Verslag van reserve-hulpaalmoezenier A.J.A. Duijnstee

Verslag No. 88.

Reserve-Hulpaalmoezenier A.J.A. Duijnstee. Staf II L.K. (Doorn).
---------------------

  10 Mei 1940.

  Ik word wakker van een voortdurend gezoem, dat ik aanvankelijk niet kan thuis brengen. Dan schiet het mij te binnen: vliegtuigen. Mijn bed uit en door het raam van mijn cel zie ik het kleine stukje lucht boven het binnenpad voortdurend doorsneden door diagonalen van vliegtuigreeksen.
  Ik kleed mij aan en sluip met mijn fiets den tuin uit, naar het garnizoensbureau. Dat is volop bezet. Majoor de Pauw is al weer weg maar eenige officieren lichten mij in. Volgens radioberichten zijn Duitse troepen binnen gevallen.
  Heel Woerden is onderhand op de been. 't Is 6 uur. Mijn "ordonnans", een verkenner, blijkt ook al lang in de kleeren te staan. Ik laat hem een kameraad opzoeken en installeer beiden bij mijn telefoon in de Militairen Vereeniging, met nauwkeurige schriftelijke consignes. Er kan immers elk oogenblik telefonisch bericht uit Den Haag komen, waar ik als aalmoezenier heen moet. En ook de Commandant D.M.A. wil me voortdurend bereiken. Berichten zijn er nog niet gekomen. Op het bureau tref ik Majoor de Pauw. Ik overleg met hem wat mij te doen staat. Gegevens heeft hij ook nog niet. De verbinding met Den Haag is verbroken. "Zorg dat Uw uitrusting klaar is en houdt U voorloopig te mijner beschikking. Wij zullen hier wel weg moeten". Naar het front? "Daarover is nog niets bekend". Ik breng mijn uniform, op particulier initiatief al bij voorbaat besproken, naar den kleermaker, druk hem op zijn hart haast te maken met eenige reparaties en peddel dan naar de Wilhelminaschool. De Rie, mijn andere paranimf, helpt mij aan beenwindsels, helm en gasmasker en vraagt dan langs zijn neus weg: "Wordt er nog voor ons gezorgd?" "Wordt er nog biecht gehoord?" Ik schaam mij dood mijn eigen taak zoo schandalig te hebben vergeten in de roes van het oogenblik. Op het bureau laat ik mij een dozijn bewijzen van "Vrijen doorgang" schrijven - alle toegangen tot de militaire gebouwen zijn reeds afgesloten - en trek er dan met 8 confraters op uit. Ieder neemt een Batterij voor zijn rekening. Na een uur is alles gebeurd. De commandant stond, hoorde ik later, zeer verbaasd over zooveel geestelijke "service".
  Helaas maakt een bom bij den Rijksweg eenige slachtoffers: twee dooden en eenige zwaargewonden, waaronder een katholieke jongen. Ik word gewaarschuwd en bedien hem in het lazaret.
  't Is intusschen etenstijd (13.00 uur) geworden en nog steeds ontbreekt elk bericht uit Den Haag. Mijn gardiaan heeft me inmiddels toegestaan te handelen volgens advies van den garnizoenscommandant. Na tafel is mijn uniform klaar; alleen de aalmoezeniersdistinctieven zijn in Woerden niet meer voorhanden. De zusters brengen voorloopig uitkomst en een stokoude non naait 2 kruisjes van goudlevertjes op mijn kraag. Ik kon toen niet vermoeden, dat die rare kruisjes me binnen 24 uur parachutisten-reputaties zouden bezorgen.
  Onderweg ontmoet ik nog steeds biechtelingen en op allerlei manieren en plaatsen wordt aan hun verlangen voldaan. De stemming van de jongens is ongewoon zuiver.
  Mijn uniform, in Woerden nog onbekend, baart hier en daar eenig opzien. Uit verwonderde opmerkingen: "Gaat U ook den oorlog in?" blijkt hoe slecht wij ons den toestand nog kunnen realiseeren, maar langzamerhand wordt de stemming ernstiger.
  Mijn koffer staat allang gepakt en eindelijk 17.00 uur komt er bericht. Mijn Confrater Ireneus Thoen, zelf ook reserve-aalmoezenier, is met een taxi van Den Haag gekomen en heeft onze nieuwe bestemming in zijn zak.

  11 Mei 1940.

  Het duurt nog tot 3 uur 's nachts voor wij kunnen vertrekken. Er was geen auto te krijgen - de politie moet er aan te pas komen - die ons naar Doorn kon brengen, waar we ons moesten melden bij Staf II Legerkorps.
  Thoen gaat naar het Centraal Magazijn om voor zijn uitrusting te zorgen en ik probeer nog een paar uur te slapen. Het zijn de laatste geweest tot de capitulatie!
  4 uur zijn we in Doorn. 't Opgegeven adres wordt gevonden. Men verwijst ons naar Aalmoezenier Kerkhofs, die echter in Driebergen blijkt te zijn. De taxi was inmiddels al weer weg, zoodat wij onze koffers daar laten en op Rijksdoortrappers den terugweg van een half uur naar Rijsenburg aanvaarden. Het seminarie is al vol activiteit; het wordt met man en macht ingericht tot Hdv. We lezen de Heilige Mis. Na afloop worden we met fiets en al in de two-seater van Kerkhofs geladen, die ons terugbrengen naar Zeist. Daar worden onze voorloopige standplaatsen in de Grebbelinie op de kaart opgezocht. Thoen zal naar de hulpverbandplaats, een heuvel, 800 meter Noord-Noord-West, van Rhenen gaan, ik ergens naar Maarsbergen. Het gebeurt dat ik in zijn plaats tegen 7 uur op den Koerheuvel arriveer. 't Is een stelling in een hollen weg, de heele bemanning, de commandant voorop, staat buiten en allen duiken ijlings weg, als een zeker gefluit de nadering van een granaat verraadt. Alles gaat echter hoog over. Kerkhofs stelt me even voor, en aanvaardt dan de terugtocht naar Zeist, met medeneming van mijn gasmasker. Ik heb het nooit weer teruggezien. Een uur of negen vraag ik een "wiel" en peddel in de mij vaag aangeduide richting van de stellingen van I-8 R.A. Na eenig zoeken stoot ik op een paar mannen, die mij bij een Luitenant in een mitrailleurnest brengen. We maken kennis en hij slaagt er in me de topografische situatie duidelijk te maken. Een passant hoor ik even biechten en sluip dan met een gids mee door de verlaten huisjes van Vreewijk naar den batterijstelling. Een wachtmeester zit met zes man rond een vuurmond. Hij laat direct de boodschap verder geven aan de katholieke manschappen, die mijn komst met zichtbare dankbaarheid begroeten. Ze hadden in geen zes weken meer een aalmoezenier gezien (welke mededeeling objectief en subjectief kan uitgelegd worden, dacht ik). De stemming was ook hier best. Een file biechtelingen - ik begin te begrijpen dat deze stelling een heel complex bevat - houdt mij een half uur bezig. Een schuilnis in een doodloopend zijpas is de biechtstoel. De laatste man is juist klaar, als er plotseling een commando klinkt, onmiddellijk gevolgd door een geweldige knal. Een paar planken raken los, en door het gaas boven me valt een wolk van zand en steentjes, en onmiddellijk daarop weer een.
  De eerste poging om mijn schuilhoek te verlaten wordt ontijdig afgebroken door de volgende ontlading. Ik raap al mijn moed bij elkaar en kom, meer gerold als geloopen weer bij het eerste stuk. Bij het naderen van de geschutput was intusschen de werkelijkheid langzamerhand tot mij doorgedrongen: de ergste detonaties waren van ons eigen geschut dat aan het vuren geslagen was. Ik hoorde echter dat de eerste knal een vijandelijke granaat was geweest, vlak voor dezen vuurmond, en ik vraag den wachtmeester hoe ik het aan moet leggen om daar doorheen te komen. "O, hier is de deur" zegt hij lakoniek, terwijl hij het luik optilt. Verdere aanwijzingen zijn blijkbaar overbodig. Een telefoonpost levert mijn volgende biechtelingen. Na mijn werk bewonder ik de installatie en maak er meteen gebruik van mijn Hulpverbandplaats te bellen, dat ik "niet thuis" koffie kom drinken. Verder stel ik mij telefonisch voor aan den Commandanten van I en III-8 R.A.
  In de Hulpverbandplaats is alles nog rustig, gewonden zijn er nog niet, de hospikken zijn nog niet terug van hun eerste expeditie.
  15.00 uur. Na een voorloopige "collatie" tracht ik den weg te vinden naar III-8 R.A. Ik kuier met de doortrapper een heuvel op en bewonder de prachtige natuur op dezen zonnigen dag. Plotseling zie ik dichtbij me een groene gestalte achter een boom verdekt opgesteld, revolver in de hand. Ik tracht mijn tegenwoordigheid van geest te bewaren en wandel verder in zijn richting. De man kijkt zeer verbaasd en laat mij dichter bij komen. Hij ziet dat ik ongewapend ben, doch kan verder met de aan- en afwezige distinctieven geen wijs. "Wachtwoord?" Met mijn rechterhand op mijn linkerschouder haal ik diep adem en produceer mijn meest Hollandse "sch" in het woord scharenslijper. Dit maakte de argwaan iets minder. Ik stel me voor.
  1e Luitenant van den Briel blijkt te behooren tot den staf van III-8 R.A. als Commandant Verbindingsafdeeling, waarvan Commandant - Kapitein van 't Land.
  Ik maak kennis met eenige officieren, krijg alle gevraagde volmachten en hoor biecht van eenige manschappen van den staf. Mijn aanrander (?) van zoo even brengt mij dan naar hun 3e batterij aan den grooten weg gelegen. De 2de zit ergens in Rhenen, de 1e ligt hier in de buurt in het bosch bij de "Lijstereng". Ik word voorgesteld aan den Commandant, kapitein Vergouw doch ben lichtelijk verbaasd als ik later weer een ander tref, die ook Commandant van deze batterij zegt te zijn. Ik deel dit voorloopig maar in bij de vele curiositeiten die ik vandaag ontmoet heb en ga aan het werk. Later blijkt mij, dat de laatste juist bij het uitbreken van den oorlog wegens ziekte op de nominatie stond afgekeurd te worden en vervangen was door eerstgenoemden, echter toch nog de stelling ingetrokken is. Opeens gaat er aan den weg een groot gehuil op "Pater Duijnstee". Ik er op af en daar zit me een heel stel bekenden uit Woerden van 3-9 D.M.A. Alles bij elkaar neemt deze Batterij veel tijd in beslag. 't Begint al te schemeren en ik durf mijn terugtocht niet langer uit te stellen. Ik beloof morgen terug te komen en we maken een afspraak voor de Heilige Mis. 't Is morgen immers Pinksteren. Hoe anders is 't allemaal geloopen. Ik ben er nooit meer geweest.
  Tegen 20.00 uur ben ik terug op den Koerheuvel. Tegelijk met mij komt het eerste transport gewonden aan. En dan voelen we ineens den oorlog. De oorlog zonder fantasie en zonder camouflage, naakt en verschrikkelijk. Goddank is er geen tijd voor overpeinzingen, er moet aangepakt worden. De hulpverbandplaats (HpV.) blijkt totaal ongeschikt, de brancards kunnen er bijna niet inkomen. De menschen worden voorloopig geholpen, in afwachting van het transport naar het achterland. Nr. 1, een chauffeur, blijkt al direct hopeloos te zijn. "Verband verspillen" mompelt een dokter. Hij is buiten kennis. Ik tracht zijn zakboekje op te visschen. Het gaat heel lastig, alles vol bloed. We knippen de zak open en dan blijkt dat hij katholiek is. Ik bedien hem voorloopig onder de korte formule, want de dokters willen nog een laatste poging wagen. Het helpt niet. Hij wordt opzij gezet, nu en dan bid ik wat met hem, een enkele keer komt hij even bij en bidt mee. Na een uur is het afgeloopen. Op verzoek van Kapitein Lubsen, neem ik zijn eigendommen in. Het is ontzaglijk tragisch, maar persoonlijk voel ik alleen op dit oogenblik het grootsche in dit levensoffer en het heel nabij zijn van den Hemel. Dat bewustzijn is mij al die dagen bijgebleven.
  In de stilte van den avond, onder den rooden glans van de ondergaande zon, begraven wij hem in gewijden grond op de afgraving naast de HpV. Het "In paradisum" klinkt als een zegezang. Was het een symbool, dat hij lag onder het antipendium van mijn kampaltaar, de groene vlag met het verkennerskruis en de lelie? Dien eigen avond staat er al een simpel kruis op het graf: Hendrik v.d. Borght, Den Haag. Ie Aut. Bat. R.I.P. Een uur later ligt hij niet meer alleen. Een auto brengt ons het lijk van een genie-soldaat: A. Hilberdink uit Treebeek (L), Duitscher van origine. Een brief in zijn zak bevat foto's van een jong getrouwd stel en zijn vrouw schrijft daarbij hoe heerlijk het zal zijn als hij met Pinksteren 3 dagen verlof krijgt. Ook hem hebben wij met ons allen op de Koerheuvel begraven. Ds. Onnes verrichte de gebeden. Dat is het einde van dien dag, het bloedrood einde.
  (Volgens andere gegevens kunnen alle vermelde gebeurtenissen omtrent dooden en gewonden 24 uur later gebeurd zijn. Te achterhalen is dit nooit meer geweest. Mogelijk zijn in de halfdonkere stelling mijn agenda notities op een verkeerde dag terecht gekomen. In de opgaven van het Roode Kruis zie ik 12 Mei vermeld).

  12 Mei.

  Slapen doen wij dien nacht niet. De gewonden worden pas tegen 2 uur weggehaald. Zoolang zijn we, Ds. Onnes en ik, voortdurend met hen bezig. We geven hen te drinken, helpen hen goed liggen, bidden en praten wat met hen. Over het algemeen lijken hun verwondingen mee te vallen. De kerels zijn heldhaftig en klagen niet. Uit wat ze ons vertellen kunnen we iets begrijpen van de hel, daaronder aan den Grebbeberg.
  't Is iets ontzettends. Eindelijk komen de auto's waarop ze liggen te wachten. De verlossing, het lazaret, beterschap, leven.
  We trachten met helm op nog wat te rusten, maar het wil niet lukken. Overal rondom ons ligt nu zwaar vuur van de vijandelijke artillerie. We ruimen de boel op en praten wat met elkaar, loopen naar buiten. Om een uur of zeven klampt een korporaal me aan "Majoor, doet U nog een Heilige Mis voor de Pinksteren?" God, waarachtig het is Pinksteren vandaag. Ja, natuurlijk over een half uur in de verbandafdeling. En zoo staan ze dan daar, gebogen wegens de lage zoldering, in een bedompte ruimte, inderhaast met grondzeilen afgesloten. Een E.H.B.O. kist dient als......
  "Mijn wegen zijn niet Uw wegen" zegt de Heer, zoo ongeveer spreek ik tot het 12-tal dat rond me geknield ligt. Veel tijd tot nadenken wordt ons niet gelaten, daarvoor is het te rumoerig en onze "Kapel" versperd bovendien de passage in de stellinggang. Dien morgen blijft het, afgezien van het voortdurend artillerievuur tamelijk rustig. Zoo nu en dan passeert een afdeeling luchtdoel of een mitrailleursectie onze holle weg, er wordt dan even halt gehouden, de lui worden wat op verhaal gebracht en vertellen hun - al of niet - historische ervaringen.
  Intussen probeer ik per telefoon - die thans voor de derde maal gerepareerd is en dus weer werkt - de Divisie-post te bereiken om mijn organieke indeling te regelen. Ik word verzocht zelf mij te komen melden op den commandopost aan den Stokweg, halverwege Elst voor zoover ik kan bekijken.
  Tegen 13.00 uur zie ik kans daar heen te komen, onderweg wat strubbelingen met schildwachten, maar het wachtwoord, dat inmiddels "Slotgracht" is geworden, rechterhand of linkerknie, doet zijn werk goed. Na enig dwalen vind ik het ingewikkelde gangencomplex van de Divisie, de commandopost van 8 R.A. De Kapitein Guépin slooft zich uit voor mij, draaft ondanks de tamelijke hitte gang in gang uit, waarbij ik zoo goed mogelijk tracht te volgen en heeft tenslotte na een uur hordeloop een onooglijk briefje weten te bemachtigen, waarop voor den Hulpaalmoezenier A.J.A. Duijnstee overal en te allen tijde vrije doorgang wordt bevolen. Administratief wordt ik ingedeeld bij III-8 R.A. Ruim 15.00 uur ben ik weer op den Koerheuvel terug en daar is weer volop bedrijvigheid. De stroom van gewonden houdt nu niet meer op. Den geheelen middag, avond en nacht zijn we bezig. In het begin is de afvoer nog vrij geregeld, maar in de avond komt de Rijksweg zoo zwaar onder vuur te liggen, dat we niet meer te bereiken zijn. In den nacht bereikt de ellende 't hoogtepunt, alles ligt propvol gewonden, 2 brancards boven elkaar en nog is er geen plaats genoeg. Alle loop- en toegangen staan vol. Het is bijna niet te houden. Onnes en ik hebben onze handen vol met drinken, kaakjes en eau de cologne rond te deelen, praten, kalmeeren en bidden. Ik heb er dien nacht verschillende bediend. De zwaar gewonden gaan soms te keer als dieren. Maar een enkel woord om het offer te brengen voor de vrede, uit liefde voor Onze Lieve Heer en om te denken aan hen die naast hen liggen, doet hen de tanden op elkaar klemmen en ze geven geen kik meer. Toch lijden ze ontzettend, sommigen. Het is verschrikkelijk, als je door met hen te praten den achtergrond van al die levens gaat zien.
  Eindelijk tegen vier uur komen er eenige auto's door en alles gaat zoo goed en zoo kwaad mee. Er is dan weer even wat rust. Het is inmiddels 13 Mei, ook al merken we het binnen nauwelijks. De deuren blijven potdicht, want de scherven kletteren rondom ons heen. Den vorigen avond is ons "Theehuisje" boven de HpV. al in elkaar geschoten. In den vroegen morgen gaan met een doffe knal het viaduct en de spoorbrug de lucht in. Tot onze groote verwondering staan de Cunera en het Koerheuvelspitsje nog beide overeind. Ik lees om zes uur de Heilige Mis. Daarna komt er weer een gewondentransport. Bij dit transport is een fietsordonnans, een boerenjongen uit Vught (Fr. vd. Akker). De dokters geven hem geen uur meer te leven. Hij woelt voortdurend zijn verband los en pas na 4 injecties wordt hij iets kalmer. Ik ben voortdurend met hem bezig, het is het grootste geloof dat ik hier zichtbaar zie worden. Hij laat het kruis, dat ik hem in de handen gegeven heb, niet los en met de grootste moeite kan ik hem bewegen 't even af te staan, omdat ik het noodig heb voor een andere stervende.
  Het wordt intusschen duidelijk dat de zaken voor ons niet goed gaan. Voortdurend worden er terugtrekkende troepen gesignaleerd. Ieder uur komen er weer secties, uitgeput, bebloed en volkomen gebroken bij ons langs. Een paar kerels krijgen een zenuwchoc. Een Overste verzekert mij dat de werkelijke toestand heusch niet zoo veel verslechterd is, maar dat de paniek de mannen te pakken heeft. We beleven nog een angstig moment, als er plotseling gasalarm gemaakt wordt. Mijn gasmasker is mee teruggereden naar Doorn, dus ik wacht maar op de dingen die komen zullen. Na eenigen tijd blijkt de rook te wezen de gashouder onderaan den weg, een 100 meter van ons af. Deze is in brand geschoten. Het is een heele opluchting. Elf uur komen weer eenige auto's. Er is van het laatste transport nog niemand gestorven en allen gaan mee; v.d. Akker zal de reis wel niet meer overleven. (Achteraf bleek dit wel gebeurd te zijn. Hij is zelfs dien eigen middag nog in een goederenwagen moeten evacueren naar Amsterdam. Vier maanden na den oorlog trof ik hem onverwachts springlevend aan zonder merkbare verminking in het Militair Hospitaal te Utrecht.) De stemming wordt intusschen bij onze mannen steeds slechter. We liggen nu zelf onder zwaar artillerievuur. Elke minuut brengt 6 salvo's; 2 ver over. 2 middenver en de laatste 2 bij ons voor de deur. Overal slaan de scherven in het hout van onze stelling. 13.00 uur komt er een deputatie uit het manschappen-onderkomen en vraagt om de verbandplaats te mogen verlaten en terug te trekken. De Commandant weigert. Als ze weg zijn, stelt hij de officieren voor over al of niet vertrek te stemmen. Onnes brengt hem aan 't verstand dat dat toch wel de spuigaten uitloopt: "U bent de eenigste die bevel heeft te geven te gaan of te blijven". "Dan blijven we", is het besluit. De telefoonverbinding werkt al geen 24 uur meer. Iemand oppert het voorstel om te trachten van de vuurleidingspost af, Hotel de Koerheuvel, nog telefonische verbinding met de divisie te krijgen.
  Allemaal heel mooi, maar wie knapt het op? Er is geen doorkomen aan is de algemeene opinie. Ds. Onnes gespt als antwoord zijn helm vast en stapt den gang uit. Vóór de deur achter hem dicht valt, ben ik ook buiten en samen loopen, vallen en kruipen we langs den grintweg den Koerheuvel op. Het spookt van geweld, doch we tellen telkens de salvo's en zoeken bij de laatste 2 iedere keer dekking. Plotseling suist er iets geweldigs aan, we smijten ons neer, een enorme explosie, zand, steenen en takken. "Heb jij iets?" brullen we tegelijk. "Neen". Goddank. We waren intusschen bij het hotel en de granaat heeft een groot gat in den voorgevel geslagen. De eerste beschadiging, zien we tot onze verwondering terwijl het toch zoo'n prachtig mikpunt is. We stappen door den achterdeur naar binnen. 't Is een groote chaos, alle ruiten kapot, de gordijnen waaien naar binnen, de tafels staan gedekt en met volle borden als zijn de gasten in panische schrik van tafel gevlucht. We zoeken naar de keldertrap en roepen naar beneden, waar de post moet zitten. Geen levensteeken. Onder ons gaapt een donker gat. Licht hebben we niet. Wat zit daaronder? Heel voorzichtig dalen we af, "niet schieten hier zijn twee veldpredikers". We struikelen over allerlei rommel en vinden op de tast tenslotte een stalen deur. Daarachter hooren we stemmen. We roepen ons visitekaartje door een kier van de deur en gaan dan naar binnen. Temidden van tientallen wijnrekken zitten 12 Hollanders onder commando van een vaandrig. "Telefoon" "O, die hebben we al geen twee dagen meer". Van den toestand weten ze niets. Ze geven hun observaties per koerier door. Er zijn een paar gewonden. We lichten den commandant apart even in hoe de zaken staan en vertrekken dan, ieder met een loopende gewonde aan den arm naar de HpV. Dank zij een vuurpauze gaat de terugweg aanmerkelijk sneller. Onze "huisgenooten" zijn blijkbaar erg verbaasd ons nog terug te zien. Er wordt krijgsraad gehouden. De Commandant besluit nog een paar uur te wachten. Als even later een Overste met eenige manschappen binnenkomt, wordt besloten dat Dr. Sekhuis met hen zal trachten per auto - er stonden nog twee particuliere dokterswagens - de Divisie te bereiken en nadere orders te vragen. Ze zijn nauwelijks 5 minuten weg, als het bombardement weer met alle hevigheid begint en ons diep in de stelling opsluit.
  Een paar uur van enerveerend nietsdoen en afwachten gaan voorbij. Dan geeft onze kapitein order alles klaar te maken voor den aftocht. We hebben nog steeds een gesneuvelde in de lijken nis liggen. Ik vraag eenige vrijwilligers om deze voor ons vertrek nog even te begraven. Er is niet veel animo voor. Alleen een dikke korporaal hospitaal soldaat Ter Linde, die al die dagen reeds een uitstekend moreel getoond heeft, biedt zich aan. Samen gaan we met 2 schoppen op pad naar de zandafgraving, een 30 meter van de HpV. af. 't Is iedere keer vlug een paar scheppen doen, terwijl we de salvo's tellen en na de vierde, een run naar den heuvelwand om dekking. We vorderen tergend langzaam. Op een gegeven oogenblik schijnen wij niet opgelet te hebben, ik hoor het bekende gefluit - hetzelfde als op onzen tocht naar het hotel - en pardoes laten wij ons tegelijk in den grafkuil vallen, de dikke door een gelukkig toeval onderop. De reactie bestaat meer uit humor dan uit schrik, tot dat laatste zijn onze zenuwen blijkbaar niet meer in staat. Al is het nog maar een armzalig kuiltje, we begraven den man erin, ook al omdat een heele ploeg van het HpV. wegrijdt en we bang zijn voor onze fietsen. Daarvoor blijkt echter geen gevaar. Onnes heeft alle aanslagen op onze karretjes verijdeld. We gaan samen nog even naar de graven, ordenen ze in alle haast nog een beetje. Spijkeren er naambordjes op en gaan dan zelf ook. 't Is nu hoog tijd en het feit, dat de troep weg gaat, maakt je zenuwachtig.
  We zijn nog met vijven. "Uw miskoffer is al weg" wordt verteld. Het is 16.00 uur. Ik sjor mijn eigen koffer achterop zoo goed en zoo kwaad als het gaat en dan gaan we in volle vaart de helling af naar den rijksweg.
  Bij de steenfabriek zie ik een barricade over den weg, waar hard aan gewerkt wordt. Ik ben bang dat ze gaan schieten en wandel dus maar zoo gemoedelijk mogelijk midden op den weg. Dat schijnt in die omstandigheden zoo'n krankzinnig schouwspel geweest te zijn dat een van de mannen roept: "Hé, jongens, die Majoor gaat met verlof". Bij de barricade komt een andere Majoor op mij af, blijkens zijn gezicht ook een van het gilde. "Bent u ook veldprediker?", vraagt hij mij. "Neen, aalmoezenier", "O, des te beter. Blijft U ook hier? 't Is krankzinnig die terugtocht". Er volgt een patriottische speech, deels tot mij deels tot de plm. 50 manschappen, dat wij hier zullen standhouden. Met straatsteenen, boomen, plaggen en balken begint het er al heusch een beetje op te lijken. Voortdurend passeeren ons nog kleineren groepen in de richting Elst. Tenslotte duikt er ergens uit de stuiken een "echte" kapitein op, die neemt het commando over. De veldprediker en ik gaan door naar Elst, om te trachten een dokter en eenige hospikken te vinden en dan in of bij de steenfabriek een voorloopige verbandplaats in te richten. Hoewel het in Elst een ontzettende chaos is, lukt dat inderdaad. We richten de zaak zo goed mogelijk in, en na beraad wordt besloten dat ik naar Amerongen zal gaan om de beschikking te krijgen over meer hospitaalsoldaten, dezer te stationeeren in het Johanniter-ziekenhuis en eenige transportmiddelen mee terug te krijgen. Een rondtuffende vaandrig op terugtocht neemt me zoover mee. Mijn koffer laat ik achter (nooit meer teruggezien). Helaas loopt het me in Amerongen tegen. Het begint al met een geweldige opstopping. Tot overmaat van ramp komt er nog een vliegtuig over en begint ons te mitrailleeren. Door de groote boomen langs den weg loopt dit echter met een sisser af. Eindelijk gelukt het één file om in beweging te komen. Ik glip er in en sta na een kwartier op de markt te Amerongen. Daar achterhaalt me opnieuw het noodlot. Een ijverig, gemotoriseerd luitenant staat tegen een kapitein in mijn richting te gebaren. Ze komen op me af en vragen mijn legitimatie. Maar hoe ik ook zoek naar het bewuste "vodje" van de Divisie - mijn zakboekje zat in mijn valies - het is nergens te vinden. Mijn zakken zitten vol watten, verband, zakboekjes, ambtelijke rekwisieten, eigendommen van gesneuvelden, maar geen papiertje.
  Ik kijk rond of ik in de menigte geen bekend gezicht zie, tracht beide heeren te overtuigen van de importuniteit van het geval, maar het helpt niets. Ik word opgebracht naar het kasteel Amerongen. Daar zit een dokter die zich vagelijk herinnert me deze dagen al meer gezien te hebben. "Zoekt U nu eens even kalm". En waarachtig daar komt het document ergens uit een binnenzak te voorschijn. Veel excuses natuurlijk, maar in tusschen zijn anderhalf uur renteloos voorbij gegaan. 't Is ongeveer 19.00 uur. Bij de naastbijzijnde telefoon bel ik W "IJsbeer 00", de Divisie, op. Ik zet de zaak uiteen van Elst en vraag om hospikken. "Wacht even waar U bent, ik ben zoo bij U".
  Inderdaad davert na een kwartier een luitenant op een motor binnen. "Gaat U maar terug naar Elst, 't hospitaal zal binnen het half uur voorzien zijn van personeel". Ik vorder een auto op van een paar burgers die gaan evacueeren, beloof hun, dat ze hem na 20 minuten terug hebben (ze jammeren hartbrekend, maar het is oorlog, nietwaar) charter een chauffeur en raas terug naar Elst. Onderweg komen we nog steeds kleine terugtrekkende troepjes tegen. Bij Elst stuur ik de auto terug en ga alleen met een two-seater, die ik langs den weg vind, verder.
  Plotseling kom ik een troep in looppas tegen, die heftig tegen me gebaren, dat ik terug moet. Ik houd een officier aan "De Duitschers zitten vlak achter ons, daar bij de kromming van den weg." Hevig mitrailleurvuur schijnt dit te bevestigen. Ik keer mijn wagen. Vaarwel Elst met koffer en barricade. Vaarwel Grebbelinie. Ook ik ben op terugtocht (Achteraf is gebleken dat de eerste Duitschers pas den volgende morgen vroeg Elst zijn binnen getrokken). Het autootje rijdt best, al heb ik al mijn stuurmanskunst noodig, daar ik in 13 jaar niet meer heb gereden. De wegen zijn niet zo druk meer. Ik laat den weg naar Doorn, waar het meeste verkeer over gaat, rechts liggen en kies den dijk naar Wijk bij Duurstede.
  Een kwartier later begint de motor te horten. Ik sta bij een oprijweg van een boerderij en tuf in vrijloop den dijk af. Benzinegebrek. Ik zet het karretje zoo beschut mogelijk onder een afdak en vervolg den tocht te voet. Na een 10 minuten komt me een gemotoriseerde batterij achterop. Ik houd de commandowagen aan en vraag mee te mogen rijden. We mompelen binnensmonds onze namen, shake hands en ik installeer me naast den chauffeur. De schemering belet me de gezichten te kunnen onderscheiden. Als dan ook achter Wijk bij Duurstede even 't interieurlichtje wordt aangeknipt om de stafkaart te raadplegen, is de verrassing enorm als ik plotseling in de facie staar van den 1e Luitenant Douko Bosscher. De kennismaking wordt nu alleruitbundigst herhaald, zijn collega is Kapitein Soer, Commandant 1-I-12 R.A. Onze bestemming is voorloopig Schalkwijk, waar we om 1 uur moeten zijn. 't Is intusschen stikdonker geworden en we rijden, zonder licht natuurlijk, met een vaart van 80 km per uur de dijken langs de sluizen over van Vreeswijk naar Jutphaas.
  In Jutphaas moeten we geruimen tijd wachten, naast ons zien we groote silhouetten van rijnaken. 't Zijn schepen met geëvacueerden uit Wageningen, Rhenen en Amerongen.

  14 Mei

  Prompt 1.00 uur zijn we in Schalkwijk. We moeten hier wachten op de andere batterijen van I-12 en den Commandant Majoor Grosjean. De stemming is wonderlijk genoeg - heel opgewekt. Ik weet niet wat deze batterij heeft meegemaakt, maar in ieder geval is het den terugslag van de vorige dagen. Van uitgelatenheid, laat staan brooddronkenheid is geen sprake. Maar evenmin van moedeloosheid. We trekken terug op de Waterlinie, that's all. En de waterlinie is immers toch pas onze eigenlijke defensielinie? Het is al mooi, dat we de Grebbe 4 dagen gehouden hebben! Zoo ongeveer de lijn van onze gesprekken.
  Ruim 3.00 uur starten we weer, nu met de heele afdeeling. De nacht is stikdonker, de lichten blijven gedoofd, het water staat hier en daar 30 tot 40 centimeter over de wegen. Zoo gaat het met de heele colonnen achter ons aan de polders door. Altijd verder, ook al zijn we het spoor volkomen bijster, want aan keeren met het zware geschut is op die smalle wegen heelemaal niet te denken. We trachten ons op de kaart te oriënteeren, maar dat is in het donker onbegonnen werk. Tenslotte komen we op voor mij bekend terrein en duiken in de buurt van Haasdrecht den grooten weg op. We maken dan nog een verkeerde slipper, raken verzeild tusschen den legertros van een of ander regiment, dat ook is vastgeloopen, maar komen tenslotte door die chaos heen en bereiken via Polsbroekerdam, Benschop.
  Aan ons is de boerderij van Jan Bos toegewezen. 5.00 uur zijn we ter plaatse; 5.15 uur is alles geborgen onder de boomen en waar we staan vallen we in het gras, den hooiberg of op den deel en slapen, slapen en anders niets. We zijn over onze toeren heen gedraaid.
  12.00 uur werd ik wakker, alles is nog in diepe rust. Ik ga op een auto uit en weet bij een fietsenmaker een stokoud Fordje te vorderen waar ik op halsbrekende wijze mee naar de boerderij manoeuvreer. Een der manschappen is bereid mee te rijden en samen tuffen we naar Woerden; ik heb alles achter moeten laten, ook mijn miskoffer en als we vanavond onze nieuwe positie gaan betrekken, wil ik toch graag alles weer in orde hebben. De wegen zijn bezaaid met groote kudden koeien uit het inundatiegebied. Hier en daar - vooral in Oudewater - drukte van teruggetrokken troepen. Woerden zelf is verlaten; het depot blijkt weg te zijn. Aan het klooster is het wederzien allerhartelijkst; de gardiaan had me blijkbaar niet meer terugverwacht. Erg veel tijd voor sentimenten is er echter niet. Er wordt een nieuwe mis-uitrusting voor me ingepakt, ik begroet de communiteit even in de refter en dan gaat het weer verder. Op het Centraal Magazijn probeer ik nog een gasmasker te krijgen, maar er is er geen van mijn maat meer voorhanden. Dus gaat het full speed terug. 't Is ongeveer 16.00 uur. Achter Oudewater zien we in het Zuidwesten een donkere rooklucht; snippers asch dwarrelen door de lucht en zo nu en dan komt een Duitsche bommenwerper over. We hebben geen vermoeden, wat dat kan zijn. De koeien versperren nog steeds den weg en als we op een gegeven oogenblik volkomen tusschen zoo'n logge massa zijn vastgeloopen, duikt er een vliegtuig omlaag en begint op ons te schieten. We laten ons op den bodem zakken en wachten maar af; een paar kogels klikken tegen de carrosserie. 12.00 uur zijn we weer terug in Benschop. Nieuws is er niet; allerlei gissingen doen de ronde over den brand in de verte. 't Schijnt Gouda te zijn. Intusschen is alles gepakt en gezakt, de mannen zijn weer monter en we zijn klaar om tegen het donker te starten. Niemand weet echter nog waarheen het zal gaan. Ook over den stand der krijgsverrichtingen ontbreekt elk nieuws. Tegen 19.00 uur wordt er een zekere spanning merkbaar, er komt een ordonnans op onze boerderij, de kapitein wordt terzijde genomen en komt terug met de boodschap, dat over een kwartier alle officieren van I-12 R.A. bij den Commandant op het stadhuis verwacht worden. We treffen elkaar daar in de raadzaal. Majoor Grosjean ziet tamelijk bleek. Hij deelt mede, dat volgens een radiobericht van het A.N.P. Nederland gecapituleerd heeft. Men houdt het voor gelogen en de Majoor deelt die meening. Toch zakt de stemming merkbaar. Een koerier van de Divisie meldt, dat inderdaad het bericht waar is; in IJsselstein hebben ze het mondeling ontvangen van het Legerkorps en van den Commandant Veldleger. Nederland heeft gecapituleerd, nadat Rotterdam door een bombardement is getroffen. Andere steden zouden volgen. Alleen in Zeeland wordt de strijd voortgezet. Generaal Winkelman zal om 20.00 uur zelf over beide zenders spreken. De reactie is verschrikkelijk.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 12.19 MB)