Verslag van sergeant-capitulant W. van Meeteren

Verslag van W. van Meeteren, Sectiecommandant 3e Sectie M.C.-I-8 R.I. op 10 December 1940.
------------------------------------------------


Zutphen, December 1940.

  Daar het inmiddels 6 maanden geleden is, dat de strijd plaats vond, is het mij niet mogelijk om de verschillende tijdstippen aan te duiden. Ik wil echter mijn best doen om het verslag zoo nauwkeurig mogelijk te maken.
  Ik was sectiecommandant ingedeeld bij de 3e sectie van M.C.-I-8 R.I. en mijn stelling was gelegen voor op den berg rechts van den weg, welke naar Wageningen loopt. Mij waren toegewezen de koepels 5, 6 en 7, waarvan de eerste twee vlak bij elkaar gelegen waren, terwijl de laatste op het uiterste puntje van den berg juist boven de sluis lag. Dit was behoudens den eerste dag van den oorlog, de eenigste bezetting voor op den berg. Mijn linkerflank was door geen enkele andere troep beveiligd terwijl hier toch een belangrijke weg langs liep. Het is later ook gebleken dat de vijand dankbaar gebruik van dezen weg heeft gemaakt. Zij konden daar ongestoord optrekken onder dekking van de steile wanden, welke door den berg gevormd werden.
  Nadat wij onze stelling reeds vroeg bezet hadden, werd de eerste morgen besteed aan den aanvoer van munitie, levensmiddelen, dekens en dergelijke artikelen. De verbinding moest op het allerlaatste moment nog ingegraven worden. Men had deze namelijk in de boomen aangelegd. Daar ik in vredestijd ter wille van de natuur geen schootsveld had kunnen verkrijgen, moest ik op den eersten ochtend vrij dikke boomen kappen. Hiermee ben ik niet klaar gekomen. Ik heb herhaaldelijk erop gewezen, dat ik in het voorterrein onvoldoende zicht had, doch men heeft er zich niet aan gestoord. De kolossale bomen, welke voor de sluis stonden, verkleinden het schootsveld van koepel 7 aanmerkelijk.
  In den middag werden wij reeds bestookt door de vijandelijke artillerie. Het resultaat hiervan was dat onze rijwielen vernield werden. Een oogenblik later werd de uitkijkpost van de artillerie, welke achter mijn stelling in één der boomen opgesteld was, door een voltreffer vernield. Hierbij werd een wachtmeester der artillerie welke in de uitkijkpost aanwezig was, omlaag gehaald en daarbij gewond door een scherf in zijn been. Daar het hospitaal-personeel schitterde door afwezigheid, werd hij door de menschen van de artillerie weggevoerd.
  Het bleef overigens dien dag betrekkelijk rustig in de onmiddellijke nabijheid van mijn stelling. Dien nacht heb ik onderdak verleend aan 1e Lt. van Heukelom van 8 R.A., die commandant was van de stukgeschoten uitkijkpost. Hij maakte dan voor zijn waarnemingen gebruik van mijn uitkijkpost.
  De eerste belangrijke gebeurtenis den volgenden morgen was een witte vlag, welke geplant was op de stelling, welke in de voorpostenstrook links van den weg naar Wageningen gelegen was. Daar dit voor mij betekende dat men daar van plan was zich over te geven, heb ik de stukscommandanten van de koepels 5 en 6 opdracht gegeven om het vuur te openen op deze stelling, zoodra er iemand uitkwam. Den B.C. heb ik hiermede in kennis gesteld en ik kreeg den opdracht om het vuur te openen op een ieder die terugtrok. Er werd inmiddels ook een aanval gedaan op genoemde stelling. De vijand kwam verspreid voorwaarts, sprongsgewijze. Daar naar ik meen de afstand ongeveer 1700 meter was, heb ik het vuur wat naar voren laten leggen. Men ondervond veel last van mijn vuur want er werd een seinpatroon afgeschoten. Dit was klaarblijkelijk een verzoek om artillerievuur, want een oogenblik later werd mijn stelling hevig bestookt. De dpl. soldaat Frezen werd gewond en moest, daar het hospitaal-personeel andermaal door afwezigheid schitterde, door ons zelf vervoerd worden. Een gedeelte der stelling stortte in door verschillende voltreffers. De stemming onder de sectie was buitengewoon goed. Tijdens de hevigste beschietingen dacht men er niet aan in de schuilplaatsen een onderdak te zoeken. Inmiddels werd er links voor mij een aanval voorbereid. Daar ik het vuur moest houden op de stelling, welke zich over wilde geven, heb ik een bericht naar de 2e sectie gezonden, daar één der koepels in staat was zijn vuur te brengen, daar waar men bezig was zich gereed te stellen. Er kwamen later op dien dag pantserwagens bij te pas om den aanval te steunen. Het pantserafweergeschut kwam in actie en ik heb daarna geen wagens meer gezien.
  Terwijl men rechts geen succes had met den aanval, ging het links aanvankelijk beter. Ik zag hen namelijk door de voorpostenlijn heenkomen. Daar zij eerst toen voor mij een loonend doel waren, heb ik het vuur laten openen. Ook hier had men hinder want een hevig artillerievuur was het antwoord dat ik kreeg.
  Toch kwamen zij langzaam voorwaarts. De boomgaarden waren een welkome dekking voor hen. Zij konden daarom doordringen tot op 700 meter van mij verwijderd. Daar ik wist dat er op die plaats een stormvuur door eigen artillerie kon worden gebracht, heb ik dit aan de 1e Lt. van Heukelom, die nog steeds in mijn stelling was, gevraagd. Ongeveer gelijktijdig werden vuren afgegeven. De uitwerking was voor den vijand verschrikkelijk. Van de aanvallers was niets meer te zien. Aanvankelijk lag het artillerievuur wat te kort, doch op mijn telefoonbericht werd het spoedig verlegd.
  Het vuur van de vijandelijke artillerie had niet de gewenschte resultaten opgeleverd, want mijn koepels waren onbeschadigd. Wel vielen er veel boomen voor de koepels en dit belemmerde het toch al niet te goede zicht danig. Met de verbinding was het hopeloos gesteld. Na elke beschieting was zij verbroken. Het werd dien dag heelemaal treurig toen er op zeker 50 plaatsen een lasch moest worden gelegd. Ook de verbinding van de artillerie was reeds lang onherstelbaar. Het sturen van ordonnansen was een gevaarlijk werk daar, daar er op eenieder die naar achteren ging gevuurd werd. De aanvoer van eten was niet mogelijk doch de aanvoer van munitie was goed. Er was steeds een voorraad van 20 banden per stuk aanwezig. Ook werden door mij verdedigingshandgranaten aangevraagd, doch deze zijn niet verstrekt.
  Er was dien avond een bericht van de B.C. dat er een tegenaanval plaats zou vinden door een bataljon van 19 R.I. Er mocht na het tijdstip van 12.00 uur niet meer gevuurd worden. Dit bericht heb ik doorgegeven aan Lt. v.d. Grijp. De aanval mislukte echter, doordat er nog steeds gevuurd werd. Het vuur kwam uit de richting van koepel 3A.
  Er was mij gedurende het vuren een zuigerstang van één der oliepompen gebroken. Daar er geen reserve onderdeelen in de onmiddellijke nabijheid waren, moesten de mitrailleurherstellers eraan te pas komen. Wie beschrijft echter mijn verbazing dat deze menschen ver achter het front in Remmerden zaten. Met een luxe auto zijn ze opgehaald. Nadat ook dit euvel weer verholpen was, overkwam mij een nieuwe ramp, n.l. de olie raakte op. De C.C. werd gewaarschuwd en ik kreeg bericht dat er geen olie was doch dat er pogingen in het werk gesteld werden om er aan te komen. Dankzij Lt. Londo werd ik van olie voorzien.
  Den volgenden morgen werd er een hevig artillerievuur ingezet, dat alle vorige verre overtrof, de scherven die er vielen waren veel groter dan voorheen. Hierdoor werden verschillende deelen der stelling verwoest. Het had echter op het moreel geen invloed. De menschen hielden zich buitengewoon rustig. Men had vertrouwen gekregen in de hechtheid van de stelling.
  Er waren inmiddels twee dagen verloopen zonder eten en de magen begonnen danig te jeuken. Er moest wat gedaan worden. Er werd door mij gevraagd om vrijwilligers om eten te halen. Er kwamen er twee. Dat was te weinig om voor 35 man eten te halen, dus besloot ik zelf mee te gaan, daar ik tevens de C.C. wilde vragen of er een mogelijkheid was dat de vijandelijke artillerie door middel van vliegtuigen buiten werking gesteld kon worden. Met z'n drieën gingen we op pad en ik moet zeggen dat er in de stoplijn slechte schutters waren want hoewel er meermalen op ons gevuurd werd, raakte men ons niet. We bereikten ons doel en keerden met de noodige middelen terug.
  Tijdens mijn bezoek aan de C.C. heb ik hem den toestand uiteen gezet en hem gevraagd om den steun van vliegtuigen.
  In de stelling terug, was mijn eerste werk den toestand in het voorterrein op te nemen. Bij koepel 5 aangekomen, werd ik echter door een voltreffer van de vijandelijke artillerie hoog boven de koepel uitgeslingerd en kwam boven op den koepel terecht. Geheel versuft bleef ik daar een oogenblik liggen. Toen ik weer wat op adem kwam, zag ik dat mijn pantalon geheel van mijn beenen verwijderd was en dat mijn beide beenen hevig bebloed waren. Toen ik probeerde om te lopen lukte mij dat vrij goed, zoodat ik naar de schuilplaats ben gegaan.
  Op aandringen van de menschen ging de korporaal Raats met mij mee naar de hulpverbandplaats om mij te verbinden. Het commando der sectie heb ik overgedragen aan den sergeant Dekker.
  Nadat ik verbonden was, aanvaarden wij de terugtocht naar onze stelling. Dit was echter lang niet makkelijk, daar het artillerievuur steeds heviger werd. Bij het hek gekomen dat toegang gaf tot het terrein waarin onze stelling lag, werden we verrast door vijandelijk infanterievuur. Er zat niets anders op dan dekking te zoeken in de stelling welke het dichtst bij was.
  Naar de res.kap. Brittijn van de 3e compagnie van ons bataljon zijn we toen gegaan, waar we ons gemeld hebben. We kregen opdracht ons maar over de stelling te verdeelen. Ik kwam bij den S.M.I. Pas terecht, welke van de compagnie van Kap. Collette was. Op mijn vraag hoe hij daar kwam, antwoordde hij mij dat zijn C.C. naar een nieuwe commandopost was gaan zoeken doch niet meer terug was gekeerd. Daar geleidelijk de heele compagnie met hem mee was gegaan, is S.M.I. Pas toen maar naar deze stelling gegaan.
  Er kwam die middag bericht dat, dat de compagnie aangewezen was om een tegenaanval te doen. Om 6 uur in de middag zou men voorwaarts gaan. Zonder behoorlijk overleg te plegen met de S.C. ging men op genoemd tijdstip naar voren. Ver kwam men echter niet want we werden in de rug neergelegd door een M.C. van 11 R.I., die den aanval zou steunen. Vele menschen werden getroffen, met als gevolg dat er van den aanval niet veel terecht kwam. In de stelling teruggekeerd, werden de overgebleven menschen over de stelling verdeeld. Het waren ongeveer 40 man. De rest was gevallen of had de beenen genomen.
  De C.C. was gauw zoek daarna. De S.M.I. Pas nam toen het commando in handen en stuurde een kleine patrouille naar voren om te trachten te weten te komen hoe sterk de vijand in het voorterrein was. Ik ben met deze patrouille meegegaan, daar ik weten wilde wat er met mijn sectie gebeurd was. Ook dit lukte niet daar wij hevig onder vuur genomen werden door vijandelijke infanterie.
  In de stelling teruggekeerd, besloot de majoor er alleen uit te gaan. Gewapend met een lichte mitrailleur klom hij de stelling uit. Al lopend vurend ging hij voorwaarts. Ongeveer 40 meter verder viel hij neer. Hij was getroffen door een kogel in de borst. Daar ik met hem mee naar voren was gegaan, besloot ik hem naar een verbandpost te brengen. Op weg daarheen bleek mij, dat het terrein achter onze stelling reeds lang door vijand bezet was. Van verschillende zijden werd er op ons gevuurd echter zonder resultaat. Wij bereikten veilig de plaats waar we wezen moesten.
  Nauwelijks daar binnen werd er een handgranaat naar de schuilplaats gegooid. Toen ik naar buiten wilde kijken wat er gebeurde werden er twee schoten op mij gelost. Twee soldaten stonden voor den ingang met een pistool in de hand en schreeuwden dat we eruit moesten komen. Ik ging naar binnen en vertelde het aan den Officier van Gezondheid. Hij zei mij, dat ik een vlag moest uitsteken daar een verbandplaats niet verdedigd mocht worden. Toen ik de vlag naar buiten stak, werd er op mij gevuurd, doch men raakte mij niet. Ik ging naar buiten en werd gevolgd door het personeel dat in de verbandplaats aanwezig was. We werden ontwapend en gevangen genomen.
  Later in gevangenschap heb ik verschillende menschen van mijn sectie ontmoet en van hen hoorde ik dat spoedig nadat ik naar de verbandplaats was gegaan de stelling door de vijand omsingeld werd. De sergt. Dekker had echter kans gezien om de wapens onbruikbaar te maken en met de geheele sectie terug te trekken. Men is toen naar den commandopost gegaan waar drie menschen gesneuveld zijn.
  Van den sergt. Hulshof heb ik niets meer gehoord.
  Dit is in het kort het verslag van datgene wat ik heb meegemaakt en waargenomen.
  Er is van mijn sectie niemand op de vlucht gegaan. Er zijn geen gevallen van lafheid te constateeren. Ieder heeft tot het laatste moment zijn plicht gedaan. Het prijsgeven van de stelling is te wijten aan het feit dat de stelling in de rug is aangevallen.

Gesloten te Zutphen, 10 December 1940.

De sergeant-capitulant b.d.
w.g. W. van Meeteren.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 9.05 MB)