Het vertekende beeld: De strijd om de Grebbeberg in mei 1940

Congres 'Vijftig jaar na de duitse inval'

Het bestaande beeld van de Duitse bezetting is geschreven door betrokkenen en dus door eigen ervaringen vertekend. Vijftig jaar na de inval pleit een jonge generatie historici voor een breder perspectief, met verrassende resultaten. Bevrijd van het nauwe kader van nationale trauma's, eer en schande, goed en fout moeten voetstoots aangenomen feiten worden herzien; afgezet tegen buitenlandse ervaringen en maatschappelijke trends in de periode 1920-1970 krijgt de interpretatie van de bezettingstijd in Nederland het brede perspectief dat zij verdient.

Inleiding

Klik hier voor een uitvergroting
Boek Vijftig jaar na de inval
Als er een onderdeel van de contemporaine geschiedschrijving geen klagen heeft over belangstelling van het grote publiek, dan is dat de geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog. (...) De periode van de Duitse bezetting heeft vanaf de meidagen van 1940 en zeker sinds de Duitse capitulatie op 5 mei 1945 voortdurend in de belangstelling gestaan. Ook de wetenschappelijke geschiedschrijving over deze bijzondere periode heeft zich niet onbetuigd gelaten. (...) Al in mei 1945 werd het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie opgericht. Spoedig ging het zich naast de documentatie van de jaren 1940-1945 ook wijden aan de geschiedschrijving. Het RIOD heeft nooit een monopoliepositie willen verwerven, ook al is het magnum opus van dr. L. de Jong, liet Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, onmiskenbaar de aangewezen plaats voor het vergaren van de eerste inlichtingen. Afgaande op de enorme produktie van lokale, regionale, thematische en persoonlijke geschiedenissen zou men de indruk kunnen krijgen, dat het geschiedverhaal in al zijn facetten nagenoeg voltooid is. Waarom dan nog een congres 'Vijftig jaar na de Duitse inval'? Wat kan het nog toevoegen aan de geboekstaafde kennis, wat voor nieuwe perspectieven kan het bieden, is het niet pretentieus? De instituten die het congres hebben voorbereid menen van niet. Het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, het Nederlands Historisch Genootschap, het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie en de Sectie Militaire Geschiedenis van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten meenden, dat een halve eeuw later het moment gekomen is om terug te blikken en nieuwe wegen in te slaan. Immers, elke generatie schrijft zijn eigen geschiedenis.

Aan de geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog is in hoofdzaak vorm gegeven door de generatie die de periode van de Duitse bezetting persoonlijk als volwassene of jongere heeft beleefd. Op hun geestelijk netvlies is het beeld van de geuniformeerde bezetter blijven hangen en dat heeft hun blik op het verleden mede bepaald. Inmiddels heeft zich een nieuwe generatie aangediend die deze directe en persoonlijke betrokkenheid mist en het verleden met andere vragen benadert. Het gaat niet langer om het vaststellen van de feiten, het gaat niet uitsluitend om de vraag wie een loyaal Nederlander was of wie met de vijand samenwerkte. De periode van de Duitse bezetting is niet langer een geïsoleerde periode, maar wordt meer en meer bezien als onderdeel van de geschiedenis van het twintigste-eeuwse Nederland. Het geschiedverhaal over dramatische gebeurtenissen wordt opnieuw onderzocht op zijn feitelijke correctheid en van zijn mythes ontdaan. Bovendien heeft de vergelijking met de ontwikkelingen in andere bezette landen meer aandacht gekregen.

Vanuit deze drie thema's, namelijk vaststelling van de feiten, lange termijn effecten van de Duitse bezetting in combinatie met de beïnvloeding van reeds bestaande ontwikkelingspatronen en vergelijking met ontwikkelingen in het buitenland, is het programma van het congres opgebouwd. (...) Zij vormen de algemene uitgangspunten voor de zeven onderdelen van het congres. Binnen deze onderdelen is gestreefd naar een duidelijke tweedeling, namelijk de meidagen van 1940 en de effecten ervan op het militaire apparaat op langere termijn enerzijds en vier kernthema's uit de bezettingsgeschiedenis en hun naoorlogse effecten anderzijds. Met betrekking tot de geschiedenis van de meidagen is naast aandacht voor het feitelijke krijgsverloop in de meidagen, waarover nieuwe gegevens naar voren komen, plaats ingeruimd voor het effect van de nederlaag op het Nederlandse leger en zijn behandeling door de Duitse overwinnaars. De verwerking van de nederlaag en de effecten ervan op de wederopbouw van de strijdkrachten wordt zowel in vergelijkend perspectief met Noorwegen als over het hele front van leger, marine en luchtmacht aan de orde gesteld. (...) Uit de behandeling van deze thema's in de bijdragen aan deze bundel kunnen enkele algemene kenmerken worden gesignaleerd. De vaststelling van de feiten is een aspect, dat blijvende aandacht verdient. (...) De bijdragen over de meidagen en met name die over de strijd op de Grebbeberg zijn daarvan significante illustraties. Door de aandacht niet uitsluitend op Nederland te richten, maar een brede, meer internationaal gerichte benadering van diverse aspecten van de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog als uitgangspunt te kiezen, worden de gebeurtenissen en ontwikkelingen in Nederland in een groter en minder exclusief kader geplaatst. Dit kan ertoe bijdragen de geïsoleerde behandeling van de Tweede Wereldoorlog te doorbreken en deze periode als een geïntegreerd onderdeel van de twintigste eeuw te beschrijven. (...)


HET VERTEKENDE BEELD
De strijd om de Grebbeberg in mei 1940

door J.W.M. Schulten

Beeldvorming

Van de vele krijgshandelingen die in mei 1940 in Nederland plaats vonden, is de strijd om de Grebbeberg ongetwijfeld een van de hevigste geweest. In enkele dagen sneuvelen hier op een vrij beperkt gebied ruim 380 Nederlandse soldaten (1). De diepe indruk die deze dramatische gebeurtenis op de Nederlandse bevolking maakte, leidde ertoe dat de 'Grebbeberg' het symbool werd van de Nederlandse militaire weerstand tegen het Duitse geweld. De Nederlandse gesneuvelden vonden er hun laatste rustplaats en er verrees een monument waar jaarlijks een indrukwekkende dodenherdenking wordt gehouden.

Aanvankelijk was op de Grebbeberg ook het merendeel van de aldaar gesneuvelde Duitse soldaten begraven. Op maandag 20 mei 1940 vond hier de eerste dodenherdenking plaats. Volgens de Nederlandse kranten waren er ongeveer driehonderd Nederlandse en ruim honderd Duitse soldaten begraven. Door de Wehrmacht werden zowel bij de Duitse als bij de Nederlandse graven met hakenkruisen versierde kransen gelegd. Een vertegenwoordiger van de Wehrmacht hield een toespraak waarbij hij onder meer zei: 'Wij zijn vervuld met fierheid en dankbaarheid, deel uit te maken van zulk een Wehrmacht, die het vroegere Duitse leger in geenen deele beschaamt en gekenmerkt wordt door den vooruitstormenden geest van het Derde Rijk' (2). Vervolgens werd namens generaal H.G. Winkelman het woord gevoerd door reserve-eerste luitenant dr. H.B. Wiardi Beckman. Hij herdacht de Nederlandse gesneuvelden en besloot zijn toespraak met een couplet van het Wilhelmus. Het dagblad De Tijd schreef over deze plechtigheid: 'Duitschers en Nederlanders, vijf dagen lang eerlijke tegenstanders, liggen als slachtoffers van hun plicht, als broeders bijeen in de stilte van de dood' (3).
De verovering van Nederland was voor de Wehrmacht slechts een bijzaak geweest waarmee de 18. Armee belast was. Het aanvalsplan van dit leger bestond uit een hoofdaanval ten zuiden van de grote rivieren en een nevenaanval ten noorden daarvan (4). Deze laatste aanval werd door het X. Armeekorps met twee divisies, de 207. Infanteriedivision en de 227. Infanteriedivision, uitgevoerd. De opdracht van de 207. Infanteriedivision was via Arnhem en Wageningen de Grebbelinie bij Rhenen te doorbreken om daarna naar Utrecht door te stoten. Voor de uitvoering van haar taak was de divisie versterkt met de gemotoriseerde SS-Standarte 'Der Führer', die de spits van de aanval vormde.

Het zuidelijke gedeelte van de Grebbelinie bestond uit een voorpostenstrook die zich van de Grebbeberg tot Wageningen uitstrekte, een hoofdweerstandstrook achter het riviertje de Grebbe en op de oostelijke rand van de Grebbeberg, en twee meer achterwaarts gelegen linies om een mogelijk doorgebroken vijand alsnog tegen te kunnen houden. Op 10 mei 1940 bereikte de 207. Infanteriedivision tegen de avond de omgeving van Renkum. De volgende dag werd de aanval op de voorpostenstrook ingezet en in de late namiddag stond de SS-Standarte 'Der Führer' voor de Grebbe. De Grebbeberg werd vervolgens op 12 mei aangevallen, waarbij de oostelijke rand in Duitse handen viel. Op 13 mei werd de aanval voortgezet en het grootste gedeelte van de Grebbeberg veroverd. In de nacht van 13 op 14 mei ontruimden de Nederlandse troepen de Grebbelinie en trokken zich achter de nieuwe Hollandse waterlinie terug (5).

In de Nederlandse optiek was de Duitse aanval op de Grebbelinie géén onderdeel van een nevenaanval. Standhouden in de Grebbelinie werd van vitaal belang geacht voor het succesvol voortzetten van de strijd. Naast het zeer dramatische verloop van deze strijd heeft dit een belangrijke rol gespeeld bij de geschiedschrijving ervan. Was voor de Duitse legerleiding de aanval op de Grebbeberg van ondergeschikt belang, voor de 207. Infanteriedivision die hem moest uitvoeren, en daarbij zware verliezen opliep, was dit geenszins het geval. Dit vond zijn neerslag in de gevechtsverslagen en oorlogsdagboekaantekeningen van de divisie.

De geschiedschrijving van gevechtshandelingen is zelden onpartijdig. Dat komt omdat beide partijen elkaar letterlijk en figuurlijk naar het leven staan. Niet alleen tijdens, maar ook na de strijd moet de vijand vernietigd worden. Hierdoor krijgt dit soort geschiedschrijving een aantal typische kenmerken. Zowel de aanvaller als de verdediger, zowel de overwinnaar als de verliezer hebben er belang bij de sterkte van de tegenstander in kwalitatieve en kwantitatieve zin te overdrijven. De verliezer redt zo zijn eer en voorkomt mogelijke harde maatregelen van zijn superieuren omdat hij zijn plicht verzaakt zou hebben. De overwinnaar ontneemt zichzelf de zegepalm als hij zou beweren dat de vijandelijke tegenstand niet veel voorstelde. Een verschijnsel dat in nauwe samenhang hiermee vaak optreedt, is dat de eigen verliezen nauwkeurig worden opgegeven terwijl die van de vijand meestal geschat en in termen als 'zeer zwaar' of 'zeer hoog' omschreven worden. Met dit macabere getallenspel wordt aan het sneuvelen van de eigen soldaten zin gegeven omdat zij met het offer van hun leven de overwinning mogelijk maakten of de vijand zijn overwinning zeer duur lieten betalen.

Mede door het dramatisch verloop heeft de strijd op de Grebbeberg geleid tot een sterke mythevorming. Op een aantal aspecten daarvan ga ik nu verder in.

Vertekende beelden

Volgens J.J.C.P. Wilson werd de aanval op de Grebbeberg uitgevoerd door de SS-Standarte "Der Führer", het best-bewapende regiment van het duitse leger en samengesteld uit Nazi-formaties, die in Polen al gevechtservaring hadden opgedaan (6). Het beeld van de SS-Standarte 'Der Führer' als elitesoldaten die in Polen al grote gevechtservaring hadden opgedaan, duikt bij vele auteurs op. Behalve een onstuimige aanvalsdrift wordt aan hen een grote misdadigheid en beestachtigheid toegeschreven (7). In Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereld-oorlog betoogt L. de Jong dat de SS'ers in vergelijking met de andere oorlogsmisdaden die door Duitse soldaten tijdens de aanval op Nederland gepleegd werden, op de Grebbeberg er de meeste op hun naam hebben. (8)

Het is echter de vraag of deze SS'ers in mei 1940 al als elitesoldaten beschouwd mogen worden. Gevechtservaring hadden zij in ieder geval niet, want de SS-Standarte 'Der Führer' voerde tijdens de Poolse veldtocht beveiligingsopdrachten in Praag en het Zwarte Woud uit (9). Hun gevechtskracht werd door de Heeresgruppe B niet al te hoog aangeslagen. De opperbevelhebber van de Heeresgruppe B, Generaloberst Fedor von Bock, constateerde wel een groot enthousiasme bij de Standarte maar daarbij onvoldoende vakmanschap. Een belangrijke oorzaak hiervoor was het ontbreken van voldoende ervaren lager kader (10).

Behalve de SS-Standarte 'Der Führer' waren er tijdens de Duitse aanval nog drie andere SS-Standarte in Nederland ingezet. Indien nu het plegen van oorlogsmisdaden karakteristiek voor SS-eenheden was, zoals de verschillende beschrijvingen van de Duitse aanval op de Grebbeberg suggereren, zou men mogen verwachten dat die andere Standarte ook een bloedig spoor van misdaden achter zich hadden gelaten. Dit blijkt echter volgens de Nederlandse geschiedschrijving niet het geval te zijn. Dat kan toeval zijn, maar het is ook niet denkbeeldig dat het dramatische karakter van de strijd op de Grebbeberg met zijn vele gesneuvelden voor de bewering dat juist daar zoveel oorlogsmisdaden gepleegd zijn, verantwoordelijk is.

Het is een algemeen verschijnsel dat na zware gevechten de strijdende partijen elkaar beschuldigen van het plegen van oorlogsmisdrijven (11). Hierbij neemt de onjuiste behandeling van krijgsgevangenen een belangrijke plaats in. Strikte naleving van de regels die er op papier zo eenvoudig uitzien is in de hitte van het gevecht niet altijd even gemakkelijk (12). Het gaat daarom niet om de vraag of er incidenteel maar of er structureel schendingen van het oorlogsrecht hebben plaatsgevonden. Alvorens daar nader op in te gaan maak ik eerst enkele opmerkingen over de Nederlandse en Duitse beschuldigingen.

Na de Nederlandse capitulatie hebben zowel de Nederlandse als Duitse opperbevelhebber hun ondercommandanten opgedragen over de schendingen van het oorlogsrecht te rapporteren (13). Aan Nederlandse kant werd bovendien onder andere onderzocht of er Nederlandse militairen waren geweest die tijdens de strijd zonder toestemming hun stellingen hadden verlaten, teneinde deze voor de krijgsraad te brengen. Het Nederlandse militaire recht moest ook na de capitulatie zijn loop krijgen. Tevens werden er gevechtsverslagen ten behoeve van de geschiedschrijving gemaakt. Deze konden echter ook gebruikt worden om deze of gene alsnog de das om te doen. Dit betekent dat bij de beoordeling van de gevechtsverslagen de uiterste voorzichtigheid betracht moet worden. De strafvervolging werd in 1941 op last van de Duitse bezetter beëindigd.

In 1945 werd de draad weer opgenomen en tot in maart 1948 zou de commissie-Nierstrasz proberen Nederlandse militairen die in mei 1940 hun plicht verzaakt hadden, althans wat daar onder verstaan werd, voor de krijgsraad te brengen. Tegelijkertijd vond de zuivering van het Nederlandse officiers- en onderofficierskorps plaats. Hierbij werd niet alleen het gedrag van de officieren en onderofficieren tijdens de bezetting maar ook tijdens de strijd in mei 1940 in beschouwing genomen.

Onder voorzitterschap van de oud-commandant van het veldleger, luitenant-generaal J.J.G. baron van Voorst tot Voorst, was bovendien de Commissie militaire onderscheidingen actief. Deze commissie beoordeelde op grond van gevechtsverslagen en getuigenverklaringen wie er voor een dapperheidsonderscheiding in aanmerking kwam. Er was een nauwe verstrengeling tussen de verschillende commissies. Er werden dossiers uitgewisseld en Van Voorst tot Voorst was voorzitter van verschillende commissies. Binnen dit kader kwam na de oorlog de beeldvorming van de strijd op de Grebbeberg tot stand. Door de parlementaire enquête naar het regeringsbeleid tijdens de Tweede Wereldoorlog werd dit beeld eerst gefixeerd.

Van Voorst tot Voorst, die als getuige werd gehoord, vatte het in zijn 'Indrukken nopens persoonlijke verrichtingen op het gevechtsterrein' magistraal samen. Hij schilderde de SS-Standarte als een elite-eenheid af waarvan de 'aanvalsfurie' nog eens was opgevoerd door het gebruik van alcohol en heroïne (14). Het was niet de enige onzin die de baron in zijn verklaring verkondigde. Zo veroordeelde hij in felle bewoordingen het misbruiken van oranje vlaggen en doeken door de Duitsers. Dat het hierbij ging om herkenningslappen waarmee de Duitse eenheden hun posities aan de eigen vliegtuigen aangaven, was hem blijkbaar ontgaan. De verklaring van Van Voorst tot Voorst werd integraal in het verslag van de parlementaire enquêtecommissie opgenomen en werd zo tot primaire bron voor vele historici. Veel kritiek op de uitlatingen van Van Voorst tot Voorst hadden dezen niet want de Duitse aanvallers van de Grebbeberg konden niet vals genoeg zijn.

Evenals dat bij de gevechtsverslagen het geval is, moet het verslag van de parlementaire enquêtecommissie ten aanzien van de strijd op de Grebbeberg met de uiterste reserve in beschouwing worden genomen. Tijdens de strijd in de voorpostenstrook gaven sommige Nederlandse stellingen zich snel over, andere hielden tot het uiterste stand en openden het vuur op de vijand. Eén van de Nederlandse soldaten die zich tijdens de gevechten op de Grebbeberg bijzonder heeft onderscheiden en daarvoor de Militaire Willemsorde kreeg, was J.F.C. Toelen. Deze ontwikkelde tijdens de strijd een grote activiteit en ontdekte op een bunker aan de voet van de Grebbeberg een witte vlag. Hij verwijderde deze en opende op de naderende Duitsers het vuur. Door de Duitse bril gezien zag deze Nederlandse heldenmoed er geheel anders uit. Een van de SS'ers die aan de strijd deelnam, schreef later: 'Unfair war es zum Beispiel, dass mehrfach die weisse Flagge auf Bunkern gehisst wurde und unsere Stosstrupps alsdann aus vorbereiteten Flankenstellungen unter Feuer genommen wurden' (15).

Tijdens de voorbereiding en de uitvoering van de aanval werden de eenheden van het X. Armeekorps, de onder bevel gestelde SS-eenheden inbegrepen, er herhaaldelijk op gewezen dat de strijd conform het geldende oorlogsrecht gevoerd diende te worden. Overtredingen zouden niet getolereerd worden (16). Incidentele ontsporingen hebben zich ongetwijfeld voorgedaan, maar van structurele schending van het oorlogsrecht is geen sprake geweest. De bewering dat op de Grebbeberg de SS'ers met misdadige moordlust optraden, wordt niet door de feiten gestaafd.

Door de vele fruitboomgaarden was het terrein tussen de Grebbeberg en Wageningen zeer onoverzichtelijk. In de Nederlandse literatuur wordt er steeds met nadruk op gewezen dat uit misplaatste zuinigheid de Nederlandse regering het kappen van de fruitbomen verboden had. Hierdoor waren er onvoldoende schootsvelden en konden de Duitse aanvallers de Nederlandse stellingen ongezien naderen met alle gevolgen van dien. Zo kon de Nederlandse regering voor het debacle verantwoordelijk gesteld worden.
De 207. Infanteriedivision keek enigszins anders tegen deze boomgaarden aan. Zij waren juist van groot voordeel voor de verdedigers geweest. Het onoverzichtelijke terrein maakte een goede waarneming van de artillerie onmogelijk en alleen in man tegen man gevechten konden de zich taai verdedigende Nederlanders langzaam worden teruggedrongen. Op deze wijze kon de langzame opmars van de divisie aan het X. Armeekorps worden verklaard en de uiteindelijke overwinning grotere luister worden gegeven. Geheel binnen dit kader werden de Nederlandse troepen die de Grebbeberg verdedigden, tot elitetroepen bestempeld (17).

In de Nederlandse literatuur is regelmatig sprake van de zeer zware Duitse verliezen. Nauwkeurige cijfers zouden niet bekend zijn. De veelgelezen auteur E.H. Brongers meldt dat de Duitse legerleiding voor zover mogelijk de gesneuvelden zo snel mogelijk naar Duitsland afvoerde. Zij moesten verdonkeremaand worden om het moreel van de Duitse troepen niet te schaden. Het transport geschiedde in grote trailers, terwijl bij het inladen soms Nederlandse krijgsgevangenen werden ingeschakeld (18). Andere 'deskundigen' en ooggetuigen weten te vertellen hoe grote Duitse transporten de gesneuvelden naar Duitsland afvoerden om daar in hoogovens verbrand te worden. De parlementaire enquêtecommissie had er geen problemen mee dit soort onzin voor waar in haar eindverslag te vermelden.

Zoals in de meeste legers bestonden er in de Wehrmacht gedetailleerde aanwijzingen hoe met gesneuvelde soldaten gehandeld moest worden. Deze moesten nadat de helft van het herkenningsplaatje verwijderd was, zoveel mogelijk in massagraven worden bijgezet opdat later herbegrafenis en zonodig identificatie kon plaats vinden (19). Dagelijks moesten de verliezen gerapporteerd worden. Hierbij werden de gesneuvelde en gewonde officieren bij naam vermeld. Volgens een opgave van 21 mei 1940 van de stafarts van het X. Armeekorps sneuvelden van de 207. Infanteriedivision, de SS-Standarte 'Der Führer' inbegrepen, 154 man en waren er 653 gewonden en 25 vermisten (20). Volgens de rapportage van de 207. Infanteriedivision sneuvelden op 10 mei 14 man en waren er geen vermisten. Indien men de later vermisten van de 207. Infanteriedivision tot de gesneuvelden rekent, dan zijn er bij de aanval op de Grebbeberg niet meer dan 165 man gesneuveld. Aangezien bij de eerder genoemde herdenking van 20 mei op de Grebbeberg al meer dan honderd Duitse soldaten begraven waren, kan er van de massale dodentransporten geen sprake zijn geweest.

Volgens het Nederlandse stafwerk 'Inleiding en algemeen overzicht van de gevechtsdagen 10-19 mei 1940' sneuvelden van de 207. Infanteriedivision 218 man en werden er 41 vermist (21). Een nadere specificatie en bronvermelding ontbreken echter. Een en ander betekent dat de Duitse verliezen bij de strijd om de Grebbeberg ongeveer vijftig procent lager lagen dan de Nederlandse. De veel hogere Nederlandse verliezen werden waarschijnlijk veroorzaakt doordat de Nederlandse troepen veel langer aan zware artilleriebeschietingen blootgesteld waren dan de Duitse. Door de Duitsers hun gesneuvelden in trailers te laten vervoeren en in hoogovens te laten verbranden werd nog eens onderstreept hoe barbaars de tegenstanders van de Nederlandse soldaat waren. Zelfs voor hun eigen gesneuvelden hadden zij nauwelijks eerbied.

Regelmatig wordt in de Nederlandse literatuur vermeld dat de Duitsers bij hun aanval op de Grebbeberg gebruik van Pfeifpatronen hebben gemaakt (22). Dit zouden granaten zijn geweest die alleen maar een fluitend geluid voortbrachten, en het doel hadden de tegenstander schrik aan te jagen. Het betrof dus een militaire versie van de alom bekende gillende keukenmeid. Indien men in beschouwing neemt dat de Nederlandse troepen op de Grebbeberg langdurig onder zwaar artillerievuur lagen, komt het gebruik van de Pfeifpatronen enigszins onwaarschijnlijk over, te meer omdat er in de Duitse literatuur van dit gebruik nergens melding wordt gemaakt.
Geen twijfel echter bij een aantal historici. J.J.C.P. Wilson beschrijft de werking van dit projectiel als volgt: 'De Duitsers hebben op de Grebbeberg gebruik gemaakt van zgn. "fluitprojectielen"; dat waren stukjes buis met aangelaste vleugeltjes en geperforeerde wand. Dat buisje werd aan de loop van een geweer geplaatst en door de afgeschoten kogel meegenomen waarbij het uiteraard met die kogel meedraaide. Tengevolge van de luchtcirculatie door de gaten in de wand werd daarbij een geluid voortgebracht dat de haren te berge deed rijzen' (23). Voorwaar een wapentechnische verhandeling waarvoor de baron van Münchhausen zich niet zou schamen. En dan te bedenken dat Wilson tijdens de meidagen luitenant-kolonel van de Nederlandse generale staf was en na de Tweede Wereldoorlog als luitenant-generaal met pensioen zou gaan. In zijn Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog nam L. de Jong dit onzinnige verhaal van Wilson zonder enige reserves over. Ook E.H. Brongers liet de Pfeifpatronen niet aan zijn neus voorbijgaan en beschreef op de hem eigen meeslepende wijze hoe dit duivelse wapen de verdedigers van de Grebbeberg nog meer onder druk heeft gezet (24).

De Pfeifpatronen waren overigens wel degelijk in de Duitse bewapening opgenomen. Zij werden met een seinpistool afgeschoten en dienden voor het geven van gasalarm. Onder gunstige omstandigheden was het afstandsbereik van het projectiel ongeveer honderd meter (25). Het is natuurlijk altijd mogelijk dat de Pfeifpatronen door individuele Duitse soldaten oneigenlijk gebruikt zijn. In de Duitse oorlogsdagboeken en gevechtsberichten is geen enkele aanwijzing te vinden voor het gebruik van Pfeifpatronen zoals de Nederlandse literatuur ons wil doen geloven.

De strijd op de Grebbeberg kenmerkte zich door de grote verwarring die er heerste. De onervaren Nederlandse troepen lagen langdurig onder krachtig Duits vuur. De explosies en fluitende kogels en granaten maakten een grote indruk en leidden tot de vorming van veel geruchten. De mythe van de Pfeifpatronen was er daar een van. De beproeving waaraan de Nederlandse soldaat was blootgesteld, kreeg er een extra dimensie door. Dat tijdens en onmiddellijk na de strijd het gerucht van de Pfeifpatronen opdook, is niet zo verbazingwekkend, maar wel dat de historici zonder van enige kritische zin blijk te geven, dit dwaze verhaal van elkaar overschreven.

In de Nederlandse geschiedschrijving wordt vaak naar voren gebracht dat de Duitsers zich op de Nederlandse tegenstand verkeken hebben. De luchtlandingsoperatie rondom Den Haag was mislukt, bij Kornwerderzand werd door de Nederlandse verdedigers krachtig stand gehouden en de Grebbeberg bleek een zeer harde noot om te kraken. Om Nederland tot capituleren te dwingen werd daarom naar het misdadige middel van de terreurbombardementen gegrepen. Rotterdam was het eerste slachtoffer, Utrecht en de andere grote steden zouden volgen. Hiermee werd nog eens duidelijk het misdadig karakter van de Duitse handel en wandel onderstreept. Wie kon met het bombardement van Rotterdam in het achterhoofd nog twijfelen aan de vele oorlogsmisdaden die de Duitsers bij hun aanval op de Grebbeberg begingen?

De Heeresgruppe B had er echter niet zo'n probleem mee dat de weerstand op de Grebbeberg wat krachtiger was dan men verwacht had. De inbraak in de vesting Holland zou via Rotterdam gebeuren. Het was daarom voordelig wanneer het overgrote deel van het Nederlandse veldleger in de Grebbelinie bleef en zich niet achter de nieuwe Hollandse waterlinie terugtrok. Op de 18. Armee werd daarom ook geen druk uitgeoefend om extra haast bij de Grebbeberg te maken.

Op 11 mei 1940 was het voor het X. Armeekorps duidelijk dat de tegenstander de Grebbelinie hardnekkig verdedigen zou. Een goede voorbereiding van de aanval - het zwaartepunt bleef bij de 207. Infanteriedivision - was daarom noodzakelijk. Verrassend was dat overigens niet. In een informatiebulletin, dat tot op compagniesniveau verspreid was, had het Generalkommando X al in november 1939 gewezen op de sterkte van de Grebbelinie. 'Es muss damit gerechnet werden, dass die Grebbe-Linie schon jetzt volt verteidigungsfähig ist. Sie stellt, auch wenn sie nur von schwachen und geringwertigen Truppen verteidigt wird, ein schwieriges Hindernis dar, dessen Ueberwindung in jedem Falle zeitraubend ist' (26). De aanval op de Grebbelinie werd daarom volgens plan door het X. Armeekorps afgewerkt.

Zoals reeds is aangegeven, was voor de 207. Infanteriedivision de aanval op de Grebbeberg geen onbeduidende nevenactie, maar van cruciale betekenis voor het veroveren van de vesting Holland. Na het bekend worden van de Nederlandse capitulatie werd daarom zonder enige schroom in het oorlogsdagboek van de divisie aangetekend: 'Der Durchbruch durch die Grebbe-Linie jedoch und damit die Brechung des Hauptwiderstandes des holl. Heeres in Zusammenhang mit der vernichtenden Wirkung des Bombenangriffs auf Rotterdam hatte inszwischen die nach London geflüchtete holl. Regierung, an ihrer Spitze die Königin, veranlasst, den Widerstand aufzugeben und die Gesamtkapitulation der holl. Armee anzubieten' (27). In de berichtgeving over de strijd om de Grebbeberg bracht de divisie steeds naar voren dat de Nederlanders zich dapper verdedigden. Een Nederlandse tegenaanval werd afgeslagen. Ondanks het gegeven dat de Nederlandse posities in het terrein zeer sterk waren, slaagde de divisie toch in het uitvoeren van haar opdracht.
In 1958 verscheen de geschiedenis van de 207. Infanteriedivision, waarin de strijd om de Grebbeberg in detail beschreven werd. In het slotwoord schreef de toenmalige divisiecommandant, Generalleutnant C. von Tiedeman: 'Dieser Versuch, die Geschichte einer bewährten Infanterie-Division darzustellen, ist dem ehrenden Gedenken aller ihrer Soldaten gewidmet, die getreu ihrem Eid ihr Leben geopfert haben' (28). Er kan weinig twijfel over bestaan dat het Nederlandse beeld daarvan anders is.

Nieuwe beelden

Het trauma van de nederlaag in mei 1940 en de daarop volgende bezettingsjaren hebben in Nederland voor een vertekend beeld van de strijd om de Grebbeberg gezorgd. De geestelijke schok die de zware Nederlandse verliezen veroorzaakt had, werd ten dele verwerkt door het beeld te creëren van een overmachtige misdadige vijand waartegen de fatsoenlijke maar dappere Nederlandse soldaat niet was opgewassen. Gelukkig hebben de Duitsers er zwaar voor moeten betalen. Dat het exacte cijfer van hun verliezen helaas niet meer te achterhalen valt, is een andere algemeen aanvaarde opvatting. Een belangrijke bevestigende rol hierbij heeft de enquêtecommissie regeringsbeleid 1940-1945 gespeeld, die in haar verslag de hierboven genoemde opvattingen als het ware gecanoniseerd heeft. Hierdoor is de strijd om de Grebbeberg sacrosanct geworden. Indien men de strijd om de Grebbeberg echter niet als een unieke Nederlandse aangelegenheid beschouwt, maar als een veldslag - overigens een zeer dramatische - zoals er vele hebben plaatsgevonden, kunnen er nieuwe beelden gevormd worden.

Samenvattend

Tijdens de strijd op en om de Grebbeberg zijn de Duitse verliezen aanzienlijk lager dan de Nederlandse geweest. De vermoedelijke oorzaak is het feit dat de Nederlandse soldaten veel meer aan vijandelijk artillerievuur blootgesteld zijn geweest dan hun aanvallers. De verwarring die aan Nederlandse zijde heerste, kan ook tot hogere verliescijfers hebben bijgedragen. Verder mag niet worden uitgesloten dat het veel grotere aantal Nederlandse soldaten dat op de Grebbeberg aanwezig was, een niet onbelangrijke rol gespeeld kan hebben.

Vast staat dat de commandant Veldleger ten aanzien van de Duitse verliezen een volkomen verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven. Aan zijn betrouwbaarheid als ooggetuige moet worden getwijfeld. De bewering dat de SS-Standarte 'Der Führer' uit oorlogservaren soldaten bestond, is onjuist. Het is onwaarschijnlijk dat zij tijdens de strijd op de Grebbeberg op grote schaal oorlogsmisdaden gepleegd hebben. Incidentele ontsporingen zullen ongetwijfeld zijn voorgevallen. De Pfeifpatronen waren geen speciaal wapen om de vijand schrik aan te jagen. De Duitse primaire bronnen zijn door de Nederlandse historici onjuist en onvoldoende gebruikt. Het onkritische gebruik van de gevechtsverslagen en het eindverslag van de parlementaire enquête door veel Nederlandse historici hebben ertoe geleid dat er een vertekend beeld is ontstaan.

Noten
1. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, III, Mei '40 (Den Haag, 1970) 498-499. [terug]
2. Nieuwe Rotterdamsche Courant, 21 mei 1940. [terug]
3. De Tijd, 21 mei 1940. [terug]
4. Voor een uitvoerige behandeling hiervan zie: J.W.M. Schulten, 'Storm op til. De Duitse krijgsmacht in het Interbellum', in: H. Amersfoort en P.H. Kamphuis, e.d., Mei 1940. De strijd op Nederlands grondgebied (Den Haag, 1990) 85-117. [terug]
5. De strijd op Nederlands grondgebied tijdens de Wereldoorlog II, III/3, V.E. Nierstrasz, e.d., De operatiën van het veldleger en het oostfront van de vesting Holland mei 1940 (Den Haag, 1955) 662-716. [terug]
6. J.J.C.P. Wilson, Vijf oorlogsdagen en hun twintigjarige voorgeschiedenis (Assen, 1960) 189. [terug]
7. L.J. Hartog, En morgen de hele wereld. De slag om West-Europa 1940 (Schiedam, 1983) 22; D.H. Couvé, De meidagen van '40 (Den Haag, 1960) 123. [terug]
8. De Jong, Koninkrijk, III, 512. [terug]
9. O. Weidinger, Kameraden bis zum Ende. Das SS-Panzergrenadier-Regiment 4 'Der Führer' 1938 bis 1945 (Preuss, Oldendorf, 1978) 19. [terug]
10. Kriegstagebuch Fedor von Bock, 19-4-40. Bundesarchiv-Militärarchiv (BA-MA) N 22/3. [terug]
11. Voor de Duitse benadering van deze problematiek zie: A.M. de Zayas, Die Wehrmacht-Untersuchungsstelle. Unveröffentlichte Akten über alliierte Völkerrechtsverletzungen im zweiten Weltkrieg (München, 1980). [terug]
12. Zie hiervoor: M. Howard, e.d., Restraints on war. Studies in the limitation of armed conflict (Oxford, 1979). [terug]
13. Opperbevelhebber van land- en zeemacht. Afd. Landmacht. Sectie IVa, no. 263A. Onderwerp: Krijgsgevangenen en oorlogsrecht. A.H.K. 27 Mei 1940. Centraal archievendepot, archief A.H.K. GG 4, dossier 263. en 22. Division. Abt. Ic. Betr.: Völkerrechtswidrige Handlungen der holländischen Armee und staatlichen Organe. 19. Mai 1949 (1940?). BA-MA Rit 26-22/60. [terug]
14. Enquêtecommissie regeringsbeleid 1940-1945, Verslag houdende de uitkomsten van het onderzoek, Iab (Den Haag, 1949) Bijlage 70. [terug]
15. Weidinger, Kameraden, 34. [terug]
16. Generalkommando X. Armeekorps. Abt.ic. Merkblatt betr. Gefangene und Überläufer. 5 Dezember 1939. BA-MA RH 24-10/45. Zie ook: Kriegstagebuch Fedor von Bock, 5-1-40. BA-MA N 22/3. [terug]
17. Weidinger, Kameraden, 34. [terug]
18. E.H. Brongers, Grebbelinie 1940: verslag van een wanhopige strijd (Baarn, 7e druk 1982) 267. [terug]
19. Armeeoberkommando 18. Oberquartiermeister, 12-5-40, Gräberfürsorge BA-MA RH 24-10/45. [terug]
20. Endgültige personelle Gesamt-Verluste der 207. u. 227 I.D. in der Zeit vom 10.5. bis 17.5.40. BA-MA RH 24-10/471. [terug]
21. De strijd op Nederlands grondgebied in Wereldoorlog II, III/1, V.E. Nierstrasz, ed., Inleiding en algemeen overzicht van de gevechtsdagen van 10-19 mei 1940 (Den Haag, 1957) 228. [terug]
22. Nierstrasz, Operatiën veldleger, 281, 373, 403, 477. [terug]
23. Wilson, Oorlogsdagen, 211. [terug]
24. De Jong, Koninkrijk, III, 262, en Brongers, Grebbelinie, 142. [terug]
25. Voor een beschrijving van de werking zie: Waffen-Revue, 4 maart 1972, 646. [terug]
26. Nachrichtenblatt über Holland nr. 1 BZ-MA RH 24-10/22. [terug]
27. Kriegstagebuch 207. Infanteriedivision, 14-5-40. BA-MA RH 26-207/7. [terug]
28. G. Muller en F.W. Guttmann, Die Geschichte der 207. und 281. Infanterie-Division mit ihren Zwischengliederungen 1939-1945 (Kiel, 1958) 251. [terug]

Bron: boek Vijftig jaar na de inval, Sdu, 1990, blz. 23 - 30

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 5.94 MB)