Relaas van marechaussee A. Marskamp

Relaas van belevenissen van Albert Marskamp, geboren te Zwollerkerspel 6 September 1913, als
marechaussee behoorende tot de 3e Divisie Koninklijke Marechaussee, van 10 - 15 Mei 1940:
------------------------------

  Op 10 Mei 1940, des morgens omstreeks 3.50 uur, werd ik in de Marechausseekazerne te Aalten telefonisch gealarmeerd door den Heer Kerbof, grensontvanger der Invoerrechten en Accijnzen te Heurne gem. Aalten, dat een gemotoriseerde Duitsche colonne aldaar Nederland binnenrukte. Deze mededeeling gaf ik krachtens instructie telefonisch door aan de brigade Koninklijke Marechaussee te Winterswijk, ter uitzending door een geheime militaire zender, en vervolgens aan den Commandant van de militaire Grenswachtcompagnie te Aalten. Na waarschuwing van het overige in de kazerne aanwezige personeel, verdwenen wij onder leiding van den later te Rhenen gesneuvelden wachtmeester Roelofsen onzer brigade, per rijwiel door binnenwegen in binnenlandsche richting, de snellere gemotoriseerde Duitsche colonnes misrijdend. Op een geheimgehouden plaats bij de Groene Jager, ten Zuiden van Zutfen werden wij door Pontonniers over de rivier de IJssel gezet, nadat wij het wachtwoord "Schaapscheerder" hadden genoemd.
  Vervolgens reden wij naar het bevolen verzamelpunt onzer Divisie Koninklijke Marechaussee te Zeist. Vanuit Zeist ging het in den namiddag van 10 Mei 1940 onder commando van onzen Kapitein Districtscommandant G.J.W. Gelderman naar Doorn, waar wij met 15 man van het Wapen werden ingedeeld bij de Staf van Generaal-Majoor Harberts, Commandant van het 4e Legerkorps, alwaar wij tot Zondagnamiddag 12 Mei 1940 arrestaties verrichtten, transporten deden, patrouilles reden, dienst deden in vuurpeloton, Officieren van de Staf bewaakten enz.
  Zondagnamiddag 12 Mei 1940 werden wij, 15 man onder commando van Kapitein Gelderman voornoemd, per vrachtauto naar het front te Rhenen gebracht, met de mededeeling dat er paniek heerschte onder de troepen op de Grebbeberg, en dat wij voor moreele steun daar naar toe moesten. Achter huizen, boomen enz. in het Oostelijke gedeelte van Rhenen lagen nog veel Nederlandsche militairen, waarvan velen in overspannen toestand verkeerden en niemand te bewegen was mee te gaan de Grebbeberg op. Wel riepen zij: "Laat dat korporaaltje maar gaan, dat wordt wel goed." Het Duitsche artillerievuur kwam meer westelijk achter ons op het dorp Rhenen terecht, vanwaar onze artillerie stormvuur afgaf in Oostelijke richting. Op de Grebbeberg tusschen de Rijksweg en de Rijn liep ik door loopgraven die door de Duitsche artillerie hevig waren beschoten, en waarin ik eerst geen mensch aantrof, tot dat ik er een Vaandrig in aan trof aan wien ik vroeg waar zijn manschappen waren. De Vaandrig zeide dat zijn manschappen door het Duitsche artillerievuur waren gevlucht en dat hij niet wist waar ze gebleven waren. Ik liep met den Vaandrig door de loopgraaf om hen te zoeken, tot een splitsing, waar wij afspraken dat hij de westelijke en ik de oostelijke tak zou doorlopen. De loopgraaf die ik doorliep bleek leeg te zijn tot aan de rand van de Grebbeberg aan de Rijnzijde. Ik liep terug naar de kruising waar ik den Vaandrig verlaten had. Toen deze niet terugkwam liep ik die loopgraaf in, welke ook leeg bleek te zijn.
  Zoo kwam ik weer alleen in het dorp Rhenen terecht. Een paar Officieren wien ik omtrent de ledige loopgraven inlichtte verklaarden niet in staat te zijn hun manschappen verder naar voren te krijgen. Gelukkig trof ik daar op de Rijksweg te Rhenen onzen Kapitein Gelderman weer aan wien ik dit ook mededeelde, en die den tevens aldaar aanwezigen wachtmeester der Koninklijke Marechaussee Veldhoen, als ordonnans naar Generaal-Majoor Harberts zond, met het dringend verzoek om onmiddellijk troepen voor versterking te zenden. Het was een wedloop wie het eerste de door de Duitsche artillerie zoo hevig beschoten Grebbeberg zou bezetten, Nederlanders of Duitschers. Ik volgde Kapitein Gelderman die bij het viaduct in de Rijksweg over de spoorwegvallei door Rhenen een zware mitrailleur in stelling wist te laten brengen, en het viaduct met prikkeldraadruiters liet afsluiten.
  Toen in de avondschemering van dien Zondag (12 Mei 1940) de noord-oostelijk van de spoorwegvallei en rijksweg op de Grebbeberg nog gelegen Nederlandsche troepen eigenmachtig in paniek wilden terugtrekken, liet Kapitein Gelderman de Rijksweg door deze zware mitrailleur onder vuur nemen met op ongeregelde tijden herhaalde vuurstooten zoodat deze onbegaanbaar werd voor den aanvallenden vijand alsook voor eigen troepen voor ongeoorloofd terugtrekken. In de westelijke wal van de spoorwegvallei, noordelijk van de Rijksweg zag ik een flinke loopgraaf welke ik in het donker alleen verkende. Deze loopgraaf bleek meerdere honderden meters lang, de munitienissen gevuld met munitie, maar er bevond zich geen mensch in. Een Vaandrig die met zijn zware mitrailleurgroep aan kwam wees ik op het eind in deze loopgraaf bij de rijksweg een uitgegraven nest voor een zware mitrailleur met een goed schootsveld op de rijksweg op de Grebbeberg. De Vaandrig liet daarin de mitrailleur in stelling brengen en begon haastig te vuren op de Rijksweg. Ik deelde hem mede dat Kapitein Gelderman een eindje terug met de andere zware mitrailleur de rijksweg onder controle hield en dat hij beter deed niet te vuren voor de noodzaak er toe bleek, waarop de Vaandrig het vuren liet staken. Verder wist ik enkele groepjes van hun onderdeel geraakte militairen en enkelingen in deze loopgraaf te brengen en door gevulde zandzakken op de borstwering van de loopgraaf te plaatsen schietbeveiligingen te laten maken. Bij deze soldaten trof ik de soldaat Ansink van de Lichtenvoortschestraat te Aalten.
  Vervolgens kwam er een Ritmeester van en met naar hij zeide 500 man Huzaren-motorrijders. Ik deelde dezen omtrent voornoemde loopgraaf mede dat hij lang en leeg was, waarop deze Ritmeester er met zijn soldaten in ging. In de loop van den nacht hoorde ik meermalen fluitstooten op de Grebbeberg tusschen de rijksweg en de Rijn, waaruit ik afleidde dat de vijandelijke infanterie het terrein aldaar bezette. Eenige malen ontplooiden zich in den lucht lichtkogels die het terrein helder verlichtten. In de ochtendschemering van Maandag 13 Mei 1940 nam het aantal vijandelijke mitrailleur en/of geweerkogels dat verspreid over onze loopgraaf kwam, toe. Aan de overkant van de spoorwegvallei uit de huizen tusschen de rijksweg en de Rijn ongeveer tegenover het spoorwegstation, werd geschoten in onze richting, en op Nederlandsche troepen die noordelijk van de rijksweg tusschen de huizen lagen en in zenuwoverspanning aldoor maar ons wachtwoord van Zondag "Mijngas" lagen te roepen. Toen het licht werd vertoonden deze gedesorganiseerde Nederlandsche militairen zich aan de overzijde van de spoorwegvallei voor ons tusschen de uiterste huizen, met witte doeken op de geweren in angst dat wij op hen zouden schieten. Kapitein Gelderman bevond zich nog bij den zwaren mitrailleur op de rijksweg. Met zijn toestemming verwijderde ik met een mij onbekend gebleven sergeant de prikkeldraadruiters op het viaduct even, slopen over het viaduct en wenkten voornoemde militairen dat zij over het viaduct konden komen. Een groep van plusminus 60 man rende toen op ons af en het viaduct over, waarop de Duitschers het vuur openden. Toen het weer wat rustiger was slopen de sergeant en ik terug en plaatsten de prikkeldraadruiters weer op het viaduct. De over het viaduct gehaalde groep militairen lag in een groote kuil achter het 2e of 3e huis vanaf het viaduct, n.l. naast de woning waarin de hulppost van het Roode Kruis zich bevond en waarin ook de wachtmeester Roelofsen onzer brigade reeds dood in een kamer was gedragen. Velen der soldaten hadden een zenuwschok dat zij het schuim op de mond hadden staan. Een paar kwamen naar mij toe en vroegen: "Schiet mij astublief dood." Voor verder gevecht waren zij waardeloos.
  Ik volgde Kapitein Gelderman naar de bovenverdieping van een huis aan de zuidzijde van de rijksweg, van waaruit Kapitein Gelderman met een verrekijker de vijandelijke schutters in de huizen aan de overzijde van de spoorwegvallei trachtte te ontdekken. De vele Duitsche artilleriegranaten kwamen achter ons in Rhenen en westelijk daarvan terecht. Weer beneden gekomen, kwam een Kapitein of Ritmeester bij mij om inlichtingen over de situatie, daar hij met zijn wat verder achter ons in of bij Rhenen gelegen manschappen opdracht had tot een tegenaanval. Ik deelde den Officier mede dat in de loopgraaf aldaar langs de spoorwegvallei zich een Ritmeester met een 500 tal Huzaren-motorrijders bevond.Genoemde Officier vroeg mij hem ter bespreking van de aanvalsplannen naar dezen Ritmeester te brengen. Met dezen Officier begaf ik mij door een zijstraatje achter huizen langs naar de loopgraaf waarin de Huzaren-motorrijders. Het laatste eind hadden wij nog slechts gezichtsdekking door een rij rechtop in de grond geplaatste soort takkenbosschen. De Kapitein of Ritmeester sprong over de rugwering in de loopgraaf, terwijl ik gehurkt achter dit haagje zat. Door dit haagje heen zag ik dat van uit een gebouw schuin voor ons aan de overzijde van de spoorwegvallei en zuidelijk van de rijksweg, werd geschoten. Ik zag hoe een kogel afschampte op de helm van een huzaar in de loopgraaf vlak voor mij. De man had geluk, maar zichtbaar erge pijn en vermoedelijk wel een hersenschudding. Van achter het haagje vuurde ik met mijn karabijn op de ramen van voornoemd gebouw. Even hoorde ik vijandelijke kogels, die ik aan hun geluid goed onderkende van de Nederlandsche kogels, dicht bij mij. Toen voelde ik een schok in mijn linkerkuitbeen waar een kogel doorheen bleek te zijn gegaan. Ik wierp mij plat op den grond, maar zag dat het bloed door mijn onder- en bovenbroek heen uit de wond gutste. Ik duwde mijn wijsvingers aan weerszijden van het been tegen de wond teneinde het ergste bloeden te beletten. Toen het een poosje later rustig was geworden wist ik alzoo gebukt weg te strompelen naar het reeds genoemde huis waarin de hulppost van het Roode Kruis. Ik herinner mij nog dat ik daar in een kamer, met de rug op de grond liggend, het getroffen been in de hoogte hield en tegen een stoelleuning liet rusten, voor ik buiten bewustzijn geraakte. Een dag later kwam ik in het Israëlitisch Ziekenhuis te Amsterdam, met flinke wondkoorts. Een paar maanden later kon ik echter weer loopen.
  Voor illegale hulp aan onderduikers werd ik in 1943 door verraad met 17 personen van onze verzetsgroep gearresteerd en opgesloten in de concentratiekampen Vught en Oraniënburg. Op 21 April 1945 werd ik in Oraniënburg door de Russen bevrijd, wegende nog 52.5 k.g. en lijdende aan pleuris, waarvan ik thans vrij goed hersteld ben. Tien personen onzer groep zijn helaas in Duitschland tengevolge van de kommer, ellende en mishandelingen bezweken.
  Bij beschikking van het Ministerie van Oorlog Afdeeling A.1. no. 3553 dd. 13 Maart 1947 werd aan mij machtiging verleend tot het dragen van het "Oorlogsherinneringskruis met gesp voor bijzondere krijgsverrichtingen Nederland Mei 1940".
  Voor waarheid geteekend te Lent op 12 April 1947.

A. Marskamp,
Thans wachtmeester 1e klasse
der Rijkspolitie,
behoorende tot de Staf van de Afdeeling Elst, wonende te Lent.  

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 3.19 MB)