Schrijven van sergeant D. Hulshof
Sergeant Hulshof
M.C.-I-8 R.I.
Koepel 7.
-----------------
Afschrift.
Zutphen, 20 December 1940.
Hoogedelgestrenge Heer,
Naar aanleiding van Uw schrijven d.d. 9 November en waarin U mij verzoekt U volledig in te lichten over m'n lotgevallen gedurende de gevechten op den Grebbeberg.
De oorlog ligt alweer een goed halfjaar achter ons, dus wat er nu allemaal precies gebeurd is, weet ik niet meer.
Den 9de Mei 1940 hadden wij 's avonds alarm, niets wees nog op oorlog, alleen viel het ons op, dat tegenover Ouwehands Dierenpark, ik meen dat het houwitsers waren, reeds in stelling stonden, verder was alles nog rustig. Ik ben 's nachts achtergebleven met zes soldaten als piket en heb alles toen schietklaar laten maken.
's Morgens plm. halfvier de eerste vliegtuigen; eerst drie; schending van onze neutraliteit? Telefoon voor mij; bericht: toestand 4 ingetreden. Ik klom weer uit de schuilnis, de luchtdoel is reeds aan het vuren; niets als vliegtuigen; ik zie het eerste vliegtuig naar beneden schieten. Verder bleef het voor ons die dag betrekkelijk rustig; in de nacht van Vrijdag op Zaterdag werd er al geschoten door ons, ik heb echter toen het bevel gegeven, alleen op mijn commando te vuren; want de eerste nacht, stak de een de ander aan; wat er nu precies allemaal die Zaterdag gebeurd is, weet ik niet meer. Maar Vrijdag hadden wij pas om 10 uur - half elf brood, avondeten om 7 uur (bruine bonen); de etenhalers van 's Zaterdags hebben we niet meer terug gezien, konden niet meer terugkomen.
Koepel 7 stond moederziel alleen, zonder verbinding (telefoonaansluiting was nog niet klaar).
Ik als stukscommandant had nog niet eens een kijker, alleen de sectiecommandant had er een. Die kwam ook nog wel eens naar koepel 7 kijken, ook gedurende de strijd. Maar toen de strijd het hevigst was, was dit onmogelijk, dit had volgens mijn bescheide meening wel beter voor elkaar kunnen zijn.
De stelling van koepel 7 heeft zich goed gehouden, het zat goed in elkaar, alle lof voor mijn jongens, die het zoo stevig gebouwd hebben.
Ik had een trap in den berg laten maken, zoodat ik beneden bij de villa v.d. Ridder in het wandelpad uitkwam; dit pad leidde naar de tuin v.d. Ridder, die verder achter ons lag.
We hadden dus een natuurlijke loopgraaf gekregen, hierover was ook nog al wat te doen geweest, de hoogere officieren achtten het een beetje overbodige weelde. Gelukkig heb ik in samenwerking met mijn S.C. doorgezet. Zaterdags was de strijd al aan de gang; artillerieprojectielen dalen op ons neer. Van de richting Wageningen trekken de menschen terug; boerderijen voor ons staan in vlam; het zicht is slecht; we kunnen haast niet in het voorterrein zien. De boerderij rechts van ons wordt stevig onder vuur genomen; in 't voorterrein zien we beweging, en jawel hoor, vuren, kalm blijven jongens. Dan komt er een bericht door, dat er een tegenaanval wordt opgezet; na 24.00 uur niet meer vuren. Het bericht dat we weer vuren mochten, hebben we niet gekregen, waarom niet? Dan maar op eigen initiatief; het artillerievuur van den vijand was hevig; rechter schuttersopstelling weggeschoten, boomen vallen als rietjes over de loopgraven. Onze eigen artillerie zwijgt een heele tijd; in de nacht, ik geloof haast van Zaterdag op Zondag, in het voorterrein zit een machinegeweer te keffen, we kunnen hem het zwijgen maar niet opleggen, eindelijk lukt het ons. In het hevigst van het gevecht breekt onze afvuurstand, nu dat ook nog. Wie gaat een nieuwe halen, wie gaat met me mee, No. 1, de schutter Groot Wassink, gaat; midden in de nacht met een regen van projectielen; nog een van de jongens biedt zich aan. Na tien minuten is hij terug en het vuren wordt voortgezet; zoo luidde Pinkster 1940 in.
Ik geloof haast, dat het 1ste Pinksterdag was, 's middags, dat een van mijn jongens kwam mededeelen, dat de loopen uit de villa v.d. Ridder staken. Ik maakte ze maar wijs, dat het onze eigen teruggetrokken troepen waren. Maar de kogels vlogen de loopgraaf in; toen ik in de koepel het voorterrein bekeek, zaten vlak beneden me de Duitschers, de pag. was omsingeld en stond met de rug en met de handen in de hoogte naar ons toe. De kogels vlogen met geweld in de schietsleuf van de koepel, de jongens werden hoopeloos, we konden niets uitvoeren. Overgeven werd er gepraat; dat nooit, we zijn nog niet verloren, terugtrekken naar de andere stellingen van onze sectie (koepels 5 en 6). We zijn er gekomen, hoe weet ik niet meer, maar er bleek geen mensch meer te zijn. Naar ik achteraf gehoord heb, is er een bericht bij de andere stukken binnengekomen, hoe de toestand er bij mij nog voorstond.
Ik wilde namelijk niet terugtrekken, hierover had ik nog geen woord gesproken tegen mijn jongens. Ik begreep later hieruit, dat ze mij ook niet hadden kunnen waarschuwen, omdat ze wisten hoe de toestand er bijstond. Om naar mij toe te komen was ook doelloos geweest, want ze waren er toch niet gekomen. Ik ben toen in de hulpverbandplaats gekomen, van hieruit ben ik toen alleen naar koepel 3a gegaan; waarom ik daar naartoe gegaan ben weet ik niet, want achteraf bekeken is het krankzinnig werk geweest. Maar ik kwam er heelhuids aan, meer dood dan levend, maar ik was er. De drie jongens die ik bij me had, heb ik naar achteren gestuurd. Koepel 3a lag onder vuur en vanuit deze stelling kon men niets zien.
Een hoopelooze toestand, het drinkwater was op en we (volgens nadere informatie zat in koepel 3a sergeant J.G. Snackers met eenige manschappen) hebben hier gezeten tot Dinsdagmiddag, alles was toen allang rustig. De patrouilles die uitgezonden waren, berichtten, dat de hoofdmacht in Rhenen binnen trok. Door het gebrek aan water, hebben we ten einde raad, maar besloten ons over te geven.
's Middags plm. vijf uur waren we onder aan de Grebbe en hoorden toen, dat er een ultimatum was gesteld en dat de oorlog was afgeloopen; hadden we dat maar geweten.
Hopende U Edel. voldoende ingelicht te hebben, teeken ik
Hoogachtend,
Uw dw.,
(get) D. Hulshof.
|