Gevechtsverslag van reserve-tweede luitenant J.C. Rentjes

J.C. Rentjes - Res. Luitenant 3-II-8 R.I. - Onderwerp: Gevechtsverslag
------------

10 Mei 1940.

  Bij het uitbreken van de oorlog was ik gedetacheerd bij staf IV divisie-sectie V. Bleef gelegerd te Rhenen en was voor de verpleging alleen nog bij II-8 R.I.
  Opdracht was: directie te voeren over het maken van een stelling in de Grebbedijk, van Kruiponder tot de Grebbesluis. Het werk werd uitgevoerd door een burgeraannemer met burgerwerklui.
  Stand der werkzaamheden:
  Stelling gevechtsklaar op een pag. opstelling na. Deze pag. opstelling was ongeveer 750 m. uit de Grebbesluis gelegen. Verder moest nog een 150 m. borstwering aangezand worden. Een groot gedeelte van de dijk moest nog bezood worden.
  Werkzaamheden op 10 Mei:
  In opdracht van hoofd sectie V, waarmee ik me des morgens om 3.30 uur in verbinding had gesteld, zoover mogelijk met het werk doorgegaan. Ik heb het werk zóó over opzichters en bazen verdeeld, dat: 1) de pag. opstelling gebruikt kon worden en 2) de borstwering volledig aan gezand werd, zoodat onderkomens een dekking van tenminste 80 cm. hadden en uit de loopgraaf gevuurd kon worden. Er is die dag gewerkt tot het gestelde bereikt was. Gewerkt met twee draglines en twee zandtreinen, die tevens nog dienst gedaan hebben om munitie en voorraden van de Cuneraweg naar de dijk te brengen.
  In den morgen inspectie van hoofd sectie V. Geen bijzonderheden. Bataljonsarts Bakema maakt gebruik van niet gebruikt smalspoor om een gemakkelijke verbinding van zijn hulppost in de dijk naar de weg te verkrijgen.
  In de avond verpleging verzorgd van de arbeiders, die ik ter plaatse wil houden om ze de volgende dag zeker tot mijn beschikking te hebben. Daarna naar C.3-II. Stel me daar in verbinding met hoofd sectie V, hetgeen niet gelukt. Ik spreek met C.3-II af, indien er niet meer gewerkt kan worden, weer bij zijn compagnie terug te komen. In de stelling van de 2e sectie regel ik dan met mijn onderofficieren wachtdiensten e.d. In de nacht geen bijzonderheden

11 Mei 1940.

  Reeds voor zonsopgang reveille. Commando overgegeven aan den Sergeant Vos. Begeef me naar de dijk. Ik besluit de werklieden naar huis te sturen, daar blijven te gevaarlijk zou worden en ze de troepen in hun bewegingen zouden kunnen hinderen. Verstrek ze een vrijgeleide teneinde geen hinder te ondervinden van de controleposten. Op mijn weg terug naar mijn sectie neem ik de eerste artillerietreffers van de vijand waar. Deze komen terecht in of bij de stelling van 16 M.C. Terug in de stelling voer ik het commando over 4 groepen. Elk onder commando van een sergeant, te weten: Wormgoor, Vos (S.R.O.I.), de Graaff en Holtmaat. Ondertusschen is nu alles in de stelling geheel gevechtsklaar. Ook handgranaten zijn verdeeld, het zijn echter aanvalshandgranaten. Andere zijn niet bij de compagnie aanwezig. Onze stelling komt nu ook onder artillerievuur te liggen. Hierbij komt een treffer in de loopgraaf, een scherf doodt Spann, die niet voldoende dekking had gezocht. Gevolg is een zeer bedrukte stemming, echter zijn de manschappen nu veel rustiger geworden. De overmoedige stemming is wel zeer grondig beteugeld. Ik meld dit verlies onmiddellijk aan mijn compagniecommandant. In al die dagen is echter niemand gekomen om Spann af te voeren, hetgeen ik een fout acht. Deze dag verloopt zonder bijzonderheden, dan voortdurende artilleriebeschieting met zoo af en toe een laag duikend vliegtuig, dat dan een salvo in de lengte van de loopgraaf afvuurt. In de nacht plaats ik piketten bij de mitrailleurs, een patrouille van twee man bewaakt de loopgraaf. Onze artillerie vuurt in deze nacht met buitengewone hevigheid. Ik neem vuurgloed waar, richting Wageningen en Veenendaal. Van slapen komt niets.

12 Mei 1940.

  Reveille als 11 Mei. In de morgen bijzonder hevige artilleriebeschieting. Geen bijzonderheden, de onderkomens blijken zich uitstekend te houden. We raken ervan overtuigd dat de vijand heel wat zwaardere artillerie zal moeten gebruiken om onze stelling kapot te maken. Dat te ondervinden geeft ook de troep veel vertrouwen. Ik maak ze de algemeene gang van een gevecht duidelijk en vertel wat van moreele oorlogvoering. Daarmee zijn ook de 'knappertjes' verklaart, die het geluid van een vijandelijke lichte mitrailleur nabootsen. De stemming is nu zeer goed te noemen.
  In de vroege middag komt er een ordonnans van de commandopost met het bericht, dat ik met mijn sectie een tegenstoot zal moeten doen. Daartoe moet ik me met de sectie melden bij commandopost 3-II. Ik geef mijn groepscommandanten opdracht hun groepen te verzamelen op het heuvelachtige terrein achter onze stelling, daar waar de loopgraaf van de 3e sectie begint. Daar aangekomen krijg ik melding, dat majoor Jacometti mij bij zich op het voetbalveldje achter de 3e sectie ontbiedt. Daar gekomen deelt hij me mee, dat er wat vijand is doorgedrongen. Waar precies kan hij me niet zeggen. Ik vraag de aanvalsrichting. Dat is recht het bosch in. We zullen ze er wel even uitgooien en er met de blanke klewang op in gaan. Dat zijn de laatste woorden. De majoor verdwijnt in de richting van cp. 3-II en ik begeef me naar mijn sectie waar ik de groepen in colonne opstel. Rechtergroep is richtingsgroep. Daar bevind ik me, twee soldaten als ordonnans bij me.
  Ik trek langs cp. 3-II, de sergeant-toegevoegd deelt me mede dat de majoor met den kapitein is meegegaan en dat nu ook de 3e sectie met vaandrig Elzas aan de tegenstoot deelneemt met het gedeelte van de commandogroep dat niet voor de telefoon noodig is. Er is geen bericht voor mij. Ik trek daarom op het vuren af, dat in het bosch gehoord wordt. Ondertusschen komen we weer onder artillerievuur. In deze toestand wordt het me zeer moeilijk met mijn groepen verband te houden. Een mitrailleurschutter raakt aan zijn been gewond en kan niet verder, Ik kom nu terecht tegen de hooge afrastering van het dierenpark. Ik besluit er rechts omheen te trekken, kom zoo langs commandopost van
  II-8 R.I. Ongeveer een 300m daar voorbij meen ik tegenstanders te zien. Ik laat verspreiden en ga naar voren om terrein te verkennen. Het blijken helaas eigen troepen te zijn, onder commando van een eerste luitenant. Het onderdeel weet ik me niet meer te herinneren. Het vuren is inmiddels gestaakt en we besluiten elk rechtsomkeert te maken, daar in de richting waar hij vandaan komt geen vijand is. Zoodoende kom ik weer vlakbij onze cp. en ga daar eerst telefoneeren met II-8 R.I. Daar er geen vuren meer gehoord wordt besluit men, dat ik naar eigen stelling zal terugkeeren, mede omdat die onbezet is achtergebleven.
  IK neem dus het commando van den compagniecommandant waar. Sergeant Wormgoor wordt commandant 2e sectie. In de namiddag wordt de cp. bestookt door een paar vijandelijke lichte mitrailleurs. Bij melding aan het bataljon blijkt dat ze in dezelfde omstandigheden verkeeren. We beantwoorden het vuren met de karabijn. De sergeant-toegevoegd en ik nemen aan het vuren deel. Een van de seiners stuur ik langs een omweg naar eigen stelling. Een mitrailleur moet van daaruit de hooge boomen waaruit het vuren komt onder schot nemen. Dit gebeurt. Het resultaat is me onbekend, daar we vlak erna weer onder avu. kwamen. De projectielen vallen juist op de commandopost doch richten geen schade aan. Ook de bat. cp. ligt onder avu. De telefoonverbinding blijft intact. Ook het regiment is nog te bereiken. In de avond krijg ik van het bat. bericht dat we versterking zullen krijgen van 24-R.I. Ik begeef me naar de stelling van de 3e sectie en neem daar van den kapitein Hulleman van staf 8 R.I. 3 secties over. Vaandrig Terpstra komt op de plaats van de 3e sectie. Ik wijs hem onderkomens, mitr. nesten en latrines aan. Deel hem mede dat bij elke mitr. is opgehangen een terreinschets en een staat waaruit de vuuropdracht van elke mitr. blijkt. Ik duidt hem de frontlijn aan, voor zoover dat in het donker mogelijk is, wijs hem ook de plaats van de commandopost aan en vertel wat wij van de vijand weten. Ten overvloede laat ik menschen van 3-II achter die hem verder kunnen inlichten. De 'versterking' is erg moe en het moreel is slecht. Dan wijs ik de sectie van den luitenant Hoogewerff hun plaats. De schuilnissen zijn overvol, velen moeten half hangend en liggend in de loopgraaf de nacht doorbrengen. Het geheel maakt de toestand zeer onoverzichtelijk in een toestand waarin we vijand achter en voor ons wisten. Uiterste waakzaamheid was dus geboden.
  Voordat luitenant Hoogewerff met zijn sectie kwam versterken, was in mijn stelling aangekomen een sergeant met een sectie van oen voorcompagnie van een bataljon Jagers. Deze behoorde hoogstwaarschijnlijk tot het gedeelte dat ons nevenvak moest versterken. Door de duisternis en het vijandelijk vuur zullen ze wel niet ter plaatje aangekomen zijn. Ik meende toen dat die sectie onze eerste sectie, die tot het vak van 16 M.C. behoorde, kwam versterken. Misschien is dat ook wel de bedoeling geweest. In ieder geval is dat met ze gebeurd. Ze kwamen dus onder commando van vaandrig Claasen.
  Verder kwam in mijn stelling eerste luitenant Slagter van I-8 R.I. die op order van C. 8 R.I. in mijn stelling moest blijven. Hij kwam zelf van de dijk waar het niet meer te houden was. In onze cp. had hij zich telefonisch met de commandant 8 R.I. in verbinding gesteld. De nacht ging dus in met een oververmoeide troep, die practisch nog geen artillerievuur had meegemaakt. Ik deelde bij elke groep menschen van mij in, die dus hun zooveelste slapelooze nacht ingingen. Gelukkig ging de nacht voor onze begrippen rustig voorbij.

13 Mei 1940.

  Toen het een schijntje licht was ontvingen we reeds vuur uit de hooge beuken langs de Levendaalscheweg voor onze stelling. Ik laat een van de mitrailleurs het vuur openen op die boomen. We ontvangen daarna geen vuur meer uit die richting. 'Uit de boerderijengroep 'Weltevreden' tegenover onze stelling wordt geregeld op onze stelling gevuurd. De schoten ketsen af op onze loopgraafschilden, die onschatbare diensten verrichten. Het vuur wordt geregeld door ons beantwoord.
  In de morgen een bericht ontvangen dat uit Veenendaal en Achterberg eigen troepen zullen oprukken naar de Grebbesluis. Deze menschen zijn echter nooit op de Cuneraweg gesignaleerd.
  Inmiddels artillerievuur. De vaandrig Clausen trekt terug op mijn stelling en meldt dat zijn mitrailleurnesten getroffen zijn door artillerievuur en dat ze niet meer te gebruiken zijn. Zijn mitrailleurs krijgen een plaats in mijn stelling. Hijzelf leidt mede het vuren op 'Weltevreden'. Vele mitrailleurs raken onklaar doordat zand tusschen de bewegende deelen komt. Ikzelf slaag erin twee mitrailleurs weer klaar te maken. De manschappen zijn daar niet bedreven genoeg in. Ondertusschen verschijnt heel rustig een artillerieverkennings vliegtuig van de vijand boven onze stelling. De gevolgen blijven niet uit: we ontvangen artillerievuur in een mate zooals we nog niet gehad hebben.
  De vijand in het voorterrein is door mij aan de cp, gemeld, met een verzoek om artillerievuur op gemelde boerderijen af te geven. Als commandant heb ik in de commandopost de voorgaande avond achtergelaten, de sergeant-toegevoegd, daar ik van mening was dat mijn aanwezigheid in de stelling meer nodig was dan in de cp., waar het maar afwachten is. Het was daarbij onmogelijk uit de commandopost te vuren, daar deze in het bosch ligt, geen schootsveld heeft en alleen maar diepe gemeenschapsloopgraaf zonder vuurbanket bezat.
  Er komt echter geen eigen avu. op Weltevreden, doch wel vijandelijk artillerievuur. De vijand, moet uit een boerderij trekken die in vlammen opgaat. Telkens gaan daarbij witte lichtkogels de lucht in, hoogst waarschijnlijk een teken voor eigen artillerie van: "eigen troepen". We nemen waar dat er vijand getroffen wordt, een vijandelijke mitrailleur die poogt aan te vallen op het terrein van de eerste sectie wordt buiten gevecht gesteld.
  Plotseling verschijnen in onze loopgraaf volkomen uitgeputte soldaten, met een eerste luitenant. Ze vertellen dat de heele Grebbeberg al in het bezit der vijand is, en dat ze al in Rhenen zitten. Daarna volgen er steeds meer, sommigen zijn volkomen de kluts kwijt, ze schreeuwen mijngas en hebben witte zakdoeken aan hun bajonet. Ik laat ze achteruit het bosch in verdwijnen.
  Men bericht mij dat de vijand reeds achter ons zit. Ik overleg met luit. Hoogewerff op verkenning te gaan. Men heeft mij tot dan het commando gelaten, omdat ik beter in de stelling bekend was. Bij de commandopost gekomen zijn daar veel menschen van verschillende onderdelen vereend, die daar een schuilplaats hebben gezocht tegen de artillerie beschieting, die steeds heviger wordt. Ik kan me in verbinding stellen met II-8 R.I. Er zijn echter geen berichten, die van belang zijn.
  Terwijl ik naar mijn stelling terugga komen de kap. Hakkert en de vaandrig Elzas terug, die ik sinds Vrijdagavond niet meer gezien had. In de stelling teruggekomen blijkt het me dat het vuren in front steeds heviger wordt. Onze loopgraafschilden en de mitrailleurnesten houden het echter best. Alleen het vermoeden dat de vijand ook in de rug verwacht kan worden werkt zeer onrustig.
  Het artillerievuur begint verdacht veel op stormrijp schieten te lijken. Ik zal nogmaals iets te weten zien te komen, ofschoon dat moeilijk zal gaan, gezien de voortdurende beschieting. De eerste luit. Slagter wil naar de commando van 8 R.I. Hij vergezelt me op mijn tocht over de helling achter onze stelling. Wanneer we een 100 meter ver zijn krijg ik een schot door mijn schouder. Ik besluit mijn tocht voort te zetten, de luit. Slagter gaat weer terug naar de stelling. Het gelukt me zonder verdere ongelukken in de commandopost te komen. Daar is de schuilnis propvol, ik kan amper bij de telefoon komen. De verbinding blijkt echter verbroken te zijn. Ik wil teruggaan, maar zak dan in elkaar, het bloedverlies en de inspanning, de verschrikkelijk benauwde temperatuur zullen daarvoor wel gezorgd hebben.
  Ik kwam weer bij toen met een groot rumoer de commandopost door de vijand leeggehaald werd. Ik kon als 'Schwerverletzte' liggen blijven en zou later wel vervoerd worden. Ik ben toen gebracht naar de hooge boomen onder de bataljons-uitkijkpost. Ik werd daar door een 'Sanitater' verzorgd, kreeg eten en werd tenslotte afgevoerd naar een hulpverbandplaats der vijand aan de weg Wageningen-Rhenen. Daar werd ik behandeld door den bat.arts II-8 R.I. Bakema. In een brancardauto werd ik vervoerd naar het St. Elisabet's gasthuis in Arnhem, een Feldlazaret der vijand. In het ziekenhuis kreeg ik nog bezoek van den C.V., die verschillende dingen, de strijd betreffende genoteerd heeft.

-----------------------

  27 Mei was ik zoover hersteld, dat ik me naar mijn onderdeel kon terugbegeven. Kapitein Hulleman vervoerde mij en eenige andere ontslagen gewonden naar Wijk-bij-Duurstede waar toen ons regiment gelegerd was. Commandant was toen kapitein Rangelrooy. Mij werd absoluut geen verantwoording van mijn daden gevraagd. Ik was nog niet hersteld, men had dus toch niets aan me. De volgende morgen kon ik op het bat, mijn verlofpasje wel komen halen. Dat was het einde van een tijd waarin ik eerst alles had gedaan om een goede stelling in de Grebbedijk te bouwen, daarna in de oorlog alles gegeven had. Het is dan niet te begrijpen, dat een compagnie van Kruiponder practisch geheel voltallig door zijn compagniescommandant "teruggebracht" is.

-----------------------

  Er is in dit verslag geen plaats gemaakt voor feiten van: moed, beleid en trouw. Een feit is dat de sectie als zoodanig tot het laatste toe zijn stelling bezet heeft. In de groote verwarring, in een toestand zonder gegevens en berichten, heeft zij haar plicht gedaan. Zoo werd de mitrailleurschutter en helper, van Veenendaal en Thielking, voor hun mitrailleur gevonden, het pistool vlakbij de hand. Een officier werd in het laatst van de strijd gedood. Vele soldaten van 24 en 8 R.I. vonden in eigen stelling de dood. Velen zullen ook in het laatst nog hebben kunnen ontsnappen.

Haarlem, Jan./Febr. 1941.
De res. tweede luit.

J.C. Rentjes.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 5.88 MB)