Briefwisseling met reserve-ritmeester E.C. van Pallandt

HOOFDREGELINGSBUREAU
REGELINGSBUREAU LANDMACHT
Afdeeling I C.
-----------
Nr. 1254.
Onderwerp:
Krijgsgeschiedenis.
---





's-Gravenhage, 21 Januari 1941.
Willem Lodewijklaan 1.


Ik verzoek U, mij ten behoeve van de Krijgsgeschiedenis omtrent het volgende nog nader te willen inlichten:

  1.   Uit de bij mij berustende gegevens zou blijken, dat de opmarsch van Uw Eskadron op 12 Mei naar den Grebbeberg niet zonder aarzelen van de zijde van Uwe huzaren heeft plaats gehad en dat daarbij krachtig is moeten worden opgetreden. In hoeverre is dit juist?
     
  2.   Welke opdracht had U met Uw Eskadron en in hoeverre is deze werkelijk tot uitvoering gekomen.
      Mij is bekend, dat U in de stoplijn van 8 R.I. contact heeft gehad met Kapitein der Artillerie Greter. Heeft U daar nog met andere officieren contact gehad?
      Uit mijn gegevens blijkt niet, dat Uw Eskadron de stoplijn van 8 R.I. heeft bereikt. Wel meldt een ooggetuige, dat, toen I-24 R.I. het viaduct bij Rhenen overschreed in Oostelijke richting, een 50 à 60 tal huzaren van Uw Eskadron in wanorde per rijwiel in de richting Rhenen kwam terugstormen onder hevig geschreeuw: "Gaan jullie maar weer terug, het is daar niet uit te houden".
      Een en ander heeft het moreel van I-24 R.I. ten sterkste aangetast. Wat is U hiervan bekend?
     
  3.   In verband met het sub a en b vermelde verneem ik gaarne, of het gros van Uw Eskadron zich nog wel Oostelijk van het viaduct bevond, toen U zich 12 Mei des avonds op Stafkwartier IVe Divisie voor de eerste maal vervoegde, om bevelen te vragen (die U door Kapitein van den Generale Staf Fiévez zijn verstrekt).
      Zoo ja, wie van Uw pelotonscommandanten waren daar nog met hun pelotons?
      Was U bekend, dat voor U III-11 R.I. en na U I-24 R.I. den Grebbeberg op marcheerde en heeft U verband met die bataljons laten opnemen. Heeft U iets bemerkt van den aanval der Duitschers langs den weg, die paniek bij III-11 en I-24 R.I. heeft veroorzaakt. Zoo ja, wat?
     
  4.   U heeft zich ten tweede male vervoegd op Stafkwartier IVe Divisie, om mede te deelen, dat U werd aangevallen door vluchtende soldaten. Als gevolg daarvan is geheel 4 R.H. aan den spoorlijn geplaatst.
      Heeft U tevoren aanraking gehad met Kapitein der Marechaussee Gelderman, die den toestand bij het viaduct beheerschte?
      Was Uw Eskadron nog een geordend en commandeerbaar Eskadron, toen U aan den spoorlijn terugkeerde na Uw tweede bezoek aan Stafkwartier IVe Divisie?
     
  5.   In den namiddag van 13 Mei heeft U bevel gegeven aan Uw ondercommandanten, om terug te trekken.
      U of een Uwer ondercommandanten heeft daarbij eene ontmoeting gehad met Luitenant-Kolonel Smit, Commandant 24 R.I., die U (of Uw ondercommandant) bevolen heeft weder voorwaarts te gaan naar Rhenen. Bedoelde Regimentscommandant weet niet of aan die order gevolg is gegeven.
      Ik verzoek U, mij te berichten:
      1e. of bovenstaand bevel is uitgevoerd;
      2e. om welke reden U den spoorlijn bij Rhenen heeft verlaten. Uit de verschillende gegevens, die te mijner beschikking staan, blijkt, dat de toestand geenszins onhoudbaar was, terwijl nadien nog een deel van 11 Grens Bataljon tot den spoorlijn en zelfs er over is doorgedrongen.
      Kapitein Gelderman, Luitenant Hollert en anderen hebben na Uw vertrek nog stand gehouden.
      Uw Commandant, Majoor de Kruyff, heeft van Uw terugtrekken van den spoorlijn geen bericht gehad en Uw opdracht luidde:
      "stand houden".
      Hoe is e.e.a. te verklaren?
     
  6.   Heeft U achter den spoorbaan nog contact gehad met deelen van II-19 R.I., I-46 R.I. of anderen?
     
  7.   Wie waren Uwe ondercommandanten? (z.m. tevens hunne tegenwoordige adressen te vermelden).

Ik zal het op prijs stellen indien U over het vorenstaande zoo nauwkeurig mogelijke gegevens wilt verstrekken, die een inzicht kunnen geven in tal van nog onopgehelderde zaken.

De Luitenant-Kolonel van den Generalen Staf,
V.E. Nierstrasz.


-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


Afschrift.

E.C. BARON VAN PALLANDT.
voormalig Commandant 3-4 R.H.
Onderwerp: Krijgsgeschiedenis.

Huis ter Heide, 26 Januari 1941.

  In antwoord op uw schrijven dd. 21 Januari 1941 nr. 1254, heb ik de eer U Hoogedelgestrenge op de daarin gestelde vragen, naar volle waarheid, mijne antwoorden daarop, te doen toekomen.

ad a.    Deze vraag is mij niet geheel duidelijk.
  Uit mijn gevechtsberichten blijkt, dat mijn Eskadron, een verkennende opdracht had tegen Elst en Rhenen. (van Commandant Brigade B). Maatregelen uit dien hoofde genomen, kunnen den indruk van aarzelen gegeven hebben aan een niet ingewijde.
  Teneinde dit misverstand, c.q. onjuistheid (onwaarheid) op te helderen, zou ik het op prijs stellen, de bij U berustende gegevens ter inzage te mogen ontvangen.
  Noch bij mij, noch bij mijn Eskadron is bij de uitvoering van eenige opdracht de minste aarzeling geweest.
 
ad b.    Voor de opdracht van mijn Eskadron (van Commandant IVe Divisie) zie mijn gevechtsbericht d.d. 12 Mei 1940.
  Zuidelijk van den straatweg Rhenen - Wageningen, ter hoogte van kilometerpaal 110, vond ik bij mijn aankomst aldaar een wanordelijke troep infanterie die kennelijk in paniek verkeerde. Leiding en meer in 't bijzonder vuurleiding ontbrak ten eenenmale, tengevolge waarvan deze manschappen in alle richtingen schoten.
  Ik achtte het niet verantwoord met mijn Eskadron deze troep te doorschrijden.
  Ikzelf echter heb mij, vergezeld van een trompetter naar voren begeven door dezen troep heen, teneinde de stoplijn te verkennen (aanduiding op de kaart had ik hiervan gekregen).
  Hier trof ik aan de Kapitein der Artillerie Greter en een einde verder een mij onbekend Kapitein der Infanterie, die mij mededeelde dat zijn menschen niet in de stoplijn te krijgen waren.
  Ik heb toen den Kapitein Greter mijn voornemen medegedeeld om halverwege Oostelijk van het viaduct een stelling in te nemen (front Oost) à cheval van de straatweg Rhenen - Wageningen, en aan den Commandant IVe Divisie voor te gaan stellen deze in verwarring zijnde infanterie terug te nemen.
  Het terrein ter plaatse was mij totaal onbekend, terwijl mij door mijn opdrachtgever geen of slechts zeer vage gegevens omtrent den toestand konden worden gegeven.
  Wel bleek mij dat het terrein, gezien mijn onbekendheid met het loopgravenstelsel, als aanvalsterrein ongeschikt was. (kreupelhout en breede prikkeldraadversperring voor de stoplijn).
  Van wanorde bij mijn Eskadron is mij niets gebleken en I-24 R.I. is door mij in opmarsch niet waargenomen.
  De melding van de, door U genoemde ooggetuige is volkomen onjuist en zeer zeker dat het gedrag van mijn huzaren een slechte invloed zou hebben gehad op eventuele manschappen van I-24 R.I.
 
ad c.    Toen ik mij te 19.00 uur op Stafkwartier IVe Divisie meldde was het geheele Eskadron (minus een Peloton - verliezen op 10 Mei bij Heumen en patrouilles achtergelaten te Amerongen) volkomen in de hand Oostelijk van het viaduct onder Commando van mijn oudste Luitenant Mr. J.A. Baron de Vos van Steenwijk.
  De twee andere aanwezige Pelotonscommandanten waren:
  1e Luitenant Valckenier Kips en Kornet Dudok van Heel.
  Opdrachten aan III-11 R.I. en aan I-24 R.I. verstrekt, waren mij onbekend. Ik heb deze onderdeelen ook niet zien opmarcheeren. Er bestond voor mij dan ook geen enkele aanleiding om verband op te nemen.
  Van een aanval der Duitschers langs den weg op dat tijdstip, is door mij niets waargenomen.
  Op grond van het mitrailleurvuur, dat uit Noordoostelijke richting ontvangen werd bij de stoplijn en op den straatweg en enkele inkomende artillerieprojectielen, verwachtte ik echter een aanval in de richting van het blootliggende en onbewaakte viaduct, langs den straatweg; vandaar mijn opstelling à cheval van den kunstweg ter bescherming van het viaduct.
 
ad d.    Toen ik mij ten eerste male vervoegde op Stafkwartier IVe Divisie had ik persoonlijk aan Commandant IVe Divisie en zijn Chef Staf medegedeeld, dat ik werd aangevallen en beschoten door in paniek verkeerende en deels vluchtende soldaten.
  (zie ad b.).
  Toen ik aldaar ten tweede male mij vervoegde (te 22.00 uur den 12 Mei) was dit om mijn toestand te melden, meer in het bijzonder, dat ik voor de verdediging van den spoorlijn slechts kon rekenen: Zuidelijk op 1 compagnie Infanterie - bij het viaduct op 2 zware mitrailleurs van den Kapitein der Koninklijke Marechaussee Gelderman, terwijl mijn Noordelijke vleugel onaangeleund was en zich aldaar, wat meer achterwaarts (Westelijk) alleen een sectie zware mitrailleurs der Infanterie bevond (waargenomen).
  Bij dat bezoek kreeg ik opdracht van de daar aanwezige Kapitein Fiévez om Commandant 4 R.H. te gaan waarschuwen en mijn opstelling te doen versterken.
  Mijn eerste aanraking met den Kapitein van de Koninklijke Marechaussee Gelderman was bij het innemen van mijn stelling Westelijk van den spoorlijn, tot stand gekomen.
  Voornoemde Kapitein, naar hij mij mededeelde met een speciale geheime opdracht door Commandant IIe Legerkorps naar het viaduct gezonden, beheerschte met zijn zware mitrailleurvuur slechts het viaduct zelve en eenige honderden meters van den straatweg Oostelijk daarvan (frontaal vuur), terwijl mijn Eskadron (aanvankelijk met de 3 Pelotons in eerste lijn) den kunstweg en het terrein Noordelijk en Zuidelijk daarvan beheerschte.
  Mijn Eskadron is ten allen tijde een - geordend en commandeerbaar eskadron - geweest.
  Het doet mij daarom zeer pijnlijk aan, dat een dergelijke vraag mij gesteld wordt.
  Het is mij niet duidelijk op welke gronden of op wiens getuigenis U mij deze vraag kunt stellen.
  Ik zal het dan ook op prijs stellen - en vermeen daar ook ten volle recht op te hebben - hierover nader te worden ingelicht, teneinde den Commandant voormalig 4 R.H. op de hoogte te kunnen stellen, aangezien ik deze aantijging beschouw als een smet geworpen niet alleen op mijn Eskadron, doch op het geheele regiment.
 
ad e.    1e.) Met reserve Luitenant-Kolonel Smit heb ik persoonlijk gesproken. Echter was ik toen niet teruggetrokken, doch bracht mijn ondersteuningspeloton plus Commandogroep in de stelling, als bevolen door 1e Luitenant Wurfbain.
  Mijn twee voorpelotons, waren en bleven op dat oogenblik in hun stellingen aan den spoorlijn. Het was dus, na de opdracht bij monde van Luitenant Wurfbain, een hergroepeering van het Eskadron, aangezien mijn Commandogroep en een ondersteuningspeloton reeds eerder een andere opstelling hadden verkregen.
  (op de vork tegenover Gemeentehuis Rhenen)
  Mijn korte gevechtsbericht, geef ik toe, is hieromtrent niet duidelijk; waar staat
  - 2 Pelotons welke in stelling werden gebracht - moet zijn "de sterkte van pl.m. 2 Pelotons".
  De order van den Overste Smit, die vergezeld was van een 20 à 30-tal geweerdragenden en chauffeurs, heb ik niet opgevolgd, 't geen ik hem ook mededeelde (doof ?). Ik stond onder de orders van Commandant 4 R.H. en zijn 2 hoofdofficieren. Bovendien maakte de Overste Smit, zittende in zijn Commandoauto, een nerveuze en vreemde indruk en was het mij niet duidelijk, welke bevoegdheid deze Overste had, mij bevelen te geven.

  2e.) De reden van mijn teruggaan is gegrond op den tactischen toestand en inlichtingen, welke ik kreeg van een officier van 6-4 R.H. (het ondersteuningseskadron), die mij den aanval uit Noordoostelijke richting op den commandopost 4 R.H. mededeelde.
  Theoretisch zou een verband opnemen met Commandant 4 R.H. op dat moment gewenscht zijn geweest, doch practisch was dit niet uitvoerbaar.
  Verband met mijn directe Commandant den Majoor de Kruijff en met mijn neveneskadron 1-4 R.H. was niet meer mogelijk. Ook de Kapitein der Koninklijke Marechaussee Gelderman had toen het viaduct verlaten.
  De in mijn opstelling waargenomen aanval van drie zeer laag vliegende Nederlandsche toestellen over de rivier in Oostelijke richting had blijkbaar en helaas geen merkbaar resultaat gehad.
 
ad f.    Achter den spoorbaan heb ik slechts contact gehad met een compagnie infanterie ten Zuiden van het viaduct en waargenomen 1 sectie zware mitrailleurs der Infanterie, zooals reeds medegedeeld, Noordelijk van het viaduct.
  Bovendien heeft zich, in den vroegen namiddag van 13 Mei bij mij gemeld een kordate 1e Luitenant der Infanterie, met een onklaar geraakt stuk pag. plus 6 man.
  Andere troepen zijn door mij niet waargenomen, noch aan den spoorlijn, noch in de stad Rhenen.
  De bovenvermelde compagnie infanterie heeft, ondanks aandringen (ook op hun Commandant) van mij en den 1e Luitenant Hollert in den vroegen morgen van den 13en Mei zijn opstelling verlaten.
 
ad g.    Mijn ondercommandanten aldaar waren:
  1. reserve 1e Luitenant J.A. Baron de Vos van Steenwijk
  2. reserve 1e Luitenant Valckenier Kips, H.
  3. kornet Dudok van Heel, F.

  Tegenwoordige adressen:
  1. Bennebroek (N.H.),
  2. Korps Opbouwdienst Zutphen ( momenteel...? )


Ik hoop ten zeerste, dat U Hoogedelgestrenge van deze, mijne antwoorden, goede nota zult willen nemen. Speciaal wat betreft het punt ad. d. Een afschrift van Uwe vragen en mijn antwoorden, laat ik, tegelijk met deze, toekomen aan mijn Chef, den Commandant voormalig 4 R.H.

Commandant voormalig 3-4 R.H.
de reserve-ritmeester,
get. E.C. van Pallandt.

Aan den Luitenant-Kolonel van den Generale Staf.
V.E. Nierstrasz.

Hoofd Reg.Bureau Landmacht
afdeeling Ic.
te
's-Gravenhage.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 1
(PDF, 2.05 MB)
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 2
(PDF, 2.29 MB)