Verklaring van reserve-kapitein J.N. Hakkert

HOOFDKWARTIER VAN DE GENERALE STAF
COMMISSIE VAN ONDERZOEK
-------------------
 

P R O C E S - V E R B A A L

  Op heden de 9e Januari 1948 verscheen voor onze Commissie J.N. Hakkert, geboren 8 Mei 1894, wonende Maastrichtsestraat te Scheveningen, in 1940 Reserve Kapitein bij 3-II-8 R.I., die ons het volgende verklaarde:

Klik hier voor een uitvergroting
Situatieschets van reserve-Kapitein J.N. Hakkert, Commandant 3-II-8 R.I.
  Bij het terugkruipen in de loopgraaf, nadat de tegenstoot van de Majoor Jacometti was mislukt, heb ik normaal de leiding gehad over een gedeelte van de aanvalstroepen, terwijl naast mij de Vaandrig Elzas de leiding had over een gedeelte. Wij zijn met het gezicht naar de vijand in de loopgraaf teruggekomen. Bij het bereiken van de loopgraaf was Kapitein Alewijk daar met zijn mensen aanwezig. Ik heb niets gemerkt van aanvalspogingen door Kapitein Alewijk ondernomen. Ik ben echter niet voortdurend met hem in contact geweest. Wij hebben de loopgraaf verdeeld, zodanig, dat Alewijk het linkergedeelte, ik het midden en Vaandrig Elzas het rechtergedeelte had. Toen ik te 19.30 het bevel van mijn Regiments-commandant kreeg om mij zo spoedig mogelijk naar mijn eigen commandopost te begeven, was dit onuitvoerbaar. Voor zover ik mij thans kan herinneren, was de toestand toen zodanig, dat men zich niet buiten de loopgraven kon begeven. Er werd aan alle zijden gevuurd. Er is verder de gehele nacht gevuurd, evenals de volgende morgen. Een rechtstreekse aanval op onze stelling heb ik niet waargenomen. Kapitein Alewijk is 13 Mei te 12.00 uur gewond geraakt, toen ik naast hem stond en ik heb het commando over het geheel toen overgenomen. Wij hebben in de loopgraaf stand gehouden tot de munitie was verschoten, nadat tevoren nog trommels met geweermunitie waren gevuld en leeggeschoten. Ik kan op dit ogenblik onmogelijk meer verklaren, of bij mijn vertrek met mijn mensen op 13 Mei te ongeveer 13.00 uur de loopgraaf nog door anderen bezet is gehouden. Voor zover ik mij kan herinneren, heb ik mij er geen rekenschap van kunnen geven, in hoeverre ik toen, door met mijn mensen weg te gaan, plaatselijk een gat veroorzaakte, waardoor de Duitsers konden doordringen. Ik heb bij mijn vertrek het commando niet aan een ander overgegeven.
  De situatie ter plaatse is mij niet duidelijk geweest door de aanwezigheid van een compagnie van 19 R.I. en onbekendheid met het stoplijngedeelte ter plaatse. Bij terugkomst in mijn commandopost bevond zich daar de Kapitein Bückert van 24 R.I., de Kapitein Stroomberg van 24 R.I. en de Luitenant-Adjudant Linge van 24 R.I., bovendien een aantal onderofficieren en manschappen van het Bataljon van Bückert en bovendien personeel van mijn commandogroep en de voor mij als Compagnies-commandant ingevallen Luitenant Reintjes. De commandopost bestond uit een onderkomen met een stukje loopgraaf, dat niet voor verdediging was ingericht en zo diep was, dat men staande niet over de borstwering kon vuren. De Luitenant Reintjes is teruggegaan naar zijn Sectie, opweg daarheen gewond geraakt en teruggekomen. Het verloop van zaken is toen zeer snel gegaan. Wij waren plotseling omsingeld en de situatie werd zo, dat verdediging niet goed mogelijk was, althans geen succes zou hebben. In overleg met Kapitein Bückert, is daarop besloten een witte vlag uit te steken en onmiddellijk daarop stond een Duitser met een handgranaat voor de ingang van het onderkomen. Er bleek een Compagnie S.S.-ers te zijn en ik werd gedwongen het vuur van een van mijn sectiën, die op enige afstand van mij gelegen was, te doen staken. De situatie was op dat ogenblik ter plaatse hopeloos, omdat de Duitsers kennelijk de stoplijn hadden doorbroken en in de rug stonden van de in die omgeving nog aanwezige laatste sectiën.

Voorgelezen, volhard en getekend,

J.N. Hakkert.

De Commissie van Onderzoek,

V.E. Nierstrasz,
Gen. Maj. tit. b.d.

F.A.J. de Klerck,
Luit. Kol. der Art. b.d.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 2.35 MB)