Rapport van dienstplichtig soldaat F. Gobets

RAPPORT, OPGESTELD DOOR FRANK GOBETS
STAF I-24 R.I.
____________________________o0o____________________________

24 Februari 1941.

Klik hier voor een uitvergroting
"...Plotseling begon een mitrailleur ons in den rug te beschieten. Er werden vrijwilligers gevraagd, met opdracht deze mitrailleur tot zwijgen te brengen. Sergeant van Alsem en ik meldden ons. ... In Rhenen bij het viaduct tegen de schuine kant van de spoorbaanhelling vonden wij inderdaad een mitrailleurnest."

Foto van het opgeblazen viaduct. In het midden de mitrailleuropstelling die naar alle waarschijnlijkheid vuur afgaf op de troepen van 24 R.I. op de Levendaalseweg (aan de oostzijde van de spoorbaan). (1940) » meer
PUIFLIJK.
    Vrijdag, 10 Mei pl.m. 24 - 1 uur v.m. Alarm. Stellingen betrekken te Boven Leeuwen.

    Van den Officier van Gezondheid kreeg ik een attest, waarop ik mij moest melden bij de Brigade B. om een verlofpas en een vrijvervoer voor het Militair Hospitaal te Utrecht te halen, om aldaar geopereerd te worden. Dit geschiedde te pl.m. 5 uur v.m. Mij naar Tiel begevende vlogen onderweg enkele honderden vliegtuigen om mij heen. Bij de pont te Wamel werd ik tegengehouden door de wacht van de pontonniers. Op vertoon van verlofpas, zakboekje, herkenningsplaatje etc. werd ik doorgelaten naar Tiel, waar ik mij terstond naar het station begaf. Bij het station werd ik tegengehouden door de Militaire Politie, die mij vroegen waar ik heen ging. Ik liet weer mijn verlofpas en vervoerbillet zien, waarop mij verteld werd, dat er geen treinen meer reden aangezien het oorlog was. Op de vraag wat ik nu moest doen om terug te komen in mijn stellingen raadden zij mij aan om naar een commandant in Tiel te gaan. Aangezien ik moeilijk loopen kon werd ik door een vrachtwagen, waarop een Sergeant en een Luitenant zaten, meegenomen en naar den Kantonnementscommandant gebracht. Ik heb daar op bureau gewacht, want de Kantonnementscommandant had een Officier van Gezondheid ontboden, die na korten tijd arriveerde. Ik liet hem het attest van onzen Officier van Gezondheid lezen waarop hij zeide, dat ik maar moest zien, dat ik in Utrecht kwam aangezien er geen treinverbindingen meer waren en dat er wel kans bestond, dat er een autocolonne dien kant opging. Eerst toen werd ik overtuigd, dat het werkelijk oorlog was. Ik gaf toen aan den Kantonnementscommandant den wensch te kennen, dat, nu het werkelijk oorlog was, ik graag terug zou willen naar onze stellingen, maar dat het mij onmogelijk was om dien afstand te voet af te leggen aangezien die pl.m. 12 Kilometer bedroeg. De Kantonnementscommandant gaf mij toen de beschikking over een motor-ordonnance, die mij terugbracht. Ik meldde mij toen weer bij Kapitein Bückert van Staf I-24 R.I. De mannen van genoemd onderdeel waren bezig de stellingen af te maken, waarbij ik ging helpen. Onder het werk werden wij beschoten door enkele vliegtuigen, die om onze stellingen heen cirkelden. De Luchtdoelartillerie begon te vuren en ook onze Mitrailleurcompagnie. Er werden in onze onmiddellijke nabijheid eenige vliegtuigen neergehaald. In den loop van den middag kwam er een wagen, er werden eenige kisten handgranaten afgeleverd. Een dezer kisten was bestemd voor onze Staf. Ik bracht deze kist achter op een fiets naar de stelling. Bij deze kist hoorde een busje met slagpijpjes, die bestemd waren om in de handgranaten gemonteerd te worden. Niemand van ons echter wist hoe dit gedaan moest worden. Of dit geschied is, kan ik met zekerheid tegenspreken, aangezien in de opmarsch naar Rhenen de Gas Officier Luitenant Beekes het busje slagpijpjes in zijn bezit had en dit op een veilige manier wilde doen verdwijnen, omdat het te gevaarlijk was mede te nemen. Van de handgranaten heb ik niets meer gezien. 's Avonds kwam in onze stellingen te Boven leeuwen de keukenwagen en wij kregen capucijners. Daarna konden wij gaan slapen behalve de resp. wachten. Wij werden 's nachts, dus de nacht Vrijdag op Zaterdag, tijd onbekend, gealarmeerd en moesten aantreden voor afmarsch. Aangezien ik moeilijk fietsen of loopen kon ging ik met de wagentrein van ons Bataljon mee. Wij volgden den weg over de schipbrug naar Tiel, Tiel - Maurik, Maurik - Amerongen. In Maurik was onze eerste rust, dat was Zaterdagmiddag. Ik kwam met den wagentrein later aan dan de overigen van ons Bataljon aangezien wij onderweg voortdurend onder vuur werden genomen door de vijandelijke vliegtuigen. Ons Bataljon was grootendeels al te Maurik verzameld. Het Bataljon was moe en hongerig. Er werd gezorgd voor inkwartiering en menage. Ik meldde mij bij Luitenant van Helten, Staf I-24 R.I. met het verzoek om 2 fietsen te krijgen, aangezien alle manschappen met fietsen uitgerust waren. Dit verzoek werd van de hand gewezen met de woorden dat Van der Hal en ik maar moesten gaan loopen. Van der Hal was dienstplichtig soldaat van Staf I-24 R.I. Ik ben toen met Van der Hal naar een woonhuis in Maurik gegaan en heb aan den eigenaar daarvan gevraagd of hij twee fietsen voor ons beschikbaar wilde stellen. Dit verzoek werd geweigerd. De Staf werd ingekwartierd in een café. Wij mochten daar gaan slapen maar werden 's nachts weer door alarm gewekt, en moesten onmiddellijk aantreden voor afmarsch. Ik ben toen weer met Van der Hal naar den eigenaar van die rijwielen gegaan om te vragen of wij nu de rijwielen mochten hebben. Weer kregen wij een ontkennend antwoord, waarop ik toen de rijwielen in beslag heb genomen. Wij hebben ons bij de Staf gevoegd en ons naar Amerongen begeven. Dat was Zaterdag op Zondag nacht. Te Amerongen werden wij ingekwartierd in een schoolgebouw. Wij mochten direct gaan slapen. Ik moest eerst echter nog de gerequireerde fiets, die onderwijl een defect had gekregen, inruilen voor een goede. Toen ik terug kwam konden wij gaan rusten. Dit heeft echter nog geen uur geduurd. Wij waren net ingeslapen, toen we weer moesten aantreden. Wij waren toen volkomen uitgeput. Wij begaven ons van Amerongen op weg naar Rhenen. Bij het dorpje Elst moesten wij langs de kant van den weg dekking zoeken en rusten. Wij kregen daar brood en koffie. De Sergeant van Alsem en ik zijn toen op patrouille gegaan om het voorterrein te verkennen en de ligging van ons Bataljon ten opzichte van andere onderdeelen te bepalen. (Adres van den Sergeant van Alsem is Apeldoornschelaan 46, tel. 392945). Ongeveer een uur na onze terugkomst afmarsch naar Rhenen. Onderweg ontmoetten wij 2 Hollandsche vliegtuigen die met ons meevlogen richting Rhenen. In Rhenen aangekomen, pl.m. 10 minuten rust. Onze fietsen werden langs de kant van den weg neergezet. Uitdeeling van extra munitie. In het geheel hadden wij dus 120 patronen de man. Het aantreden geschiedde in kleine groepjes. Wij trokken in frontcolonne voorwaarts door Rhenen, passeerden daarbij het viaduct over den spoorweg. Wij sloegen daarna linksaf en kwamen bij enkele alleenstaande huisjes. Hier werd ons gezegd, dat het front begon en wij de uiterste voorzichtigheid in acht moesten nemen. Het was inmiddels 's avonds pl.m. 19.00 uur geworden. Wij trokken langzaam voorwaarts tot wij pl.m. een 200 Meter van den weg af waren. Plotseling begon een mitrailleur ons in den rug te beschieten. Er werden vrijwilligers gevraagd, met opdracht deze mitrailleur tot zwijgen te brengen. Sergeant van Alsem en ik meldden ons. Wij bonden een witte zakdoek om ons bajonet om ongehinderd door onze eigen linies Rhenen weer te bereiken. In Rhenen bij het viaduct tegen de schuine kant van de spoorbaanhelling vonden wij inderdaad een mitrailleurnest. Wij gaven het bevel het vuren te veranderen, omdat zij op eigen troepen schoten. Dit geschiedde. Op onzen terugtocht over het viaduct begon echter weer een mitrailleur te vuren en aangezien wij vermoedden, dat dit een Duitsche was, patrouilleerden wij langs de spoorbaan en door Rhenen om deze zoo noodig tot zwijgen te brengen. Onderweg, dat was beneden aan de spoorbaan bij het begin van een boogbrug, vonden wij eenige boomen, waaromheen een springlading, vermoedelijk trotiel, gebonden was. Wij vonden er geen wachtposten en vonden dat zeer vreemd. Wij maakten ons tot taak deze wachten te vinden en op hun plicht te wijzen. Wij liepen langs de spoorbaan naar het station. Voor een van de villa's stond een stuk 6 Veld. Artillerie opgesteld met bijbehoorende bemanning. Schuin daartegenover was het station. Voor dit gebouwtje stond een Vaandrig van de Genie en eenige soldaten van dit betreffende onderdeel. Op onze vraag of zij belast waren met de bewaking van de trotiellading gaven zij een bevestigend antwoord, waarop wij vroegen, waarom er dan geen wachtposten bij stonden. De Vaandrig van de Genie antwoordde "mijn mannen durven niet". Sergeant van Alsem zeide toen ongeveer het volgende: "Moet ik, als Sergeant, U op Uw plicht wijzen?" De Vaandrig wond zich op en zei dat het ons niets aanging, waarop wij een dreigende houding aannamen. Er maakten zich toen eenige mannen gereed om op wacht te gaan. (Later hoorde ik van een luitenant van de Genie, dat de Vaandrig zoowel als de manschappen later nergens meer te vinden waren. Dit hoorde ik na den oorlog). Wij gingen toen verder om weer terug te keeren naar ons onderdeel. Onderweg kwamen wij nog enkele mannen van ons Bataljon tegen. Deze hebben wij meegenomen naar ons onderdeel. Onder deze mannen bevond zich ook onze ordonnance, met name Hogervorst, wonende te Pijnakker. Deze man had een bericht voor Kapitein Bückert, maar kon hem nergens vinden. Hij is toen ook met ons meegegaan en werd later gewond door dezelfde granaat waardoor ik ook getroffen werd. Wij kwamen op de plaats aan waar wij Kapitein Bückert en zijn Staf weer zouden vinden, doch deze waren alweer vertrokken. Wij vonden ze een eind verder aan de rand van een bosch. Wij meldden ons en brachten rapport uit. Kort nadat wij terug waren moesten wij verbinding zoeken met 8-R.I. Alvorens wij vertrokken moesten er 2 man vooruit loopen om den weg te verkennen. Edelschaap van Staf I-24 R.I. en ik deden dit. Wij waren ongeveer 50 Meter naar voren gegaan toen ik plotseling een stelling zag, die ik niet geheel vertrouwde. Ik ging terug en meldde dit direct aan Luitenant-Adjudant van Lingen van Staf I-24 R.I. Deze leende mij zijn pistool en zaklantaarn aangezien het inmiddels al vrij duister geworden was. Bij het onderzoek, (de rest van de manschappen was al naderbij gekomen) maakte ik even gebruik van de zaklantaarn. Onmiddellijk daarop begon mitrailleurvuur met gevolg dat de heele staf in een greppel dook om dekking te zoeken. Een mitrailleur bleef doorschieten, zoodat wij de greppel niet konden verlaten. Er werden weer vrijwilligers gevraagd om deze mitrailleur te doen ophouden. Sergeant van Alsem en ik liepen een eind terug, de kant van den straatweg op. Plotseling begon de mitrailleur van dichtbij te vuren. Wij draaiden ons om en liepen hard terug om Kapitein Bückert rapport uit te brengen, dat de vijand vermoedelijk vlakbij was. Onderweg viel ik in een put en bleef daar liggen tot de Sergeant van Alsem en nog een soldaat mij er uit heeschen. Vermoedelijk was ik toen al gewond door drie mitrailleurkogels, n.l. een schampschot over mijn kin, een schampschot over mijn rechter pols en een schot door den rechter benedenarm. Kapitein Bückert heeft mij verbonden. De volgende dag merkte ik pas, dat het schoten waren geweest. Ik had gedacht, dat het door de val in de put gekomen was. Na eenigen tijd gingen wij verder om verbinding te zoeken met 8-R.I. Het aantal mannen, waarmee wij waren, kon ik in het donker moeilijk schatten. Bij ons waren Kapitein Bückert, Kapitein Stroomberg van de M.C., Luitenant van Lingen, Luitenant van Helten, Luitenant Beekes, Sergeant van Alsem, v.d. Hal, Hogervorst en nog eenige tientallen soldaten. Het was onderwijl nacht geworden en wij konden ons slecht oriënteeren. Wij moeten toen bij een bosch gelegen hebben. Aangezien wij niet precies wisten waar wij lagen en alleen het viaduct in Rhenen als uitgangspunt wisten, was het de bedoeling van Kapitein Bückert om naar het viaduct terug te gaan en daar te wachten tot de dag aanbrak. Om te zien of de terugweg naar het viaduct veilig was, gingen Sergeant van Alsem en ik een eind op weg om dit te onderzoeken. Ver kwam ik echter niet, aangezien het witte verband om mijn gezicht te zichtbaar was. Wij gingen terug en merkten dat Kapitein Bückert in gesprek was met een vreemd officier die wij in het donker niet goed konden onderscheiden. Vermoedelijk was dit Luitenant-Kolonel Henning, Commandant 8-R.I. Ons werd toen gewezen, hoe wij in de loopgraven, die daar vlak in de buurt lagen, konden komen. Later bleek, dat het de commandopoot van 8-R.I. was. De meeste van onze mannen vielen al spoedig in slaap. Ik kreeg verlof om mij naar de keuken te begeven om mij daar te verfrisschen. Met mij mee ging de dienstplichtige v.d. Hoven van Staf I-24 R.I. Ik kreeg daar een glas wijn en ging slapen. Dit heeft echter niet lang geduurd, hoogstens een half uur. Ik ben toen opgestaan en het bosch ingeloopen om de Vaandrig Terpstra van 1-I-24 R.I. te zoeken, aangezien hij mijn vriend was en ik hem sinds de opmarsch niet meer gezien had. Ik ben toen een weg afgeloopen, waar Friesche ruiters stonden. Aan het eind van die weg ging ik rechtsaf. Het was erg moeilijk terrein en ik zag niemand. Wel hing er een onaangename reuk. Ik dacht dat het in de buurt van het Ouwehand's Dierenpark was, maar weldra bleek, dat de lucht afkomstig was van de vele gesneuvelden die daar lagen. Het begon inmiddels schemerig licht te worden, ik was toen aan de rand van een bosch gekomen. Plotseling zag ik op een helling een groep Duitsche soldaten staan. Ik zocht onmiddellijk dekking en kroop na eenigen tijd naar een Hollandsche soldaat die achter een boom lag met een mitrailleur M.20. Ik dacht dat de man sliep en wilde hem wakker maken. Toen bemerkte ik echter, dat hij gesneuveld was. Ik lag toen boven op een helling, die vrij steil naar beneden liep, achter een boom. De Duitsche soldaten waren bezig met mitrailleurbanden. Wat zij precies deden heb ik niet kunnen zien. Wel wekten zij den indruk, dat zij mijn kant op wilden komen. Ik wilde toen met de mitrailleur beginnen te schieten, maar bemerkte dat ik de vingers van mijn rechterhand niet meer kon gebruiken aangezien die stijf geworden waren. Ik heb het toen links geprobeerd en ik kan wel met zekerheid zeggen, dat het mij gelukt is. Er is slechts 3 maal terug gevuurd, waarvan 2 schoten in den boom boven mij kwamen en een in de alreeds gesneuvelde schutter, die voor mij lag. Wat er in de eerste oogenblikken verder gebeurde kan ik niet met zekerheid zeggen, daar ik plotseling onpasselijk werd en overgegeven heb. (Officier van Gezondheid vertelde later, dat ik hoogstwaarschijnlijk een hersenschudding gehad had van de val in den put.) Toen ik weer bij kwam, dit kan slechts even geduurd hebben, hoorde ik schreeuwen. Ik keek waar het geluid vandaan kwam en zag de Duitschers, waarop ik gevuurd had op den grond liggend. Een daarvan trachtte weg te kruipen. De mitrailleur waarmee ik geschoten had, was vermoedelijk leeg of stuk, in ieder geval weigerde hij te schieten. Ik greep een geweer, dat naast mij lag, en bemerkte, dat ik de grendel niet meer kon sluiten aangezien deze vol met zand geraakt was. Ook bemerkte ik, dat vermoedelijk door het schot over mijn pols, ook een stuk van de handbescherming verdwenen was. De Duitscher, die weg wilde kruipen, lag toen pl.m. een meter of dertig van mij af doch hij lag nu stil. Ik durfde niet met mijn geweer te schieten, aangezien ik niet wist of dit veilig was en tevens kon ik mijn rechterhand niet gebruiken. Ik meen mij nog te herinneren (dit is door anderen bevestigd) dat ik een Duitsche soldaat door een bajonetsteek aan een boom vastgestoken heb. Ik durf dit niet met zekerheid te beweren. Ik ben toen de weg naar de commandopost teruggehold om mij weer bij mijn onderdeel te voegen. Net was ik aangekomen toen er een soldaat verscheen, wiens arm doorschoten was. Ik kreeg van een van de jongens van Staf I-24 R.I. een Duitsche dolk en sneed zijn mouw open om zoodoende een noodverband te kunnen aanleggen. Bij mij stonden toen op een afstand de Kapitein Stroomberg en Sergeant van Alsem te kijken. Toen ik de wond zag (het was een doorschot door de rechter bovenarm) vond ik het raadzaam om den Officier van Gezondheid te raadplegen, aangezien de man ook veel bloedverlies geleden had. Ik bracht hem naar den Officier van Gezondheid Dr. Paris, die in de Commandopost 8-R.I. dokter was. Deze heeft den man verder behandeld. De naam van het slachtoffer weet ik niet meer precies, doch Sergeant van Alsem kent hem. Toen ik terugkwam bemerkte ik, dat mijn onderdeel de commandopost reeds verlaten had. Ik ging hen zoo snel mogelijk achterna en haalde hen onderweg in. Wij kwamen weer aan de rand van het bosch en zochten dekking in een loopgraaf. De Vaandrig Terpstra heeft mij daar voor het laatst gezien (dit hoorde ik na den oorlog van hem zelf. Hij herkende mij en zag, dat ik een verband om mijn gezicht had.) Ik zelf heb hem niet gezien. Plotseling kwam een hevig vijandelijk artillerievuur. Wij lagen toen in een van de loopgraven aan de rand van het bosch. Ik lag daar met enkele mannen van ons bataljon en vele vreemden, vermoedelijk van 8 R.I. Hoe lang wij daar geweest zijn kan ik mij niet meer herinneren. Ik probeerde verbinding te krijgen met Kapitein Bückert, die met verschillende anderen van de Staf ergens anders dekking had gezocht. Mijn eerste poging om de loopgraaf uit te komen mislukte aangezien een scherpschutter onze loopgraaf voortdurend beschoot (later hoorde ik dat de Vaandrig Terpstra deze man uit een boom geschoten heeft met een lichte mitrailleur). Ik begreep, dat wij niet langer in deze loopgraaf konden en mochten blijven. Aangezien ik het terrein in de buurt kende van de patrouilles en van mijn nachtelijke tocht, wist ik, dat wij of krijgsgevangen gemaakt zouden worden óf door granaatvuur zouden vallen. Aangezien geen van onze commandanten aanwezig waren (onze Commandant Verbindingsafdeeling I-24 R.I. had ik sinds Zondagavond niet meer gezien) nam ik het bevel over en zei, dat wij beter naar de Commandopost terug konden gaan om daar verder orders af te wachten. Later bleek dat inderdaad alle manschappen krijgsgevangen gemaakt waren, inclusief onze Staf met de daarbij zijnde officieren. Wij zijn met drie man in de Commandopost aangekomen. Wij meldden ons daar bij de Luitenant-Kolonel Henning. Deze nam, ziende dat ik gewond was, mijn geweer en gaf dat aan een ander. Later bleek dat deze man gek geworden was en met mijn geweer in de loopgraaf op eigen mannen vuurde. Hierdoor zijn 4 man geraakt. Dit laatste heb ik niet persoonlijk gezien. Wel zag ik den man op den grond liggen en hij deed net als iemand die een toeval had. Ik heb zijn veldjas losgeknoopt en hem in een onderkomen gedragen. Toen ontdekte ik plotseling tusschen de aanwezige soldaten in de loopgraaf onze Gas Officier Luitenant Beekes. Deze maakte een zeer angstigen indruk. Ziende, dat hij 2 pistolen model F.N. bezat, vroeg ik, daar ik geen wapens had, één der wapens te mogen hebben. Ik kreeg een pistool, dat met één houder gevuld was. De Luitenant Beekes vroeg mij of ik hem den weg wilde wijzen naar Kapitein Bückert, aangezien hij de eenige Officier was, die achtergebleven was. Ik zeide, dat ik hem wel kon brengen naar de plaats, waar wij het laatst vooraan gelegen hadden, maar dat wij er nooit levend af zouden komen. Luitenant Beekes maakte den indruk ontzettend bang te zijn. Dit laatste werd door den Luitenant-Kolonel Henning later bevestigd. Ik zei, dat ik bereid was aan zijn wensch te voldoen, mits ik de helft van zijn munitie kreeg. Hij weigerde dit en zeide, dat ik eerst moest vragen of er in de Commandopost geen munitie was. Ik werd verwezen naar een Kapitein, die in een onderkomen zat waarin zich een telefoon bevond. Onderweg daarheen kwam ik een Vaandrig tegen, die mij bemoedigend toesprak. Ik vond daar den Kapitein, die mij van zijn munitie 2 patronen gaf, zeggend dat hij niet meer had. Ik ging naar Luitenant Beekes en zei dat ik direct met hem mee zou gaan, maar dat ik eerst v.d. Hal, die uitgeput in een loopgraaf zat, brood zou brengen. Tevens wilde ik brood meenemen voor onderweg. Luitenant Beekes ging met mij mee naar de keuken. Wij kregen daar brood en koffie. Ik ging terug en vond v.d. Hal, zittend op een trapje dat naar een sectie slaapplaats voerde. Hogervorst stond eenige meters van ons af op een verhooging met zijn geweer in den aanslag op uitkijk. Luitenant Beekes stond vermoedelijk een paar gangen verder te wachten, tot ik klaar was. Ik sneed een boterham voor v.d. Hal, toen de Overste Henning passeerde. Ik was net bezig om een snee voor mijzelf te snijden, toen er plotseling een granaat vlak bij ons ontplofte. Hogervorst werd van den uitkijk weggeslingerd en kreeg een scherf achter zijn knieholte. V.d. Hal viel boven op mij en diens been werd dusdanig verwond, dat het later geamputeerd is. Ook de voet van zijn andere been werd verbrijzeld. Mijn rechter onderarm was vanaf de pols tot de elleboog open gescheurd en mijn rechter dijbeen weggeschoten. Dr. Paris kwam vrij vlug bij ons en constateerde, dat onze beenen gebroken waren. Hij moest vlug weg, want naar het scheen waren er nog vele andere gewonden. Er kwam toen een Korporaal ziekendrager van ons Bataljon, die met behulp van een touw en een takje mijn been afbond aangezien dit erg bloedde. V.d. Hal werd weggehaald en in een onderkomen gelegd. Ik bleef nog een tijd liggen. Korten tijd nadat de ziekendrager weggegaan was, brak het takje met het gevolg dat het touw weer los ging zitten. Ik herinnerde mij plotseling, dat ik in de Stelling Boven Leeuwen een verbanddoosje had gevonden waarin een buisje jodium zat. Dit buisje zat in een nikkel hulsje en dit had ik in het horlogezakje van mijn broek gestoken. Ik gebruikte dit staafje om tusschen het touw te draaien en zoodoende mijn been af te binden. Kort daarna werd ik weggebracht naar het onderkomen, waar v.d. Hal ook lag. Dat was 's Maandagsmiddags 13 Mei pl.m. 2 uur. Vermoedelijk de dag daarop kwam Luitenant Beekes en wij vroegen hem of hij ons dood wou schieten. Dit heeft hij gelukkig geweigerd. Wij hebben toen daar een paar dagen gelegen. De Overste is nog een paar maal bij ons geweest. De laatste maal dat hij kwam zei hij ongeveer het volgende: "Ik heb een prettig en een droevig nieuws, de oorlog is voorbij, maar wij hebben gecapituleerd." (Dat was vermoedelijk Donderdag.) Donderdagnacht op Vrijdagmorgen werden wij afgehaald. Dit geschiedde in den nacht. Ik werd vervoerd met den dienstplichtige Rusman van 1-I-24 R.I., wiens linkervoet afgeschoten was en het linker bovendijbeen verminkt. Wij kwamen om pl.m. half 5 v.m. te Oudewater aan en werden daar in een klooster geamputeerd (bij Gobets werden rechter arm en rechter been geamputeerd). Na daar een week gelegen te hebben, dus tot 22 Mei, werden wij vervoerd naar het Militair Hospitaal te Utrecht. ----------------------------------

    Dit is het volledige rapport van wat ik persoonlijk meegemaakt en gezien heb.

(get.) Frank Gobets,
Staf I-24 R.I.
Den Haag, 24 Februari 1941.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 14.49 MB)