Verklaring van reserve-eerste luitenant J.B. Schluter (Vbd.A.-I-8 R.I.)
Bij het lezen van onderstaand document, wat onderdeel uitmaakt van een in mei/juni 1940 gehouden militair onderzoek over de vermeende handelingen door dhr. Ouwehand verricht ten voordele van de Duitse aanvaller, de zgn. 'vlaggenkwestie', moet in gedachte worden gehouden dat de uitkomst van het onderzoek geen enkel bewijs heeft opgeleverd ten nadele van dhr. Ouwehand en alle beschuldigingen 'van horen zeggen' zijn. Een enkele maanden later uitgevoerd ambtelijk onderzoek gaf al een veel genuanceerder beeld en uiteindelijk volgde 7 maanden na zijn arrestatie volledige rehabilitatie. Voorts moet worden bedacht dat de associatie die her en der in de rapporten wordt gelegd tussen bekende en minder bekende [namen gefingeerd] Rhenenaren en de Nationaal-Socialistische Beweging (N.S.B.) veelal op geen enkel feit is gebaseerd. [redactie]
A F S C H R I F T.
Heden, de een en twintigsten Mei 1900 Veertig, heeft de Reserve 1ste Luitenant I-8 R.I., Johannes Barend Schluter, thans verpleegd wordende in het Sint Franciscus pensionaat te Oudewater, voor mij, Reserve Kapitein voor Speciale Diensten bij den Generalen Staf, Mr. N.J. Vonck, mede in tegenwoordigheid van den Reserve Kapitein voor Algemeene Dienst R. Voorhoeve, beiden van Sectie I, Hoofdkwartier van het Veldleger (H.K.V.), de volgende verklaring afgelegd:
Ten tijde van het uitbreken van den oorlog, bevond ik mij op den weg Rhenen - Grebbe, in de nabijheid van het voetbalterrein. Ik had eenige uren tevoren, toen de alarmtoestand was ingetreden, mij begeven naar de commandopost 1-I-8 R.I., alwaar de telefonische verbindingen verbroken bleken te zijn, hetgeen steeds het geval geweest was in de keren dat er alarmtoestand geweest is. Dien dag (10 Mei) geschiedde ter plaatse niet anders dan dat tallooze Duitsche vliegtuigen over ons heenvlogen in de richting West en terug.
In den vroegen ochtend van den tweeden oorlogsdag (11 Mei), nam het Duitsche artillerievuur op onze stellingen een aanvang. Ik bevond mij toen in de buurt van de Centrale, welke was ondergebracht in den kelder van het paviljoen. In de onmiddellijke nabijheid van het paviljoen, iets Noordoostelijk, bevond zich het munitiedepot. Hiertegenover, aan den anderen kant van de weg, de ingang van het Dierenpark Ouwehand. Bij het uitbreken van den oorlog was het ons niet opgevallen dat aan bedoelde ingang een vlag woei, dat wil zeggen, dit was niet opgevallen aan Majoor Landzaat noch aan een der andere officieren. Wel hing die vlag daar den tweeden oorlogsdag. Op dien dag viel het Duitsche artillerievuur precies om die vlag heen, met andere woorden, om en nabij het munitiedepot, de centrale en de commandopost, die zich iets Noordwestelijk tegenover het paviljoen bevond. Deze situatie was den eigenaar van het Dierenpark, te weten den Heer Ouwehand, uit eigen aanschouwing volkomen bekend, trouwens het woonhuis van den Heer Ouwehand bevond zich ca. 30 meter ten Noorden van de commandopost.
Ik ken den Heer Ouwehand persoonlijk sinds 1 September 1939. Ik heb nogal veel met hem te maken gehad o.a. in zake taxaties betreffende hem toebehoorende terreinen en gebouwen welke door de militairen in gebruik waren genomen. Hij stond bekend als vooraanstaand N.S.B'er. Ook in zijn uitlatingen heb ik deze gezindheid kunnen constateeren. Trouwens, zijn eigen personeel - onder hetwelk zich een man bevond, die door ons allen gewantrouwd werd - verklaarde dit onomwonden.
Eens trof ik Ouwehand aan in de keuken van het gebouw, dat door ons van hem in gebruik was genomen en diende tot legering van onderofficieren en gedeeltelijk als rustkamer. Op mijn vraag wat hij daar deed, gaf hij een ontwijkend antwoord. Ouwehand is vroeger begonnen als cigarenfabrikant. Daarna legde hij zich toe op kuikenfokkerij. Later maakte hij kippenvoer. Toen deze handel minder goed ging, is hij de dierentuin begonnen met een plan van [Carl] Hagenbeck. In Rhenen staat hij bekend als een erge uitzuiger en geniet een slechte reputatie. Mij is opgevallen, dat hij contact zocht met officieren en vooral met die der artillerie. Toen het artillerievuur in hevigheid toenam, kreeg ik van Majoor Landzaat opdracht om een telefonische verbinding aan te leggen naar den schuilkelder van Ouwehand, die ingericht zou worden als nieuwe commandopost van het Bataljon en waarheen Majoor Landzaat zich wilde begeven met Luitenant De Jong, Kapitein Dales, Commandant Mitrailleurcompagnie en den sergeant Van den Born. Het artillerievuur van de Duitschers kwam uit de richting Wageningen, vanwaar de bovenbedoelde vlag duidelijk zichtbaar was. De granaten kwamen terecht in en om de plek waar de vlag zich bevond, gelijk boven reeds gezegd.
De sergeant Van Doorn, Verbindingsafdeeling I-8 R.I., heeft toen die vlag weggehaald. Ik zag hem met de vlag terugkomen, welke werd opgeborgen in de nieuwe commandopost (schuilkelder).
Nog valt te vermelden, dat ik den Majoor Landzaat, alvorens uitvoering te geven aan zijn opdracht tot het inrichten van deze nieuwe commandopost, opmerkzaam heb gemaakt op het feit dat zich aldaar Ouwehand en zijn personeel alsmede Ir. Verhulst bevonden en dat het raadzaam was, al deze menschen, die ik niet vertrouwde, uit den schuilkelder te verwijderen. De Majoor zeide, dat ze daar wel konden blijven. Ik ben toen naar den kelder toegegaan en deelde mede, dat de Majoor van plan was deze als nieuwe commandopost te doen inrichten en zich daarheen zou begeven en voorts dat Ouwehand c.s. voorloopig daar konden blijven. Ik zag toen Ouwehand blikken van verstandhouding wisselen o.a. met den bovengenoemden man, dien ik speciaal wantrouwde. Dit gaf mij aanleiding naar den Majoor terug te gaan en er bij hem op aan te dringen, onder mededeeling van hetgeen ik gezien had, Ouwehand c.s. te doen verwijderen. De Majoor is zelf naar den schuilkelder gegaan en heeft, naar hij mij later verklaarde, Ouwehand c.s. beduid, dat zij moesten vertrekken. Een vrijgeleide werd hun door den Majoor geweigerd. Aanvankelijk waren er verschillende bezwaren om hen te arresteeren, zooals o.a. de omstandigheid dat hiertoe machtiging verleend moest worden door den Commandant IIe Legerkorps en het te lang zou duren voor deze machtiging zou afkomen, maar toen de Majoor van mij hoorde omtrent de vlag, heeft hij zich direct in een door mij gevorderde auto naar den Regimentscommandant (Overste Hennink) laten brengen, van wien hij de machtiging tot arrestatie verkreeg. Ouwehand c.s. zijn toen door de zorgen van den Sergeant-majoor Van der Pijl van de Militaire Politie weggeleid.
Onmiddellijk na het weghalen van de vlag hebben wij geconstateerd dat het Duitsche artillerievuur verlegd werd naar achteren, meer in de richting Rhenen. De Duitschers zaten toen nog op de Nude (de weg tusschen Wageningen en de Grebbe).
De bovengenoemde Ir. Verhulst was een persoonlijke vriend van Ouwehand. Deze beiden stonden met Mr. Leccius de Ridder, die ook een bekend N.S.B'er is, op de lijst "Gemeentebelang" te Rhenen.Wat er verder met Ouwehand c.s. geschied is, kan ik uit eigen wetenschap niet verklaren. De man uit het personeel van Ouwehand, die als gezegd door ons allen zeer bijzonder gewantrouwd werd, werd den dag vóór het uitbreken van den oorlog, door den Kapitein Hulleman zwervend in de artilleriestellingen aangetroffen. Gevraagd wat hij hier te maken had, toonde hij een briefje van een Artillerieofficier, dat hij daar vrij mocht rondloopen. Hoe deze man heet en wie de bovengenoemde Artillerieofficier geweest is, die hem dat briefje gegeven heeft, weet ik niet. Het signalement van de man is: lengte pl.m. 1.75m, meestal in lichtgrijs pak gekleed met slappe hoed (donker), bruine schoenen en zeer lichte regenjas, een dik rood drankgezicht, aardappelneus, stevig gebouwd. Hij maakte een zeer ongunstige indruk. De sergeant Spiering van de Verbindingsafdeeling I-8 R.I. zou, met den bovengenoemden Sergeant Van Doorn, vele van de hier bovengenoemde feiten kunnen bevestigen. Ik meen echter dat de sergeant Spiering, die zich Zaterdag nog in de Koehoornkazerne te Arnhem moest bevinden, sedert door de Duitschers op transport is gesteld naar Duitschland. De sergeant Van Doorn bevindt zich, naar ik van den fourier Derksen, Staf I-8 R.I. gehoord heb, in goeden welstand. Doch waar, is mij niet bekend. De kaart welke de situatie ter plaatse aangeeft, is door mij gewaarmerkt.
Voorgelezen, volhard en geteekend.
Oudewater, 21 Mei 1940.
(get.) J.B. Schluter.
Dit proces-verbaal is onmiddellijk na voorlezing en goedkeuring, door ons medeonderteekend.
De Kapiteins voornoemd:
(get.) N.J. Vonck
R. Voorhoeve.
(Dit verslag is tot stand gekomen door medewerking van Kim Schormans.)
|