Verslag van reserve-majoor B.G. Meyerman

Ie Bataljon.
19e Regiment Infanterie.
BIJLAGE V.

 V E R S L A G. 

    (Doordat bij het terugtrekken uit het vak van I-19 R.I. in de Grebbestelling de commandopost met alles wat er in was op mijn last is verbrand om niets aan den vijand te laten, dat hem inlichtingen zou kunnen verschaffen, is het onmogelijk in het volgende verslag de juiste tijden op te geven.)

    In den zeer vroegen morgen van Maandag 13 Mei 1940 ontving ik van den commandopost van 19 R.I. het bericht, dat de commandopost van Commandant III-19 R.I. omsingeld was en de vijand sterk doordrong. Door mij werd evenwel in het nevenvak weinig schieten gehoord, zoodat ik de waarheid van het bericht in twijfel trok. Meerdere malen hadden mij berichten van oprukkenden vijand in genoemd vak bereikt en nimmer was dit zoo dicht bij mijn vak geweest, dat ik daar eenige beweging van den vijand kon waarnemen.
    Bijna onmiddellijk na ontvangst van bovengenoemd bericht ontving ik van den Commandant van mijn rechter compagnievak het telefonische bericht, dat de compagnie van reserve kapitein van der Meulen van III-19 R.I. in wanorde in Noordelijke richting door zijn vak terug trok. Tevens vroeg Kapitein Hagedoorn mij, wat hij nu doen moest, daar zijn stukken zware mitrailleurs in het bosch aan den Zuidenlijken Meentweg thans in den rug ongedekt waren, wijl de linker kazemat (no. 37) in het rechter nevenvak verlaten werd. Het volgende schetsje geeft een beeld van de geschapen situatie:

    (schets ontbreekt, opmerking bij schets: Kazemat 37 was van Kapitein Schuman (M.C.-III-19 R.I.))

    Ik heb den kapitein Hagedoorn opgedragen de stelling niet te verlaten, doch een van de stukken zware mitrailleurs voornoemd te doen overbrengen in de verlaten kazemat, en tevens om den kapitein Van der Meulen te verzoeken het vak van I-19 R.I. te verlaten en weer naar zijn stellingen te gaan. Er werd, voor zoover in mijn vak kon worden waargenomen, niet in het rechter nevenvak geschoten.
    Onmiddellijk daarop ben ik per rijwiel naar de Meent gegaan in gezelschap van Commandant M.C.-I-19 R.I., den reserve kapitein Vermeer (vermist), en bovendien heb ik den 2den Luitenant Lagendijk (vermist) een stelling doen innemen à cheval van den spoorweg Veenendaal / Kesteren nabij Kilometerpaal 28. In het Meentvak zag ik de compagnie Van der Meulen zich terugtrekken naar het vak van III-19 R.I. Ik ben eerst gegaan naar de opstelling van de zware mitrailleurs aan den Noordelijken Meentweg, waar wij alles rustig en in orde bevonden. De Commandant, de sergeant Pigmans (vermist) deelde ons mede niets van den vijand te hebben gezien of vernomen. Wel was de sectie van de compagnie Van der Meulen gaan verzamelen juist voor het schietgat van den zware mitrailleur opgesteld in den hoek der opstelling en daarna afgemarcheerd naar het vak van III-19 R.I. De beide Vickers mitrailleurs in deze mitrailleuropstelling, die vuur konden brengen tusschen De Kampjes en Rouwveld, heb ik opdracht gegeven om zich te voegen bij de stelling van den spoorweg onder commando van den luitenant Lagendijk.
    Vervolgens ging ik naar de opstelling van de zware mitrailleurs aan den Zuidelijken Meentweg, waar ook de commandopost van den kapitein Hagedoorn zich bevond. Ook hier was alles in orde. Enkel had genoemde Commandant de lichte mitrailleur groepen van den West rand Meent tijdelijk opgesteld aan den Noordelijke Meentweg (front Zuid-Oost). Deze maatregel was m.i. goed, daar voor genoemde tirailleursectie nog geen opstellingen in hout aanwezig waren (de sectie was tot voor zeer kort geleden als weerstandbiedende voorposten voor 19 R.I. Met het maken van opstellingen in den Westelijke rand was juist begonnen.) (Opmerking kantlijn: "Dit was plm. 2 maanden geleden reeds gewijzigd") Langs den spoorweg ben ik daarop naar mijn commandopost teruggekeerd, waarbij ik onderweg de troepen van luitenant Lagendijk op de juiste plaats in stelling aantrof. De Vickers mitrailleurs kwamen juist aan.
    In den namiddag, Maandag 13 Mei, naar schatting om plm. 14.00 uur, kwam de sergeant van de regimentspatrouille, Kemming, mij het bevel brengen om terug te trekken in de richting Veenendaal. Hij deelde mij voorts mede, dat Commandant 19 R.I. reeds vertrokken was. Ik heb den sergeant gevraagd of dit een bevel was en, nadat hij mij bevestigend had geantwoord, heb ik hem om alle misverstand te voorkomen dit bevel laten herhalen. Een verklaring van den sergeant Kemming voeg ik hierbij. Daarop heb ik een ordonnans naar commandopost 19 R.I. gezonden maar deze vond deze commandopost verlaten.
    Vervolgens heb ik opdracht gegeven om met veiligheidsmaatregelen terug te trekken op Veenendaal, waar nadere orders zouden volgen. Zelf heb ik mij begeven naar Commandant 10 R.I., het naastbijzijnde onderdeel, om daar orders te ontvangen, aangezien ik alle verband met Commandant 19 R.I. verloren had. De luitenant-adjudant bleef in de commandopost totdat de laatste afdeeling zou passeeren.
    Commandant 10 R.I. droeg mij op alle terugtrekkende onderdeelen onder mijn bevel te verzamelen en een soort grendellijn te vormen vanaf de inundatie over kilometerpaal 30 aan den spoorweg-, langs den zandweg in Zuid-Westelijke richting (Brinkesteeg) en zoo mogelijk verder zuidelijk langs den kunstweg Veenendaal - Elst. Ik heb dit gedaan en daarbij onder mijn commando gehad:
    Kapitein Kooistra van III(?)-10 R.I.
    Kapitein Olthof van I-19 R.I.
    Kapitein Charlouis (vermist) van I-19 R.I.
    Kapitein Hagedoorn (vermist) van I-19 R.I.
    Kapitein Vermeer (vermist) van I-19 R.I.
    Kapitein v.d. Sijde (vermist) van I-19 R.I.
    Kapitein v.d. Sluis van 10 R.I.(?)
    Kapitein v.d. Meulen van III-19 R.I.
    In den namiddag kreeg ik van Commandant 10 R.I. bericht, dat zijn regiment in den nacht zou terugtrekken en tevens het bevel om de grendellijn bezet te houden tot het aanbreken van de schemering. Ik heb daarop de Compagniescommandanten om 20.00 uur bij mij bescheiden en heb hun den terugtochtsweg naar Loerik opgegeven alsmede het uur, waarop afgemarcheerd mocht worden. Het Noordelijke deel van de grendellijn zou Noordelijk om over Prattenburg en den nieuwen kunstweg naar het westen gaan, het Zuidelijke deel zou dit Zuidelijk om doen. Indien het mogelijk was moest de weg gevolgd worden, bij contact met den vijand moesten zij van het terrein gebruik maken. De bedoeling was bij Leersum den straatweg Arnhem / Utrecht over te steken en over Broekhuizen - Nederlangbroek - Werkhoven naar Loerik te gaan, welk laatste verzamelpunt mij door Commandant 10 R.I. was opgegeven. Indien het onmogelijk was om den kunstweg over te steken moest desnoods in groepen getracht worden achter de waterlinie te verzamelen.
    Den volgenden morgen van Dinsdag 14 Mei 2.15 tot 3.15 uur zijn de troepen uit de grendellijn afgemarcheerd. Het tijdstip van afmarsch had ik voor elk onderdeel zoodanig opgegeven, dat met het oog op vliegergevaar en om de opvolgende compagnieën manoeuvre-mogelijkheid te geven, er een afstand van 400 à 500 meter tusschen de compagnieën moest komen. Des nachts was er hier en daar contact met den vijand, maar er werd weinig geschoten. De morgen was zeer mistig.
    Nadat ik mij er van overtuigd had, dat de aftocht was begonnen, ben ik zelf met het hospitaal personeel van den staf en de ordonnansen vertrokken. De laatsten heb ik gebruikt om op moeilijke plaatsen den terugtochtsweg aan te geven. Daar ik geen kaartblad Rhenen West had, raakte ik op den verkeerden weg, die naar Klein Ginkel leidde. Toen ik dat bemerkte, ben ik terug gegaan in de richting Amerongen, maar ontving nabij den kunstweg Arnhem / Utrecht hevig vuur van vijand (waarschijnlijk met pantserwagens), die tusschen mij en het terugtrekkende bataljon zich bevonden. Aangezien ik in den terugtocht van het bataljon niets meer regelen kon, besloot ik eerst de soldaten, die ik bij mij had, naar Loerik te geleiden, daar het m.i. de bedoeling was zooveel mogelijk troepen achter de waterlinie te verzamelen.
    Daarna wilde ik terugkeeren en trachten het terugtrekkende bataljon te bereiken. In Loerik ontving ik van Commandant 10 R.I., door middel van den 1sten Luitenant van der Horst van Staf 10 R.I., het bevel naar Vreeswijk te gaan. Verder had Commandant 10 R.I. geen taak voor mij. In Vreeswijk ontmoette ik kapitein Van Walsum, Commandant 4e Compagnie Pioniers (4 C.P.), die mij vertelde dat te IJsselstein de commandopost van IVe Divisie was. Met den troep, die ik bij mij had, heb ik mij daarheen begeven om Commandant 19 R.I. te vinden. Mij werd daar medegedeeld, dat deze op fort Honswijk was. Ik verzocht Commandant IVe Divisie mij naar Leersum te mogen begeven om contact met mijn bataljon te krijgen, maar genoemde Commandant vond dat niet goed en beval mij eerst rust te nemen in een hotel, dat hij mij aanwees. Na vier uur gerust te hebben verzocht ik in ieder geval mijn Regimentscommandant te Honswijk te mogen opzoeken om mij te melden. Dit werd mij toegestaan. Op fort Honswijk vond ik Commandant 19 R.I. die mij zeide mij nimmer een bevel tot terugtocht te hebben gegeven.
    Toen ik weer bij mijn troep van 56 man te IJsselstein terugkwam kreeg ik aldaar bericht, dat het leger capituleerde. Den volgenden morgen gaf Commandant IVe Divisie mij verlof te trachten de troepen van mijn bataljon te vinden. Met een patrouille, bestaande uit mijzelf, mijn luitenant-adjudant, 2 onderofficieren en 1 ordonnans, zochten wij de plaatsen af tot de lijn Cothen - Doorn, waar eerst mijn luitenant-adjudant één onderofficier en daarna ikzelf met de rest werd gevangen genomen. In een transportcolonne werden wij naar Maarsen medegenomen, waar wij den volgenden middag mochten vertrekken naar Utrecht. Daar vonden wij verschillende soldaten van 19 R.I., die ik op mijn verzoek aan den Commandant Groep Utrecht, den kolonel Van Voorst tot Voorst, heb mogen medenemen naar het kantonnement, aangewezen aan Commandant 19 R.I., gelegen aan den kunstweg IJsselstein - Benschop. Thans bevinden zich aldaar van I-19 R.I.: Bataljonscommandant, luitenant-adjudant, Commandant 1-I-19 R.I., bataljonsarts I-19 R.I.;
    Alle administrateurs en fouriers;
    25 onderofficieren;
    189 korporaals en manschappen;

Commandopost, 17 Mei 1940.
Commandant I-19 R.I.
De Reserve Majoor.
(w.g.) B.G. Meyerman.

De luitenant-adjudant en Commandant 1-I-19 R.I. verklaren, dat de feiten, voor zooverre die hun bekend zijn, geheel op waarheid berusten.

(w.g.) Mr. M.P. Plantinga.     H.J. Olthof.

(Met pen toegevoegd: "Voor eensluidend afschrift, de Kapitein, 18-12-1940.")

(Dit verslag is tot stand gekomen door medewerking van M.F.M. Keizers.)

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 2.69 MB)