Verhoor van eerste luitenant H.H.C. Vos

Verhoor op Dinsdag 11 Juni 1940.
-------------

  1e Luitenant H.H.C. Vos, 2-II-8 R.I., woonachtig te Amsterdam West.

  Des Zaterdags is reeds 's morgens bij ons gevochten. Om een uur of 9 trokken de voorposten die beweerden een waarschuwende taak te hebben, (van 19 R.I.) terug. Om een uur of 11 kwamen vijanden in zicht in de verlaten stellingen van de voorposten. Deze vijand was plm. 100 man sterk (stoottroepen). Zij hebben den geheelen dag aangevallen (voornamelijk van 11.00 - 17.00 uur). De lichte mitrailleur in 23 kon het dijkje niet bestrijken.
  Vóór de stelling was een doode hoek van 3 à 400 meter lengte. In het stekelvarken (23) had ik drie mitrailleurs aldaar geplaatst in overleg met den Compagniecommandant. Ze waren verplaatst, omdat er werkzaamheden aan de stelling moesten worden verricht. In totaal had ik 5 lichte mitrailleurs. Ik heb den vijand op Zaterdag kunnen afslaan met behulp van zware mitrailleurs van 19 R.I. en artillerievuur. In den ochtend van Zondag heb ik van den teruggetrokken vijand allerlei uitrustingstukken en 2 mitrailleurs en 2 karabijnen laten ophalen.
  Een aangevraagd gaszoeklicht brandde niet, zoodat ik bij een aanval 's nachts mitrailleurvuur op de eigen steunpunten heb aangevraagd. Dit heeft geholpen, Zondagmorgen was het terrein om onze opstelling heen geheel in onze handen.
  Zondag zag ik vijand op ca. 1.500 meter voor Kruiponder. Er werd in het nevenvak hevig gevochten. Verder verwijs ik naar mijn verslag van 22 Mei, waarop ik nog de volgende toelichting geef.
  Den Kapitein Wiersinga heb ik telefonisch gesproken vlak voor dat het artillerievuur mijn stelling bereikte (dit was plm. 16.30 - 17.00 uur). De Kapitein heeft mij eerst gezegd, dat ik blijven moest, doch toen ik hem zeide, dat het niet uit te houden was, heeft hij m.i. op het laatst geweifeld en gezegd: "Dan moet je het maar weten". Tijdens het artillerievuur heb ik overlegd, hoe ik moest handelen. Aangezien ik door het ontbreken van mitrailleursteunpunten op mijn plaats niet kon afgrendelen, was ik besloten dit op een plaats plm. 1500 meter verder Noordwaarts te doen.
  Een aanval, hetzij uit het front, hetzij uit het Zuiden heb ik niet gehad. Ik had dan ook geen dooden, wel enkele gewonden. Ik had den vorigen dag, toen ik mijn opdracht kreeg, begrepen, dat mijn stelling moest worden gehandhaafd en dat ik daarbij zelf slechte kansen had. Ik meende echter, dat een andere stelling beter was, omdat wanneer Kruiponder uit het Oosten zou worden aangevallen, deze stelling niet te handhaven zou zijn zonder hulp der artillerie die ik in gebreke van verbindingen niet kon aanvragen. Ik had echter wel seinpatronen, maar daaraan heb ik niet gedacht.
  Mijn plan is echter mislukt. Toen mijn twee groepen, die ik had uitgezonden om een doorgang te maken, onder artillerievuur kwamen, zijn zij den kop kwijtgeraakt en langs de hekversperring door het artillerievuur heen gevlucht naar het Westen. Ik ben als laatste zelf met een groep weggegaan, doch vond nog een man of 30 bij het 19 R.I. en heb me gemeld bij kapitein Schumann. Ik kreeg toen order me te melden bij den Bataljonscommandant (Majoor Jacometti) om deel te nemen aan de verdediging van de stoplijn. Den order daartoe had de kapitein Schumann ontvangen. Ik heb nog wat menschen verzameld, maar de meesten hadden geen wapens bij zich, omdat ze door het artillerievuur alles wegwierpen. We zijn bij de commandopost aangekomen, doch ik vond die reeds door de Duitschers bezet. Ik ben toen naar de Dijksche weg gegaan, maar vrijwel al mijn menschen kwijtgeraakt.
  Den Kapitein Wiersinga heb ik niet opgezocht, omdat ik naar het Noorden wilde. Later kon ik niet meer: ik ben achter langs de stoplijn gegaan, omdat ik het vuurplan van 19 R.I. niet kende en bovendien steeds artillerievuur om mij heen viel.

Voorgelezen, volhard en geteekend,

w.g. H.H.C. Vos.

  Nader verklaart hij nog:

  De derde sectie (Vaandrig Klooster) heb ik ook onder mijn leiding gehad, want Vaandrig Klooster gaf zelf niet veel leiding. Ik had liever Luitenant de Vries gehad, want dat is een flinke man. Ik heb met Luitenant Mink het terugtochtsplan besproken.
  We hadden veel moeite met de menschen gehad, die geen handgranaten konden werpen en ze niet eens konden vullen. Dit hebben we Zaterdag nog geoefend. Ook schoten zij slecht. Ik had vroeger een sectie gehad bij de eerste Compagnie; sedert Kerstmis had ik eigenlijk steeds de geheele tweede Compagnie gehad, omdat de kapitein als voorzitter der Schattingscommissie nooit mee uitrukte. Van adjudant Bison heb ik geen bericht gehad; ook zelf heb ik geen bericht gegeven aan den Compagniecommandant van mijn manoeuvre. Ik had dit later willen doen, als ik in mijn nieuwe opstelling was aangekomen.

Voorgelezen, volhard en geteekend,

w.g. H.H.C. Vos.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 1.11 MB)