Verslag van reserve-majoor J.B. van Apeldoorn

A F S C H R I F T
- - - - - - - - -


COMMISSIE BEOORDEELING
OFFICIEREN BEZET GEBIED

SUBCOMMISSIE

 

Verslag oorlogshandelingen II-19 R.I. tijdens de Mei-dagen 1940 door Reserve Majoor J.B. van Apeldoorn.

    Het verslag van de oorlogshandelingen van II-19 R.I. welk onderdeel tijdens de Mei-dagen 1940 onder mijn bevel heeft gestaan, kan uit de aard der zaak niet zoo uitvoerig zijn als mijn oorspronkelijk verslag dat mede aan de hand van aantekeningen van mijn luitenant-adjudant en mij, was samengesteld. Thans beschik ik niet over aantekeningen, noch over een stafkaart, terwijl mijn geheugen er niet beter op geworden is en de oorlogsdagen bijna 6 jaren achter ons liggen. Niettemin zal ik de hoofdzaken behoorlijk kunnen vermelden. Voor de data en uren, waarop bepaalde gebeurtenissen plaats vonden, kan ik echter geen verantwoordelijkheid aanvaarden.

Klik hier voor een uitvergroting
Station Rhenen » meer
    Op Vrijdag 10 Mei 1940 was II-19 R.I., waarover ik het bevel voerde, gelegerd in Rhenen. Afgekondigd was toen de hoogste graad van slagvaardigheid, namelijk graad 4. Zeer vroeg in de morgen werd ik gewekt met de mededeling, dat er zeer veel vliegtuigen over Rhenen vlogen en wel in Westelijke richting. Ons afweergeschut kwam in actie en later in de morgen ontving ik het bericht, dat wij ons in de toestand van oorlog met Duitschland bevonden. II-19 R.I. was aangewezen als reserve van de IVe Divisie en had onder andere tot taak het onschadelijk maken van valschermtroepen. Het gehele bataljon zou bij het intreden van de oorlogstoestand voorzien worden van rijwielen. Onze eerste oorlogshandeling was het vorderen van rijwielen in Rhenen. Deze vordering was voldoende voorbereid en verliep dan ook vlot en wel bij het stationsgebouw te Rhenen. Bij het station werden eveneens alle burgers verzameld, die de Duitsche nationaliteit bezaten. Deze zijn in de loop van de morgen verder naar het Westen vervoerd. Terwijl de compagnieën van II-19 R.I. zich bij het station verzamelden om de rijwielen in ontvangst te nemen, deelde ik de manschappen van tijd tot tijd persoonlijk mede, hoe het met de oorlogshandelingen in ons land stond. Deze berichten luidden aanvankelijk zeer gunstig en verhoogden in beduidende mate het moreel van de troep. Mijn commandopost was gevestigd in de woning van notaris van Iterson, gelegen aan het stukje weg, leidende van het station naar de straatweg. Tot mijn commandogroep behoorden onder andere de Reserve 1e Luitenant F. van Capelle, de Sergeanten van Hevide en Bruggink en later ook nog de Sergeanten-capitulant Wunderink en Knol.

    De uren verliepen voor ons in groote spanning in afwachting van de komende gebeurtenissen. In het notarishuis heb ik een afscheidsbrief aan mijn echtgenote geschreven, waarin ik onder andere vermeld heb, hoe ik mij tijdens de oorlog dacht te gedragen. Deze brief heb ik aan notaris Iterson meegegeven en is inderdaad aan het adres van mijn echtgenote bezorgd. De brief is hoogstwaarschijnlijk nog in het bezit van mijn voormalige echtgenote, Mevrouw van der Wal - Smit, Ootmarsumschestraat 65 te Almelo. De burgerbevolking te Rhenen is namelijk Vrijdags geëvacueerd.

Klik hier voor een uitvergroting
Commandopost II-19 R.I.
    Door II-19 R.I. was tijdens de mobilisatie een loopgravenstelsel gemaakt en wel West van de spoorbaan Rhenen - Veenendaal, vanaf de Rijn tot Achterberg. Paal 25 afd. spoorweg vormde ongeveer het midden van dit stellinggebied. Aan de Noordrand van Rhenen was onmiddellijk achter dit stellinggebied een afdeling luchtdoelartillerie opgesteld, die onophoudelijk een krachtig vuur uitbracht op de zwermen der overvliegende vliegtuigen. Op de genoemde Vrijdag werd deze afdeling door enkele vijandelijke vliegtuigen aangevallen. Mij werd medegedeeld, dat er slachtoffers te betreuren waren en onmiddellijk, nadat ik hiervan bericht kreeg, spoedde ik mij met mijn Luitenant-adjudant naar de opstellingsplaats der artillerie. Bij aankomst bleek ons, dat er geen doden waren. Toen wij daar rondliepen, kwam plotseling een "Stuka"-vliegtuig in duikvlucht in onze richting aanvliegen. Wij wierpen ons plat op de grond, ik achter een stapel takkebossen. Het vliegtuig wierp een bom uit. Door een scherfje kreeg ik een lichte verwonding aan de linkerhand, maar verder kwamen we er goed af, hoewel de bom op plm. 50 meter afstand van ons een diepe en vrij brede krater had veroorzaakt. Het vreemde is echter, dat ik mij niet herinneren kan een knal gehoord te hebben. In de onmiddellijke nabijheid van mijn commandopost hield zich een aantal burger-werklieden ter mijner beschikking. Deze werklieden zijn daar zonder uitzondering op hun post gebleven, ook toen de granaten in snelle opeenvolging op Rhenen neerdaalden en verschillende huizen in de nabijheid van mijn commandopost in puin werden geschoten of in vlammen opgingen. Toen de uitwerking van het vijandelijk artillerievuur bleek toenemen en ik voor deze werklieden geen directe arbeid te verrichten had, heb ik hun toestemming gegeven zich te verwijderen en zich ter beschikking te stellen van de achtergebleven civiele autoriteiten te Rhenen. Nu begonnen ook troepjes Hollandsche militairen door Rhenen naar het Westen te trekken. Bij navraag bleken dit onderdelen van III-8 R.I. te zijn, die de voorposten tussen Rhenen en Wageningen hadden gevormd. Het tijdstip, waarop ik voor het eerst dergelijke groepen heb waargenomen, kan ik niet meer met zekerheid vermelden. Het kan Vrijdagavond, maar ook Zaterdagmorgen geweest zijn. Het artillerievuur op Rhenen werd steeds krachtiger. Toen ik op een gegeven oogenblik, na de kelders van het notarishuis te hebben geïnspecteerd om te zien of deze als schuilkelder konden gebruikt worden, weer de woonkamer betrad, was er niemand meer aanwezig. Tenslotte ontdekte ik de geheele commandogroep aan de achterkant van een verder afgelegen hooge woning, waar ze dekking zocht tegen het toen inderdaad ongekend hevige artillerievuur. Ik snelde naar de groep toe en gelastte allen onmiddellijk weer in de notariswoning terug te keren en deze alleen op mijn bevel te verlaten. Intusschen bleef het bataljon werkeloos in zijn kwartieren. Toen het artillerievuur in kracht bleef toenemen, besloot ik mijn commandopost te verplaatsen en wel naar het Badhuis (oude mannen en vrouwen huis) afdeeling Veenendaalscheweg. Deze inrichting leende zich uitstekend voor het doel en was beschikbaar. In het huis vonden wij het lijk van een oude vrouw, dat ik door enkele manschappen in de nabijheid van het huis heb laten begraven.

    Toen de Zaterdag aanbrak bleek ons, dat de vijand naderde en dat de hoofdweerstandsstrook ten Westen van de Grift werd aangevallen. Noch valschermtroepen, noch pantserwagens zijn door mij tijdens de oorlogsdagen waargenomen. In groote spanning wachtte mijn bataljon op het ogenblik, waarop het actief aan de strijd zou kunnen deelnemen. Voor de troep was het demoraliseerend, voortdurend te zijn blootgesteld aan het artillerievuur van den vijand, hoewel wij omgekeerd morele steun ontvingen door het hooren losbranden van de stukken van onze eigen artillerie, die in de nabijheid stond opgesteld en zich herhaaldelijk en krachtig deed hooren.

    Op Zaterdagavond werd ik bij den Divisiecommandant ontboden. Per auto begaf ik mij naar den Divisiecommandant, waar mede aanwezig was de Majoor van der Ploeg. De Divisiecommandant deelde ons mede, welke opdracht door een nader te bepalen bataljon vervuld moest worden. De Majoor van der Ploeg zei, dat zijn bataljon te vermoeid was om een dergelijke moeilijke opdracht te kunnen uitvoeren, zoodat dan mijn bataljon II-19 R.I. de navolgende opdracht werd gegeven: "Bezet met Uw bataljon deze nacht de voorpostenopstellingen, die door III-8 R.I. zijn verlaten. De onderneming moet geschieden in alle stilte tijdens de duisternis en wel met het blanke wapen. De onderneming zal op de rechterflank gesteund worden door een bataljon (III-8 R.I. ?) dat op een marine-vaartuig vervoerd zal worden en contact met II-19 R.I. zal opnemen, alvorens te gaan aanvallen. Als demonstratie wordt van II-19 R.I. een sectie aangewezen, die van uit een bepaald punt op de rechterflank (dus aan de Rijn-zijde) een demonstratie aanval op de voorpostenbezettingen zal ondernemen, voor de overgang over de Grift zal een brugdek ter beschikking staan, terwijl voor de demonstreerende sectie een aantal bootjes aanwezig zal zijn (op een bepaald punt). De Mitrailleur Compagnie zal niet aan de onderneming deelnemen."

Klik hier voor een uitvergroting
Hotel de Grebbe gelegen aan de straatweg Rhenen - Wageningen (1940) » meer
    Ik meen, dat het ongeveer 9 uur in de avond was, toen ik de Commandopost van den Divisiecommandant verliet om de gegeven opdracht te gaan uitvoeren. In Rhenen aangekomen, riep ik de Compagniescommandanten bij elkaar in het Gemeentehuis van Rhenen, besprak met hen de ontvangen opdracht en gaf mijn orders uit. Ik bepaalde de volgorde van overgang over de Grift en de formatie van het bataljon na overgang. Eén Compagnie links, één rechts van de straatweg. De rest van het bataljon zou op plm. 200 meter achter het midden links van de straatweg volgen. Ik zelf met mijn Commandogroep aan het hoofd van deze reserve, na deze bespreking beval ik den Compagniescommandanten zoo snel mogelijk hun onderdeelen te verzamelen en op te stellen in de door mij bepaalde volgorde, waarbij ik er de nadruk op legde, zoo groot mogelijke stilte te bewaren en elk lichtschijnsel te vermijden. Toen het bataljon verzameld was, gaf ik bevel tot de opmarsch. Het bataljon had een sterkte van 2,5 compagnie (een sectie had o.a. opdracht de Divisiecommandopost te beveiligen), waarbij ik er aan herinner, dat de Mitrailleur Compagnie niet aan de actie zou deelnemen. Toen het bataljon het viaduct over de spoorweg bij Rhenen gepasseerd was en het een aanvang maakte met het betreden van de Grebbeberg, voegde de Divisiecommandant zich bij het bataljon. De Kolonel van Loon sprak enkele onderdelen toe en nam ook van mij afscheid. De vijandelijke artillerie was toen tamelijk actief, zooals de Divisiecommandant zal kunnen bevestigen. Het bataljon zette zich weer in beweging en ik bevond mij met mijn Commandogroep aan het hoofd. Plotseling werd het signaal "gasalarm" gegeven. Ik liet halt houden en het gasmasker opzetten. Na eenige tijd bleek, dat het signaal onnodig gegeven was, waarna de voorwaartsche beweging werd voortgezet, zonder dat tegenstand van den vijand werd ondervonden. Toen het bataljon ongeveer daar was gekomen, waar ten Noorden van de weg een open veldje ligt, werd mijn Commandogroep beschoten uit de richting van dit veldje. Dit vuur werd weldra door het geheele onderdeel van 8 R.I., dat daar opgesteld was, overgenomen, zodat een hevig mitrailleur- en geweervuur ontbrandde. Met mijn Commandogroep zocht ik dekking rechts van de straatweg. Ik kwam daar in prikkeldraadversperring terecht en werd daaruit bevrijd door een sergeant van 8 R.I. Ik gelastte dezen onderofficier onmiddellijk naar de vurende onderdelen te gaan om het vuur tot zwijgen te brengen. Zelf riep ik luidkeels: "Niet vuren, eigen troepen", maar het baatte niet. De sergeant kwam mij melden dat hij niet in staat was, het vuren te doen ophouden. Hij zei, dat de manschappen zenuwachtig waren en schoten, zodra ze maar eenig geluid vernamen. Ik heb toen den sergeant gelast zijn compagnie op te zoeken met het doel de troep over onze onderneming in te lichten. Dit is geschied. Na veel tijdverlies gelukte het den betrokken Compagniescommandant, den reserve Kapitein Brittijn het vuur tot zwijgen te brengen, noch moet ik vermelden, dat zich bij mij gemeld had de (reserve?) Kapitein der Genie van Walsum, die zich met een brugdek te mijnen beschikking stelde. Na deze onaangename ervaring van het beschieten door eigen troepen besloot ik eerst zelf naar voren te gaan, om de situatie te verkennen, te meer, omdat ik van het bataljon, dat mij op de rechterflank zou steunen en contact met mij zou opnemen niets vernam en ook niets vernomen heb. Voor zover ik thans kan nagaan, bevonden wij ons op plm. 700 à 800 meter van de brug (sluizen) over de Grift. Naderhand heb ik van een Duits officier vernomen dat zich toen tussen straatweg en Rijn een vijandelijke compagnie bevond. Waarschijnlijk waren eigen troepen daar toen reeds teruggetrokken, daar ik van gevechten of schermutselingen daar ter plaatse persoonlijk niets bespeurd heb. Ik liet dus het bataljon met mijn commandogroep halt houden en begaf mij met mijn luitenant-adjudant naar voren. Struikelend over stukgeschoten telefoondraden en menselijke lichamen, bereikten wij de brug (sluizen), zodat het ons mogelijk was te verkennen in de richting van het vlakke terrein tusschen de Grift en Wageningen. Op korte afstand zagen we Oost van de brug bij den vijand lichtkogels opgaan en plotseling werd er mitrailleurvuur op de brug afgegeven. Wij zochten dekking achter de puinhopen van het stukgeschoten hotel. Nadat het vuur tot zwijgen was gekomen, hervatte ik mijn waarneming in Oostelijke richting. Bij den vijand was toen op naar schatting plm. 300 meter van de brug eenige bedrijvigheid te bespeuren. Daarna aanvaardde ik de terugtocht naar het bataljon. Daar aangekomen ontmoette ik op een bepaald ogenblik den reserve 2e Luitenant Suylen (wonend in Limburg), dien ik belast had met het commando over de sectie, die de demonstratie zou verrichten. Luitenant Suylen deelde mij mee, dat de beloofde bootjes tot overgang over de Grift niet aanwezig waren, zoodat hij zijn opdracht niet had kunnen uitvoeren. Thans wilde hij trachten de manschappen over de sluisdeuren te laten kruipen om zoo de overzijde van de Grift te bereiken. Enkele manschappen waren reeds aan de overzijde, vertelde hij mij. Bij zijn sectie was toen een man gesneuveld. Hij verzocht mij hem thans nadere bevelen te geven. Deze officier blonk uit door kalm en vastberaden optreden. Intusschen was er veel tijd verstreken en nadat ik de geheele toestand overwogen had, besloot ik de onderneming niet door te zetten. Immers, indien het de sectie Suylen gelukt was, ongemerkt over de Grift te komen, zou het Suylen veel tijd en moeite gekost hebben het punt te bereiken, vanwaar de demonstratie zou geschieden, daar hij ook nog 3 rijen prikkeldraadhindernis, die wij daar zelf aangelegd hadden, moest passeren. De kapitein van Walsum en mijn adjudant hadden mij intusschen met nadruk afgeraden de onderneming door te zetten, omdat dit volgens hen een totaal nutteloos bloedbad zou worden, gezien de omstandigheden. Tenslotte zag ik dit zelf ook in, daar, al mocht het de sectie gelukken na verloop van bijvoorbeeld een uur op het bepaalde punt te komen, het intusschen zou beginnen te schemeren en het element van verrassing, waarop de geheele onderneming gebaseerd was, vervallen was. Bovendien zou ik, indien het mijn bataljon mocht gelukken, ongemerkt de Grift te passeeren (hetgeen dan een wonder genoemd mocht worden, aangezien vijandelijke onderdeelen op geringe afstand van de brug aanwezig waren), eerst de 3 rijen prikkeldraadversperring moeten overtrekken, waarna de eigenlijke aanval bij licht, zonder steun van andere wapens of Mitrailleur Compagnie zou moeten geschieden, hetgeen natuurlijk absoluut onmogelijk en in strijd met de gegeven opdracht zou zijn. Ik besloot derhalve de onderneming te staken, omdat:

  1. veel tijd verloren was gegaan ten gevolge van de beschieting door eigen troepen, i.e. door 8 R.I.
  2. De steun op de rechterflank door het bataljon van 8 R.I. (ik meen III-8 R.I.) dat op een riviervaartuig zou aangevoerd worden, uitbleef.
  3. De demonstreerende sectie te veel tijd had verloren, omdat de door de Divisie toegezegde bootjes tot overgang over de Grift niet aanwezig waren.
  4. Het element van verrassing volkomen buitengesloten was door al deze tegenslagen, zoodat de gegeven opdracht niet uitgevoerd zou kunnen worden, namelijk een aanval bij duisternis en met het blanke wapen zonder gebruikmaking van de Mitrailleur Compagnie.

    Onmiddellijk heb ik daarna de Divisiecommandant ingelicht en hem verzocht dezelfde onderneming bij daglicht te mogen herhalen, waardoor de zaak tevens beter voorbereid kon worden. De Divisiecommandant gaf mij inderdaad opdracht de onderneming te herhalen op Zondag, thans met medevoering van de Mitrailleur Compagnie. Wederom riep ik de Compagniescommandanten bij elkaar, thans in mijn commandopost in het badhuis. Bij elk der beide voorcompagnieën deelde ik thans een sectie van de Mitrailleur Compagnie in. Juist toen ik mijn bevelen gegeven had en de Compagniescommandanten zouden heengaan om de mij gegeven opdracht uit te voeren, werd ik aan de telefoon geroepen. De Divisiecommandant deelde mij mede, dat de onderneming niet kon doorgaan en hij gelastte mij de door mijn bataljon voorbereide stelling West van de spoorweg te bezetten, met dien verstande, dat een compagnie en 1 sectie van de Mitrailleur Compagnie onze troepen op de Grebbeberg moesten aansterken. Deze onderdelen moesten zich melden bij den majoor Landzaat. Ik wees hiervoor aan de 1e Compagnie onder bevel van den reserve Kapitein van Alewijk. De sectie van de Mitrailleur Compagnie werd gecommandeerd door 1e Luitenant Folmer, die gesneuveld is. De stelling werd dus bezet door de 2e en 3e compagnie. De 2e Compagnie het Noord-vak, de 3e Compagnie het Zuid-vak van af de Rijn. Toen wij de stelling eenige tijd bezet hadden, kwam een afdeeling Huzaren-Motorrijders onder bevel van Overste de Marees van Swinderen de stelling versterken. Het bevel over het stellinggebied werd door mij toen aan deze Overste overgedragen. Later op de dag verzocht de Overste mij een verkenning te verrichten op de rechterflank der stelling, daar hij had vernomen, dat daar iets niet in orde zou zijn. Hoewel het artillerievuur van den vijand toen buitengewoon hevig was, heb ik de verkenning met mijn adjudant onmiddellijk uitgevoerd. Om de stelling van het bataljon te bereiken, moesten wij een geheel open terrein oversteken. Het trof mij toen, dat een Sergeant van de Verbindingsafdeeling daar met enkele manschappen bezig was, de telefoonlijnen te herstellen, die stukgeschoten waren. Hij deed dit zoo rustig, alsof het een vredesoefening betrof. De naam van dezen onderofficier kan ik mij helaas niet herinneren. Toen wij de stelling genaderd waren, ging mijn adjudant rechts en ik meer naar links verkennen. Ons bleek dat alles in orde was. De vijand had toen het viaduct bij Rhenen geducht onder vuur genomen, welk vuur door onze troepen behoorlijk werd beantwoord. Een kapitein van de Marechaussee (Gelderman) nam aldaar met groot elan mede aan de strijd deel. Wij keerden na deze verkenning weer naar de commandopost terug en ik bracht rapport uit aan de Overste. In de namiddag vertrok de Overste met zijn geheele commandogroep. Ik meende, dat hij thans zelf op verkenning uitging, maar hij is niet teruggekomen. Blijkbaar had hij vergeten mij het commando over het stellinggebied weer op te dragen, maar ik heb dit toen uit eigen beweging weer opgenomen.

    De bezetting der stelling is op een bepaald tijdstip in het noorden met een bataljon versterkt. Op Zondagavond of in de nacht van Zondag op Maandag werd ik namens den Commandant Veldleger aan de telefoon geroepen. Hij deelde mij mede, dat op Maandag-morgen een aanval op de Grebbeberg zou ingezet worden door 4 bataljons uit de richting Achterberg. Tevens zou deze aanval gesteund worden door een groot aantal Engelsche vliegtuigen. In mijn enthousiasme antwoordde ik: "Uitstekend, dan denderen wij de vijand de Grebbe weer uit." Wij, in de commandopost gevoelden ons toen opgelucht en bemoedigd en waren opgewekt gestemd. Toen de Maandagmorgen aanbrak, begon de artillerie in onze nabijheid vuur te geven. Wij meenden, dat dit de inleidende beschieting was tot de aanval, die uit de richting Achterberg zou geschieden. Er verliepen echter wel 4 à 5 uren, voordat ik iets vernam van deze aanval. Ten slotte deelde een door mij uitgezonden patrouille mij mede, dat er eigen troepen in opmarsch waren. De eerste berichten luidden, dat de aanval gunstig verliep, maar later werden de berichten minder optimistisch en luidde het, dat deze aanval was mislukt. Van de toegezegde Engelsche vliegtuigen heb ik niets bespeurd. Wij verwachtten nu ieder oogenblik een aanval in groote stijl op onze stelling en daar ik thans herhaaldelijk groepjes Hollandsche militairen van uit dit beboschte gedeelte van de Grebbeberg zag terugtrekken in Westelijke richting, liet ik een schriftelijke order aan mijn Compagniescommandanten brengen, waarin ik hun onder andere uitdrukkelijk gelastte tot het uiterste stand te houden. Overbrenger van deze bevelen was de Sergeant-capitulant Wunderink (woonachtig in Deventer). Terwijl wij in groote spanning wachtten op de komende gebeurtenissen en op het oogenblik, waarop wij tot actie zouden kunnen overgaan. Na enkele dagen voortdurend te zijn blootgesteld aan de demoraliseerende werking van het op Rhenen gerichte artillerievuur, kwam plotseling een aantal "Stuka's" in duikvlucht op onze stelling toevliegen. Toen deze "Stuka" aanval voorbij was, gingen mijn adjudant en ik het voorterrein in om de uitwerking van deze aanval te inspecteeren. Wat wij vernamen, waren tal van eigen onderdeelen, die van de Grebbeberg in Westelijke richting terugtrokken en onze stelling passeerden. Weldra bemerkten we, dat ook onze stelling door de soldaten werd verlaten. Ik was teleurgesteld en verontwaardigd, omdat door niemand een bevel tot terugtrekking was gegeven. Persoonlijk heb ik eenige manschappen met pistool-dreiging tot terugkeer naar de stelling gedwongen, maar dit baatte in deze omstandigheden niet veel. Ik besloot daarop mij achterwaarts te verplaatsen met het doel terugtrekkende onderdeelen op te vangen. Ik rende in Westelijke richting tot plm. 800 meter van mijn commandopost en belandde daar in een boschrand op een terugtrekkende afdeeling artillerie. In deze boschrand nam ik stelling, daar wij van hieruit een prachtig schootsveld hadden in Oostelijke richting. Ik gelastte reserve 1e Luitenant Wijnands naar het Noorden en den reserve 1e Luitenant Kruissink naar het Zuiden zooveel mogelijk terugtrekkende militairen op te vangen en te doen plaats nemen in de door mij geformeerde nieuwe stelling. Een aldaar aanwezige artillerie kapitein riep mij toe, toen hij mij bezig zag: "Goed zoo, Majoor!". Ik deelde den aanwezigen manschappen en kader mede, dat ik vast besloten was, deze stelling onder geen beding prijs te geven. Het bleek mij, dat in de boschrand eenige artillerie-munitie was opgestapeld, hetgeen gevaar opleverde voor de bezetting der stelling. Verplaatsing der stelling leek mij echter ongewenscht, gelet op het beboschte terrein West en het geheel open veld Oostelijk van de stelling. Ik heb daarom toen een onderofficier en eenige manschappen gelast deze granaten naar achteren te vervoeren. Zoo lag ik daar met plm. 50 man in stelling, in groote spanning wachtend op het oogenblik waarop de vijand zou verschijnen. Ieder oogenblik meenden wij de Duitschers te zullen zien opdagen, maar er verscheen geen vijand en na eenige tijd kwam een ordonnans mij mededeelen, dat op last van den Chef van de Staf IVe Divisie ik moest terugtrekken op Elst. Op dit bevel heb ik toen de geïmproviseerde stelling met de aanwezige militairen verlaten en ik heb mij gemeld bij den Chef-Staf IVe Divisie te Elst. Te Elst verzamelde ik de aldaar reeds aanwezige onderdeelen van het bataljon en in de avond marcheerde ik daarmee af om laat in de avond Cothen te bereiken, waar ook de Regimentscommandant, Overste Smit aanwezig was. Ternauwernood waren daar de kwartieren betrokken, of de Regimentscommandant kreeg bevel op te breken en met een te Cothen aanwezig Regiment Artillerie af te marcheeren naar fort Hondswijk. De Overste droeg deze opdracht aan mij over en te plm. 12 uur in de nacht marcheerden wij af naar fort Hondswijk. Ik trachtte voor het aanbreken van de dag het fort te bereiken, maar dit is mij niet gelukt. Gelukkig mistte het vrij sterk, zoodat wij geen last hebben gehad van vliegtuigen. Op fort Hondswijk waren toen enkele duizenden soldaten samengepakt. Indien er een aanval uit de lucht had plaats gehad, zou het daar een verschrikkelijk bloedbad zijn geworden. Op Dinsdag te plm. 16.30 uur bereikte ons het bericht, dat het Hollandsche leger gecapituleerd had. Er kwamen Duitsche militairen op het fort en wij zijn toen in krijgsgevangenschap weggevoerd.

De Reserve Majoor van 19 R.I.

w.g. J.B. van Apeldoorn.

AAN:
Den Heer Secretaris
van de Commissie Beoordeeling Officieren
in het Bezet Gebied Provincie Gelderland / Overijssel
(Reserve Kapitein Artillerie Van Joolen)
te Almelo.

Voor eensluidend afschrift
De Reserve Kapitein der Artillerie
(get.) H. van Joolen.

(plm. 1946)

Typ.: JW.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 1
(PDF, 14.54 MB)
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 2
(PDF, 27.32 MB)