Verslag van reserve-majoor J.B. van Apeldoorn
A F S C H R I F T - - - - - - - - - |
|
|
Verslag oorlogshandelingen II-19 R.I. tijdens de Mei-dagen 1940 door Reserve Majoor J.B. van Apeldoorn.
Het verslag van de oorlogshandelingen van II-19 R.I. welk onderdeel tijdens de Mei-dagen 1940 onder mijn bevel heeft gestaan, kan uit de aard der zaak niet zoo uitvoerig zijn als mijn oorspronkelijk verslag dat mede aan de hand van aantekeningen van mijn luitenant-adjudant en mij, was samengesteld. Thans beschik ik niet over aantekeningen, noch over een stafkaart, terwijl mijn geheugen er niet beter op geworden is en de oorlogsdagen bijna 6 jaren achter ons liggen. Niettemin zal ik de hoofdzaken behoorlijk kunnen vermelden. Voor de data en uren, waarop bepaalde gebeurtenissen plaats vonden, kan ik echter geen verantwoordelijkheid aanvaarden.


De uren verliepen voor ons in groote spanning in afwachting van de komende gebeurtenissen. In het notarishuis heb ik een afscheidsbrief aan mijn echtgenote geschreven, waarin ik onder andere vermeld heb, hoe ik mij tijdens de oorlog dacht te gedragen. Deze brief heb ik aan notaris Iterson meegegeven en is inderdaad aan het adres van mijn echtgenote bezorgd. De brief is hoogstwaarschijnlijk nog in het bezit van mijn voormalige echtgenote, Mevrouw van der Wal - Smit, Ootmarsumschestraat 65 te Almelo. De burgerbevolking te Rhenen is namelijk Vrijdags geëvacueerd.
Door II-19 R.I. was tijdens de mobilisatie een loopgravenstelsel gemaakt en wel West van de spoorbaan Rhenen - Veenendaal, vanaf de Rijn tot Achterberg. Paal 25 afd. spoorweg vormde ongeveer het midden van dit stellinggebied. Aan de Noordrand van Rhenen was onmiddellijk achter dit stellinggebied een afdeling luchtdoelartillerie opgesteld, die onophoudelijk een krachtig vuur uitbracht op de zwermen der overvliegende vliegtuigen. Op de genoemde Vrijdag werd deze afdeling door enkele vijandelijke vliegtuigen aangevallen. Mij werd medegedeeld, dat er slachtoffers te betreuren waren en onmiddellijk, nadat ik hiervan bericht kreeg, spoedde ik mij met mijn Luitenant-adjudant naar de opstellingsplaats der artillerie. Bij aankomst bleek ons, dat er geen doden waren. Toen wij daar rondliepen, kwam plotseling een "Stuka"-vliegtuig in duikvlucht in onze richting aanvliegen. Wij wierpen ons plat op de grond, ik achter een stapel takkebossen. Het vliegtuig wierp een bom uit. Door een scherfje kreeg ik een lichte verwonding aan de linkerhand, maar verder kwamen we er goed af, hoewel de bom op plm. 50 meter afstand van ons een diepe en vrij brede krater had veroorzaakt. Het vreemde is echter, dat ik mij niet herinneren kan een knal gehoord te hebben. In de onmiddellijke nabijheid van mijn commandopost hield zich een aantal burger-werklieden ter mijner beschikking. Deze werklieden zijn daar zonder uitzondering op hun post gebleven, ook toen de granaten in snelle opeenvolging op Rhenen neerdaalden en verschillende huizen in de nabijheid van mijn commandopost in puin werden geschoten of in vlammen opgingen. Toen de uitwerking van het vijandelijk artillerievuur bleek toenemen en ik voor deze werklieden geen directe arbeid te verrichten had, heb ik hun toestemming gegeven zich te verwijderen en zich ter beschikking te stellen van de achtergebleven civiele autoriteiten te Rhenen. Nu begonnen ook troepjes Hollandsche militairen door Rhenen naar het Westen te trekken. Bij navraag bleken dit onderdelen van III-8 R.I. te zijn, die de voorposten tussen Rhenen en Wageningen hadden gevormd. Het tijdstip, waarop ik voor het eerst dergelijke groepen heb waargenomen, kan ik niet meer met zekerheid vermelden. Het kan Vrijdagavond, maar ook Zaterdagmorgen geweest zijn. Het artillerievuur op Rhenen werd steeds krachtiger. Toen ik op een gegeven oogenblik, na de kelders van het notarishuis te hebben geïnspecteerd om te zien of deze als schuilkelder konden gebruikt worden, weer de woonkamer betrad, was er niemand meer aanwezig. Tenslotte ontdekte ik de geheele commandogroep aan de achterkant van een verder afgelegen hooge woning, waar ze dekking zocht tegen het toen inderdaad ongekend hevige artillerievuur. Ik snelde naar de groep toe en gelastte allen onmiddellijk weer in de notariswoning terug te keren en deze alleen op mijn bevel te verlaten. Intusschen bleef het bataljon werkeloos in zijn kwartieren. Toen het artillerievuur in kracht bleef toenemen, besloot ik mijn commandopost te verplaatsen en wel naar het Badhuis (oude mannen en vrouwen huis) afdeeling Veenendaalscheweg. Deze inrichting leende zich uitstekend voor het doel en was beschikbaar. In het huis vonden wij het lijk van een oude vrouw, dat ik door enkele manschappen in de nabijheid van het huis heb laten begraven.Toen de Zaterdag aanbrak bleek ons, dat de vijand naderde en dat de hoofdweerstandsstrook ten Westen van de Grift werd aangevallen. Noch valschermtroepen, noch pantserwagens zijn door mij tijdens de oorlogsdagen waargenomen. In groote spanning wachtte mijn bataljon op het ogenblik, waarop het actief aan de strijd zou kunnen deelnemen. Voor de troep was het demoraliseerend, voortdurend te zijn blootgesteld aan het artillerievuur van den vijand, hoewel wij omgekeerd morele steun ontvingen door het hooren losbranden van de stukken van onze eigen artillerie, die in de nabijheid stond opgesteld en zich herhaaldelijk en krachtig deed hooren.
Op Zaterdagavond werd ik bij den Divisiecommandant ontboden. Per auto begaf ik mij naar den Divisiecommandant, waar mede aanwezig was de Majoor van der Ploeg. De Divisiecommandant deelde ons mede, welke opdracht door een nader te bepalen bataljon vervuld moest worden. De Majoor van der Ploeg zei, dat zijn bataljon te vermoeid was om een dergelijke moeilijke opdracht te kunnen uitvoeren, zoodat dan mijn bataljon II-19 R.I. de navolgende opdracht werd gegeven: "Bezet met Uw bataljon deze nacht de voorpostenopstellingen, die door III-8 R.I. zijn verlaten. De onderneming moet geschieden in alle stilte tijdens de duisternis en wel met het blanke wapen. De onderneming zal op de rechterflank gesteund worden door een bataljon (III-8 R.I. ?) dat op een marine-vaartuig vervoerd zal worden en contact met II-19 R.I. zal opnemen, alvorens te gaan aanvallen. Als demonstratie wordt van II-19 R.I. een sectie aangewezen, die van uit een bepaald punt op de rechterflank (dus aan de Rijn-zijde) een demonstratie aanval op de voorpostenbezettingen zal ondernemen, voor de overgang over de Grift zal een brugdek ter beschikking staan, terwijl voor de demonstreerende sectie een aantal bootjes aanwezig zal zijn (op een bepaald punt). De Mitrailleur Compagnie zal niet aan de onderneming deelnemen."


- veel tijd verloren was gegaan ten gevolge van de beschieting door eigen troepen, i.e. door 8 R.I.
- De steun op de rechterflank door het bataljon van 8 R.I. (ik meen III-8 R.I.) dat op een riviervaartuig zou aangevoerd worden, uitbleef.
- De demonstreerende sectie te veel tijd had verloren, omdat de door de Divisie toegezegde bootjes tot overgang over de Grift niet aanwezig waren.
- Het element van verrassing volkomen buitengesloten was door al deze tegenslagen, zoodat de gegeven opdracht niet uitgevoerd zou kunnen worden, namelijk een aanval bij duisternis en met het blanke wapen zonder gebruikmaking van de Mitrailleur Compagnie.
Onmiddellijk heb ik daarna de Divisiecommandant ingelicht en hem verzocht dezelfde onderneming bij daglicht te mogen herhalen, waardoor de zaak tevens beter voorbereid kon worden. De Divisiecommandant gaf mij inderdaad opdracht de onderneming te herhalen op Zondag, thans met medevoering van de Mitrailleur Compagnie. Wederom riep ik de Compagniescommandanten bij elkaar, thans in mijn commandopost in het badhuis. Bij elk der beide voorcompagnieën deelde ik thans een sectie van de Mitrailleur Compagnie in. Juist toen ik mijn bevelen gegeven had en de Compagniescommandanten zouden heengaan om de mij gegeven opdracht uit te voeren, werd ik aan de telefoon geroepen. De Divisiecommandant deelde mij mede, dat de onderneming niet kon doorgaan en hij gelastte mij de door mijn bataljon voorbereide stelling West van de spoorweg te bezetten, met dien verstande, dat een compagnie en 1 sectie van de Mitrailleur Compagnie onze troepen op de Grebbeberg moesten aansterken. Deze onderdelen moesten zich melden bij den majoor Landzaat. Ik wees hiervoor aan de 1e Compagnie onder bevel van den reserve Kapitein van Alewijk. De sectie van de Mitrailleur Compagnie werd gecommandeerd door 1e Luitenant Folmer, die gesneuveld is. De stelling werd dus bezet door de 2e en 3e compagnie. De 2e Compagnie het Noord-vak, de 3e Compagnie het Zuid-vak van af de Rijn. Toen wij de stelling eenige tijd bezet hadden, kwam een afdeeling Huzaren-Motorrijders onder bevel van Overste de Marees van Swinderen de stelling versterken. Het bevel over het stellinggebied werd door mij toen aan deze Overste overgedragen. Later op de dag verzocht de Overste mij een verkenning te verrichten op de rechterflank der stelling, daar hij had vernomen, dat daar iets niet in orde zou zijn. Hoewel het artillerievuur van den vijand toen buitengewoon hevig was, heb ik de verkenning met mijn adjudant onmiddellijk uitgevoerd. Om de stelling van het bataljon te bereiken, moesten wij een geheel open terrein oversteken. Het trof mij toen, dat een Sergeant van de Verbindingsafdeeling daar met enkele manschappen bezig was, de telefoonlijnen te herstellen, die stukgeschoten waren. Hij deed dit zoo rustig, alsof het een vredesoefening betrof. De naam van dezen onderofficier kan ik mij helaas niet herinneren. Toen wij de stelling genaderd waren, ging mijn adjudant rechts en ik meer naar links verkennen. Ons bleek dat alles in orde was. De vijand had toen het viaduct bij Rhenen geducht onder vuur genomen, welk vuur door onze troepen behoorlijk werd beantwoord. Een kapitein van de Marechaussee (Gelderman) nam aldaar met groot elan mede aan de strijd deel. Wij keerden na deze verkenning weer naar de commandopost terug en ik bracht rapport uit aan de Overste. In de namiddag vertrok de Overste met zijn geheele commandogroep. Ik meende, dat hij thans zelf op verkenning uitging, maar hij is niet teruggekomen. Blijkbaar had hij vergeten mij het commando over het stellinggebied weer op te dragen, maar ik heb dit toen uit eigen beweging weer opgenomen.
De bezetting der stelling is op een bepaald tijdstip in het noorden met een bataljon versterkt. Op Zondagavond of in de nacht van Zondag op Maandag werd ik namens den Commandant Veldleger aan de telefoon geroepen. Hij deelde mij mede, dat op Maandag-morgen een aanval op de Grebbeberg zou ingezet worden door 4 bataljons uit de richting Achterberg. Tevens zou deze aanval gesteund worden door een groot aantal Engelsche vliegtuigen. In mijn enthousiasme antwoordde ik: "Uitstekend, dan denderen wij de vijand de Grebbe weer uit." Wij, in de commandopost gevoelden ons toen opgelucht en bemoedigd en waren opgewekt gestemd. Toen de Maandagmorgen aanbrak, begon de artillerie in onze nabijheid vuur te geven. Wij meenden, dat dit de inleidende beschieting was tot de aanval, die uit de richting Achterberg zou geschieden. Er verliepen echter wel 4 à 5 uren, voordat ik iets vernam van deze aanval. Ten slotte deelde een door mij uitgezonden patrouille mij mede, dat er eigen troepen in opmarsch waren. De eerste berichten luidden, dat de aanval gunstig verliep, maar later werden de berichten minder optimistisch en luidde het, dat deze aanval was mislukt. Van de toegezegde Engelsche vliegtuigen heb ik niets bespeurd. Wij verwachtten nu ieder oogenblik een aanval in groote stijl op onze stelling en daar ik thans herhaaldelijk groepjes Hollandsche militairen van uit dit beboschte gedeelte van de Grebbeberg zag terugtrekken in Westelijke richting, liet ik een schriftelijke order aan mijn Compagniescommandanten brengen, waarin ik hun onder andere uitdrukkelijk gelastte tot het uiterste stand te houden. Overbrenger van deze bevelen was de Sergeant-capitulant Wunderink (woonachtig in Deventer). Terwijl wij in groote spanning wachtten op de komende gebeurtenissen en op het oogenblik, waarop wij tot actie zouden kunnen overgaan. Na enkele dagen voortdurend te zijn blootgesteld aan de demoraliseerende werking van het op Rhenen gerichte artillerievuur, kwam plotseling een aantal "Stuka's" in duikvlucht op onze stelling toevliegen. Toen deze "Stuka" aanval voorbij was, gingen mijn adjudant en ik het voorterrein in om de uitwerking van deze aanval te inspecteeren. Wat wij vernamen, waren tal van eigen onderdeelen, die van de Grebbeberg in Westelijke richting terugtrokken en onze stelling passeerden. Weldra bemerkten we, dat ook onze stelling door de soldaten werd verlaten. Ik was teleurgesteld en verontwaardigd, omdat door niemand een bevel tot terugtrekking was gegeven. Persoonlijk heb ik eenige manschappen met pistool-dreiging tot terugkeer naar de stelling gedwongen, maar dit baatte in deze omstandigheden niet veel. Ik besloot daarop mij achterwaarts te verplaatsen met het doel terugtrekkende onderdeelen op te vangen. Ik rende in Westelijke richting tot plm. 800 meter van mijn commandopost en belandde daar in een boschrand op een terugtrekkende afdeeling artillerie. In deze boschrand nam ik stelling, daar wij van hieruit een prachtig schootsveld hadden in Oostelijke richting. Ik gelastte reserve 1e Luitenant Wijnands naar het Noorden en den reserve 1e Luitenant Kruissink naar het Zuiden zooveel mogelijk terugtrekkende militairen op te vangen en te doen plaats nemen in de door mij geformeerde nieuwe stelling. Een aldaar aanwezige artillerie kapitein riep mij toe, toen hij mij bezig zag: "Goed zoo, Majoor!". Ik deelde den aanwezigen manschappen en kader mede, dat ik vast besloten was, deze stelling onder geen beding prijs te geven. Het bleek mij, dat in de boschrand eenige artillerie-munitie was opgestapeld, hetgeen gevaar opleverde voor de bezetting der stelling. Verplaatsing der stelling leek mij echter ongewenscht, gelet op het beboschte terrein West en het geheel open veld Oostelijk van de stelling. Ik heb daarom toen een onderofficier en eenige manschappen gelast deze granaten naar achteren te vervoeren. Zoo lag ik daar met plm. 50 man in stelling, in groote spanning wachtend op het oogenblik waarop de vijand zou verschijnen. Ieder oogenblik meenden wij de Duitschers te zullen zien opdagen, maar er verscheen geen vijand en na eenige tijd kwam een ordonnans mij mededeelen, dat op last van den Chef van de Staf IVe Divisie ik moest terugtrekken op Elst. Op dit bevel heb ik toen de geïmproviseerde stelling met de aanwezige militairen verlaten en ik heb mij gemeld bij den Chef-Staf IVe Divisie te Elst. Te Elst verzamelde ik de aldaar reeds aanwezige onderdeelen van het bataljon en in de avond marcheerde ik daarmee af om laat in de avond Cothen te bereiken, waar ook de Regimentscommandant, Overste Smit aanwezig was. Ternauwernood waren daar de kwartieren betrokken, of de Regimentscommandant kreeg bevel op te breken en met een te Cothen aanwezig Regiment Artillerie af te marcheeren naar fort Hondswijk. De Overste droeg deze opdracht aan mij over en te plm. 12 uur in de nacht marcheerden wij af naar fort Hondswijk. Ik trachtte voor het aanbreken van de dag het fort te bereiken, maar dit is mij niet gelukt. Gelukkig mistte het vrij sterk, zoodat wij geen last hebben gehad van vliegtuigen. Op fort Hondswijk waren toen enkele duizenden soldaten samengepakt. Indien er een aanval uit de lucht had plaats gehad, zou het daar een verschrikkelijk bloedbad zijn geworden. Op Dinsdag te plm. 16.30 uur bereikte ons het bericht, dat het Hollandsche leger gecapituleerd had. Er kwamen Duitsche militairen op het fort en wij zijn toen in krijgsgevangenschap weggevoerd.
De Reserve Majoor van 19 R.I.
w.g. J.B. van Apeldoorn.
AAN:
Den Heer Secretaris
van de Commissie Beoordeeling Officieren
in het Bezet Gebied Provincie Gelderland / Overijssel
(Reserve Kapitein Artillerie Van Joolen)
te Almelo.
Voor eensluidend afschrift
De Reserve Kapitein der Artillerie
(get.) H. van Joolen.
(plm. 1946)
Typ.: JW.
|