Verhoor van dienstplichtig soldaat J.F.C. Toelen
Verhoor Johannes Fransiscus Cornelis Toelen, dienstplichtig soldaat 2-I-8 R.I.
------------------------------------------------
Leersum, 30 Juni 1940.
Op 10 Mei was ik als milicien-soldaat, bij 2-I-8 R.I, op den Grebbeberg te Rhenen. Voor den oorlog was ik mitrailleurschutter. Ik behoorde bij het Hoornwerk van den vaandrig de Ridder die in den kazemat voor de Grebbe zat. Op Vrijdag 10 Mei 1940 was ik ziek. Ik kwam dien morgen te ongeveer 9.30 als ordonnans bij Kapitein Collette. Vrijdag 10 Mei 1940 was er niets te doen. Van Vrijdag op Zaterdag, 10 op 11 Mei 1940, kregen wij het eerste artillerievuur der Duitschers boven den commandopost, vanuit de richting Wageningen. De commandopost was gevestigd tusschen den rijksweg van Rhenen naar Wageningen en de Heimensteische laan, ongeveer 500 of 600 meter van de Grebbe. In den commandopost waren o.a. aanwezig: de Kapitein Collette; vaandrig Donkersloot; sergt.-cap. Bosveld; tamboer Leenders; de telefonisten Hagen, van Hal en Gerritsen; en de ordonnansen Gerritsen, Scholten, Heskes, Strijbosch en ik. Het baantje van ordonnans heb ik vrijwillig op mij genomen. Ik was reserve-facteur.Van Vrijdag op Zaterdag tot en met Zondag 12 Mei 1940 ging bijna onophoudelijk het vuur der Duitschers door, tot ongeveer 5.00 namiddag. Op Zaterdag 11 en Zondag 12 Mei 1940 heb ik verschillende berichten overgebracht. Dit was nogal een gevaarlijk baantje. Het moest echter gebeuren en daarom bood ik mij daarvoor aan. Ik ben overtuigd Katholiek en had niet het idee, dat ik zou sneuvelen. Ik stelde mij op het standpunt, dat God voor mij zou zorgen.
Zaterdagavond tusschen 11 en 12 uur (Zaterdag 11 Mei 1940) was ik in genoemden commandopost met Kapitein Collette, vaandrig Donkersloot en de reeds genoemde personen. Toen kwam de Luit. Timmermans van de 2e sectie met ongeveer 10 zijner manschappen dien commandopost binnen. Zijn manschappen ken ik niet van naam. Luitenant Timmermans deelde aan Kapitein Collette mede, dat zij munitiegebrek hadden en dat hij tevens bericht had ontvangen, dat hij terug moest trekken. De Kapitein heeft toen de Bataljons-commandant opgebeld en vernam, dat er geen bericht om terug te trekken was gegeven en er geen Duitschers te zien waren. De Kapitein heeft toen tegen Luit. Timmermans gezegd, dat de bataljons C.- gezegd had, dat thans geen munitie kon worden gebracht en dat Luit. Timmermans met zijn manschappen naar zijn stelling terug moest gaan. De Luit.Timmermans heeft toen 2 doozen met patronen, totaal 120 patronen meegekregen.
Elk militair had op Vrijdag 10 Mei 1940 60 patronen gekregen, behalve de patronen voor de mitrailleurs. De militairen van Luit. Timmermans waren zeer zenuwachtig en hadden maar raak geschoten, zonder dat zij iets gezien hadden. daardoor ontstond het gebrek aan munitie. Luit. Timmermans ging met enkele menschen weg. Waar hij heen is gegaan, weet ik niet. Hij is echter niet naar zijn stelling gegaan.
Ik heb nog met Luit. Timmermans gesproken en gevraagd wat er aan de hand was, waarop hij ook tegen mij zei, dat hij een bericht had gekregen om terug te trekken. Ik vond het zeer vreemd. Een week tevoren hadden we namelijk van Luit. Slager theorie gekregen, waarbij gezegd werd, dat men nimmer een bericht van terugtrekken of van "niet schieten" moest aanvaarden dan schriftelijk. Dan zou moeten blijken, wie dat bericht gaf en of het op waarheid berustte. De Kapitein heeft niet aan Luit. Timmermans gevraagd van wien hij het bericht om terug te trekken had gekregen. Luit Timmermans zei, dat hij het van een soldaat had gekregen, die hij niet kende.
Ik wil niet graag over mijzelf spreken en over mijn werkzaamheden in verband met mijn geloofsovertuiging. Daar u er mij op attent maakt, dat ik zonder aanziens des persoons de waarheid moet verklaren, moet ik ook iets van mij zelf zeggen.
Kapitein Collette was altijd zeer geschikt ten opzichte van zijn ondergeschikten, zoodoende ziet men van elkaar wel iets door de vingers. In den oorlog vond ik dit niet juist. Kapitein bleek niet voldoende leiding te kunnen geven. Ik trad op, zooals ik meende te moeten doen. Het algemeen belang stelde ik boven de slapte ten opzichte van het geven van bevelen. Zoodoende ben ik wel eens opgetreden, alsof ik de chef was, om de doodeenvoudige redenen, dat ik mij niet zenuwachtig maakte en de dingen logisch onder het oog zag.
Als voorbeeld moge het volgende dienen. Aan den commandopost waren twee ingangen. Een daarvan werd zeer weinig gebruikt. Kort nadat Luit. Timmermans op dien Zaterdagnacht den commandopost had verlaten, bleven enkele manschappen van hem in den commandopost achter. Ik heb toen deze menschen gezegd, dat zij uit den commandopost moesten en naar hun stelling moesten gaan. Ik nam daartoe het initiatief met goedvinden van den Kapitein en de anderen. Ze zijn toen weggegaan, doch kwamen later weer terug, omdat er zoo'n hevig artillerie-vuur was.
Op dat moment werd er leven gehoord aan den ingang van den commandopost, die weinig gebruikt werd. De Kapitein zei: "Daar komen de Duitschers". Hij trok zijn revolver, evenals vaandrig Donkersloot en ik. Op dat moment dacht ik dat het onmogelijk was, dat er Duitschers waren. Ik wrong mij naar voren, drukte de revolvers van den Kapitein en den Vaandrig neer en zei: "niet schieten". Ik ben toen met getrokken revolver naar den ingang gegaan en constateerde dat de milicien Kreijtz, daar met een onklare mitrailleur aankwam, die hij in de commandopost wilde repareren. Ik gaf Kreijtz een standje, omdat hij op deze geheimzinnige wijze, zonder wachtwoord, naar dezen ingang was gekomen. Kreijtz erkende zijn fout. Ik mag wel zeggen dat Kreijtz aan mijn optreden zijn leven heeft te danken.
Daarna deed ik den vaandrig het voorstel, om met de teruggekomen manschappen van Luit. Timmermans naar de stelling van Luit. Timmermans te gaan. De Kapitein Collette was hiermede eens, doch gaf geen opdracht. Vaandrig Donkersloot weifelde waarop ik met deze mensen ben weggegaan, en hen in de stelling der 4de sectie heb gebracht. Die nacht is er munitie aan den post gebracht. In dien nacht heeft Majoor Landzaat bij herhaling, aan Kapitein Collette gevraagd of de 2de sectie de stelling weer had bezet, waarop hij ontkennend moest antwoorden. De Kapitein gaf voor, dat de jongens niet durfden en dat het ook ongewenscht was hen terug te sturen omdat er Duitschers zaten. De Majoor Landzaat verklaarde uitdrukkelijk, dat er geen Duitschers waren en dat de Kapitein had te zorgen, dat ze naar hun stellingen terug gingen en dat hij anders deze militairen maar dood moest schieten. De Kapitein zeide tegen mij: "hoe vind je dat nou???". Ik zeide, dat het vervelend was, doch dat majoor Landzaat gelijk had.
De Kapitein verzocht mij te willen zorgen, dat deze menschen in hun stelling kwamen. Ik ben toen naar den serg.-maj. Pas van de 4e sectie gegaan en gezegd, dat de Majoor Landzaat de opdracht had gegeven om de stelling der 2de sectie te bezetten en gezegd, dat wanneer de menschen niet naar hun stelling wilden, dat zij dan moesten worden doodgeschoten. De sergt.-maj. Pas zeide, dat hij zijn best zou doen.
Ik ging terug en was overtuigd, dat het bevel van majoor Landzaat zou worden uitgevoerd. Ik heb den Kapitein gezegd, dat ik het bevel van den majoor Landzaat aan den serg.-maj. Pas had overgebracht. Des morgens te ongeveer half vijf of kwart voor vijfen was ik, op last van den kapt. Collette, ter informatie wederom aan de 4de sectie. Ik constateerde toen, dat alle manschappen en de sergt.- maj. Pas nog in de stelling der 4de sectie nabij den commandopost waren en niet naar de stelling van de 2e sectie waren gegaan. De majoor Landzaat had opgebeld omtrent deze stelling, waarop ik op last v.d. kapitein naar de 4de sectie was gegaan. De kapitein had mij verzocht maatregelen te nemen. Ik heb toen tegen den kapitein gezegd, dat ik ze desnoods zelf in de stelling van luit. Timmermans zou brengen.
Ik heb tegen den sergt.-maj. gezegd, dat zijn menschen met de menschen van luit.Timmermans in de stelling moesten, waarop de sergt.-maj. Pas mij zeide: "probeer ze maar uit de schuilplaatsen te krijgen, ik kan ze er niet uitkrijgen". Ik nam toen het bevel en deelde aan deze menschen mede, dat ik hen naar de stelling der 2de sectie zou brengen en dat ik voorop zou gaan. Ik heb deze menschen toen in groepen verdeeld. Hieronder bevonden zich ook onder-officieren der 4de sectie, o.a. sergt. Bekking.
Tirailleerende ben ik toen met de manschappen van de 2de en 4de sectie naar de verlaten stelling van de 2de sectie gegaan. Het bleek toen inderdaad, dat er geen Duitschers in deze stelling waren. De onderofficieren en soldaten zijn daar in die stelling gegaan. Ik ben daarna naar den commandopost teruggegaan en heb toen persoonlijk Majoor Landzaat opgebeld en aan hem gezegd, dat de stelling der 2e sectie wederom bezet was. Ik deed dit in overleg met den kapitein Collette en mede, omdat ik den code voor het opbellen kende. Op Zondagmiddag, 11 Mei 1940, te ongeveer 12.30 kwam ik in den commandopost terug van een uitgevoerde opdracht. Er was toen hevig artillerievuur der Duitschers. Er was toen een telefonisch bericht van Majoor Landzaat gekomen, dat stand moest worden gehouden tot den laatste man en dat elkeen, die terug trok zou worden doodgeschoten. Dit bericht moest naar alle stellingen worden gebracht. De Kapitein Collette had daarmee den ordonnans Gerritsen belast. Gerritsen vroeg echter of er iemand met hem mede kon. Ik maakte mij over de vraag van Gerritsen zoo kwaad, dat ik hem het bericht, dat hij reeds in den hand had, hieruit trok, ik zeide tegen Gerritsen: "waarom moet er voor dit bericht er twee menschen aangewaagd worden?" Ik ben toen met dit bericht weggegaan. Ik ben in de 1e en vervolgens in de 2e sectie aangekomen, waar ik toen ook de Luit. Timmermans aantrof. Om bij de 3e sectie van vaandrig de Ridder, in het Hoornwerk, te komen, moest ik gebruik maken van een vlotje om over de Grebbe te komen.
Met dit vlotje ben ik aan het Hoornwerk aangekomen. Ik vond de stelling geheel verlaten. Ik ben de stelling in de ronde geloopen, doch niemand aangetroffen. De kazemat van de P.A.G. was toen ook verlaten. Dit was 12 Mei 1940, ongeveer half twee 's middags.
Ik ben langs den zelfden weg met het vlotje over de Grebbe gegaan. Ik wilde in de stelling van Luit Timmermans springen. Er was toen hevig art. vuur. Op dat moment hoorde ik van achteren, van vóór de Grebbe mijn naam roepen. Ik keek om en zag vaandrig de Ridder en sergt. van Houten en eenige zijner manschappen. Zij stonden voor het water van de Grebbe en vroegen mij: "Wat is er aan de hand?" Ik heb hen toen het bovenvermelde bericht voorgelezen. Toen werd ik daar op de stelling van Luit. Timmermans door een granaatscherf aan mijn rechterwang gewond. Ik ben gevallen, doch even later de stelling van Luit. Timmermans binnengeloopen, Alwaar ik verbonden ben. Vaandrig de Ridder had mij, voor deze verwonding, de opdracht gegeven, het vlotje naar zijn kant te doen dirigeeren. Dit heb ik aan Luit. Timmermans gezegd, die daarvoor zou zorg dragen. Na verbonden te zijn ben ik naar de commandopost terug gegaan. Daar was kapitein Collette, die mij naar de hulpverbandplaats verwees, voor het aanleggen van een nieuw verband. Hij voegde mij toe, dat hij zijn commandopost naar deze hulppost zou verplaatsen en mij later zou volgen. Daar zou ik op hem wachten. Ik heb den kapitein echter niet meer gezien. Twee uur later waren er Duitsche soldaten bij deze hulpverbandplaats. Ik was daar met 4 roode kruissoldaten. De Duitschers gooiden met handgranaten. Eén dezer granaten kwam onder den stroozak terecht waarop ik zat. Ik werd echter niet verwond en vluchtte daarna met deze 4 roode kruissoldaten weg. Wij werden achtervolgd door de Duitschers. Ik heb nog eenige keren op de Duitschers geschoten en ben daarna een loopgraaf ingeloopen. De Duitschers liepen mij voorbij. Ik was uitgeput door het bloedverlies en was niet bij machte om op te staan. Daar ben ik eenigen tijd, doch niet lang bewusteloos geraakt. Ik ben opgestaan en wederom naar de hulpverbandpost teruggegaan, waar ik weer bewusteloos ben geraakt.
Den anderen dag, Maandag 13 Mei 1940, te ongeveer 12.30 ben ik door de Duitschers bijgebracht en daar krijgsgevangen gemaakt. Zij hadden toen deze verbandplaats ingenomen. Ik heb met hen medegewerkt aan het vervoeren van dooden en gewonden. De gewonden moest ik begeleiden naar den Rijksweg Rhenen-Wageningen. Toen lag er een hulpbrug over de Grebbe. Aan de Duitsche verbandplaats, op de helft van den weg Rhenen-Wageningen ben ik verder per auto vervoerd naar het hospitaal te Arnhem. Daar ben ik opnieuw verbonden en tegen koorts ingeënd. Op Dinsdag 14 Mei 1940, des morgens te ongeveer 7.00 uur ben ik met anderen krijgsgevangenen op transport gesteld over Emmerich, Bocholt naar Neubrandenburg. Daar ben ik gebleven tot Woensdag 13 Juni 1940. Toen ben ik wederom in Zevenaar gearriveerd. Vandaar ben ik met een auto naar Arnhem vervoerd en vandaar op 14 Juni 1940 met groot verlof gegaan.
Dit is de geheele waarheid.
|