Verklaring van dienstplichtig soldaat Th.M. Chotzen

  De ondergeteekende, dr. Theodor Max Chotzen, gedemobiliseerd dienstplichtig soldaat bij 2-III-8 R.I., moge de volgende verklaring voegen bij de rapporten van officieren en eventuele getuigenissen van minderen, welke deelnamen aan de verdediging van het Paviljoen op den Grebbeberg onder bevel van Majoor W.P. Landzaat, Commandant van I-8 R.I., aldaar gesneuveld op 13 Mei 1940.

  Voor dezen datum was de ondergeteekende slechts sporadisch met den Majoor in aanraking gekomen, daar zijn compagnie, hoewel stellingen hebbend in de stoplijn op den Grebbeberg, gecantonneerd was te Wageningen en administratief onder bevel stond van Majoor Voigt. Onder kader en soldaten gold Majoor Landzaat tijdens de mobilisatie als een streng chef, die hooge eischen stelde aan alle betrokkenen bij den aanleg van de stellingen, ook onder ongunstige weersomstandigheden.

  Op 13 Mei j.l., vermoedelijk omstreeks den middag, toen de stellingen van de 4e, 1e, en 2e secties van zijn compagnie reeds ontruimd waren en in de 3e sectie, waarbij ondergeteekende als seiner-ordonnans ingedeeld was, een witte doek uitgestoken werd, heeft hij zich onttrokken aan de overgave en zich door de boschjes begeven naar het Paviljoen, op dat oogenblik de verst vooruitgeschoven post geworden, waar Majoor Landzaat met weinige officieren en minderen standhield. De situatie was daar aldus:

Klik hier voor een uitvergroting
Schets behorende bij de verklaring van dienstplichtig soldaat Th.M. Chotzen d.d. 9 juli 1940. (9 juli 1940)
  In de gelagkamer,
  A: Majoor Landzaat.
  B: Kapitein Höping (of Höpink), Commandant van een compagnie PAG.
  C: een lichtgewonde kapitein, dien hij meent Daales te hebben hooren noemen. (Commandant M.C.-I-8 R.I.)
  D: een soldaat, gewapend met een karabijn.
  E: volgens zijn, op dit punt minder scherpe herinnering, een onderofficier.
  F: ondergeteekende.
  Bovendien lagen hier de lichamen van twee reeds eerder gesneuvelden.
  Een ongeveer gelijk aantal bevond zich op de bovenverdieping, waar ondergeteekende een oogenblik is geweest, en daar was bij het begin van den aanval een lichte mitrailleur opgesteld.
  Ook in den gang naast de gelagkamer heeft hij eenige soldaten gezien. Een grooter aantal had zich, naar hij later vernam, in den kelder teruggetrokken.

  Aldus opgesteld heeft de verdediging het vuur van de aanvallers (jonge stormtroepen), komend van twee en soms drie kanten, met groote uitwerking beantwoord en deze geruimen tijd op een afstand gehouden. Met den lichten mitrailleur kon ook de Duitsche zware mitrailleur eenigszins in bedwang worden gehouden (volgens een latere mededeeling van Kapitein Daales (?) stond deze aan de achterzijde opgesteld. Afgaande op eigen herinnering, meent de ondergeteekende de voorstelling van zijn schets, althans voor den eersten tijd van het gevecht, te moeten handhaven). Ook het inslaan van een zwaarder projectiel met sterke rookontwikkeling tegen den buitenkant van den muur deed aan den afweer geen afbreuk. Eerst toen de munitie uitgeput was konden de talrijker vijanden tot op enkele meters van den muur naderen en met handgranaten en (mededeeling van anderen:) beschieting met licht geschut, waardoor de heele bovenverdieping instortte, den tegenstand breken.

  De houding van Majoor Landzaat tijdens dit gevecht heeft onze groote en blijvende bewondering opgewekt. Terwijl hij zelf zeer actief aan het vuur deelnam en waarschijnlijk meer vijanden neerlegde dan eenig ander, leidde hij onafgebroken de verdediging. Zoo is ook de opstelling en latere verplaatsing van den lichten mitrailleur geheel volgens zijn aanwijzingen geschied. Maar vooral heeft hij door zijn onafgebroken aanvuring de verdediging van den onhoudbaren post tegen een overmacht bezield. In den pauzen tusschen het vuren wendde hij zich voortdurend en direct tot elk onzer om beurten, soms met een scherts, maar ook wel met een woord van lof, en wist daardoor aan ieder iets van zijn eigen energie mede te deelen (ook door zijn herhaalde opwekking: "Wij geven ons nóóit over"). De Kapitein Daales (?) vertolkte dan ook aller meening toen hij, toen het einde nabij scheen, een drie hoera's op den Commandant liet uitbrengen. De ondergeteekende kan naar waarheid getuigen dat hij toen voor het eerst de onschatbare waarde van een werkelijk aanvoerder heeft ervaren: de handhaving van het Paviljoen stond, dank zij Majoor Landzaat, wel in sterke tegenstelling tot de verdediging van de stellingen in de voorafgaande dagen, niet slechts door vuurdiscipline, gebruik van munitie en doelmatige dekking, maar vooral door den geest van de verdedigers.

  De ondergeteekende heeft het einde van den strijd niet meegemaakt. Door de eerste handgranaten is hij getroffen, en ofschoon zijn verwondingen later bleken weinig te beteekenen te hebben, voelde hij zich op het oogenblik door onbruikbaarheid van één hand, bloedverlies en tijdelijke doofheid, buiten gevecht gesteld. Toen dan ook de Kapitein Höping, die zelf aan een knie gekwetst was, hem meetrok, zeggende "nu hebben we genoeg gedaan", is hij dezen gevolgd en heeft hij zich, na een verblijf in een hulphospitaaltje, den volgenden dag bij den Regimentsstaf van Overste Henning gevoegd. De mededeelingen die hem later gedaan zijn door ooggetuigen over het sneuvelen van Majoor Landzaat (die reeds door de eerste handgranaten gewond zou zijn), kan hij niet meer als geheel betrouwbaar aanvaarden: de plaats waar diens overblijfselen gevonden zijn, wijst er eerder op dat deze na het wegschieten van het dak, den strijd tenslotte op het terras geheel alleen met den mitrailleur nog eenigen tijd heeft voortgezet.

  Aldus opgemaakt en gesteld in handen van Kolonel M.W.L. van Alphen te 's-Gravenhage, den 9en Juli 1940.

(get.) Th.M. Chotzen.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 3.16 MB)