Verklaring van reserve-kapitein D.S. Heinsma

HOOFDKWARTIER VAN DE GENERALE STAF
COMMISSIE VAN ONDERZOEK
--------------------
 

P R O C E S - V E R B A A L

     Op heden de 24e Januari 1948 verscheen voor onze Commissie D.S. HEINSMA, geboren 23 Juli 1895, wonende Boteringesingel 9 te Groningen, in 1940 Reserve Kapitein Commandant 2-II-11 R.I., die ons het volgende verklaarde:

     "De opdracht die ik met mijn Compagnie te Prattenburg kreeg op 12 Mei 1940, hield weliswaar in, dat ik stelling moest nemen met mijn rechter vleugel bij paal 25 aan de spoorlijn in de lijn, lopende van die paal tot de Zuidelijke Protestantse Kerk (pk.) in Achterberg, welke plaats mij is opgegeven op de kaart, doch uit uitlatingen van de Bataljonscommandant had ik de overtuiging, dat dit een tijdelijke opstellingsplaats was, van waaruit wij de volgende morgen ten aanval zouden voorwaarts gaan. Ik heb de Compagnie in die lijn geplaatst met twee sectiën voor en één achter en heb mijn eigen opstelling gekozen bij een wachthuisje bij paal 25 aan de spoorlijn, dus op de rechter vleugel van de Compagnie. Op dat punt had ik de gunstigste verbinding met mijn Compagnie enerzijds en de Bataljonscommandant te Berg en Dal anderzijds. Bij die spoorwegpaal waren landmijnen geplaatst in een kring van ongeveer 50 meter, welke echter op de wegen waren verwijderd, toen mijn Compagnie en andere onderdelen die overweg moesten passeren. De aanwezigheid van die landmijnen is dus niet de reden geweest, dat ik aan de Westkant van de spoorlijn was terwijl mijn Compagnie aan de Oostzijde in stelling lag. Toen ik een bericht van aankomst wilde schrijven, had ik licht nodig en heb mij begeven naar een meer Westelijk gelegen huisje, terwijl daarna artillerievuur oorzaak is geweest, dat ik mij heb opgesteld in een loopgraaf meer Westelijk. Ik trof daar o.a. een Sergeant-Majoor, die meende, dat ik een Duits officier in Hollands uniform was, weshalve ik ermee instemde, dat hij mij bracht naar de Compagniescommandant, zijnde de 1e Luitenant v.d. Leeuw, Commandant 2-II-19 R.I. Oorzaak van een en ander was, dat ik het wachtwoord van de vorige dag kende, doch niet het nieuwe wachtwoord. Ik had gezorgd, dat ik door middel van ordonnansen met de Compagnie in verbinding kon blijven en berichten mij konden bereiken. Toen mijn Compagnie terugvloeide, heb ik delen daarvan in de duisternis nog kunnen opvangen, andere delen zijn teruggevloeid naar de commandopost van de Bataljonscommandant en later weer bij mij teruggekomen. Door het terugkomen bij mij, o.a. van de Luitenant Haring en uit een mededeling mijnerzijds aan de Bataljonscommandant waar ik mij bevond, waarop ik geen tegenbevelen heb gekregen, heb ik geconcludeerd, dat ik op een goede plaats zat. Ik heb mij geen ogenblik gerealiseerd, dat ik op een verkeerde plaats zat, steeds in de veronderstelling verkerende, dat ik nadere bevelen voor een opmars zou krijgen. In de mening, dat ik niet verkeerd zat, ben ik gestaafd door bevelen van Commandant II-19 R.I., dat ik het bevel ter plaatse op mij moest nemen. Op 13 Mei hebben wij aanvallende troepen in de voorliggende bosrand met succes onder vuur genomen. Gedurende de bomaanval van Duitse vliegtuigen was de Overste Smits bij ons in de stelling, die beloofde munitie te zenden. Later was er een gerucht, dat wij moesten terugtrekken, van de juistheid waarvan ik mij wilde overtuigen door mij te begeven naar Berg en Dal, waar ik meende, dat de commandopost was. Ik vond deze verlaten en ben naar mijn stelling teruggekeerd en verkeerde toen in de mening, dat de rest van het Bataljon reeds was vertrokken. Van Kapitein v.d. Venne heb ik wel een bericht gekregen, dat de Bataljonscommandant was gevangen genomen, en dat hij het bevel van het Bataljon op zich had genomen, waaruit ik meende, dat de Majoor door de Duitsers was gevangen genomen. De plaats van de Kapitein v.d. Venne, indien die elders is geweest dan te Berg en Dal, heb ik niet geweten. Toen ik de stelling verliet, was dit naar schatting enige uren na de bomaanval en voor zover ik kan nagaan was de stelling leeg, en wij hadden geen munitie meer.
     Ik moet erop wijzen, dat wij van de aanvang af geheel onvoldoende zijn ingelicht omtrent de toestand ter plaatse.
     In mijn orders voor stelling nemen stond, dat ik verband moest opnemen naar rechts met troepen achter de spoorlijn, zodat mijn plaats op de rechter vleugel ook daardoor wordt verklaard.
     Ik herinner mij, dat de Luitenant Haring, toen hij van de Bataljonscommandopost weer bij mij terugkeerde, heeft medegedeeld, dat de oorspronkelijke plaats van de Compagnie niet bezet kon worden vanwege mitrailleurvuur en dit is een van de oorzaken geweest, dat we zijn gebleven achter de spoorbaan, waarin we vuur konden brengen in hetzelfde terrein als in de stelling, waarin we hadden moeten zitten. Achteraf moet ik erkennen, dat het een fout is, dat ik niet van de aanvang af temidden van de Compagnie ben gaan zitten."

Voorgelezen, volhard en getekend,

(get.) D.S. Heinsma.

De Commissie van Onderzoek,

(get.) V.E. Nierstrasz,
Generaal Majoor tit. b.d.

(get.) F.A.J. de Klerck,
Luitenant Kolonel der Artillerie b.d.

(Dit verslag is tot stand gekomen door medewerking van Kim Schormans.)

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 3.41 MB)