Brief van reserve-kapitein Ir. P.S. van Walsem

1 Juli 1947

Aan de Commissie Militaire Onderscheidingen
's-GRAVENHAGE

 

HoogEdelGestrenge Heeren,

    Als toelichting op het rapport, aan U gericht door den heer J.H.J. van Rossum, Architect, wonende te Delft, Voorstraat 23, gedurende de oorlogsdagen van 1940 sergeant der Genie, geplaatst onder mijn Commando bij de 4e Compagnie Pioniers, diene het volgende.

    In genoemd rapport schrijft hij: "Door voor mij onbekend gebleven oorzaak werd hiertoe eerst eenige dagen vóór 10 Mei 1940 toestemming gegeven."

    Als antwoord hierop kan ik U mededeelen, dat ik tot het aanbrengen van deze springlading nimmer opdracht heb ontvangen. Wel waren de projecten welke door mij in oorlogstijd zouden moeten worden vernield, reeds in het begin van 1940 door den Chef Staf goedgekeurd, doch tot het aanbrengen van ladingen kon door mij eerst worden overgegaan, indien uit ontvangen mededeelingen van den Commandant IVe Divisie de noodzakelijkheid tot het aanbrengen van diverse springstofladingen voor mij voldoende vaststond, nl. 7 Mei 1940. Voor het aanbrengen van de lading in het steenen viaduct over de spoorbaan te Rhenen achtte ik het van belang, hiervan den Hoofdingenieur van de Rijkswaterstaat, die in die dagen in Nijmegen zijn bureau hield, in kennis te stellen. Ik verkreeg van genoemden Hoofdingenieur mondeling toestemming tot het aanbrengen van springstofladingen aan kunstwerken, rijkswegen, rijksgebouwen, etc., welke noodzakelijk waren voor de verdediging van de Grebbestelling.

    De heer J.H.J. van Rossum vervolgt zijn rapport: "Zondagmiddag ongeveer 4 uur zouden de Duitschers over de Grebbesluis zijn gekomen en gaf de Chef Staf (naam onbekend) opdracht, oogenblikkelijk maatregelen te nemen om het viaduct op te blazen."

    De Chef Staf, door dhr. van Rossum in zijn rapport genoemd, was of een Staf-Officier van de IVe Divisie, zeer waarschijnlijk Kapitein K. Puffius, of de Kapitein-Adjudant I.E. Leezer, van Generaal J. Harberts, Commandant 2e Legercorps. Beide officieren hebben met mij over het opblazen van het viaduct over de spoorbaan op Zondagmiddag 12 Mei 1940 van gedachten gewisseld. Besproken is, dat het opblazen, in verband met eventueele terugtocht van eigen troepen, zoo lang mogelijk moest worden uitgesteld. Aan Sergeant van Rossum is door mij in die geest een mondelinge opdracht verstrekt. Mocht ik den volgenden dag niet aanwezig zijn (op Maandag 13 Mei ontving ik opdracht van Commandant 2e Legercorps tot het uitwerken van een vernielingsplan in den sector Amerongen-Doorn-Wijk-bij-Duurstede), zoo deelde ik op Zondag 12 Mei aan Sergeant van Rossum in een persoonlijk onderhoud mede, dan kon hij dien dag op eigen initiatief tot het doen springen van het viaduct overgaan.

    Hij kon zich bovendien met den Kapitein der Koninklijke Marechaussee Gelderman hierover in verbinding stellen, daar genoemde officier door mij met de situatie van de ondermijning van het viaduct volkomen op de hoogte was gebracht. Overeenkomstig het rapport van Sergeant van Rossum heeft hij dit ook gedaan.

    Als gewezen Commandant van Sergeant van Rossum deel ik U mede, dat hij de hem opgedragen werkzaamheden op een bijzonder lofwaardige en moedige wijze heeft verricht. Hij heeft mij onmiddellijk na de capitulatie een uitvoerig verslag van zijn oorlogshandelingen doen toekomen. Deze handelingen zijn door mij verwerkt in mijn rapport, gericht aan den Kolonel A.A.M. van Loon, Commandant IVe Divisie. In dit rapport heb ik o.a. Sergeant J.H.J. van Rossum voorgedragen voor een militaire onderscheiding.

    In dit aan den Commandant IVe Divisie gerichte, zeer belangrijke rapport over oorlogshandelingen, verricht door de 4e Compagnie Pioniers heb ik, behalve Sergeant van Rossum, nog enkele andere onder-officieren en manschappen van genoemde Compagnie voor militaire onderscheidingen voorgedragen.

De gewezen Commandant 4e Compagnie Pioniers,
De reserve-Kapitein:

Ir. P.S. van Walsem

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 869.82 KB)