Mysterie foto's Grebbeberg ontrafeld

Tweede Wereldoorlogveteraan Hulscher
vertelt over executie bij Huize Wilhelmina


'Du hast ja Schwein gehabt.'
Dat werd Will Hulscher in krijgsgevangenschap meegedeeld toen hij aan een schotwond aan zijn oor werd behandeld. Hij had trouwens wel vaker geluk gehad in de meidagen van 1940. Weinigen zijn waarschijnlijk in zo'n korte periode zo vaak aan de dood ontsnapt als deze Tweede Wereldoorlogveteraan. Hij deed mee met de aanval van Jacometti, raakte gewond en werd gered uit een executiepeloton. Omdat hij zijn verhaal deelde, is er eindelijk een uitleg bij een tot nu toe onverklaarbare foto van de Grebbeberg.

Door Gielt Algra

Klik hier voor een uitvergroting
Een van de foto's van de gedode Nederlandse militairen bij Huize Wilhelmina, waar tot nu toe geen verklaring voor was. (14-16 mei 1940) » meer
Dat hij in Duitsland geboren was, werd hem als krijgsgevangene van de Duitsers door hen nog kwalijk genomen ook. Alsof hij tegen zijn eigen mensen had gevochten. Hulscher, die de Duitse taal goed beheerste, wist hen toen wel uit te leggen dat hij zes weken na zijn geboorte al met zijn ouders naar Arnhem was vertrokken en daar opgegroeid was. Er was ondertussen in die meidagen van 1940 wel meer gebeurd waardoor hij het de rest van zijn leven eerder over 'die moffen' heeft dan over de Duitsers. Vandaag de dag, op 95-jarige leeftijd, verontschuldigt hij zich steeds voor deze verspreking, maar als hij zichzelf moet beschrijven in die oorlogsjaren, dan noemt hij zichzelf ook 'te fanatiek'.

Eigenlijk had hij iets willen worden in de richting van tekenaar of ontwerper, maar voor een opleiding was geen geld in huize Hulscher. Hij zou uiteindelijk toch de creatieve kant op gaan, doordat hij zich mocht ontfermen over de etalages van alle 140 Bata-winkels. Maar dat was ten tijde van de Tweede Wereldoorlog nog toekomstmuziek. Met een steeds grotere oorlogsdreiging in Europa werd Hulscher in 1936 voor zijn nummer opgeroepen. Ondanks het feit dat hij geen opleiding had, mocht hij toch de onderofficiersopleiding volgen, waardoor hij in 1937 als sergeant van het 8e Regiment Infanterie zou afzwaaien.

Kwartiermaken
Lang zou hij niet van zijn nieuwe burgerbestaan kunnen genieten, want in september 1939 werd hij, net als honderdduizenden andere Nederlandse mannen, gemobiliseerd. Bij zijn intrede in de kazerne in Arnhem werd hij meteen begroet met: 'Oh gelukkig, we hebben een sergeant' en hij kon meteen met een soldaat en een officier mee om kwartier te maken in Rhenen. "Dat viel nog niet mee", aldus Hulscher, "want het 19e regiment was ons al voor geweest." Dat regiment was ook in Rhenen ingekwartierd en had de beste plekken ingenomen. "Voor ons bleven er ruimtes boven een café en een tabaksschuur over", legt hij uit. Hijzelf werd als sergeant bij de familie Koetsier ondergebracht. Hulscher was in die dagen al verloofd en zijn verloofde mocht hem in de weekenden opzoeken. Ze bleef dan bij dezelfde familie slapen, maar werd zoals dat toen hoorde op een andere kamer ondergebracht. "Maar ja, je weet hoe dat gaat", vertelt Hulscher en hij kijkt er na al die jaren nog steeds glunderend bij.

Ondertussen werd de situatie in Europa steeds grimmiger. De troep was aan het graven gezet en al die maanden bouwden zij de stellingen uit op de Grebbeberg. "Weken, maanden hebben we daar gegraven, oefeningen waren er niet meer bij." Uiteindelijk zou er een linie liggen, de Grebbelinie, bestaande uit verschillende achter elkaar liggende loopgravenstelsels. Hulscher en zijn groep zaten in een stelling die zich achter de laatste linie, de zogenoemde stoplijn, bevond. "Ik had een fantastisch mooi stel jongens", vertelt Hulscher, terugdenkend aan die tijd. "Ik heb ze ook wel eens gematst hoor, als ik bijvoorbeeld sergeant van de week was, dan lag er vaak zogenaamd iemand in bed, maar dan hadden ze er gewoon iets ingestopt. Dat zag ik natuurlijk wel, maar dat liet ik dan maar gaan."

Oorlog
Op 10 april trouwde Hulscher nog 'even snel voor de wet'. Dit op aanraden van een officier, wijzend op het onheil dat ze mogelijk te wachten stond en de regelingen die er in het ergste geval voor zijn vrouw zouden zijn. Het was net op tijd, want het was ook de dag dat de verloven werden ingetrokken. Toch wilde menigeen er toen nog niet aan. Zelfs toen in de nacht van 9 op 10 mei alle vier de secties moesten aantreden, afgemarcheerd werden naar de stellingen en meegedeeld werd dat de Duitsers met een aanval op Nederland bezig waren, werd er nog gemord over het vroege uur en werd het verhaal van de inval met ongeloof begroet.

Hulscher en zijn mannen moesten een munitiedepot inrichten achter de stoplijn. De kisten met munitie werden met wagens gebracht en die moesten dan ingegraven worden en met zandzakken worden afgedekt. "Er kwam een chauffeur aan met allemaal kisten met handgranaten", vertelt Hulscher. "Ik vroeg: 'Waar zijn de ontstekingen?' 'Dat weet ik niet', zei die man. Wat moesten we dan met die handgranaten? De Duitsers voor hun kop gooien zeker?" Nog steeds kan Hulscher zich opwinden om wat hij 'een zooitje' noemt.

Als op 11 mei de bestorming van de Grebbeberg door de Duitsers begint, wordt het vak van Hulscher en zijn groep, die met de munitie bezig zijn, door de Duitsers met granaatvuur bestookt. "Die jongens namen de benen en gingen allemaal de bunker in, er was echt paniek." Hijzelf bleef in eerste instantie doorwerken, maar op een gegeven moment kwam het toch te dichtbij en moest ook hij dekking zoeken in de bunker. "Ze kwamen bij me op de knie zitten. 'Sergeant wat moeten we nu?' Met een rozenkrans in de hand", legt Hulscher uit.

Tegenaanval
Ze zouden de hele nacht uit hun slaap worden gehouden en ook praktisch niets te eten krijgen. Toen werden ze de volgende dag geroepen door majoor Jacometti. 'Sergeant, pak je mannen bij elkaar en ga mee', was het eenvoudige bevel dat Hulscher van de majoor kreeg. "We waren met een man of 25, maar verder wisten we van de situatie niets af." Behalve dat Hulscher begreep dat ze een tegenaanval gingen doen, wist hij eigenlijk niet waar ze aan begonnen. "Die Jacometti, dat was een felle hè", voegt hij eraan toe en hij beschrijft hoe de majoor met de blanke klewang voorop ging.

Ze liepen langs de commandopost van overste Hennink en toen richting de stellingen van de stoplijn. Daar kwamen ze een soldaat tegen die met een witte lap om zijn geweer blijkbaar trachtte zich over te geven. "De majoor gaf die jongen op zijn donder. 'Wat doe je?'", vertelt Hulscher. "En die soldaat moest met ons mee naar voren." In de stoplijn vroeg Hulscher aan kapitein Hakkert om sigaretten. "Niet voor mij, ik rookte niet, maar voor de mannen, voor de zenuwen." Nog is Hulscher verbolgen over het afwijzende antwoord van de kapitein: 'Ik heb nog geen bevel gehad', was zijn antwoord en Hulscher kan het met een zeikerig stemmetje nu, bijna 72 jaar later, nog nadoen.

Vanuit de stellingen van de stoplijn gingen zij vervolgens het voorterrein in. "We kregen ontzettend veel vuur van achteren. De Nederlandse troepen waren blijkbaar niet goed op de hoogte gesteld van de tegenaanval." Terwijl ze aan een schotenwisseling met de Duitsers in het struikgewas voor hen begonnen, riep de soldaat naast hem: 'Sergeant, waar moet ik op schieten?' 'Daar, voor je!', schreeuwde Hulscher, maar de soldaat haalde de trekker over terwijl hij met zijn gezicht plat in het zand lag. "Daar stond je dan mee aan het front", aldus Hulscher nu berustend. "Later is die jongen gewond geraakt." Ook Hulscher schoot op de Duitsers, maar dan wel gericht. "Je zag dan steeds van die koppies, ik heb er één zien vallen, maar ik weet niet zeker of ik hem heb geraakt." Ze hadden ook mitrailleurs bij zich. "Met zo'n trommel, maar daar kwam zand in en dan liepen ze allemaal vast."

Gewond
Toen kwam het moment dat majoor Jacometti zich direct tot Hulscher richtte: 'Sergeant, naar links aanvallen! Leve de koningin! Dood aan de moffen!' "De majoor richtte zich op en werd door een Duitser vanuit de bomen dodelijk getroffen. Ik schoot op die Duitser in de bomen en hij op mij. Ik werd geraakt, ik weet niet of ik hem heb geraakt. Ik heb nog geroepen: 'Ze zitten in de bomen!' Ik was aan mijn hoofd op mijn oor geraakt en het bloedde hevig." Hij was duizelig en keek om zich heen. 'Sergeant, ga maar terug', zei de kapitein, die samen met vaandrig Elzas achter hem lag. Hoe hij terug gekomen is en of iemand hem daarbij geholpen heeft, kan Hulscher zich niet meer voor de geest halen. "We dachten nergens aan, we hadden twee nachten niet geslapen en met die wond aan mijn hoofd was ik behoorlijk dizzy", legt hij uit.

Op de een of andere manier kwam hij in een mitrailleurstelling terecht. "Daar was de stemming heel slecht, ik kende die jongens niet en het lag er vol hulzen die ze verschoten hadden", herinnert Hulscher zich. "Er was daar geen verbandpakje aanwezig en ik had het zelf ook niet meegenomen. Ik bleef maar bloeden en na verloop van tijd ben ik door iemand naar achteren gebracht richting Ouwehands Dierenpark. Daar werd heel hard gevochten en ik ben daar nog een tijdje blijven liggen. Op een gegeven moment ben ik alleen verder gegaan en kwam ik in een stelling waar een luitenant door zijn long was geschoten. Die jongens daar zeiden dat ik de straat niet over kon, omdat er werd geschoten vanuit de bomen, maar ik wilde verder naar de Rode Kruispost in Rhenen."

Hulscher waagde het er toch op en liep prompt in de handen van een groep doorgebroken SS'ers. "Plots hoorde ik pfieuf, pfieuf, pfieuf en links en rechts om me heen floten de kogels", vertelt Hulscher, "daar stond zo'n Duitser en die schoot zo zijn handmitrailleur op mij leeg. Maar hij raakte mij niet. Hij wilde nog een keer schieten, maar dat werd hem belet door de Duitse officier die naast hem stond." Hulscher moest meekomen en werd naar timmerfabriek de Stoomhamer geleid. Daar werd hij door een Duitse korporaal-verpleger verbonden en kreeg hij wat te drinken. "Eten niet, alleen wat te drinken."

De korporaal vroeg hem vervolgens mee te helpen met de verzorging van de vele gewonde Duitsers die onder de stalen tafels werden neergelegd. "De Duitsers daar waren echt bang", vertelt hij. '"Wir haben ja Angst!', schreeuwden sommigen, die zich met de deur dicht op de wc hadden teruggetrokken." Een van de Duitse officieren wilde nog met Hulscher aan zijn rechterzijde naar buiten, kennelijk om hem als levend schild te gebruiken, maar dat wist de Duitse korporaal- verpleger te verhinderen met de uitleg dat Hulscher hem had geholpen bij de verpleging. "Ik wist toen nog niet dat dit SS'ers waren", aldus Hulscher. "Die hebben daar ook nog vanuit die andere ingang staan schieten."

Executie
Na verloop van tijd, het moet volgens Hulscher al in de namiddag van de 13e mei zijn geweest, moest hij met de Duitse korporaal-verpleger naar buiten. Het schieten was toen al afgelopen en zij begaven zich naar de huizen bij de Grebbeweg. Toen ze daar aankwamen, stonden er Duitse militairen op straat en die leken met iets bezig te zijn. Een officier, door Hulscher aangeduid als een grootmajoor, gebaarde dat Hulscher tussen een aantal Nederlandse soldaten moest gaan staan die bij een huis met een hek tegen de muur stonden. Opnieuw wist de Duitse korporaal-verpleger hem te redden met het argument dat hij had geholpen met de verpleging van Duitse gewonden. Ze liepen de weg op, aldus Hulscher. "En de Duitse korporaal vertelde dat deze mannen zouden worden neergeschoten omdat ze op een gewondentransport hadden geschoten. Ik heb het niet gezien", zegt hij over het daadwerkelijke neerschieten, maar meteen daarna vervolgt hij: "Er kwamen twee Duitse soldaten met een Nederlandse adjudant of majoor tussen zich in aanlopen, vanaf de verhoging bij een van die huizen. Ik weet het niet precies, want hij had alleen een wit overhemd aan, maar het was al een ouder iemand. Die 'grootmajoor' gebaarde dat hij moest lopen en hij schoot hem zo in de rug en zei toen tegen de Duitse soldaat: 'Nekschuss!'" Hulscher is er anno 2011 nog emotioneel over. "Of ze het gedaan hadden? Ik weet het niet", zegt hij over de beschuldiging aan het adres van de Nederlanders.

Klik hier voor een uitvergroting
Tweede Wereldoorlogveteraan Will Hulscher bezoekt het militair ereveld Grebbeberg bij Rhenen in het najaar van 2011. (Foto: Birgit de Roij - 2011)
Deze getuigenis van Hulscher geeft wel een verklaring voor een mysterie, waarover al velen zich gebogen hebben. Er zijn namelijk foto's gemaakt van gedode Nederlandse militairen bij Huize Wilhelmina, die allen bij elkaar in dezelfde houding voorover liggen in en voor de tuinen van de huizen die Hulscher omschrijft. Een van de gedode Nederlanders daar was inderdaad een adjudant. Ook zijn er geen directe sporen van een gevecht op de foto's te zien, zoals inslagen van kogels. Hulscher heeft precies uitgelegd waar het was, toen hij in deze situatie terechtkwam. Als hij met de foto's geconfronteerd wordt, die hij nog nooit gezien heeft, reageert hij vanzelfsprekend zeer emotioneel. Hij herkent het markante tuinhek en de huizen onmiddellijk. Het interview moet even stil worden gelegd, maar het is Hulscher zelf die na al die jaren dit verhaal graag verder wil vertellen. Een van de gebezigde theorieën over de gebeurtenissen bij Huize Wilhelmina was inderdaad dat het een standrechtelijke executie betrof. Dit lijkt nu na bijna 72 jaar bevestigd.

Voor Hulscher was het allemaal nog niet afgelopen. Hij was er getuige van hoe de Duitsers twee huizen in brand staken en werd bij een ander groepje gevangen Nederlandse militairen gevoegd. "Waar die nou vandaan kwamen, dat weet ik niet." Ze werden vervolgens naar een kelder gebracht. Daar lag een Nederlandse soldaat die door zijn bil was geschoten. Hij lag te kermen, maar werd niet geholpen door de ook aanwezige Duitse militairen. "Ze deden niks aan hem, ik denk dat ze behoorlijk wat op hadden, want ze waren zo vrolijk." De Duitsers deden zich tegoed aan de perziken die ze uit de weckflessen jatten en nog steeds weet Hulscher hoe hij toen verlangde naar zo'n perzik. Hij had toen al dagen niet behoorlijk gegeten, maar het was tevergeefs. "We kregen niks, hè." Pas toen ze door het door Nederlands artillerievuur beschadigde Wageningen afgevoerd werden, wisten hij en enige anderen een paar repen chocolade uit de vernielde etalage van Jamin te grissen.

Krijgsgevangenschap
Hulscher werd afgevoerd naar het ziekenhuis in Arnhem, waar hij door Duitse artsen behandeld werd. Uiteindelijk werd hij in een krijgsgevangenkamp in Duitsland weer met zijn jongens herenigd, een moment waar hij nu nog de uitdrukking 'heerlijk' aan geeft. Immers, verscheidene waren gesneuveld en waar men elkaar uit het oog had verloren, dacht men aan het ergste. Na een periode van krijgsgevangenschap die vooral herinnerd wordt om het slechte eten en het werken op het land om het beter te krijgen, werden de Nederlandse krijgsgevangen vrijgelaten. Via omwegen kwam hij bij zijn ouders terecht. 'Ach mijn lieve jongen', reageerde zijn moeder verrukt, zo vertelt Hulscher, om daaraan toe te voegen: "Mijn moeder, hè?" Ze waren overigens wel door een briefje van de zusters in het ziekenhuis op de hoogte gesteld van zijn lot.

Bevrijding
Voor Hulscher was de oorlog nog niet afgelopen. Hij raakte al spoedig in het verzetswerk verzeild. Hij bezocht nog de (joodse) vaandrig Elzas, die zich volgens Hulscher zo kranig gedragen had tijdens de tegenaanval van majoor Jacometti, in zijn woonplaats Zutphen om hem over te halen onder te duiken op een van de adressen die Hulscher voor hem had. 'Nee dat hoef ik niet, die heb ik hier wel', kreeg hij als antwoord. "Ze hebben hem in Auschwitz vergast." Bij de bevrijdingsoperaties van de geallieerden nam het verzetswerk van Hulscher vooral de vorm aan van inlichtingenwerk. Troepenbewegingen van de Duitsers signaleerde hij en ook moest hij een Duitse stelling verkennen bij Hedel. Bijna vanzelfsprekend werd hij ingelijfd bij het Britse leger en als sergeant bij de Britten zou hij uiteindelijk Duitsland binnentrekken. Dat ging niet goed. De oorlog heeft Hulscher in zijn eigen woorden 'te fanatiek' en 'te fel' tegen de Duitsers gemaakt. Hij vertelt hoe ze onder waren gebracht in kassen en dat ze niets hadden om hun spullen op te hangen. Dat gingen ze onder zijn leiding dan maar bij het naburige klooster 'lenen'. "Je had ze moeten horen, die nonnen", vertelt Hulscher met een duidelijk onderdrukte glimlach. Als er niet genoeg te eten was, konden Duitse boeren op een soortgelijk bezoekje rekenen.

Hij werd uiteindelijk teruggestuurd naar Nederland. Daar probeerde hij zijn ouders op te zoeken en met genoeg sigaretten - "Ik rookte niet en daar kon je alles mee doen" - slaagde hij erin Arnhem te bereiken. "Er was niemand te zien en het huis van mijn ouders was gebombardeerd." Na vele omzwervingen wist hij ze uiteindelijk te traceren en volgde de gelukkige hereniging. Iedereen was vol bewondering in die dagen, want hij liep in een Engels sergeantenuniform. "Dan was je wat, hè?" Toch zou hij het einde van de oorlog nogal klungelig in het ziekenhuis meemaken. Een Britse soldaat sprong van de vrachtwagen met het geweer met bajonet naar voren en verwondde zo Hulscher aan zijn been. Het nieuws van de capitulatie van Japan bereikte hem toen hij herstelde in het ziekenhuis. Op de vraag of hij zich eigenlijk een veteraan voelt, reageert hij volmondig met ja. "Ja, ik ben een originele veteraan." Op 29 mei 1947 werd door prins Bernhard het Bronzen Kruis aan hem uitgereikt.

Update: RTV Utrecht maakte n.a.v. bovenstaand artikel een portret van oorlogsveteraan Will Hulscher.

Bron: Checkpoint - Nr. 10 - december 2011

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 232.72 KB)