Vonnis van sergeant-capitulant J.C. Meijer


MILITAIRE RECHTSPRAAK.

Krijgsraad te velde bij het IIe Legerkorps.


Vonnis van 12 Mei 1940 (1).

Veroordeling tot de doodstraf.

Art. 84 W.v.M.S. : Als militair in tijd van oorlog opzettelijk den onder zijne bevelen staanden post buiten noodzaak eigendunkelijk ontruimen of verlaten (op 11 Mei 1940 als sergeant-capitulant, commandant van een sectie P.A.G. een onder zijne bevelen staande post eigendunkelijk verlaten en ontruimd).
Gelet op den ernst van het feit en van oordeel, dat de veiligheid van den Staat de toepassing van de doodstraf in dit geval eischt, is de Krijgsraad van meening dat die straf aan beklaagde moet worden opgelegd. Vonnis aldus gefiatteerd door den generaal-majoor, commandant van het Legerkorps.

In de naam der Koningin!

De Krijgsraad te velde bij het IIe Legerkorps heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van den Auditeur-Militair bij dien krijgsraad, Eischer, tegen Johan Christiaan Meijer, geboren te Dieren den 21sten Juli 1917, dienende als sergeant-capitulant bij 19 R.I., beklaagde en gearresteerde.
De krijgsraad voornoemd,
Gezien de schriftuur van eisch, door den Auditeur-Militair overgelegd op de terechtzitting van den Krijgsraad van 12 Mei 1940, en gehoord de voorlezing van deze schriftuur, daartoe strekkende, dat beklaagde worde veroordeeld tot de doodstraf;
Gezien de overige stukken van het proces en gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek;
Gelet op de door en voor de beklaagde gevoerde verdediging;

  • dat den beklaagde is ten laste gelegd:
    dat hij als militair op of omstreeks 11 Mei 1940 te Rhenen, althans in de omgeving daarvan, in tijd van oorlog opzettelijk als commandant van een sectie P.A.G. een onder zijn bevelen staande plaats of post eigendunkelijk heeft verlaten en ontruimd met de onder zijn bevelen staande manschappen, zonder dat daartoe noodzaak was;
  • dat beklaagde zakelijk heeft verklaard:
    dat hij op 11 Mei 1940, terwijl hij als sergeant-capitulant feitelijk bij 19 R.I. diende, een stelling op den Grebbeberg, waarin hij op 10 Mei 1940 was gekomen, en die hij onder zijn bevelen had, als commandant van een sectie P.A.G. heeft verlaten, en met het stuk en den trekker, dien hij in zijn stelling had, heeft ontruimd zonder toestemming van zijn commandant, Kapitein Labots, en zonder dat het stuk was getroffen of een der manschappen van zijn sectie was gedood of gewond;
  • dat na te noemen getuigen zakelijk hebben verklaard en met eede bevestigd:
    H.J. Knopers, oud 21 jaar, gewoon dienstplichtig-sergeant bij 19 R.I.:
    dat hij op 10 Mei 1940 in stelling is gekomen op den Grebbeberg met de sectie, waarvan beklaagde commandant was; dat beklaagde op 11 Mei 1940 bevel heeft gegeven terug te trekken en de sectie toen naar een boschrand is getrokken en van daar naar Loenen a/d Vecht is gereden en aldaar aangehouden is.
    J. Bult, gewoon dienstplichtig-korporaal bij 19 R.I., oud 21 jaar:
    dat op 10 Mei 1940 de sectie waartoe hij behoort, en waarvan beklaagde commandant was, op den Grebbeberg in stelling is gekomen; dat op 11 Mei 1940 bij een artillerievuur, waarbij geen menschen werden gewond of gedood, beklaagde opdracht heeft gegeven met het stuk achteruit te gaan naar een boschrand; dat de sectie toen naar dien boschrand is gegaan en van daar naar Loenen a/d Vecht is gereden en aldaar aangehouden is;
  • dat de Krijgsraad op grond van den inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen bewezen acht en de overtuiging heeft verkregen, dat beklaagde het hem tenlastegelegde heeft begaan, alsmede de schuld van beklaagde daaraan, met dien verstande, dat hij het feit op 11 Mei 1940 te Rhenen pleegde, en dat hij een onder zijn bevelen staanden post eigendunkelijk heeft verlaten en ontruimd;
  • dat de Krijgsraad niet bewezen acht, hetgeen beklaagde meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen;
  • dat het aldus bewezene moet worden gequalificeerd als: "als militair in tijd van oorlog opzettelijk den onder zijne bevelen staanden post buiten noodzaak eigendunkelijk ontruimen of verlaten", voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 84 Wetboek van Militair Strafrecht juncto artikel 87 Wetboek van Strafrecht;
  • dat de Krijgsraad, gelet op den ernst van het feit en van oordeel, dat de veiligheid van den Staat de toepassing van de doodstraf in dit geval eischt, van meening is, dat de doodstraf aan beklaagde moet worden opgelegd;
Gezien, behoudens voormelde artikelen, de artikelen 1, 6, 7, 9, 60, 61 en 62 Wetboek van Militair Strafrecht;

Recht doende:

Verklaart beklaagde schuldig aan het hierboven als bewezen aangenomen en gequalificeerde strafbare feit en hem deswege strafbaar;
Veroordeelt beklaagde deswege tot de doodstraf;
Bepaalt, dat hij in verzekerde bewaring blijft;
Verklaart niet bewezen, hetgeen beklaagde meer of anders is ten laste gelegd, dan hierboven uitdrukkelijk bewezen is verklaard;
Spreekt hem daarvan vrij.
Aldus gewezen te Doorn den 12 Mei 1940 door de Heeren Majoor G. Geel, President, Kapitein J. Greter en Eerste-Luitenant Ir H. Witte, leden, in tegenwoordigheid van den Secretaris, Eerste-Luitenant C.H. Beekhuis, en geresumeerd en gearresteerd op denzelfden dag.

De President,
(get.) ...........................
De leden,
(get.) ...........................
De Secretaris,
(get.) ...........................

 

1) Uitgesproken 12 Mei 1940 en tenzelfden dage door den commandant van het Legerkorps "fiat executie" verleend.
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 6.60 MB)