Gevechtsverslag van vaandrig J. v.d. Stam
Vaandrig J. v.d. Stam
2-III-8 R.I.
Sectie-Commandant 2e sectie
Gevechtsverslag 10-15 Mei 1940.
In de nacht van Donderdag 9 Mei op Vrijdag 10 Mei om 0.15 uur werd ik gewekt. Dadelijk moest ik op het bureau van de compagnie komen. Daar was reeds kapitein Maas, Commandant 2-III-8 R.I. aanwezig. Behalve eenige soldaten van de commandogroep rustte de heele compagnie nog.
Van de Compagniescommandant (C.C.) kreeg ik opdracht, om de c.p. van onze stellingen op de Grebbeberg zoo gauw mogelijk te bezetten. Om 5 uur moest gevechtsvaardigheidstoestand 4 voltrokken zijn. Dat beteekende, dat de munitie in de stellingen moest zijn gebracht en ook de keuken in orde moest worden gemaakt. Ik gaf daartoe de noodige bevelen aan Commandant commandogroep en de sergeant menagemeester.
Toen ik om 5 uur de munitieopslagplaats had geïnspecteerd en een wacht had aangewezen, ging ik naar de veldkeuken kijken, waar de kookpotten geplaatst werden. Om 3.15 uur hoorden we plotseling zwaar geronk boven ons en we zagen groote formaties vreemde vliegtuigen overvliegen van Oost naar West, ongeveer de richting van den Rijn. Het eerste, wat we dachten, was: Nu krijgt Engeland een beurt. Korten tijd daarna hoorden we het eerste afweergeschut. Toen beseften we pas, dat wij ook in den oorlog betrokken waren.
Ik ging weer vlug terug naar de c.p. Even later meldde de telefoonwacht; Bericht van Commandant I-8 R.I.: Toestand 4 is ingegaan. Het was toen 4 uur in den morgen van den 10 Mei. Een ordonnans met hetzelfde bericht stuurde ik met drie kruisjes naar den C.C. Ik bleef op de c.p. om nadere bevelen af te wachten.
Intusschen vlogen vele vliegtuigen over, maar zij gooiden geen bommen en schoten ook niet. Enkele werden door ons afweergeschut neergehaald. Om 4.15 uur kwamen er reeds afdeelingen Infanterie voorbij en betrok ook de artillerie achter ons hun stellingen. Om 5.45 uur kwam de vierde sectie van onze compagnie voorbij met den vaandrig Franssen van de Putten. Deze sectie lag ongeveer 500 m voor ons. In het volgende half uur kwam de rest van de compagnie. De eerste sectie met 1e Lt. van den Boom, de tweede sectie, die ik overnam en de derde met als commandant de sergeant Pilsecker.
We namen zoo vlug mogelijk onze stellingen in en de eerste tijd besteedden we aan het verbeteren van de opstellingen. Daarna maakten we de legering gereed en ik zorgde voor de piketwachten. De rest van den dag hebben we met belangstelling de verrichtingen van ons afweergeschut gevolgd. Behalve de vliegtuigen hadden we dus nog geen contact met den vijand.
In de nacht waren we dubbel waakzaam, maar de tijd verliep zonder noemenswaardige gebeurtenissen. In de vroege ochtend echter van den 11de Mei werden we opgeschrikt door het eerste artilleriebombardement. De stemming was iets onzeker en zenuwachtig, maar later raakten we er aan gewend. Veel gevaar bleek er ook niet te zijn bij deze beschietingen, daar de vijand met projectielen met snelwerkende schokbuizen schoot. De uitwerking was dan ook niet zoo erg. Weldra werd het vuur beantwoord door ons eigen artilleriegeschut, dat vaak het vijandelijke tot zwijgen wist te brengen. Behalve het piket zaten mijn manschappen rustig in de schuilnissen of de schuilplaats. De stemming was al veel beter en aan het geluid konden we herkennen, waar de projectielen ongeveer vielen.
Het etenhalen bleek echter een groote moeilijkheid te zijn. Onze veldkeuken lag 4 à 500 meter achter onze stellingen en de verbindingsloopgraaf er naar toe was nog niet klaar. Zoodoende moesten de etenhalers een groot stuk over het open veld tirailleeren, waarbij ze soms 2 à 3 uur onderweg bleven. Daarbij kwam nog, dat vlak achter de keuken een stelling van de 7-veld lag, die herhaaldelijk onder vuur genomen werd, deels door de artillerie, deels door de vijandelijke jagers.
Wijzelf konden nog niets uitrichten. We hielden onze mitrailleurs gereed voor vliegtuigdoelen, maar zoover kwam het niet. Aan voorbijtrekkende afdeelingen infanterie op rijwiel informeerden we, hoe en waar de vijand was. Het bleek, dat de voorposten vóór Arnhem waren teruggeslagen en dat de vijand tusschen Arnhem en Wageningen zat. Verder waren er geen bijzonderheden. Zoo verliep de 11de Mei, met regelmatige artillerieduels, die in de komende nacht niet ophielden. Berichten van hoogerhand kregen we haast niet en we hadden veel pech met onze telefoonleiding. De verbinding met de Mortieren achter ons was goed, maar de lijn naar de c.p. van Commandant I-8 R.I. was vaak gestoord of kapot. Het herstellen was gevaarlijk en moeilijk en nam zeer veel tijd in beslag.
In den ochtend van den 12de Mei kwam Commandant 8 R.I., Overste Hennink, persoonlijk met Commandant I-8 R.I., majoor Landzaat, om ons moed in te spreken en ons op het hart te drukken, stand te houden tot het laatste.
Bij de eerste sectie was korporaal Lievers door een granaatscherf in het achterhoofd gesneuveld en in mijn sectie werd soldaat van der Mee door een scherf in den borst getroffen. De hospitaalhulp bleef lang uit en het vervoer per brancard leverde veel moeilijkheid op.
Tegen 11.30 uur hadden we voor het eerst contact met den vijand. We zagen ze op 400 m. afstand ongeveer in het bosch. Het bericht hiervan stuurde ik naar C.C. die bevel gaf, om te vuren, zoodra de vijand binnen schootsafstand kwam, goed zichtbaar en trefbaar was. Vooral zuinig met de munitie zijn. Ik trof mijn maatregelen en stelde de groepscommandanten volledig op de hoogte. Om 12.00 uur ongeveer floten de eerste kogels over onze stelling. Het leek veel op een schijvenkuil in de Harskamp in het begin. De zware mitrailleurs links van ons, die al verscheidene banden hadden geschoten, vuurden al niet meer. Daarentegen de derde sectie, ook links van mij, vuurde reeds op den vijand. Iedere soldaat was nu op zijn post en wachtte op het teeken van de groepscommandant. Ik controleerde nog eens extra de schootsrichting van de mitrailleurs.
De vijand bleek ook in de boomen te zitten en waar we zeker wisten, dat er een zat, hebben we er behoorlijk op los gepaft. Hengeveld wist er verscheidene voor zijn rekening te nemen. Toen, onder het vuurgevecht, hoorde ik plotseling achter me roepen: Ophouden met vuren, geweren en mitrailleurs in rust! Majoor Jacometti met zijn staf en een sectie infanterie, kwamen langs de Heimersteinsche laan en zouden een tegenaanval ondernemen. Het bevel tot ophouden met vuren werd gegeven. De majoor Jacometti ging in verspreide vorm voorwaarts, aan weerszijden van de Heimersteinsche laan. Na ongeveer 300 meter kwam het tot een vuurgevecht met den vijand, waarbij de onzen helaas het onderspit moesten delven en de majoor zelf ook sneuvelde.
Later op den middag kregen we versterking van III-11 R.I. en I-II-19 R.I., onder commando van res. kapitein van Alewijk. Deze compagnie was versterkt met een sectie zware mitrailleurs onder den 1e Lt. Folmer. Toen de compagnie achter onze stellingen aangekomen was, werd haltgehouden. Van de commandant hoorde ik, dat er een tegenaanval zou worden gedaan en dat daartoe een stuk van de sectie zw. mitr. de Heimersteinsche laan en het weggetje voorlangs de derde sectie en de 16 M.C. links van ons, zou schoonvegen. De Lt. Folmer liet een stuk plaatsen op de rugweer van het linker gedeelte van mijn sectie, waar hij het beste vuur kon uitbrengen. Hij zelf werd echter kort daarop zwaar gewond door een kogel in den rug. Een van zijn manschappen maakte mij erop attent. Met drie man heb ik hem toen in mijn groepsschuilnis gebracht, waar we een noodverband aanlegden. De geneeskundige hulp, die ik liet halen, bleef echter uit. Een uur later is de luitenant gestorven.
De opvolger S.C. wist niets van de opdracht af. Deze heb ik toen naar kap. van Alewijk gestuurd. De andere stukken werden in de verbindingsloopgraaf gezet. Op het vastgestelde uur ging de compagnie naar voren om tot de tegenaanval over te gaan. Door hinder van eigen troepen is deze aanval echter op niets uitgeloopen, want eenigen tijd later was een gedeelte weer terug in de stelling van onze derde sectie.
De artillerie, die ons voor kort nog gesteund had, liet niets meer van zich hooren en de aanvragen werden niet beantwoord. De mortieren brachten hun vuur tot 200 m. voor onze stelling en bereikten daardoor punten, die wij met de mitrailleurs niet konden bevuren.
's Avonds, om 10.30 uur kwam de eerste sectie in groote haast door mijn loopgraaf rennen onder het uitroepen van: De vijand zit in onze stelling! Alles rende de verbindingsloopgraaf in naar achteren. Met groote moeite kon ik mijn sectie bij elkaar houden en op hun plaats laten blijven. Het bericht van de overrompeling stuurde ik naar den C.C. Deze was echter kort tevoren gewond geraakt en naar de hulp. verbandplaats getransporteerd.
Daar ik van meening was, dat dus rechts van ons vijand zat, heb ik mijn eigen loopgraaf naar rechts en naar achter ook in staat van verdediging gesteld. Tevens gaf ik de opdracht, om de verbindingsgang naar de eerste sectie af te sluiten met de mitr. van de rechter groep onder commando van de groepscommandant. Ik zelf ging op verkenning uit in de verbindingsgang naar de compagnies c.p. en de derde sectie. Ik stuitte op Serg. van der Meij van de eerste sectie. De rest was verdwenen en de comp. c.p. verlaten. In de derde sectie was het hopeloos. Deze zat stikvol met soldaten van de derde, de eerste en een gedeelte van de secties van 1-II-19 R.I. Van de soldaten die er over waren, heb ik de verbindingsloopgraaf laten bewaken en toen de dag afgewacht. Met serg. v.d. Meij en twee soldaten ben ik de volgende ochtend om 4 uur via de stelling van de mortieren naar de eerste sectie teruggegaan, om te kijken hoe de situatie daar was. We vonden er echter geen enkele vijandelijke soldaat, maar wel in de groepsschuilplaats de Lt. v.d. Boom met eenige soldaten, waaronder een gewonde van de derde sectie. De Lt. v.d. Boom was 's nachts met eenige vrijwilligers van de veldkeuken, waarheen de eerste sectie gevlucht was, teruggekomen naar zijn eigen stelling en was in de groepsschuilplaats gekropen, waar we hem 's morgens vonden. Daar onze C.C. gewond was, nam Lt. v.d. Boom het compagniescommando over. De eerste sectie werd weer bezet met eenige soldaten van de tweede en van de teruggekomenen van de eerste sectie.
In den morgen begon de vijand weer heviger te vuren. Het verwonderde me zeer, dat ik van de compagnie rechts van mij geen enkel schot hoorde lossen. De vijand kon daar dan ook ongehinderd voorwaarts trekken. De situatie werd er voor ons niet beter op. Met onze mitrailleurs konden wij dat vak niet bevuren.
Om 8.30 uur werd ook met mortieren en pag. op ons geschoten, waardoor de schutter van de linker mitrailleur, de dpl. soldaat van der Horst door een voltreffer op slag gedood werd. De achter hen zittende g.c., serg. Muetstege en de mitr. helper bleven zonder letsel, hoewel ze onder het bloed zaten. De mitrailleur zelf was ernstig beschadigd en buiten werking gesteld. Daarbij kwam nog, dat onze munitie opraakte en we geen aanvoer kregen. Met veel moeite konden we iets los krijgen van de mortieren.
Om 9.30 uur was het vijandelijk vuur zeer hevig. Verschillende soldaten werden gewond, o.a. van soldaat Hendriks werd de kaak afgeschoten. Een andere mitr. raakte onklaar. Ik ben toen naar de waarnemend C.C. gegaan en heb de situatie uitgelegd. Op mijn voorstel, om terug te trekken op de stelling van de staf van I-8 R.I. wilde hij eerst niet ingaan. Toen de toestand echter onhoudbaar werd en tegenstand daar ter plaatse o.i. niet meer verantwoord was, besloten we, terug te trekken tot de achter ons gelegen stellingen van I-8 R.I, en daar opnieuw ons vuur uit te brengen.
Echter op deze tocht zijn we uit elkaar geslagen, daar het vijandelijk vuur bleef aanhouden. De C.C. en ik en nog eenige soldaten kwamen terecht in de stelling van de artillerie. Deze was reeds geheel verlaten. We konden al niet meer verder, daar we geheel omsingeld waren. De staf van het eerste bataljon vuurde op de vijand en daar was geen doorkomen aan. Enkele soldaten hebben kans gezien om via de veldkeuken terug te trekken tot de spoorbaan Veenendaal - Rhenen.
In de stelling van de artillerie zijn we een kwartier later gevangen genomen. Dat was het einde van onze tegenstand in de loopgraven, waarop we zoo vertrouwd hadden, We moesten alles afgeven, Lt. v.d. Boom zelfs z'n geld. We werden afgevoerd in de richting Wageningen en de heele weg moesten we met de handen in de hoogte loopen. Onderweg voegden zich nog eenige andere krijgsgevangenen bij ons, o.a. serg. Stegeman van de derde sectie. In Wageningen werden we verhoord en al spoedig vertrok ik per autobus met eenige officieren en gewonden naar Arnhem, waar ik vele bekende strijdmakkers terugvond.
Te Velde, 15 Mei 1940.
De vaandrig
J. v.d. Stam.
|