Verklaring van reserve-kapitein Ir. H.J.M. Steenbergen

HOOFDKWARTIER VAN DE GENERALE STAF
COMMISSIE VAN ONDERZOEK
--------------------
 

P R O C E S - V E R B A A L

   Op heden de 12e Januari 1948 verscheen voor onze Commissie Ir. H.J.M. Steenbergen, geboren 30 Mei 1902, wonende te Veghel (N.-Br.) in 1940 Reserve Kapitein Commandant Mitrailleur-Compagnie III-11 R.I., die ons het volgende verklaarde:

   "Ik verwijs naar mijn verklaring, die ik heb afgelegd tegenover een Marechaussee op 30 October 1947, welke Marechaussee genaamd was v.d. Poel. Verder verwijs ik naar mijn gevechtsbericht van Juni 1940 en naar de verklaring, afgelegd voor de Commissie Lucardie op 30 Augustus 1940.

  De Majoor v.d. Ploeg heeft blijk gegeven van persoonlijke moed, maar vanaf de eerste dag van de oorlog was zijn wijze van bevelvoering zodanig, dat wij nooit voldoende op de hoogte waren van hetgeen er van ons werd verlangd. De Kapitein Franssen was voor de oorlog niet bijzonder gezien in het Bataljon, doch ik kan niet zeggen, dat hij onbetrouwbaar werd geacht, wat zijn gevoelens betrof. De uitdrukking, die Franssen tegen mij heeft gebruikt, inhoudende "Ik voel er verdomd weinig voor om hier een bloedbad aan te richten", kan slechts in zodanig verband staan met zijn teruggaan naar Remmerden, dat hem toen al waarschijnlijk de moed in de schoenen was gezakt, althans ik maakte die gevolgtrekking eruit. Oorzaak kan geweest zijn, het artillerievuur op Rhenen tijdens onze voorafgegane verkenning van de legering, welk vuur overigens niet hevig was.

  Nu U mij mijn verklaring van Augustus 1940 voorleest, herinner ik mij, dat de Majoor v.d. Ploeg bij terugkomst te Rhenen mij heeft opgedragen te herhalen, wat de Kapitein Franssen mij had medegedeeld en dat de Kapitein van Buuren toen zei: "Dat kan niet, want dat zou zijn verder Westelijk dan de commandopost van de IVe Divisie." Ik heb altijd gedacht, dat hier een misverstand in het spel was.

  Toen wij uit Rhenen afmarcheerden was ons niet duidelijk welke taak het Bataljon kreeg. Van mijn Mitrailleur-Compagnie waren twee sectiën bij de afmars niet aanwezig. Ik kan niet meer verklaren op welk moment deze sectiën bij het Bataljon zijn teruggekeerd. Het Bataljon moest een opstelling innemen ten Noorden en ten Zuiden van de weg, waarbij twee sectiën van mijn Compagnie de beweging van de 2e Compagnie moesten ondersteunen. De Majoor was toen uitermate verward, zodat ik nimmer precies geweten heb, wat onze taak was, niettegenstaande dit door verschillenden is gevraagd. Ik ben meegegaan met de twee sectiën en terechtgekomen in een loopgraaf, Noord van de kunstweg, in de rand van een open veld, waar mijn sectiën mitrailleurs in stelling hebben gebracht op de borstwering. Kapitein Franssen heb ik enige malen gezien. Uit de mededelingen van officieren ter plaatse heb ik toen vernomen, dat het de stoplijn was. Er is daar nog een bericht gekomen, dat er niet geschoten mocht worden, omdat Majoor Jacometti met een patrouille in het voorterrein was. Ik ben naar Kapitein Franssen gegaan, om te vragen wat nu precies onze opdracht was. Deze deelde mij mede, dat hij bericht had gekregen, dat Majoor v.d. Ploeg gewond was, dat Kapitein Dewez het commando over het Bataljon had overgenomen en dat Kapitein Dewez bevolen had, dat wij een paar honderd meter zouden terugtrekken en Zuid van de weg zouden komen. Ik heb mij toen door het terrein naar de weg begeven en vond daar de beide sectiën, die bij de afmars uit Rhenen niet aanwezig waren. De bediening van deze sectiën was nogal in de put, er was één sergeant gewond en afgevoerd. Ik heb deze Sectiecommandanten gevraagd, of zij wisten waar Kapitein Dewez was, doch zij wisten het niet. Wel deelden zij mede, dat de rest van het Bataljon zich nog achter ons bevond bij Hotel Grebbeberg, waar ook de Kapitein v.d. Spek was. Deze had geen Compagniescommando, doch was de oudste van de kapiteins en dus opvolger-bataljonscommandant. Ik heb daarop besloten mijn Compagnie te doen teruggaan en mij onder bevel te stellen van Kapitein v.d. Spek. Ik had toen de indruk, dat het inderdaad de bedoeling was, dat van achteruit de een of andere beweging met het Bataljon zou worden uitgevoerd. Gedurende het teruggaan was er vijandelijk artillerievuur. Kapitein v.d. Spek die zich bevond ter hoogte van de ingang van Ouwehand's Dierenpark, deelde mede, dat hij het commando over het Bataljon op zich had genomen en een stelling ter plaatse wilde innemen voor het prikkeldraad. Gedurende de uitvoering daarvan, deden de Duitsers een overval, waarbij ik ben gevangen geraakt en meegevoerd naar het hoekhuis tegenover het viaduct, waaruit ik de volgende morgen om 10.00 uur in het eigen vuur ben uitgedreven.

  Ik heb later, dus na de capitulatie, van de Kapitein Dewez gehoord, dat hij nooit het Bataljonscommando van de Majoor v.d. Ploeg heeft overgenomen of gekregen, en dat hij ook geen order had gegeven om terug te gaan.

  De Luitenant v.d. Boogerd (in de bezettingstijd gefusilleerd) heeft mij destijds medegedeeld, dat hij er bij is geweest, dat de Kapitein Franssen bevel kreeg om terug te gaan. Op welke wijze Franssen dat bevel gekregen zou hebben, is mij niet meer bekend."

Voorgelezen, volhard en getekend,

(get.) Ir. H.J.M. Steenbergen.

De Commissie van Onderzoek,

(get.) V.E. Nierstrasz,
Generaal Majoor tit. b.d.

(get.) F.A.J. de Klerck,
Luitenant Kolonel der Artillerie b.d.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 1
(PDF, 1.48 MB)
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 2
(PDF, 1.48 MB)