Verslag van reserve-tweede luitenant Drs. M.G.J. Beets

Handelingen van 3-I-24 R.I. gedurende het tijdperk van 10 tot 14 Mei 1940.

-----------------------------------

  In de vroege ochtend van 10 Mei werd het bataljon gealarmeerd en na de noodige voorbereidingen werd afgemarcheerd naar Leeuwen, waar in de alarmkwartieren het daglicht werd afgewacht. Bij het krieken van den dag vlogen honderden Duitsche vliegtuigen over onze stellingen, waarvan er vele werden neergeschoten door onze luchtdoelartillerie. Ook de eigen lichte mitrailleurs openden het vuur op laagvliegende machines.
  Des nachts om ongeveer één uur bereikte ons het bevel, de Maas-Waalstelling te verlaten, en af te marcheeren naar Wamel. Bij Wamel passeerde het bataljon de pontonbrug. Het was toen reeds licht, doch de troepen werden niet door vliegtuigen gehinderd. Doorgemarcheerd werd naar Mourik, waar de kapitein Nikkels en ik de inkwartiering verzorgden. Daarna werden de officieren van het bataljon verzameld voor een korte bespreking. Tegen de avond werd even gerust, doch reeds om één uur werd het bataljon weer verzameld, en afgemarcheerd naar Eck en Wiel. Hier werd onmiddellijk doorgemarcheerd naar Amerongen. Op de straatweg, vlak bij Amerongen, werd de dag doorgebracht (patrouillegang). Om ongeveer 3 uur des middags werd inkwartiering gezocht in Amerongen. Wij waren in de veronderstelling, hier de nacht te kunnen doorbrengen.
  Om 4.30 à 5.00 uur werd de zeer vermoeide compagnie weer verzameld en afgemarcheerd naar Rhenen. De Compagniescommandant ging met de wielrijders vooruit. Met mijn toestemming werden fietsen, welke langs de kant van de weg stonden, medegenomen, daar ik anders geen kans zag, de compagnie volledig over te brengen.
  Voor Rhenen werden de compagniescommandanten bij den kapitein Bückert ontboden voor een korte bespreking. Daarna werden de sectiecommandanten fragmentarisch ingelicht. Het bataljon zou een tegenstoot uitvoeren, waarbij onze compagnie linker-, de tweede compagnie rechter voorcompagnie zou zijn, terwijl de eerste compagnie de bataljonsreserve zou vormen.
  De troep werd nu aan de voet van den dijk gereed gesteld, waar nog munitie moest worden uitgereikt. Dit geschiedde door het omlaag werpen van enkele houders en trommels. Terwijl dit nog in vollen gang was, werd reeds voorwaarts gegaan.
  De compagnie trok nu het dorp door en passeerde het viaduct. Even later werd linksaf geslagen, teneinde het bevolen front in te nemen. Achter een rij huizen werden de secties opgesteld, waarbij reeds direct bleek, dat het front te smal was, daar de linker voorsectie in de strook der eigen artillerie kwam te liggen. Het was daarom noodig de groepen, (in tirailleurcolonne) vrij dicht bijeen te plaatsen. Reeds tijdens deze handelingen werden wij beschoten door eigen troepen, welke blijkbaar van onze aanwezigheid niet op de hoogte waren. Het was inmiddels geheel donker geworden. Op bevel van den Compagniescommandant werd nu voorwaarts gegaan door het open terrein. Dit kwam, voor wij honderd meter gevorderd waren, onder hevig artillerievuur te liggen. Met sprongen gelukte het ons, de boschrand te bereiken. Mijn sectie kon, door iets om te trekken verder voorwaarts gaan, tot gestuit werd op een versperring. Ik liet de sectie over aan een onderofficier en ging naar voren en naar rechts het bosch in, teneinde de uitgestrektheid der versperring te onderzoeken. Het einde werd echter niet gevonden, en het kwam mij daarom raadzaam voor eerst het contact met den Compagniescommandant te herstellen. Deze werd gevonden achter de boschrand.
  Verder trof ik daar aan de tweede sectie en den deel der derde sectie. De rest van de compagnie was niet aanwezig. Verschillende ordonnansen werden nu uitgezonden om contact op te nemen met den bataljonscommandant. Deze werd echter niet gevonden. Ook bleek het niet mogelijk, contact te herstellen met onze nevencompagnie, waarvan zich echter wel een groep, met de Luitenant Tendijck, bij onze compagnie bevond. Onze positie was, gedurende de uren, dat wij ons hier bevonden, zeer gevaarlijk door het zware artillerievuur, dat meer en meer op de boschrand werd geconcentreerd. De kapitein Nikkels stelde nu voor op de huizenrij terug te trekken en daar het krieken van den dag af te wachten. Wij zouden dan probeeren de verbinding te herstellen en opnieuw, waarschijnlijk met meer vrucht, voorwaarts gaan. Terwijl wij dit bespraken, vernamen wij een gekraak van takken en geluid van vele voetstappen. Onze eerste gedachte was, dat een paniek in onze eigen compagnie was uitgebroken. Dit bleek echter niet het geval te zijn. Waarschijnlijk zijn dit manschappen van voor ons ingezette onderdeelen geweest. Dit wordt gesteund door het feit, dat wij, na terugtrekken op de huizenrij, hier een groot aantal manschappen van allerlei onderdeelen aantroffen, in een gevaarlijke paniekstemming. Hoewel ik, ook daarna, vele pogingen in het werk heb gesteld, om den Compagniescommandant te vinden, mocht dit niet gelukken.
  Met veel moeite gelukte het mij, eenige orde in de heterogene troep te brengen. Daar wij nog steeds artillerievuur, en (van achteren) ook mitrailleurvuur ontvingen, was het noodig, de troep eerst naar een rustiger plek te brengen.
  Bij de brug aangekomen werden wij echter van zeer dichtbij onverhoeds met een eigen zware mitrailleur beschoten, waarbij velen vielen. Ook begon men van Duitsche zijde de brug met mitrailleurs en licht geschut te bevuren. De troep stoof nu weer uiteen.
  Later bedaarde het vuur eenigszins, en het gelukte ons (de kapitein van Heyst had zich inmiddels bij mij gevoegd), de troep weer bijeen, en over het viaduct te krijgen, waarbij wij door enkele marechaussees werden geassisteerd.
  De manschappen werden nu ondergebracht in een schuur, waar ongeveer een uur gerust werd. Ook ik heb toen even geslapen, en werd door een patrouilleerend officier gewekt. De kapitein van Heyst bleek nu onvindbaar. Het was toen ongeveer half zeven. Ik verzamelde de troep en plaatste deze met de wagens der bataljonsmunitietrein zoo goed mogelijk tegen waarneming uit de lucht gedekt, langs de weg.
  Om ongeveer 8 uur arriveerde de overste Smit, commandant van 24 R.I. Ik verzamelde nu de overgebleven manschappen van mijn bataljon, en meldde mij. Commandant 24 R.I. vormde nu uit de ongeveer 150 man sterke troep vier compagnieën, onder commando van Luitenant v/d Sluys-Veer, S.M.I. de Kraker, mijzelf en de cadet-vaandrig Philippa, terwijl als Bataljonscommandant zou optreden de kapitein Krijnen.
  Vlak bij Rhenen hield de kapitein Krijnen een korte bespreking met de ritmeester van Pallandt, waarbij werd afgesproken, dat de laatste in stelling zou komen in het vak rechts, onze troep in het vak links van de weg. Inmiddels had ook Commandant 24 R.I. zich bij ons gevoegd. De troep, welke versuft was van vermoeidheid en zeer slecht bewapend (geweren en pistolen, sommigen zelfs zonder wapens) ging nu voorwaarts door Rhenen, dat hevig beschoten werd.
  Daarna werd linksaf geslagen. Daar de troep in tirailleurcolonne met vergrootte tusschenruimte voorwaarts ging, had zij een aanzienlijke lengte.
  Bij het naar links afbuigen, moest een kruispunt worden gepasseerd, dat sterk onder artillerievuur lag. Een gedeelte van de troep is hier achtergebleven en kon later niet terug worden gevonden. De overste is hier met een aantal manschappen naar voren gegaan. Wij kwamen nu met de overgebleven manschappen langs de weg in stelling, en hielden hier 2 à 2.5 uur stand in een sterk geconcentreerd artillerievuur. De kapitein Krijnen moest reeds eerder met een ernstige zenuwschok worden weggevoerd. Vele van onze manschappen hebben hier hun opstelling verlaten. Daar de positie zeer gevaarlijk en bovendien door de slechte bewapening en oververmoeidheid, der weinige overgebleven manschappen nutteloos was, zonden wij hen onder dekking van den P.a.g.-trekker terug. Daar wij over het lot van den Regimentscommandant in het onzekere verkeerden gingen Luitenant v/d Sluys-Veer en ik het voorterrein in, waar we, behalve het artillerievuur, ook mitrailleurvuur te verdragen kregen.
  Wij waren in staat, hoewel langzaam, bij de tweede lijn te komen, doch hier werd de regimentscommandant niet gevonden. Na eenige tijd werd het zoeken gestaakt en wij trokken door het dorp, dat nog steeds hevig werd beschoten terug. Na eenige wederwaardigheden bereikten wij de commandopost van 24 R.I.
  Des middags begon de terugtocht naar Vreeswijk, waarbij 24 R.I. (met 11 G.B.) de opdracht had de aftocht te dekken.
  Tegen de morgen werd Vreeswijk bereikt. De troep, die nauwelijks meer voorwaarts kon, kreeg eindelijk rust.
  Des middags bereikte ons het bericht der capitulatie, dat groote verslagenheid teweeg bracht.

De commandant van 3-I-24 R.I.
De reserve-luitenant,
(get.) Drs. M.G.J. Beets.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 5.81 MB)