft en niet vertrouwt: "Mijnheer, wij nemen een ander!"
A.  Ja.
  15551.  De Voorzitter: Goed, dan is dit wel voldoende met u besproken.
    Dan is nog een bijzonder punt, dat ons in uw vak interesseert, de kwestie van het stoomgemaal aan de Grebbe. Zoals u bekend is, is daar een terreingedeelte, waar geen inundatie voor de stelling was, en dat is ook het stuk, waar de Duitsers doorheengetrokken zijn en de aanval op gericht hebben. Daarover hebben wij bij onze enquête reeds van tal van getuigen en deskundigen het een en ander gehoord. Kunt u ons nog iets mededelen over die strook daar vlak voor de Grebbeberg, of daar plannen over waren en hoe dat eigenlijk behandeld is? Of bent u daarmede niet rechtstreeks in contact geweest?
A.  Neen. Ik heb als legerkorpscommandant kenbaar gemaakt aan de commandant veldleger, dat de enige strook, welke niet onder water stond en waarvoor grote boomgaarden lagen, een punt was, waarover ik mij bezorgd maakte. Ik kan mij echter niet herinneren, dat ik hier persoonlijk in gekend ben. Ik wist wel, dat men aan die sluis bezig was en zodoende de waterstand wilde opvoeren, maar ik herinner mij, dat ik dacht, dat dit nog wel enige maanden zou duren. Toen ik een ander commando kreeg, waren de werkzaamheden niet vergevorderd, maar het was een strenge winter. Ik wist wel, dat de plannen er reeds lang waren, maar ik ben in Februari 1940 weggegaan, na die lange winter; eerst op 16 Februari 1940 begon de dooi in te vallen.
  15552.  De Voorzitter: De commandant veldleger was er een grote voorstander van, dat dit plan gereed zou komen, en ook ir. Ringers, die daarbij eveneens een rol heeft gespeeld.
A.  Ja. Ik wist wel, dat ir. Ringers daar was, en ik heb hem ook wel gezien, maar ik had geen contact met hem. De heer Ringers stond rechtstreeks in contact met de commandant veldleger en niet met de legerkorpscommandanten.
  15553.  De Voorzitter: Dan hebben wij hier nog een stuk gekregen van de commandant veldleger, waarin hij er ook op wijst, dat er door hem reeds in 1938 op is gewezen. Hij heeft hier notities over een aantal punten op 11 Juli 1939, waarin als derde punt ook voorkomt: "op grond van een desbetreffende vraag berichtte ik aan H. M. de Koningin over de stand van zaken aan de Grebbelinie o.m." - dan komen eerst de twee andere punten en dan komt het derde punt -: "spoedige aanleg van een elektrisch bomvrij gemaal bij de Grebbesluis is noodzakelijk".
A.  Ja, Mijnheer de Voorzitter. Ik herinner mij dat. Wij hebben daarover enige besprekingen gehad, wij hebben oefeningen op de kaart gehad van officieren van hogere rang en toen is dat alles ter sprake gekomen.
  15554.  De Voorzitter: Het heeft blijkbaar nog al lang getraineerd.
A.  Heel lang. Steeds vroeg ik er naar en kreeg ten antwoord, dat de commandant veldleger niet alleen dergelijke plannen had, maar dat hij ook met de heer Ringers in contact was getreden. Ik heb de heer Ringers, zoals ik reeds zei, wel eens gezien, maar er nooit persoonlijk met hem over gesproken.
  15555.  De Voorzitter: Dan zou ik nog een paar vragen willen stellen over uw verdere werkzaamheden in die nieuwe functie. Hebt u nog bepaalde dingen mede te delen over de gang van zaken bij de luchtverdediging, voorafgaande aan de dag van de inval, of is daar niets bijzonders meer over op te merken?
A.  19 Februari heb ik het commando van generaal Winkelman overgenomen. Ik heb toen een inspectietocht gemaakt. Die wanhopig lange winter was juist voorbij en ik trof de troep niet voldoende gevechtswaardig aan. De mensen hadden de gehele winter bij het in stelling staande luchtdoelgeschut op wacht gestaan en de zoeklichtafdelingen waren elke nacht in stelling gekomen. Het personeel was echter zo gering, dat er geen voldoende aflossing was. De mannen waren de ene nacht 24 uur op wacht, de volgende dag werd in de kwartieren uitgerust en daarna ging men weer op wacht. Dat wachtdoen bestond voor een groot deel daarin, dat de mensen in een gloeiend heet lokaal met een pijp zaten (ze konden trouwens niets anders doen, behalve dan de posten, die bij de stukken stonden). Dat ging zo al die wintermaanden door. Die mannen waren voor hun taak als soldaat hierdoor eigenlijk niet meer ten volle geschikt. Hun leven bestond in het leventje bij de warme kachel zitten, in te korte nachtrust en daarna in het kwartier komen, dan even uitrusten (hun uitrusting in orde maken). Dit was in hoofdzaak te wijten aan het feit, dat er geen mogelijkheid was voor een drievoudige aflossing; de bedoeling was geweest - maar daar was geen tijd voor - de mensen dikwijls grote marsen te laten maken, enz. Zij waren zodoende eigenlijk te veel gewend aan een zittend leven. De vlotheid, die zo nodig is bij de luchtdoelartillerie, was er uit. Het was echter een uitstekende troep en toen het betere weer aankwam en er andere maatregelen konden worden getroffen (de mannen gingen bij voorbeeld veel meer naar buiten, deden sport en maakten marsen, deden veel meer oefeningen, enz.), was die loomheid er spoedig helemaal uit. Toen het er op de 10de Mei op aankwam, hebben zij gelukkig ook getoond, dat zij door die slechte winter niet beïnvloed waren. Ook voor die mannen zelf was het, vooral voor hun moreel, funest, dat de sterkte voor een goede aflossing te gering was. Het was toch zo, dat zij, nadat zij die 24 uur op wacht waren geweest, naar hun kwartieren gingen om uit te rusten en huishoudelijke diensten te verrichten.
  15556.  De Voorzitter: Hebt u nog geprobeerd daarin verbetering aan te brengen?
A.  Ja, in die winter was daar nog geen sprake van, maar toen het eenmaal voorjaar werd, was het anders. Toen konden wij de militairen, die anders in de wachtlokalen zaten - en niet op post stonden bij de kanonnen - laten exerceren, aan sport laten doen en daarbij allerlei soorten van oefeningen doen houden, zodat zij althans die wachttijd niet voortdurend in het wachtlokaal zaten, doch in de frisse lucht waren. Daarin alleen heb ik verbetering kunnen brengen.
    Het waren militairen, die met de grensbewaking reeds onder de wapenen waren gekomen, ik meen reeds in April of Mei 1939; zij hadden dus al een lange diensttijd achter de rug.
    Generaal Winkelman had mij bij het overgeven van het commando er reeds op gewezen, dat de sterkte van de troep eigenlijk te gering was voor zo'n afwachtingswinter; dat was een van de hoofdzaken.
  15557.  De Voorzitter: U sprak daar van generaal Winkelman, dat hij u het commando overgaf. Dat interesseert mij in zoverre, dat ik graag van u zou vernemen, of daarbij nog veel gegevens overgelegd werden, of ging dat automatisch en moest u daar maar gewoon......... ,
A.  Eigenlijk automatisch. Ik kwam 's morgens in Utrecht aan per auto uit Doorn en toen was generaal Winkelman reeds in den Haag. De chef staf in Utrecht lichtte mij in en verstrekte mij de gewenste gegevens. Hierna ben ik naar Den Haag gegaan, waar ik een onderhoud van ongeveer 1.5 à 2 uur gehad heb met generaal Winkelman. Deze heeft mij die middag de persoonlijke dingen overgegeven, de moeilijkheden, die er waren, besproken, enz.
  15558.  De Voorzitter: Hebt u dat zelf ook gedaan met generaal Harberts?
A.  Bij generaal Harberts had ik het grote voordeel, dat hij in Zeist was ingedeeld bij het hoofdkwartier van het veldleger, terwijl ik in Doorn was. Met hem heb ik veel meer conferenties gehad. Ik heb daardoor veel meer kunnen overgeven en ook alles veel rustiger. Generaal Harberts is destijds ook nog een week ziek geweest, meen ik, althans zo, dat hij niet buiten kwam. Ik ben toen nog enige keren naar hem toegegaan. Kortom, generaal Harberts heb ik veel en veel meer kunnen overgeven.
  15559.  De Voorzitter: Dus het was wel gebruikelijk om dat te doen? Ik zal u zeggen, waarom ik het vraag. Er is nl. een zeer belangrijke aangelegenheid - generaal Reynders hebben wij er persoonlijk nog niet over kunnen horen -, toen hij ontslag genomen heeft als opperbevelhebber, niet doorgegeven aan zijn opvolger generaal Winkelman. In verband daarmede zou ik graag van u willen weten of het gebruikelijk is, ja of neen, dat men zijn opvolger inlicht en de zaken behoorlijk overgeeft. Volgens u gebeurde het dus wel.
A.  In de lagere commando's kan het niet altijd; men kan op dezelfde dag overgeplaatst worden, het kan ook, dat het een paar dagen eerder gebeurt. Normaal is toch, dat het overgeven bij de hogere commando's wel gebeurt, waar, behalve de gewone dingen, die de chef staf weet - b.v. militaire en strategische aangelegenheden -, dikwijls nog een groot aantal zaken, het personeel betreffende, aan de orde zijn, bij voorbeeld hoe door de hogere officieren gereageerd wordt op het optreden van de politieke clubs en al dergelijke dingen, en het is toch wel goed de opvolger over de geest der commandanten in te lichten. Dat heb ik Harberts dan ook gedaan, speciaal ook in verband met de persoonlijke aangelegenheden, die in de loop der tijden waren ontstaan.
  15560.  De Voorzitter: Om nu even terug te komen op wat u straks zei over die gegevens, welke u verzameld had over een eventuele terugtocht, hebt u die ook overgegeven?
A.  Ja, die had de chef staf van het IIde legerkorps. Ik heb ze niet persoonlijk gegeven. Het was een geheim archiefstuk, dat de chef staf kon overgeven. Ik heb natuurlijk wel gezegd, dat dit stuk er was en waar het was. Daarnaast waren zaken, die in mijn persoonlijk archief berustten, maar waarvan het toch wel gewenst was enige inlichtingen te geven, bij voorbeeld over de geest van de troep e.d. Speciaal ook de geest van het ene regiment en het andere regiment; er was een groot verschil; de geest is afhankelijk van de commandant. Het is toch zeker wel gewenst dergelijke dingen bij een enigszins groot commando over te geven.
  15561.  De Voorzitter: Ik kom dan nog even terug op uw eigen ervaringen bij de luchtverdediging. De dag vóór de inval zijn er in de loop van de middag en avond verschillende waarschuwingen uit Den Haag van de zijde van het algemeen hoofdkwartier verzonden. Is dit ook naar u geschied?
A.  Ja.
  15562.  De Voorzitter: Hebt u toen bepaalde maatregelen genomen of had u in de voorafgaande dagen al regelingen getroffen?
A.  Ik had in de voorafgaande dagen reeds maatregelen genomen. Kort nadat ik het commando te Utrecht aanvaardde, was de commandant van de kring Utrecht, die omvatte de provincie Utrecht, lopende zuid tot aan de grote rivieren, onder het commando van de commandant veldleger geplaatst. De commandant veldleger had een toestand van grote paraatheid gelast al een dag of 4, 5 vóór 10 Mei, welke daarin bestond, dat elke morgen ongeveer 4 uur de batterijen volledig moesten zijn bezet en de commandanten van de batterijen aanwezig. Ik kreeg toen geen bevelen meer uit den Haag, maar rechtstreeks van de commandant veldleger. Dit betrof alleen de kring Utrecht. U weet, er was nog een kring Den Haag, Rotterdam en Amsterdam, die rechtstreeks onder het bevel stonden van de commandant van de luchtverdediging, toenmaals luitenant-generaal Best. De commandant van de kring Utrecht-Soesterberg, omvattende het midden van het land tot de grote rivieren, stond onder de commandant veldleger. In de afdeling onder mijn bevel was - ik heb dit enige nachten gecontroleerd - een grote paraatheid. 's Morgens, bij het aanbreken van de dag, waren die batterijen bezet.
  15563.  De Voorzitter: Uw onderdelen zijn dus helemaal niet overvallen? Trouwens, de Duitsers hebben ook op geen van uw vliegvelden een aanval ondernomen, naar ik meen.
A.  Ik werd 's nachts in mijn kwartier telefonisch op de hoogte gebracht van de komst der vijandelijke vliegtuigen en ben onmiddellijk naar mijn stafkwartier gegaan. Er is geen ogenblik geweest, dat een van de batterijen niet op tijd in actie was en van overvallen is geen sprake geweest. Om een uur of vijf kwam een van de officieren van mijn staf reeds in triomf met een stuk vleugel, dat afgeschoten was door een van de batterijen, en dat door luchtdoelartillerie, die technisch niet modern was. Het was die eerste morgen van 2 tot 6 uur voor soldaten en onderofficieren een voldoening te bemerken, dat de Duitse vliegtuigen laag vlogen, zwaar waren en geen grote snelheid konden ontwikkelen. Het succes van het min of meer ouderwetse luchtdoelgeschut was zo groot, dat er een opgewekte geest heerste.
  15564.  De Voorzitter: Het was dus eigenlijk een soort prijsschieten?
A.  Ja. En toen ik ook de batterijen langs ging, trof ik overal mannen aan, die niet "down", maar daarentegen zeer strijdvaardig waren.
  15565.  Jonkvrouwe Wittewaall van Stoetwegen: Een soort overwinningsroes?
A.  Ja, inderdaad. Maar toch ook daarna, toen ik persoonlijk een aanval van Stuka's op een luchtdoelbatterij meemaakte, waren de mannen volkomen rustig. Dat is nu geen overdreven loftuiting, want per slot van rekening heeft de luchtdoelartillerie het gunstiger dan de infanterist, die in de voorste linie bij de Grebbe staat; de eerste heeft bovendien bij de batterij schuilplaatsen. Er werden natuurlijk batterijen door Stuka's aangevallen en dan vielen er gewonden, maar overigens heeft de batterijbezetting in ieder geval enige dekking. Zodoende heeft de luchtdoelartillerist het voor zijn moreel gemakkelijker dan de soldaat, die vooraan in de Grebbelinie in stelling staat. Er is niet één batterij overvallen. De commandant veldleger had op dat punt zeer strenge orders gegeven, die uitgingen boven die, welke het opperbevel had uitgegeven; eigenlijk was het veldleger hierdoor vroeger in goede staat van paraatheid gebracht.
  15566.  De Voorzitter: Acht u het ook niet te betreuren, dat dit in het achterland minder gebeurd is?
A.  Ja, dat is betreurenswaard. Toen die moeilijke vijf dagen voorbij waren, ben ik de terreinen van de Grebbelinie nog eens nagegaan, omdat ik benieuwd was waar en hoe de doorbraak was gebeurd, en tijdens die tocht hoorde ik, dat de paraatheid elders in het achterland van de Grebbelinie minder groot was geweest.
  15567.  De Voorzitter: U sprak van de appreciatie, welke u had van de verschillende regimenten, die onder uw commando stonden. Kunt u daar nog iets over mededelen? Had u veel vertrouwen in de troepen, die daar aan de Grebbe stonden?
A.  Ik had zes regimenten infanterie.
  15568.  De Voorzitter: Waren daar ook goede en minder goede onder?
A.  Er waren goede en minder goede. Het regiment, waarin ik het minste vertrouwen had, was een regiment, dat in Arnhem gelegerd was in vredestijd, waar ik toen in garnizoen was. Dat "zwarte" regiment - als ik het zo noemen mag - was het 8 R.I. Ook het 9 R.I. was minder goed dan de andere.
  15569.  De Voorzitter: Het achtste heeft het moeten doen?
A.  Inderdaad, het achtste heeft het moeten doen.
    Ik heb daarmede wel moeilijkheden gehad; de commandant van het 8ste is in November 1939 gepensioneerd en werd opgevolgd door kolonel Hennink; die kortgeleden is overleden. Ik heb deze op mijn stafkwartier direct ontboden, evenals de nieuwe commandant van de IVde divisie. Ik vond het prettig, dat een nieuwe commandant van 8 R.I. optrad. Men zou kunnen zeggen: waarom hebt u die andere niet eerder voor ontheffing voorgedragen, maar het is vaak moeilijk om, bepaalde feiten te constateren, die reden voor een dergelijke handeling geven. Men leert de geest van de regimenten kennen. Bij de Grebbelinie stond de IVde divisie. De andere divisie kwam uit Ede, dat was de IIde. Die was beter dan de IVde.
  15570.  De Voorzitter: Kunt u ten slotte nog in grote lijn uw visie geven over het verloop van de strijd aan de Grebbe? Vindt u, dat het geval juist behandeld is, of bent u eerder van mening, dat daar nogal veel fouten gemaakt zijn? Ik kan op het ogenblik niet zo gauw de tekst vinden, maar de vroegere opperbevelhebber, generaal Reynders, heeft zich in een van zijn brochures, meen ik, of in een verhoor hier uitgelaten, dat daar geweldig veel fouten zijn gemaakt. Wat is uw visie hierover?
A.  Neen, Mijnheer de Voorzitter, daarover kan ik geen gegrond oordeel geven. De doorbraak is begonnen op een bepaald punt. De troep, die daar in stelling stond, heeft niet standgehouden. De vijand is doorgedrongen langs de straatweg, de z.g. Nudeweg van Wageningen naar Rhenen, en bij de Grebbe naar het noorden afgebogen; daar is ten slotte de eerste overtocht over de Grebbe geweest. Daar was de bezetting wel niet groot, maar er waren kazematten, waarvan ik had gedacht, dat zij het wel enige tijd zouden kunnen houden. Ook daarachter waren kazematten in het terrein verspreid.
    Ik weet alleen hoe in Februari 1940 de toestand was en hoe de verdediging was voorbereid. Ik heb naderhand wel gelezen, dat de straatweg niet versperd was; dit heeft o.m. gestaan in het verslag van de generale staf, neergelegd in een boekwerk "De Oorlog van 1940", dat kortgeleden door het Krijgsgeschiedkundig Archief van de generale staf is uitgegeven. Maar dat is m.i. ten slotte van geen grote betekenis, want die straatweg kon aan alle kanten worden afgesloten door onze troepen. Dat onderdelen bepaald hebben, gefaald, heb ik nooit gehoord.
  15571.  De Voorzitter: Hebt u op de commandovoering in de oorlogsdagen voor het gehele land bepaalde kritiek of niet? Daarover staat het mij positief voor de geest, dat generaal Reynders daar zeer diepgaande kritiek op heeft!
A.  Ja, daar heeft hij kritiek op gehad. Ik heb er echter geen kritiek op.
  15572.  De Voorzitter: O.a. is hij van mening, dat, toen eenmaal met succes die parachutistenaanval had plaats gehad op de Moerdijkbruggen, het absoluut noodzakelijk was geweest af te stappen van het plan om de Peelraamstelling prijs te geven en het integendeel dringend gewenst was geweest te trachten de Peelraamstelling te houden, ten einde tijd te winnen om de Moerdijkbruggen terug te kunnen veroveren.
A.  Neen, daarover ben ik het met generaal Reynders niet eens. Het was wel jammer van de Moerdijkbrug, maar ten slotte was de hele strategische opzet om de Peelraamstelling te houden in verband met de strategische opmars naar de richting België om daarna het derde legerkorps terug te trekken achter de Grebbe. Die twee legerkorpsen in het front hadden niet voldoende kracht, wanneer daarachter niet een sterke reserve van ten minste één legerkorps stond. Het was nu eenmaal noodzakelijk, gegeven dit plan, het derde legerkorps achter de Grebbe terug te brengen, ten einde daar stand te houden.
  15573.  De Voorzitter: Het derde legerkorps is toch eigenlijk niet als reserve aan de Grebbe gebruikt?
A.  Het was toch wel de bedoeling om het derde legerkorps in te zetten. Dit was voorbereid. Eén of twee bataljons van dat legerkorps zijn de laatste nacht in de Grebbe nog ingezet voor een tegenaanval. Als de Grebbelinie maar een dag of tien had kunnen stand houden, dan zou het derde legerkorps daarachter volledig op zijn plaats zijn geweest.
  15574.  De Voorzitter: Ik dacht, dat de strategische opzet was om een zuidfront te formeren, dat aansloot tussen de Grebbestelling en het oostpunt van de Hollandse Waterlinie?
A.  Men had dan toch ook de dichtstbij zijnde beweegbare reserve achter de Grebbe kunnen inzetten.
  15575.  De Voorzitter: Ik vind nu, wat de vroegere opperbevelhebber in zijn eerste brochure hierover schreef: Dat is het volgende:
    "De legerleiding stond thans voor een moeilijke beslissing" - dat was op de morgen, toen de Moerdijkbruggen bezet waren - "het doorzetten van de plannen tot het terugnemen van het derde legerkorps en de lichte divisie uit Noord-Brabant betekende nu niet alleen meer het verzaken van onze neutraliteitsplichten, doch hield tevens in het prijsgeven van de vesting Holland." Daar bent u het dus niet helemaal mee eens!
A.  Neen, daar ben ik het niet mee eens.
  15576.  De Voorzitter: Maar vindt u, dat er voldoende getracht is de Moerdijkbruggen weer in Nederlandse handen te brengen? Of vindt u het geen fout, dat ......
A.  Ja, dat vind ik niet goed. Wat betreft de bewaking van de brug - wat ik daarvan gelezen heb -, dat was wel voor discussie vatbaar.
  15577.  De Voorzitter: Ja, maar toen het eenmaal in handen van de vijand gevallen was bij overrompeling, dat men toen in die 4 dagen tijd niet scherper getracht heeft die brug te veroveren!
A.  Ja, ik weet niet welke reserves van het eerste legerkorps daarvoor beschikbaar waren. Ik weet wel, dat het eerste legerkorps aan de kust was opgehouden door de de vliegvelden bezet houdende Duitse parachutisten. Het is uit strategisch oogpunt nadelig geweest, dat het eerste legerkorps niet beschikbaar was; normaal was er op gerekend, dat het beschikbaar zou komen. Dat legerkorps is gebruikt moeten worden voor de strijd tegen die Duitse parachutisten. Wat betreft de kwestie van de Moerdijk, hierover kan ik geen oordeel uitspreken. Ik zou daarvoor precies moeten weten hoeveel troepen er beschikbaar waren en welke mogelijkheden er waren.
  15578.  De Voorzitter: Hebt u zelf in het algemeen nog iets toe te voegen aan hetgeen u naar voren hebt gebracht?
A.  Ik wilde nog onder de aandacht brengen het opruimen van de boomgaarden, ten westen van Wageningen. Iedere hogere militaire autoriteit, die een bezoek bracht aan het IIde legerkorps, heb ik deze boomgaarden laten zien en hun gevraagd of het toch niet mogelijk was, dat zij werden opgeruimd. Ik heb daarover ook gesproken met de Minister van Defensie, maar daaromtrent lag de beslissing bij de Regering. Ik kon de zienswijze van de Regering wel aanvoelen, maar die boomgaarden maakten mogelijk een vijandelijke gedekte benadering van Wageningen af van 3 à 4 km. Toen ik bet commando over het IIde legerkorps neerlegde was het grondwater nog hoog, maar de Duitsers hebben de veine gehad, dat het peil in de droge maanden daarna was gezakt. De natuurlijke inundatie was weg.
  15579.  De Voorzitter: Hebt u bij de Minister toen ook er op aangedrongen?
A.  Ik heb het Minister Dijxhoorn laten zien en de beide opperbevelhebbers, maar er waren ter zake bevelen van de Regering.
  15580.  De Voorzitter: Verder hebt u niets mede te delen?
A.  Neen.

    De Voorzitter: Dan dank ik u zeer voor de verstrekte inlichtingen.
 
W. F. SILLEVIS. RUIJS DE BEERENBROUCK, Voorzitter.

ALGERA.

KORTHALS.

DUISTERWINKEL, Griffier.

Bron:
Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940 - 1945
Deel 1c: Verhoren Militair Beleid 1939 - 1940
Bladzijden 467 t/m 470.

477