Dagboek van kapitein J.A. de Bruine

Afschrift Dagboek 1-I-16 R.A.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-

9 Mei. Des avonds te circa 23.00 uur werd ik gewaarschuwd door le Luitenant Peters (Luitenant-Adjudant I-16 R.A.) dat te 3.00 uur de stellingen bezet moesten zijn wegens verontrustende berichten van de grens.
Ik heb toen persoonlijk de Luitenants Irish Stephenson en Rutgers, benevens den Kornet de Jong en den Wachtmeester van de week gewekt en orders gegeven: "rustig en kalm alles gereed te maken voor het bezetten der stelling."
10 Mei. Te circa 1.00 uur marcheerde ik met de Commando-Groep per rijwiel af, terwijl de Batterij-Officier, Luitenant Rutgers, met de batterij zou volgen. Naar mij werd gemeld was toen pas de ernst van de toestand tot de manschappen doorgedrongen.
De commandopost werd bezet; na eenigen tijd waren de verbindingen met Afdeelingscommandant en Batterij-Officier gereed en tegen 2.00 uur kwam de batterij aan.
De munitie werd ontpakt, behoudens die van den munitievoorwagen en tegen 3.00 uur kon de batterij gereed worden gemeld.
Toen het licht begon te worden, bemerkte iedereen aldra, dat er iets ernstigs ging gebeuren aan het overvliegen van honderden Duitsche bombardementsvliegtuigen en transportvliegtuigen.
Ook uit radioberichten van den luchtwachtdienst bleven we eenigszins op de hoogte van de gebeurtenissen.
Nadat toestand 3 was uitgegeven werden de schootsveldopruimingen uitgevoerd. Het opruimen van een boerderij door 10e Compagnie Pioniers ging met brand gepaard zonder nadeelige gevolgen voor de omliggende boerderijen, waartusschen de batterij stond opgesteld.
De geheele dag ging om zonder dat voor de batterij iets bijzonders geschiedde. De mitrailleurs kwamen een enkele keer in actie tegen laagvliegende vliegtuigen. Na het middageten werden piketten van 2 man per stuk ingesteld en ging de rest rusten.
11 Mei. Te 1.30 uur werd ik gewekt door een wachtmeester, die dienst had gedaan op de commandopost met het bericht: "terugtrekken uit de Maas-Waalstelling". Nadat ik op de commandopost was aangekomen belde ik de Afdeeling op teneinde mij te overtuigen, dat het bericht inderdaad juist was.
Van den Luitenant-Adjudant kreeg ik toen nadere aanwijzingen en bleek mij, dat wij naar Rijswijk moest rijden, terwijl ik niet vóór 2.00 uur de pontonbrug mocht passeeren.
Dit laatste werd door mij opgevat als een aansporing tot snelheid, daar het toen reeds 1.50 uur was.
Ik gaf orders de vuurmonden met zooveel mogelijk personeel zoo spoedig mogelijk te doen vetrekken, terwijl de munitie door 2 munitieauto's zou worden opgehaald. Daartoe liet ik per stuk 3 man achter.
Tegen 4.00 uur passeerde ik de pontonbrug Wamel - Tiel. Iets ten Noorden van Tiel heb ik de batterij gedekt opgesteld in een boomgaard en laten rusten, totdat de caissons en de munitie-auto's waren opgesloten. Inmiddels had een luchtaanval op de pontonbrug plaats gehad zonder succes. Toen daarna de Vereenigde Levensmiddelentrein passeerde heb ik mijn keukenwagen bij de batterij gevoegd en ben daarna op marsch gegaan naar Rijswijk.
Bij den aanvang van deze marsch maakte een boer mij attent op een verdacht persoon die in een weiland liep. Dit bleek een Duitsch vlieger te zijn, dien ik gevangen nam en deed vervoeren naar de Militaire Politie.
Na herhaaldelijk dekking gezocht te hebben tegen vijandelijke vliegers, die op de colonne schoten, kwam de batterij, die met tusschenruimten van 100 Meter tusschen de voertuigen marcheerde, in den loop van den voormiddag in Rijswijk aan.
Hier werd de geheele colonne wederom in een boomgaard geplaatst, de paarden werden aan fouragestrikken en parkeerlijnen vastgezet.
Er werd koffie gedronken, gegeten en gerust in inmiddels verkende kwartieren. Een piket van 10 man was in de boomgaard geplaatst. Nadat ik des avonds den Afdeelingscommandant had vergezeld naar Amerongen teneinde nadere orders te krijgen, die we echter niet kregen, was ik te 24.00 uur in mijn kwartier aangekomen.
12 Mei. Op 12 Mei te 1.30 uur werden we gealarmeerd met het bericht, dat de batterij afzonderlijk moest afmarcheeren naar Amerongen over Eck en Wiel.
In Amerongen kreeg ik orders van den Afdeelingscommandant (Kapitein van Katwijk) de batterij op te stellen in een gedekten boschweg.
Omstreeks 12.00 uur kwam er bericht, dat de afdeeling op zou trekken in de richting Elst.
Met vergroote afstanden en zooveel mogelijk dekking tegen vliegtuigen zoekende, marcheerden we naar Elst.
Hier moest geruimen tijd gedekt halt worden gehouden en werd de colonnen door vliegtuigen beschoten.
Daarna kreeg ik opdracht van den Afdeelingscommandant, de batterij te doen optrekken naar een punt circa 200 Meter Westelijk van viersprong van kunstwegen (vt. 167-442) en zelf met mijn commandogroep nadere orders te vernemen 100 Meter Oostelijk van deze viersprong.
Op het aangegeven punt meldde ik mij bij den Afdeelingscommandant die aldaar van den Luitenant-Kolonel De Kruyff reeds nadere orders had ontvangen.
Tezamen met den Afdeelingscommandant verkende ik 2 stellingen, waaraan eenige werkzaamheden waren verricht.
In overleg met den Afdeelingscommandant besloot ik deze stellingen niet te gebruiken, daar ik met mijn vermoeide manschappen geen kans zag in 1 nacht deze stellingen zoodanig te verbeteren, dat ze den volgenden dag bruikbaar zouden zijn en gedekt tegen luchtwaarneming.
Daar ik machtiging had een andere plaats te zoeken, koos ik na grondige verkenning van alle mogelijkheden, de stelling in de boschrand, waarvan het o-punt later bleek te zijn: 167,35-442,74.
Na het in stelling komen gaf ik opdracht aan 1e Luitenant Irish Stephenson te zorgen voor de legering van de beredenen en de stalling der paarden in Plantage Willem III.
De telefonische verbinding kon voorloopig niet tot stand komen, daar de Afdeelingsstaf geen draad meer had.
De munitie werd ontpakt en de caissons bleven in de stelling.
In den loop van den avond gingen verschillende compagnieën infanterie en troepen huzaren-motorrijders het voorterrein in, ze kwamen echter tegen 23.00 uur allen terug.
Het bericht: "Er moet op een doorbraak worden gerekend" was eveneens niet zeer geruststellend, daar ik nog steeds met niemand verbinding had.
Daar de langs de batterij terugtrekkende troepen een demoraliseerende invloed hadden op de bezetting, besloot ik zelf mij op de hoogte te stellen bij den Afdeelingscommandant van de toestand.
Verschillende commandanten van terugtrekkende troepen heb ik onderweg gevraagd naar hun orders. Het antwoord luidde echter steeds: "Ik heb geen orders".
13 Mei. Door de duisternis gelukte het mij niet spoedig genoeg den Afdeelingscommandant te bereiken en heb ik tenslotte in een nabij gelegen commandopost van een batterij artillerie via den Divisiecommandant den Afdeelingscommandant telefonisch bereikt.
Eenigen tijd later kreeg ik bericht, dat ik verbinding zou krijgen, dat er niet teruggetrokken zou worden en dat er spoedig vuuropdrachten zouden komen.
Inderdaad kwam toen tegen 3.00 uur de verbinding tot stand en van 4.30 uur tot 5.00 uur gaf de batterij een uitwerkingsvuur 653.
Te 5.30 volgden nog eenige vuurstooten en daarna gaf ik order, dat 1/3 van de bezetting rust kon nemen teneinde zich wat te verfrisschen.
Inmiddels passeerde een bataljon infanterie de batterij, waarvan de bataljonscommandant mij mededeelde, dat hij veel te laat zou komen voor zijn tegenaanval, omdat hij zoo lang op autobussen had moeten wachten.
Toen ik mij zelf had gewasschen in een der huizen bij de batterij, ging ik terug naar de 4-persoons schuilplaats, die met eenige betonringen en enkele inderhaast gegraven greppels de eenige vuurdekking in de batterij bood.
Juist daar aangekomen werd de batterij door een zeer nauwkeurig gericht vuur van vijandelijke artillerie bestookt.
Ieder zocht een goed heenkomen en daar er nog eenige infanteristen in de batterij aanwezig waren, zat ik met 14 man in de 4-persoons schuilplaats.
In een veronderstelde vuurpauze werd mij gemeld, dat er 2 man gesneuveld, verschillenden gewond, 2 vuurmonden geraakt en de munitie in brand was geschoten; dit laatste had ik reeds tijdens het vuur kunnen hooren.
Juist toen ik mij hiervan wilde overtuigen, begon het vuren opnieuw en moesten we weer dekking zoeken.
Daarna stelde ik vast dat de korporaal De Wit gesneuveld was, terwijl door den zorg van de Wachtmeesters Knoll en de Ridder met een passeerende ziekenverpleger de gewonden (wachtmeester Wesseling, korporaal Snikkers en soldaat Kros) werden weggedragen. Deze wachtmeesters hadden in een schuilplaats links van de batterij dekking gezocht en van daar uit geconstateerd, dat er gewonden lagen. Ze hadden Wachtmeester Wesseling, die tengevolge van een schedelwond bewusteloos was, uit het vuur der tengevolge van brand springende projectielen, gehaald.
Wachtmeester Dumay was aan den schouder gewond en was zelf uit de batterij weggeloopen.
Tijdens de beschieting kreeg ik een vuuropdracht per ordonnans, waaraan ik toen echter niet kon voldoen.
Daar ook de telefonische verbinding verbroken was, ben ik zelf naar den Afdeelingscommandant gegaan om hem verslag uit te brengen en nadere orders te vragen.
Op den Afdeelingscommandopost belde ik den Divisieartilleriecommandant (D.A.C.) op, die mij orders gaf de 2 bruikbare vuurmonden gedekt op te stellen en nadere orders af te wachten.
Inmiddels trokken steeds weer troepen terug en werd vanuit alle richtingen geschoten.
Ook ikzelf werd door een Hollandsch mitraillist beschoten, die echter stopte, toen ik eenige krachttermen gebruikte.
Teruggekeerd in de batterij zag ik Luitenant Rutgers met de kanonniers bezig de 2 vuurmonden den weg op te rijden in Westelijke richting, daar er orders waren gekomen de vuurmonden op te stellen tegen nabij verdediging.
Toen deze vuurmonden opgesteld stonden, ben ik zelf met een wachtmeester en 2 manschappen op een vrachtauto naar voren gereden, teneinde achtergebleven munitie en uitrustingstukken te halen. Dit gelukte niet, daar bij de stelling een zwaar gewonde lag, die op de vrachtauto terug moest.
Ik ben toen nog eenigen tijd in de stelling gebleven om het voorterrein te bekijken, waarbij ik met Luitenant Carbin van 8 R.A. meende een Duitsche patrouille te zien. Verschillende groepen infanterie keerden ongewapend terug. Een sergeant deelde mij mede, dat hij grondmijnen gelegd had bij het viaduct. Een andere groep had een in burger gekleed militair bij zich.
Ik droeg den commandant - een sergeant - op zich met deze groep te melden bij den Kapitein 't Land, die in de nabijheid van mijn 2 stukken was.
Toen ik na eenigen tijd naar deze stukken terugkeerde, was de bezetting verdwenen. Bij informatie bleek mij, dat een ordonnans het bericht: "vuurmonden onbruikbaar maken, terug trekken", had gebracht.
De Kapitein 't land verzocht mij aldaar te blijven met het personeel dat daar langs kwam, terwijl hij bevestiging van dit bericht ging vragen.
Tijdens gijn afwezigheid kwamen eenige vijandelijke vliegtuigen zéér laag boven onze hoofden, voor en achter ons bommen werpend, zoodat we ons in het bosch moesten dekken. Bij terugkomst van Kapitein 't Land bleek, dat het bericht juist was geweest en ben ik per rijwiel met een 15-tal manschappen richting Elst gereden.
Daar zag ik stukrijders van mijn batterij te voet terugkeeren uit Richting Amerongen. Nadat ik hun had gezegd de paarden op te halen, ben ik per auto doorgereden om de batterij weer zooveel mogelijk te verzamelen. Daarna heb ik mij in Elst gemeld bij den Luitenant-Kolonel de Kruyff.
Met den Overste ben ik toe meegegaan om stellingen te verkennen.
Des avonds ben ik met Luitenant Rutgers en Kornet De Jong per rijwiel doorgegaan naar Amerongen, alwaar zich mijn levensmiddelentrein moest bevinden. Ik heb deze echter niet gevonden.
14 Mei. Na tevergeefs gezocht te hebben naar een gedeelte van de batterij heb ik in gezelschap van Kornet De Jong in een hotel te Doorn tot 2.30 uur gerust.
Daarna per rijwiel naar Wijk bij Duurstede gegaan, waar eenige burgers ons zeiden, dat alles verder was getrokken. Ik ging toen in Westelijke richting verder.
Bij Houten was een opstopping van infanterie en losloopend vee, terwijl eenige boeren mij zeiden, dat de weg in Westelijke zoowel als in Noordelijke richting versperd was door vee en hoog water. Niemand had I-16 R.A. zien voorbij gaan.
Ik besloot toen te trachten in Noordelijke richting door de waterlinie te komen, teneinde in Utrecht te informeeren, waar I-16 R.A. was.
Hoewel het water hier en daar 30 à 40 Centimeter over den weg stroomde gelukte dit.
In Utrecht werd ik verschillende malen van de Kromhoutkazerne naar de Hojell-kazerne heen en terug gestuurd, terwijl ik daarna nog geen inlichtingen had.
Ik besloot toen op eigen gelegenheid verder te zoeken. Toevallig ontmoette ik Luitenant-Kolonel De Man (Commandant 4 R.A.), die mij kon zeggen waar ik moest zijn.
In den namiddag kwam ik toen te IJsselstein aan.
Nadat ik mijn batterij had verzameld en in verband met allerlei mijns inziens valsche geruchten het personeel toegesproken had, kwam het bericht, dat Nederland gecapituleerd had, hetgeen eerst niet werd geloofd. Het kostte mij toen veel moeite mijn batterij en andere militairen te overtuigen van
de juistheid van dit bericht. Velen liepen huilende over de straat. Verbrand papier, kennelijk afkomstig uit Rotterdam, viel in het stadje neer, terwijl in de verte groote rookwolken zichtbaar waren. Des avonds werden de wapenen ingeleverd.
15 Mei. Deze dag verliep rustig. De officieren konden hun vuurwapenen weer ophalen om ze later ten tweeden male te moeten inleveren.

w.g. De Bruine,
Commandant 1-I-16 R.A.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 2.75 MB)