Dagboek van een dienstplichtig motorordonnans van Staf 8 R.I.
10 t/m 13 Mei 1940
door J.C. Kense


Uur en tijd ben ik vergeten. Het was in ieder geval na middernacht dat ik terug kwam van de laatste berichten van de bataljons. Binnengekomen weer twee berichten: één bericht voor Luitenant Moskie en één voor de Overste Hennink (beide in hun kwartieren). De rit lag zo dat ik eerst bij Luitenant Moskie belde, die mij vroeg of ik al bij de Overste Hennink geweest was. "Nog niet". "Zeg dan dat ik klaar sta". Bij de Overste gekomen weer de vraag, ben je bij Luitenant Moskie geweest, waarop ik meldde, dat hij klaar stond. Ik kon gaan met de mededeling dat ze direct naar het kantoor kwamen. Binnengekomen kon ik gaan slapen. Op de kamer was alles in diepe rust. Ondanks mijn gedachten, dat de zaak fout zat (er werd natuurlijk niets gezegd), ben ik toch vrij gauw in slaap gevallen.
10 Mei
Het was juist licht geworden, een paar harde knallen, alles werd wakker. Ook ik stond zo naast mijn bed. Het eerste wat ik hoorde was, wat is dat? Ik wist het en zei gelijk, jongens kleed je maar aan, het is oorlog. Er werd niet veel gezegd, maar ieder zal wel zo met zijn eigen gedachten bezig zijn geweest. Even later werd er door Luitenant Moskie geroepen, "jongens opstaan". Het was al niet meer nodig, want alles was al in de weer. De plunjezakken waren al een paar dagen geleden gepakt, dus was alles klaar om naar de stelling te gaan. Met Luitenant Moskie moest ik gaan rondrijden: Rhenen en Achterberg voor een controle of alles goed en rustig verliep. De evacuatie van de bevolking had al een aanvang genomen. Alles scheen wel volgens plan te verlopen. Het was een triest gezicht. Sombere en verbeten gezichten, én van de burgers én van de militairen.


Wij zaten in de loop van de morgen in onze stelling aan de Levendaalseweg. Bijzondere gebeurtenissen waren er die dag niet veel. Boven de Betuwe zagen we nog dat een Duits transportvliegtuig in brand geschoten werd. Er ging een gejuich op bij het zien hiervan. Waar ik mij toen bevond, kan ik me niet meer herinneren, daar ik veel gereden heb die dag.
Het was avond geworden en de eerste geruchten kwamen. De vijand zat in Wageningen en de voorposten waren al in gevechten gewikkeld. De Sergeant Grisel droeg mij op een bericht te brengen naar Commandopost 3de Bataljon. Er moest een tweede man mee. Dat betekende, als de één niet verder kon, moest de tweede verder. Dat werd voor de eerste maal spanning. De Korporaal Hagelüken ging mee. We liepen naar de motor, die buiten de stelling stond. Daar lagen enige reserve pag. mensen. Nu was het zo dat, als je als ordonnans wegging, altijd de eerste vraag was: "waar moet je heen?". Hagelüken, nog in een optimistische stemming, gaf als antwoord: "we gaan naar Wageningen, Café Westland, gaan we gelijk een paar borrels pakken" (die lustte hij namelijk nogal graag). Toen vertelde ze hem voor het eerst de geruchten. Het optimisme was gelijk weg, maar angst had hij gelukkig niet. Zijn opmerking was, jij rijdt, met mijn karabijn over je schouder. Weg waren we.


We gingen op weg. De afspraak was, dat ik bij terugkomst twee lichtflitsen zou geven, anders werd er geschoten. Half naar Wageningen moesten we een landweg in, dus zette ik de motor aan de kant. Het was intussen donker geworden, maar mij was de ligging van de commandopost goed bekend. Angst? We hadden nog steeds niets bijzonders gehoord. Gespannen waren we in ieder geval wel. Toen we de commandopost dicht genaderd waren, stond er een schildwacht. Je schrikt dan wel even als vanuit het donker onverwachts het wachtwoord gevraagd wordt en je ziet dan een geweer op je gericht. Het zal maar een zenuwlijder zijn, die gelijk schiet. Zonder moeilijkheden kwamen we op de plaats van bestemming.


Ik drink graag een borrel, maar geloof niet, dat ze ooit zo gesmaakt hebben als uit die kruik. Toen ik de eerste beschaafde slokken genuttigd had, stond ook de Sergeant die bij me was, met een verheerlijkt gezicht te kijken en vroeg me of hij ook wat zou mogen van de Luitenant. Die vond het goed, dus ook hij broederlijk de kruik aan zijn mond. Toen die aan het lurken was, nam ik hem af, want ik dacht, dat hij hem leeg wilde maken. We moesten tenslotte ook weer terug.
De Sergeant Wientjes zat een brief aan zijn vrouw te schrijven en vroeg mij deze voor hem in Elst of Amerongen op de bus te doen. Hierop moest ik nog even wachten, dus hebben we de kruik nog maar even gehanteerd. Met zeer veel moed hebben we de terugtocht aanvaard. De motor gestart, twee lichtflitsen en weg waren we. Dat was het laatste bericht naar het 3de Bataljon. Toen we bij de kabels waren, zat Hagelüken al in spanning te wachten. Hij vroeg waarom het zolang geduurd had, waarop ik antwoordde, als we daar zijn, merk je het wel. Toen we er weer door waren, kwam weer zijn vraag, waarop ik hem in het gezicht ademde. Wat die er toen uitgooide, zal ik maar niet omschrijven. Toen we boven op de berg waren, hoorde ik hem nog boven de motor uit. Ik vond het ook wel rot voor hem, want hij lustte ze ook zo graag. Als je mij vraagt, het was niet kwaad geweest als we er dagelijks een rantsoen van gekregen hadden.
11 Mei


Na een onderzoek bleek er niets te vinden. Even later ging de Korporaal Holland weer de wacht aflossen. Bij de nieuwe, die op wacht moest was Soldaat Priem. Priem was de jongste van onze groep en onze privé-corveeër. Voor één dubbeltje in de week waste hij onze borden en kopjes, wat na de soldij betaald werd. 's Avonds had hij het dan met zwikken ook weer meestal verloren, waarna hij dan opmerkte dat hij weer voor niets gewerkt had. Toen hij nu wacht moest gaan staan, zag ik aan zijn gezicht, dat hij het niet erg prettig vond. Er waren al de nodige geruchten en dan dat geknetter in die bomen! Ik zei tegen hem, ik kom straks even bij je, wat ik ook deed. Na misschien een half uur was ik er. Ik moest nog het wachtwoord zeggen ook. Mijnheer was zo kalm als het maar wezen kon.
12 Mei / 13 Mei
Zondag (12 Mei), de derde dag. Het werd nu minder prettig. Het begon al met hevig artillerievuur op onze stelling. Voor zover ik me herinnerde, was dit de eerste keer dat ik kruitdamp rook. Plotseling hoorden we gasalarm. Gasmaskers op. Nauwelijks had ik dat ding op of ik moest gelijk met een spoedbericht naar de Commandopost Pag. Dit was misschien 5 à 600 meter buiten onze stelling, dus ik kon dit beter lopen. Onder die omstandigheden kun je ook wel sprinten.


Het volgende bericht was naar het 1ste Bataljon van Majoor Landzaat en vandaar naar de Divisiestaf. Hoewel in de frontlinie hevig gevochten werd, was het bij de Commandopost nog rustig. Daar in de laan voor de villa van Ouwehand zag ik de eerste gesneuvelde liggen. Dit was wel even een schok.
Bij terugkomst van het bureau durfde ik pas te kijken, of ik die jongen kende. Gelukkig niet maar het was toch de eerste maal dat je geconfronteerd werd met wat je toekomst kon zijn. Verder naar Elst, waar de Divisiestaf was. Na het bericht te hebben bezorgd, heb ik even de mensen bezocht waar ik in Rhenen enkele maanden ingekwartierd was, toen de Staf nog in de Koerheuvel was. Ik wist waar ze waren en was er toch vlakbij. Die vonden het prettig dat ik even langs kwam. Ze vroegen naar veel jongens, die we beiden kenden, maar ik wist daarover ook niets. Je hoorde daar goed de beschietingen van de Grebbeberg. Heerlijk was die rust daar, maar na circa 5 minuten gepraat te hebben, moest ik weer terug. Dit was wel de zwaarste gang. Na even die rust, weer terug.


Op hetzelfde moment dat ik er aankwam, kregen we weer een beschieting te verduren. Terwijl ik liggend aan de betreffende Luitenant dit bericht overhandigde, voelde ik een harde klap op mijn hoofd. Het was of er een zware balk op mijn helm geslagen werd. Een granaatscherf ketste op mijn helm af. Hij lag vlak naast me en ik pakte hem op. Gloeiend heet was hij. Met mijn handschoen pakte ik dat ding op en stak hem in de zak van mijn leren jas. Die moest me dan maar geluk brengen. Nadat het bericht was afgetekend weer weg. Bij granatenregen wil je wel. Als je geen dekking hebt, wil je wel uit de voeten. Er stond nog een vrachtwagen, waarbij de Sergeant-majoor Ligthart van de pag. 8 R.I. met de motorrijder Arends was. De laatste is gesneuveld. Op het moment dat ik mijn motor pakte, kwam daar ook de Majoor Landzaat aanwandelen. Je staat even afgebluft te kijken, als je zelf niet weet hoe gauw je moet wegkomen en je ziet dan die man aankomen alsof het een oefening is en er maar met losse flodders geschoten werd. Nou, ik wilde wel weg. In plaats van aantrappen liep ik de motor maar aan, dat ging sneller.


Het is in de middag geweest toen er weer een bericht was voor het 1ste Bataljon. Er moest weer een tweede man mee. Deze was de rijwielordonnans Hartog. Op de motor reed ik normaal de Levendaalseweg tot de spoorlijn en dan daar langs tot het viaduct en vervolgens de grote weg op. Maar intussen was de Regimentsarts Paris op de commandopost aangekomen en deze waarschuwde me niet op de motor te gaan, daar het niet meer te doen was. We besloten te gaan lopen, daar het toch niet zo ver was.
Op de grote weg kwamen we de militaire politie tegen, die met de fiets tiraillerend terug trok richting Rhenen. Zij terug, wij naar voren. Het idee was niet prettig, maar wat moest je. Wij zijn er goed gekomen en ook weer terug. Geen vijand gezien, maar er werd veel geschoten ter hoogte van de stoplijn, maar zover moesten we niet zijn. Hierna bleef het voor mij lang rustig. Ik dacht er voor die dag weer af te zijn.


Bij het vuur dat van Duitse zijde kwam zag ik roodgloeiende kogels. Zoiets was voor mij vreemd, maar ik heb later begrepen dat dit lichtspoormunitie moet zijn geweest. Van die weg moest ik zo gauw mogelijk weg. Met mijn buik plat tegen de grond en met mijn benen afzetten zoals een kikker in het water, heb ik mij vooruit gewerkt tot aan het eerste huis, waar ik toen achter kwam. Langs de achterkant van die huizen door de tuinen maar weer verder. Ver ging het ook weer niet. Die tuinen waren door een heg gescheiden waar ik dan overheen moest.
Nauwelijks was ik een paar huizen verder of er werd op mij geschoten en vlak daarop weer artillerievuur. Het is mij niet meer mogelijk me nog te herinneren of dit lang geduurd heeft. Het lijkt of ik heb liggen slapen en wakker werd door de stilte.
Nu maar weer proberen vooruit te komen. Bij de volgende heg waar ik overheen ging, vloog er weer een kogel langs mijn hoofd. Ik begreep nu dat zolang het donker was, ik niet verder kon. In die tuin keek ik tegen de achterkant van een garage, waar ik heen ging. Tegen de muur lag een man. Op mijn vraag of hij lag te slapen ontkende hij. Een tweede was naar binnen gekropen door een raam. Hij durfde niet meer omdat het zo'n leven maakte en er werd geschoten. Zelf ben ik er toen ingekropen en hij is toen gevolgd. Beiden waren erg teneergeslagen en hadden al enkele dagen niet gegeten. Gelukkig had ik nog mijn noodrantsoen, wat ze toen samen verwerkt hebben. Ik vertelde ze dat ik ordonnans was en op weg naar de commandopost van het 1ste Bataljon. Op mijn verzoek met mij mee te gaan als het licht werd, beloofden ze dit.


Daar zat ik met mijn bericht. Er stond geheim op de enveloppe, dus die mocht niet in Duitse handen vallen. Met mijn dolk maakte ik een gat in de zak van mijn jas en liet daar de enveloppe door glijden. Het artillerievuur hield op en vlak daarna stonden de Duitsers voor de deur. De wapens neerleggen en één voor één er uit. Toen ik buiten kwam kreeg ik er zwaar de pest in, met zeker 10 à 15 man hadden we ons aan drie Duitsers overgegeven. We moesten met de handen hoog in looppas de berg op en ons onder aan de berg melden. Bij het laatste huis voor de bosrand (ik liep achteraan) ben ik dat huis binnengelopen. Ervoor lag een gewonde Duitser. De afstand vandaar naar mijn doel was maar een 5 à 600 meter meer. Overal werd nog geschoten. Alles kwam me achterna dat huis in, wat natuurlijk in de gaten liep, zodat we er weer uitgehaald werden. Een paar schoten over onze hoofden en lopen weer.


Majoor Landzaat was gesneuveld. Luitenant De Jong nam mijn bericht aan en verbrandde het. Verder was er nog een mij onbekende kapitein (vermoedelijk reserve-kapitein Prof.Ir. W.J. Dewez van III-11 R.I.) en 15 à 20 manschappen. Hier (het magazijn van Ouwehand's Dierenpark aan de Heimersteinselaan) was verder geen uitzicht meer. In de middag werd de witte vlag uitgestoken en werden we gevangen genomen.
Overig fotomateriaal
Bron: dagboek en foto's van dhr. J.C. Kense
3191