Verhoor van kolonel b.d. A.M.M. van Loon


ZITTING VAN DONDERDAG 1 JULI 1948

Sub-Commissie II
    Tegenwoordig de heren Ruijs de Beerenbrouck, voorzitter, Algera en Korthals, leden, alsmede de heer Duisterwinkel, griffier.
    Punt van het Enquêtebesluit: a.
    Verhoor van

ANTONIE MARINUS MICHIEL VAN LOON,

oud 66 jaar, wonende te Overveen, kolonel b.d., oud-commandant der IVde Divisie.

    Hij legt de eed af als getuige.

  16298.  De Voorzitter: De commissie heeft het op prijs gesteld, u te horen over een onderdeel van haar taak, de kwestie van de Meidagen 1940. U was toen commandant van de IVde divisie. Uw beleid is uiteraard bij de verschillende verhoren ook enige malen ter sprake gekomen, zodat wij het objectiviteithalve juist vonden u ook gelegenheid te geven in grote lijnen enkele mededelingen te doen over het verloop van die dagen. Door een aantal getuigen en deskundigen, die de gehele zaak bestudeerd hebben, zijn ons diverse mededelingen gedaan. Daarnaast is ons natuurlijk ook bekend hetgeen staat in het "Beknopt Overzicht van de Krijgsverrichtingen van de Koninklijke Landmacht". Dat boekwerk is u, naar uw gebaren te oordelen, bekend. Misschien is het 't eenvoudigst, wanneer u begint met over het genoemde boekwerk uw oordeel te geven en eventueel uw afwijkende mening kenbaar te maken, wanneer naar uw oordeel bepaalde punten in dat boekwerk niet juist zijn weergegeven.
A.  Ik ben daarover in correspondentie getreden met de chef van de generale staf, die de behandeling van mijn correspondentie overdroeg aan generaal-majoor titulair van Hilten. Ik sta enigszins tegenover hem ten aanzien van de betekenis van het woord "summier". Hij schreef mij nl. terug, dat ik goed moest begrijpen, dat wat in dat boekwerk stond alleen was geschreven om een overzicht aan het publiek te geven en dat het slechts een summier overzicht was. Nu betekent "summier" naar mijn oordeel niet: onjuistheden en onwaarheden. Het betekent: meer globaal, oppervlakkig. Ik weet niet of u het hoofdstuk over de Grebbeberg hebt gelezen.

De Voorzitter: Dat begint op blz. 88.

A.  Ik heb aan de chef van de generale staf dit geschreven:
    "Mijn aandacht werd onlangs gevestigd op de inhoud van het artikel voorkomende in Elseviers weekblad van 14 Februari 1948 getiteld: Een les in 1948. Klare taal over Mei 1940. Aannemende dat het aldaar bedoelde boekwerk inderdaad is samengesteld te uwen burele, veroorloof ik mij als oud-commandant der voormalige IVde Divisie, aandacht te vestigen op verschillende in dat boek voorkomende onjuistheden.
    Er wordt aldaar - volgens het artikel in "Elsevier" - gesproken van... het doordringen der Duitsers bij de onvolledig vernielde Grebbesluis ....
    Aan die sluis is gelukkig niets vernield geworden. Ware dit gebeurd, dan had het inundatiewater c.q. het Rijnwater vrij spel gehad met alle voor ons kwade gevolgen daarvan.
    De Rijn stond op 10 Mei 1940 zeer laag. Mogelijk zou dus zijn geweest, dat de inundatie zou zijn afgelopen. Ik neem dus aan, dat bedoeld is de brug over het inundatiekanaal nabij de oostelijke helling van de Grebbeberg. Deze brug is door de vernieling in zodanige toestand gebracht, dat passeren ervan zonder meer niet mogelijk was.
    De vernieling toch was van die aard, dat toen door delen van II-19 R.I. in de nacht van 11 op 12 Mei 1940 een poging zou worden gedaan om de voorposten te hernemen, waarbij het passeren van de vernielde brug noodzakelijk was, dit alleen zou kunnen plaats hebben middels een achterwaarts te voren gereed gemaakte noodbrug."
    Verder is het onjuist, dat de Duitsers bij die brug de stelling zijn binnengedrongen. Dit binnendringen is noordelijker geschied, ongeveer bij Heimerstein. Zij hebben zich niet "langs de diep ingesneden Holleweg naar voren gewerkt". Zij zijn noord van die weg westwaarts opgerukt langs de Heimersteinselaan.
    Een van de tegenmaatregelen is ook geweest een stoot van een compagnie van II-19 R.I. langs de Heimersteinselaan, onder bevel van Commandant I-8 R.I. en niet langs bedoelde Holleweg. Eerst later hebben de Duitsers zich ook zuidwaarts uitgebreid. Er schijnt in het bewuste boek geschreven te zijn, dat die Holleweg door geen vuurwapenen in de zone der voorcompagnieën werd bestreken. Ook dit is niet juist. Zeer kort na de aanvaarding van het commando over de IVde divisie heb ik - vergezeld van Commandant 8 R.I. en nu wijlen majoor W. P. Landzaat - het opgemaakte vuurplan der voorcompagnieën o.a. daar ter plaatse in het terrein nagegaan. Het was toen op voorstel van majoor Landzaat - zelf oud-mitrailleurofficier -, dat ik enige wijziging in opstelling van enkele zware mitrailleurs goedkeurde. Door die wijziging kon, meer dan aanvankelijk, vuur, vooral op de oostelijke ingang van de Holleweg worden gebracht. De hindernis, gevormd door de vernielde brug, lag daardoor ook beter onder vuur. Met de door mij goedgekeurde wijzigingen was toen majoor Landzaat zeer ingenomen. Hij had deze herhaaldelijk bij mijn ambtsvoorganger voorgebracht, doch deze had, zoals Landzaat mij toen mededeelde, niet tot wijziging willen beslissen. Dat dus majoor Landzaat in de maanden, die ons toen nog van 10 Mei 1940 scheidden, niet bedoelde wijzigingen heeft doen uitvoeren, kan ik niet aannemen. Zijn voortvarendheid was mij daarvoor borg.
    Er was dus wel degelijk een door vuur bestreken hindernis. Bovendien was de gehele oosthelling van de Grebbeberg en waren ook de hellingen van de Holleweg nabij die oostelijke ingang voorzien van prikkeldraadversperringen.
    Verder lees ik in het artikel in "Elsevier":
    "Op de kunstweg was, ter hoogte van de stoplijn, geen versperring aangebracht."
    Ook dit is onjuist. Voor de gehele stoplijn in het divisievak was een doorlopende prikkeldraadhindernis aangebracht. Ter hoogte, waar deze hindernis de kunstweg Wageningen - Rhenen sneed, waren Friese ruiters voor afsluiting van de weg vervaardigd. Die hindernis is ook werkelijk geplaatst. Dit is mij door Commandant I-8 R.I. bericht en werd in mijn verslag over de oorlogshandelingen der IVde divisie, dd. 10 Mei 1940, vermeld. Voor het bestrijken van het westelijke gedeelte van de Holleweg en vooral van de westelijke uitgang daarvan was behalve de infanterievuurwapenen ook PAG aangewezen. Aanvankelijk was hiervoor een modern stuk PAG bestemd, doch toen dit elders meer nodig bleek, moest worden volstaan met een stuk 6 cm veld.
    Weer verder lees ik:
    "Door verschillende oorzaken was de verplaatsing der voor de Nederlandse tegenaanval bestemde troepen vertraagd, zodat deze niet op tijd kon aanvangen en de artillerie, onbekend gelaten (de cursivering is van mij, Mijnheer de Voorzitter!) met deze vertraging, het vuur enige uren te vroeg afgaf."
    Ook deze zinsnede vereist rechtzetting. Inderdaad is de tegenaanval later ingezet dan was uitgewerkt. Ik zelf vernam dit ook niet direct en kon dus geen nadere bevelen aan de artillerie doen toekomen. Toen mij het later inzetten van de infanterieopmars bekend werd, is het geprojecteerde artillerievuur in overeenstemming met de vertraging herhaald. De uitdrukking "de artillerie onbekend gelaten" dient dus in een ander daglicht te worden gezien dan vermoedelijk de bedoeling van de schrijver(s) is geweest.
    Ook lees ik:
    "Verder noordelijk - tot Kruiponder toe - gingen tussen 16.00 en 20.00 uur achtereenvolgens alle onderdelen, welke in de frontlijn stonden, terug."
    Ook dit is niet juist! Op het bericht, dat in de omgeving van Kruiponder onderdelen teruggingen, heb ik maatregelen genomen voor herstel door aldaar een eskadron wielrijders in te zetten. Deze maatregelen behoefden niet tot uitvoering te komen, omdat intussen bericht binnenkwam, dat bedoeld frontgedeelte nog (of weer) was bezet. Hoe laat dit bericht binnenkwam, herinner ik mij niet meer. Wellicht zou de toenmalige commandant van het eskadron wielrijders hieromtrent inlichtingen kunnen verstrekken. Hij zal toch nog wel weten wanneer hij werd teruggeroepen.
    Ook onze troepen direct noord van Heimerstein zijn toen nog ter plaatse gebleven. Een teruggaan van alle onderdelen is dus niet juist. Aan het slot van bovenvermelde zinsnede lees ik: ... De gevolgen op de meer achterwaarts opgestelde troepen waren demoraliserend ...
    Hoe dit de schrijver(s) van het bedoelde boekwerk is gebleken, wordt niet vermeld. Daarom en mede om het hierboven door mij naar voren gebrachte onthoud ik mij vooralsnog hierop in te gaan.
    Met het bovenstaande vertrouw ik vooral de schrijver(s) van "Beknopt Overzicht van de Krijgsverrichtingen der Koninklijke Landmacht" van dienst te zijn geweest.
    Ik schreef het na ruggespraak met de toenmalige Chef van mijn Staf. Het geeft dus mening en opvatting weer van ons, die in de Meidagen 1940 belast waren met commando en leiding op de Grebbeberg. Nimmer is ons door de samensteller(s) van het boekwerk naar die mening en opvatting gevraagd. Ik noem dit een zonderlinge, vreemde handelwijze. Zij is naar mijn mening ook ongepast in verband met de kritiek die wordt uitgeoefend. Deze handelwijze is grievend tegenover hen, die zich niet meer kunnen verdedigen.
    Voor hen, voor 8 R.I. in zijn geheel, voor mijn Staf en mijzelf heb ik met deze brief het gebeurde op en om de Grebbeberg in Mei 1940 willen rechtzetten.
    Ik hoop, dat u aanleiding moge vinden de inhoud ervan ter kennis te brengen van de schrijver(s) van het boek en voor zover nodig van de Redactie van "Elseviers Weekblad".
  16299.  De Voorzitter: Wie was de chef van de staf, die u zo-even noemde?
A.  Le Fèvre de Montigny.
  16300.  De Voorzitter: Ik ben blij, dat wij u in de gelegenheid hebben gesteld uw visie op deze zaak te geven, want ik heb wel begrepen uit deze verklaring, dat er enig verschil van mening mogelijk is over de precieze gang van zaken. Het is alleen jammer, dat u telkens citeert uit een weekblad en niet uit het boek zelf. Wij zullen thans moeten nagaan of de aangehaalde tekst precies klopt.
A.  Het is woordelijk. De heer van Hilten schreef mij naar aanleiding van mijn citaten uit dat tijdschrift, dat ik beter deed het boek te lezen. Ik heb het mij toen verschaft en die passages gecontroleerd. Ze klopten precies. Zelfs zijn er nog veel meer onjuistheden, die niet in dat artikel stonden.
  16301.  De Voorzitter. Is het uw mening, dat de heer Le Fèvre de Montigny deze uiteenzetting van u eventueel zou bevestigen?
A.  Wij hebben ruggespraak gehouden. Ik heb de minuten van mijn brief aan hem toegezonden. Hij heeft zich overal akkoord mede verklaard. Er werden slechts kleine dingen gewijzigd. U moet niet vergeten, dat het acht jaar geleden is. Het is in dit opzicht een verwarde boel. Om een ander voorbeeld te geven; er is een boek uitgekomen, getiteld "Spoorwegbruggen in oorlogstijd". Het is door de spoorwegen uitgegeven. Daarin leest men, dat de brug bij Rhenen is stukgeschoten met artillerie van uit de Betuwe. Ik heb nota bene zelf order gegeven die brug te laten springen. Ik heb ook het bericht gekregen, dat zij gesprongen was. De kapitein, die dit heeft gedaan, heb ik nog gesproken en die wil het zeker bevestigen. Ik begrijp er niets en niets van. Ik weet alleen, dat er over mij klachten zijn ingebracht. Ik ben bij een commissie, ingesteld door de chef van de generale staf, geweest en ik heb later een brief ontvangen, dat alle klachten ongegrond zijn gebleken. Er is geroddel geweest door mensen, die ter plaatse niet bekend waren. Het is het zuiverste krijgsgevangenenkampgeroddel. U moet mij maar niet kwalijk nemen. Ik kan mij hierover opwinden. Als dat nu geschiedschrijving is!
  16302.  De Voorzitter: Daarom is het prettig, dat u de gelegenheid hebt onder ede voor een officiële commissie uw mening uiteen te zetten en dat u kunt doen blijken van een andere mening over de werkelijke toedracht van zaken.
    Dan zou ik enige vragen willen stellen in verband met een paar dingen die u genoemd hebt. In de eerste plaats de kwestie van het acces van de Duitsers naar de Grebbeberg. Onderaan de Holleweg is een hotel en daar was een brug. Nu hadden wij begrepen, dat de Duitsers over deze weg en dus, zo veronderstellen wij, over die brug, naar boven waren gegaan. Wij hebben aan verschillende personen gevraagd: hoe is het mogelijk geweest, dat die brug niet behoorlijk gesprongen is en dat er geen artillerie- of mitrailleurvuur op die Holleweg werd gebracht? Nu werpt u een heel ander licht op de zaak. De Duitsers zijn dus niet langs deze weg gekomen, als ik het goed begrepen heb. Maar was die brug daar wel gesprongen?
A.  Ja.
  16303.  De Voorzitter: En daar was ook die sluis?
A.  Onder en naast die brug was de sluis. De sluis lag hoofdzakelijk aan de zuidkant van de brug, van Wageningen komende dus links.
  16304.  De Voorzitter: En in de weg was een gewone brug?
A.  Ja.
  16305.  De Voorzitter: De sluis heeft men dus niet laten springen omdat, als ik het goed begrepen heb, anders het gehele vak zou leeglopen. Is daarom de sluis niet ondermijnd en niet gesprongen?
A.  Inderdaad. Er was ook geen springlading aangebracht.
  16306.  De Voorzitter: Was het mogelijk er overheen te trekken?
A.  Acrobaten of apen konden dat wel.
  16307.  De Voorzitter: Was er een vrij sterke helling?
A.  Een hoogte van eenmeter of drie. En daar nogmaals plm. 3 m beneden was eerst het water.
  16308.  De Voorzitter: Dus in de weg zelf was een brug?
A.  Ja, en die is behoorlijk gesprongen. Eén of twee dagen na de capitulatie ben ik er geweest. Toen hingen vier liggers van de brug in het water. Zij stonden schuin tegen de kant. Wij hadden een zo gering mogelijke springlading gebruikt, juist om de sluis te sparen. Hadden wij de lading te groot genomen, dan was ook de sluis er aan gegaan.
  16309.  De Voorzitter: Waren zij zo dicht bij elkaar? Hoeveel meter waren sluis en brug van elkaar verwijderd?
A.  Ik schat een meter of vier, vijf. De kapitein van de genie, die onder mij werkte, de reserve-kapitein van Walsum, heeft een minimale springlading gebruikt.
  16310.  De Voorzitter: Uw indruk was dus, dat het onmogelijk was er overheen te komen?
A.  Ja.
  16311.  De Voorzitter: Dus de bedoeling, die bij de betrokkenen voorzat, was absoluut correct, in die zin, dat men meende, dat de beste oplossing was: enerzijds de brug laten springen, anderzijds de sluis sparen?
A.  Ja. Bovendien moet u bedenken, dat er vuur op lag. De heer van Hilten schrijft: De kazematten, die er lagen, konden geen vuur, brengen op de vernielde brug. Daarom heb ik juist die andere zware mitrailleurs er neer gezet.
  16312.  De Voorzitter: En hebben die gevuurd? Of hebben de Duitsers daar geen aanval gedaan?
A.  Zij hebben er vóór gelegen, nl. vóór het ervóór gelegen Hoornwerk: Zo was de situatie.
  16313.  De Voorzitter: Hoeveel meter ten noorden van de plaats, waarvan wij zojuist spraken, heeft de werkelijke doortocht van de Duitsers plaats gehad?
A.  Zeker 600 à 700 meter.
  16314.  De Voorzitter: Er is dus een zeer aanzienlijk verschil in weergave van de feiten.
A.  De Duitsers zijn langs de Heimersteinselaan opgerukt. Daar is men in contact met de Duitsers geweest, daar is ook majoor Jacometti gesneuveld.
  16315.  De Voorzitter: Dit heeft zich alles op zondag afgespeeld?
A.  Ja, op zondag de 12de Mei.
  16316.  De Voorzitter: Wanneer is in uw vak de strijd ontbrand?
A.  Op 11 Mei. Op 10 Mei hebben de Duitsers Wageningen bezet en op de 11de Mei zijn zij direct hun aanval op de voorposten begonnen. Deze zijn gedeeltelijk teruggevloeid. Om een uur of vier zijn de Duitsers langs de weg, die loopt langs de nieuwe vaart, die recht op Kruiponder aangaat, noord van Heimerstein, opgetrokken. Daar heb ik driemaal artillerievuur laten geven, met succes. Zij zijn teruggetrokken en in de avond van de 11de Mei vóór de Grebbesluis en het inundatiekanaal gekomen. De gehele nacht en de daaropvolgende dag is er geen enkel bericht gekomen, dat er een grootse aanval werd opgezet. De voorposten, die teruggetrokken zijn, heb ik laten verzamelen achter mijn stelling bij de Plantage Willem III bij Elst. Op een gegeven moment is mijn chef, generaal Harberts, bij mij gekomen; vreselijk ontdaan en gillend en schreeuwend over lafaards, die zich door een troepje kwajongens hadden laten teruggooien, vroeg hij mij: waar zitten die kerels? Ik zeide hem, waar zij zaten, waarop hij mij toevoegde: u gaat er heen en u zegt hun, dat zij zullen worden ingezet; u zet hun de mitrailleurs in de rug, zodat zij niets anders hebben te doen dan te overwinnen of te sneuvelen.
    Toen ik 's morgens geen bericht kreeg, dat de vijandelijke aanval werd ingezet, ben ik om een uur of twaalf naar die mensen op Plantage Willem III toegegaan. Ik vond er een armzalig troepje. Ik heb hen toegesproken, moed ingesproken en gezegd, dat zij zouden worden ingezet en dat ik hoopte, dat zij flinke kerels zouden zijn. Datgene, wat mijn chef mij gezegd had over de mitrailleurs in de rug, heb ik hun niet verteld. Eén van de mensen maakte toen de opmerking: maar wij hebben geen wapenen meer.
    Nu wist ik, dat bij mijn bagagetrein in Werkhoven de wapenen waren. Ik ben per auto naar Werkhoven gegaan, heb daar van de commandant van de korpstrein de wapenen en munitie in ontvangst genomen en ben teruggegaan. Toen ik op Plantage Willem III aankwam, vond ik daar een motorordonnans van kapitein Le Fèvre, die mij mededeelde, dat de Duitsers bij de Heimersteinselaan waren binnengedrongen en of ik ogenblikkelijk wilde terugkomen, want er moesten belangrijke beslissingen worden genomen. Ik ben, nadat ik aan de sergeant, die er was, de zaak had overgegeven, met de opdracht de wapens uit te delen, teruggegaan. Ik hoorde, dat de vijand bij Heimerstein was binnengedrongen. De Duitsers zijn daar waarschijnlijk door het water gegaan met hun rubberboten. Bovendien was het niet zo diep, want het was een inundatiekanaal. Het enige nadeel voor de Duitsers was het open terrein.
  16317.  De Voorzitter: Heeft de verdediging daarvan geen gebruik gemaakt? Waren er geen kazematten?
A.  Er waren daar geen kazematten. Er waren semi-permanente schuilplaatsen.
  16318.  De Voorzitter: Zijn de troepen daar zonder meer gaan lopen?
A.  De Duitsers hebben eerst vuur op de voorposten gelegd.
    De volgende morgen hebben zij gevuurd op de lijn bij Heimerstein en op de onderkant van de Grebbeberg. Vermoedelijk zijn de mensen zo teneergeslagen geweest, dat de Duitsers er doorheen konden komen.
  16319.  De heer Korthals: U zei zo-even, dat u de boel had overgedragen aan een sergeant. Was er geen officier?
A.  Ook dat is ter sprake gekomen bij het onderzoek. Een kapitein heeft beweerd, dat hij daar was. Ik heb hem niet gezien. Ik heb alleen met de sergeant te maken gehad. Ik heb de soldaten in de barakken laten aantreden, waar ik een lijstje van het ontbrekende heb opgemaakt. Ik ontken, dat ik daar een officier heb gezien.
  16320.  De Voorzitter: Het doorbreken van de hoofdweerstandlinie verklaart u door de artilleriebeschieting?
A.  Ja. Er kwamen voortdurend berichten binnen, dat men onder hevig artillerievuur lag.
  16321.  De Voorzitter: Heeft de vijand zich later naar het zuiden verplaatst en de Holleweg van achter genomen?
A.  Ongeveer bij het Dierenpark zijn ze op de weg gekomen. Daar heeft zich het gevecht afgespeeld, waarbij majoor Landzaat is gesneuveld. Overste Hennink, die kortgeleden is overleden, heeft mij zelf verklaard, dat hij stand heeft gehouden en dat hij naar het zuidwesten is teruggeweken. Daar zat nog geen vijand.
  16322.  De Voorzitter: Op zaterdag, de tweede dag dus, hebt u bericht gekregen, dat de voorpostenlinie was teruggeweken. Het overige gedeelte van de dag is er niet veel bijzonders meer gebeurd. U hebt toen van hogerhand opdracht gekregen, dat deze linie moest worden hernomen, wat niet absoluut noodzakelijk was, gezien de voorschriften. Van hogerhand werd het echter zo gezien. De zondag is dus voor u de spannende dag geweest. Wanneer hebt u het bericht gekregen, dat zij bij Heimerstein waren binnengekomen?
A.  's Middags om half drie. Ik vernam het toen bij de Plantage Willem III van een motorordonnans.
  16323.  De Voorzitter: In die dagen is er van het fysiek van de leidende officieren buitengewoon veel gevraagd. Is er een kwestie van oververmoeidheid geweest bij u zelf, of bij de chef staf? Wij hebben daarover enige dingen gehoord in verband met het bezoek van de tegenwoordige Minister van Oorlog, de toenmalige kapitein Fiévez. Wanneer is deze bij u gekomen?
A.  Dat is geweest op de avond van 12 mei. Ik ontken echter hetgeen in het boek staat, dat kapitein Fiévez de leiding zou hebben overgenomen.
  16324.  De Voorzitter: De functie van de chef staf misschien, want deze heeft zich ter ruste begeven.
A.  Wij hebben die tegenaanval, die op de 13de was vastgesteld, helemaal opgetuigd. De bevelen waren uitgegaan. Na afloop daarvan zag ik, dat Le Fèvre de Montigny vermoeid was. Ik heb hem toen gezegd: "Ga wat rusten, ik kan het op het ogenblik nog wel houden, ga jij maar rusten." Dat wilde hij aanvankelijk niet doen; maar op aandringen van mij en kapitein Fiévez heeft hij het ten slotte gedaan. De heer Fiévez zeide: "Ik kan het wel even doen". Le Fèvre de Montigny is toen weggegaan en de heer Fiévez is gebleven. Wij zaten aan een kleine tafel. Ik had de kaart vóór mij. Kapitein Fiévez zat aan de telefoon. Als er vragen of mededelingen binnenkwamen, gaf hij ze mij door. Ik keek dan op de kaart hoe het precies was en gaf vervolgens mijn orders. Die orders gaf ik aan kapitein Fiévez en deze gaf ze telefonisch door. Dat gebeurde door middel van een z.g. gevechtstelefoontoestel.
  16325.  De Voorzitter: Dus kapitein Fiévez heeft de bevelen eigenlijk niet gemaakt?
A.  Die heb ik gemaakt. Ik stel pertinent, dat ik de bevelen heb gemaakt. Ik heb wijziging gebracht in de tegenaanval, die moest plaats hebben. Ik heb de bevelen gemaakt en omdat dit andere troepen waren, waarmede die tegenaanval moest worden ingezet, nl. de troepen van kolonel Nijland, en ik natuurlijk moest weten, hoe laat ik die troepen ter beschikking zou krijgen, heb ik met hem overleg gepleegd. Kolonel Nijland was commandant van de brigade B, die in de Betuwe had gezeten, maar was teruggegaan.
  16326.  De Voorzitter: Die troepen waren zeer vermoeid.
A.  Dat wist ik op dat ogenblik ook niet. Er werd mij alleen gezegd: die troepen worden beschikbaar gesteld. Daarmede heb ik toen die tegenaanval ingezet ten oosten van de spoorbaan. Die tegenaanval is te laat gekomen, waarvan de Duitsers gebruik hebben gemaakt om er artillerievuur op te leggen.
  16327.  De Voorzitter: U was zelf ook vermoeid die dag?
A.  Ja, maar ik heb het kunnen uithouden.
  16328.  De Voorzitter: Had u wel gerust?
A.  Een enkele keer zittende, wanneer er geen bevelen te geven waren. Maar ik ben op mijn post gebleven. Ik ben niet weg geweest. Toen ik 's nachts in IJsselstein kwam, ben ik om 1 uur naar bed gegaan - ik logeerde bij de burgemeester - en om 5 uur opgestaan. Ik kon niet slapen door oververmoeidheid. Dat heb ik in Indië wel meer gehad. Als er iets gebeurd was, kon ik het eerste ogenblik niet slapen.
  16329.  De Voorzitter: U bent toch niet steeds op uw post geweest, want u bent per auto naar Werkhoven geweest.
A.  Dat was mij opgedragen. Bovendien mocht ik mij bewegen binnen mijn ressort.
  16330.  De Voorzitter: Ik geloof, dat dit punt voldoende toegelicht is. Ik zou u alleen nog dit willen vragen: Wat was in het algemeen uw indruk van de houding van de troep? Is deze u tegengevallen of meegevallen?
A.  Aanvankelijk viel het mij mede. Er stond echter geen reserve achter de troep. De mensen waren doodmoe. Ik zelf heb niet geslapen en dat hadden de meesten niet. Wij zijn in de avond van de 9de mei naar de stellingen gegaan. Van de morgen van de 9de tot het ogenblik, waarop ik in IJsselstein kwam, de 13de, heb ik niet geslapen.
  16331.  De Voorzitter: Dus in de avond van de 10de heeft men niet gerust?
A.  De stellingen moesten betrokken worden en alles moest in gereedheid gebracht worden. Ik ben 's nachts nog de stellingen ingegaan. Ik ben de 11de, toen de Duitsers de grens over waren en vliegtuigen boven ons hoofd cirkelden, ook weer de stellingen ingegaan om de mensen moed in te spreken. Ik heb toen o.a. een onderdeel aangetroffen onder een reserve 2de luitenant. Ik, vroeg hem: Is hier nog iets bijzonders? "Ja", antwoordde hij, "mijn munitie is op". Ik vroeg: "Wat? Waarop heb je die dan verschoten?" Zijn antwoord was: "Op vliegtuigen". Alle infanteriemunitie was op de vliegtuigen afgeschoten!
    Het enige, wat ik heb kunnen doen, is, dat ik gezegd heb: ik zal andere munitie geven, maar wees er voorzichtig mede! Dit is een uiting van zenuwachtigheid.
    Na een dag of drie ben ik naar Elst teruggegaan, waar ik een nieuwe linie heb willen vormen. De mensen, die mij daar gepasseerd zijn, waren in een dusdanige stemming, dat, als ik hun de revolver op de borst gezet had om hen neer te schieten, zij het ook goedgevonden hadden. Zij waren doodop. Als ik de een op een bepaalde plaats zette om te graven en in stelling te komen en ik ging naar een ander; dan liep de een weer weg. Zij waren op.
  16332.  De Voorzitter: Het was dus niet zozeer onwil of verraad?
A.  Neen. Na vier dagen waren zij suf.
  16333.  De Voorzitter: Men heeft dus niet een soort ploegenstelsel ingevoerd, ten einde de mensen bij toerbeurt te laten rusten?
A.  Dat was niet mogelijk. Toen ik het commando kreeg over de divisie, heeft generaal van Voorst tot Voorst tegen mij gezegd: ik wens u van harte geluk met het belangrijke commando, dat u hebt gekregen, belangrijk omdat u dit acces onder uw bevelen krijgt. Hebt u al iets nagegaan? Wat hebt u op uw hart?
    Ik zeide, in verband met die naar voren gebrachte belangrijkheid van het acces, dat ik een bezetting van 2 van de 3 regimenten infanterie der divisie weinig vond en dat vóór de stelling een boomgaard lag, die mij daar ter plaatse alle uitzicht belette.
    Wij zijn er heengegaan en de generaal was het met mij eens. Het zou geld kosten, maar ik moest maar laten informeren. Ik heb majoor Landzaat opgedragen bij de boer te informeren. Hij deelde mij na een paar dagen, mede, dat de boer de boomgaard voor f 400 wilde verkopen. Het was nl. geen "baste bongerd". Ik heb het gerapporteerd, doch ik moet nog bericht krijgen.
  16334.  De Voorzitter: f 400, dat is niet veel! Weet u het zeker?
A.  Ik weet het absoluut zeker, het was geen grote boomgaard. Wij moesten alleen de bomen er af halen; daarop is het blijven hangen.
  16335.  De Voorzitter: Door de commandant veldleger is medegedeeld, dat de opruiming zeer te wensen heeft overgelaten.
A.  Ik heb tegen majoor Landzaat gezegd: Zodra er iets gebeurt, gaan wij de boomgaard opruimen.
    Het is een paar maal voorgekomen, dat er absolute paraatheid bevolen werd, en toen hebben wij een paar rijen boompjes gekapt. Op de dag van de oorlog zijn wij verder gegaan. Later is dit een groot voordeel voor de vijand geweest, want liggende bomen zijn betere dekking dan staande bomen.
  16336.  De Voorzitter: U hebt niet bepaalde grieven tegen het regiment infanterie, dat de Grebbeberg heeft moeten verdedigen? Had het een goede naam?
A.  Het achtste regiment is vanouds een goed regiment. Zijn vorige commandant stond niet zo gunstig bekend. Toen overste Hennink het commando kreeg, heb ik hem gezegd, dat hij een moeilijke tijd zou hebben. Generaal Harberts heeft overste Hennink bij zich laten komen en met hem gesproken. Hij deed het echter zodanig, dat overste Hennink zeer gepikeerd was. Overste Hennink heeft zijn best gedaan er van te maken, wat er van te maken was. Het materiaal was goed. Het zijn jongens uit Arnhem en de Achterhoek; die zijn niet slecht.
  16337.  De Voorzitter: Hebt u voldoende gelegenheid gehad uw mening ten aanzien van de gehele zaak te geven?
A.  Ik zou er nog op willen wijzen, dat door kapitein Leezer een klacht over mij is ingediend. Dit is absoluut nonsens gebleken. Ik weet niet of u deze aangelegenheid hierin wilt betrekken.
    Ik heb daarover een memorie ingediend. Ik ben gaarne bereid al die papieren ter beschikking te stellen.
  16338.  De Voorzitter: Er is kwestie van vervolging geweest, maar deze is afgelast. U bent, meen ik, voor de commissie Nierstrasz geweest.
A.  Ja. Ik heb een brief ontvangen om voor de commissie in de zaak commandant IVde divisie te verschijnen. Ik heb toen gevraagd wat dat wel voor een zaak was, omdat ik op een vroegere vraag aan generaal van Voorst tot Voorst een nietszeggend antwoord heb ontvangen. Ik verkeerde dus in het duister. Bovendien, de vorige Minister legde mij geheimhouding, op. Ik heb toen aan generaal Nierstrasz gevraagd wat er aan de hand was. Hij heeft mij toen uitvoerig geschreven welke bezwaren er door kapitein Leezer waren ingebracht, en voorts de lichtvaardige aantijgingen van generaal Nierstrasz zelf, die hoofdzakelijk gegrond waren op horen zeggen.
  16339.  De Voorzitter: De commissie heeft toen een onderzoek ingesteld en het gevolg is geweest, dat u voor eervol ontslag is voorgedragen.
A.  Ik heb juist gisteren gehoord, dat het af zou zijn. Ik had er aanmerking op kunnen maken, dat de aanklager, generaal Nierstrasz, mij verhoorde, maar ik vond het wel genoeglijk hem te laten zien, dat hij verkeerd gehandeld had. Er is b.v. verteld, dat ik gedurende de oorlog lunchende in Leersum zou zijn aangetroffen, nl. toen ik op weg was om wapens te halen. Op zeker moment vloog mijn auto rechts de weg uit. De chauffeur bleek in slaap te zijn gevallen. Ik zei hem mij het stuur te geven, opdat ik zelf kon rijden, maar hij bedelde om aan het stuur te blijven. Ik heb toen het eerste het beste café aan laten doen en heb, buiten de auto staande, koffie besteld. Omdat de chauffeur nog niet gegeten had, heb ik broodjes met kaas besteld. Dat is het verhaal van mijn lunchen in Leersum!
  16340.  De Voorzitter: Hebt u verder geen bijzonderheden?
A.  Ik kan alleen mededelen, dat ik in correspondentie ben over hetgeen in het boek beschreven staat, omdat mij gebleken is, dat er veel meer onjuistheden in staan dan ik hier heb genoemd.

De Voorzitter: Ik dank u voor de verstrekte inlichtingen en sluit thans het verhoor.
 
A. M. M. VAN LOON. RUIJS DE BEERENBROUCK, Voorzitter.

ALGERA.

KORTHALS.

DUISTERWINKEL, Griffier.

Bron:
Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940 - 1945
Deel 1c: Verhoren Militair Beleid 1939 - 1940
Bladzijden 516 t/m 519.

470