Memorie van kolonel A.M.M. van Loon
MEMORIE
samengesteld door den Kolonel der Infanterie op non-activiteit A.M.M. van Loon, naar aanleiding van het gestelde in den brief van de Commissie van onderzoek ten bureele van het Hoofdkwartier van de Generale Staf d.d. 21 Januari 1948 No. CO 536 vertrouwelijk.
Naar aanleiding van het door den toenmaligen Luitenant Kolonel van den Generale Staf V.E. Nierstrasz aan de CVKO ingediende stuk, merk ik op dat het voor mij niet gemakkelijk is algemeen gestelde opmerkingen te weerleggen of te verduidelijken.
- De algehele bevelvoering, inzonderheid het gebruik der artillerie geven aanleiding tot opmerkingen.
Ik kan in dit verband direct verwijzen naar de door Commandant 8 R.A. als Divisieartilleriecommandant (D.A.C.), direct na de gevechtsdagen ingediende bescheiden o.a. Dagboek, voor zoover van belang voor de gevechtshandelingen en de daarbijgevoegde Toelichting en de Gevechtsberichten.
Overigens acht ik het van bijzonder belang het oordeel te vragen van hen, die gedurende die zware dagen en nachten in mijn omgeving zijn geweest. Zij toch hebben alle gelegenheid gehad mij in mijn werk gade te slaan.
Als zoodanig noem ik: a) Kapitein van den Generale Staf G.J. Le Fèvre de Montigny, b) Kapitein der Infanterie K.F. Puffius, c) Kapitein der Infanterie G.J. van Buuren, d) Luitenant Kolonel der Artillerie J.M. de Kruyff, e) Kapitein der Artillerie F.F.H. de Man, f) Reserve Dir.Officier van Gezondheid G.H.O. van Maanen, g) Kapitein van den Generale Staf G. Dijkstra en ook Reserve 2e Luitenant der Huzaren Mr. S. Baron van Heemstra.
Het gebruik van de artillerie zou ik willen onderscheiden in
1e) het gewone gebruik in de stelling
2e) het gebruik bij bijzondere acties.
Het gebruik onder 1e blijkt naar mijn meening voldoende uit mijn ingediend verslag over de oorlogshandelingen der IVe Divisie van 9 tot en met 13 Mei 1940 d.d. 29 Mei 1940 en het meergenoemde, door den D.A.C., opgemaakte Dagboek, Toelichting en de Gevechtsberichten.
Het gebruik onder ten 2e.
Er zijn op mijn bevel een drietal acties uitgevoerd, dan wel alleen voorbereid.
a. die van het bataljon Apeldoorn (II-19 R.I.) om uitbrekende over de vernielde brug over de Grebbesluis de voorposten te hernemen.
Ik beschouwde dit als een actie waarbij verrassing hoofdzaak was en waarbij onze troepen alleen zouden komen te staan tegenover verspreide kleine vijandelijke onderdeelen. Daarom en ook vooral omdat ik vuur op eigen troepen vreesde heb ik, steunende op het vuurplan, de bedoeling gehad alleen te laten vuren op werkelijk waargenomen vijandelijke doelen.
In dit verband vestig ik nog aandacht op mijn op 12 Mei 1940 aan den D.A.C. te 3.32 uur gegeven bevel.
b. die met de teruggetrokken voorpostenonderdeelen.
Hierbij werd het gebruik der artillerie in het bevel geregeld.
c. de tegenaanval op 13 Mei 1940.
Ik wist toen alleen dat de vijand op den Grebbeberg in onze stelling was doorgedrongen, dat daar plaatselijk door onze troepen weerstand werd geboden en dat de Noord daarvan gelegen opstellingen, o.a. van 19 R.I., gelegerd West van de Grift ongewijzigd ter plaatse waren. In verband hiermede en mede dat ik een verdere vijandelijke opmarsch vreesde met as van beweging den weg Wageningen - Rhenen, heb ik dus vuur doen afgeven Oost van den Grebbeberg en Oost van de Grift.
Weer breng ik naar voren dat het vuurplan ons in staat stelde op elk gewild oogenblik op vrijwel elk punt West van Wageningen en Oost van den Grebbeberg artillerievuur te brengen.
In dit verband moge ik aandacht vestigen op de door den D.A.C. gegeven schriftelijke toelichting op zijn dagboek en zijn gevechtsberichten d.d. 13 Mei 1940.
Verder de afwezigheid op 12 Mei 1940 van de commandopost. Dit had niet als doel het persoonlijk regelen van de herbewapening van teruggetrokken voorposten. Dit is een bijkomstige omstandigheid welke eerst bleek noodzakelijk te zijn bij mijn aanwezigheid op Plantage Willem III (kwartier der teruggetrokken voorposten). Hoofdzaak is dat ik op 12 Mei te ongeveer half twaalf mijn commandopost verliet om te voldoen aan een pertinent bevel van Commandant IIe Legerkorps. Deze toch was te voren op deze post verschenen. De Generaal scheen zeer opgewonden en uitte zeer heftig zijn misnoegen over het teruggaan der voorposten. Het slot van zijn betoog luidde ongeveer als volgt: Die lafaards! Zij hebben zich door de vlucht gered. Zij hebben zich laten overdonderen door een troepje kwajongens van 17 tot 20 jaar. Er heeft een verkenning plaats gehad voor het vak van het nevenlegerkorps. Nergens op de Veluwe is vijand waargenomen. Waar bevinden zich die lafaards nu? Op mijn antwoord dat ik de teruggetrokken voorposten had doen onderbrengen in barakken op Plantage Willem III en nadat Kapitein Le Fèvre de Montigny de ligging op de kaart had aangewezen vervolgde de Generaal: Gij gaat er persoonlijk heen en zegt hun wat ik U medegedeeld heb en voegt daaraan toe dat zij wederom zullen worden ingezet tot het hernemen der voorposten. Gij zult daarbij hen de mitrailleurs in den rug plaatsen zoodat zij weten dat zij alleen te overwinnen of te sterven hebben. Bij deze geheele conversatie heb ik mij ertoe bepaald alleen bevestigende antwoorden te geven omdat de Generaal zeer opgewonden was of duidelijker gezegd zich zeer overspannen toonde. Hij stond voortdurend aan zijn draagriemstel, waaraan pistool, te trekken. Ik vreesde bij het naar voren brengen van bezwaren tegen het plaatsen van mitrailleurs in den rug van eigen troepen erger dingen.
Bij het geven van deze opdracht was Kapitein Le Fèvre de Montigny voortdurend aanwezig.
De Generaal is daarna weggegaan en waar geen tijdstip van volvoering van de opdracht was medegedeeld, besloot ik eerst nog berichten omtrent 's vijands handelingen af te wachten. De mogelijkheid dat de vijand na zijn snel succes tegenover de voorposten zou trachten dit eveneens te bereiken tegenover de hoofdweerstandsstrook. Toen echter de hoofdweerstandsstrook geen directe aanval kreeg te verduren ben ik per auto naar Plantage Willem III gegaan.
Ik heb daar het aanwezige voorposten personeel doen aantreden en hen toegesproken. Ik heb o.a. medegedeeld dat zij weder zouden worden ingezet en dat zij dan zouden kunnen doen blijken flinke soldaten te zijn. Hierbij heb ik geen enkel officier ontmoet die bij de voorposten was ingedeeld.
Door verschillende militairen werd mij daarop medegedeeld dat zij geen wapens, munitie, zelfs geen leerwerk meer hadden. Ik heb toen een lijst gemaakt van wat ontbrak. Het bleken 29 geweren, ongeveer twee kisten patronen, wat patroontasschen en koppels te zijn. Ik stond toen voor de moeilijkheid hoe hen nu voor de nieuwe inzet gereed te maken.
Hierbij schoot mij te binnen dat op de goederentrein te Werkhoven zich zeer zeker het benoodigde bevond. Ik ben dus toen per auto naar Werkhoven gegaan.
Gedurende den rit daarheen vloog plotseling de auto van den weg het rijwielpad op. Op mijn uitroep: G.v.d., wat doe je nu?! tegen den chauffeur kreeg ik te hooren: Ik was even weg. Eerst heb ik toen zelf de besturing van de auto willen ter hand nemen, maar op belofte van den chauffeur dat het niet meer zou voorkomen heb ik naast hem in de auto plaats genomen. Ik heb hem toen een sterke kop koffie beloofd in een café in Doorn. Toen hij mij even later ook nog vertelde dat hij nog niets gegeten had beloofde ik ook daarin te voorzien.
In Doorn heb ik gestopt en twee kop koffie en een broodje met kaas besteld. Terwijl de chauffeur zat te eten en ik, na mijn koffie gedronken te hebben, op hem wachtte achtte ik het toch beter om zelf ook iets te eten. Ik wist toch niet hoe laat ik weer op de commandopost terug zou zijn. Ik bestelde dus ook een broodje. Dit heb ik in papier gewikkeld en bij mij gestoken en gedurende de verdere rit naar Werkhoven opgegeten.
Bij mijn vertrek van het café of wellicht reeds toen ik buiten bij de auto op den chauffeur stond te wachten passeerde mij, per auto, een reserve Kapitein der Artillerie, ingedeeld bij Staf IIe Legerkorps. Zooals ik later van ter zijde heb vernomen heeft deze kapitein op het stafkwartier medegedeeld dat ik - er vandoor was -. Dit verklaart mij, het aanvankelijk mij eigenaardig aandoende, telefoontje van Generaal Harberts nadat ik op mijn commandopost was teruggekeerd. De Generaal wilde mij persoonlijk spreken en vroeg kortaf toen ik mij meldde: Waar zit je? Op mijn antwoord: Hier op mijn commandopost Generaal, klonk er door de microfoon: Hum! Hum! en werd de verbinding verbroken.
Op een pleintje in het dorp Werkhoven heb ik van den Reserve Kapitein J.D. Woltman het verlangde in ontvangst genomen en ben onmiddellijk naar Plantage Willem III teruggekeerd. Aldaar het medegebrachte juist uit de auto hebbende doen laden meldde zich bij mij een motorrijder uit mijn commandopost, die me mededeelde dat er belangrijke beslissingen moesten worden genomen. Toen heb ik de verdeeling van wapens enz. opgedragen aan een sergeant en ben naar mijn commandopost teruggekeerd. Ook toen heb ik geen enkel contact met officieren der voorposten gehad.
Ten aanzien van de mij nu verweten wordende besluiteloosheid bij het geven van bevelen in de avond van 12 Mei merk ik wederom op dat het moeilijk is algemeen gestelde verwijten te weerleggen. Alleen kan ik hierop mededeelen dat IK het ben geweest die bezwaren had tegen den tegenaanval, zooals die door Commandant IIe Legerkorps werd bericht. IK ben het persoonlijk geweest die den Generaal hierover heb getelefoneerd en heb naar voren gebracht dat ik een tegenaanval met 2 bataljons richting Oost door o.a. het terrein en de door ons aangelegde hindernissen mij niet gemakkelijk uitvoerbaar voorkwam en dat nu mij nog 2 bataljons van Brigade B. ter beschikking werden gesteld ik het beter vond om die aanval onder mijn bevel met 4 bataljons aan Infanterie te doen en wel aanvankelijk richting Noord-zuid, Oost van den spoorbaan Amersfoort - Rhenen met den rechtervleugel aangeleund aan dien spoorweg. Ik beschikte toch ook over alle verbindingen met de artillerie. De Generaal keurde die plannen goed, waarna deze dus konden worden uitgewerkt.
Bij deze uitwerking was o.a. tegenwoordig Kolonel Nijland en diens toegevoegde kapitein C.D. Kamerling. En ook weer Kapitein Le Fèvre de Montigny en naar ik meen ook Kapitein van den Generale Staf Dijkstra.
Met deze officieren is toen besproken het vervoer der bataljons van Brigade B. naar het door mij aangenomen verzamelpunt. Ik herinner mij bijvoorbeeld dat het eenigen tijd nam voor de nieuwe juist gereedgekomen verharde weg, Noord van Elst, door de Heeren op hunne kaarten was aangegeven. Ik herinner mij de discussie van Kolonel Nijland en Kapitein Kamerling over het tijdstip dat de troepen bij Amerongen konden aankomen. Ik herinner mij dat ik ten slotte uitgeroepen heb: Heeren we moeten opschieten, en dat de Kapitein Le Fèvre de Montigny toen daarop Kapitein Kamerling toevoegde: Help ons liever eens. Ik herinner mij dat Kapitein Kamerling daarop antwoordde: Wij hebben ander werk te doen.
Kolonel Nijland en Kapitein Kamerling hebben kort daarop mijn commandopost verlaten om mijne bevelen voor de beide bataljons van Overste Land over te brengen.
In verband met door mij van terzijde vernomen critiek op het aanwijzen van Overste Land voor de functie van Commandant der vier bataljons Infanterie, breng ik hier naar voren dat mijne overwegingen waren dat Overste Land een beroepsofficier was die de Hoogere Krijgsschool gevolgd had en die daarna bijzondere bevorderingen had gemaakt.
Ik wil hier ook nog opmerken dat IK het ben geweest die zelf beslist heeft hoe de tegenaanval zou worden uitgevoerd en dat ik daarbij tegenkanting had van den Kapitein Le Fèvre de Montigny, die bezwaren zag in het doen inzwaaien der vier bataljons, zuid van paal 25 aan den spoorweg Amersfoort - Rhenen. Toen ik daarop betoogde dat naar mijn meening de beweging moest worden verricht door een flankbeweging naar links waardoor de aanvankelijk links marcheerende bataljons werden voorbataljons was hij er mede verzoend.
De artilleriesteun is besproken met Overste J.M. de Kruyff. Ik herinner mij niet daarbij besluiteloos te zijn geweest. Wellicht kan deze hoofdofficier daarover zijn oordeel geven.
Nu - het verlaten van de commandopost op 13 Mei, toen vermeend werd dat de Duitschers de commandopost naderden, waardoor de bevelvoering practisch werd gestaakt en het moreel van de velen, die dit vernamen nadeelig is beïnvloed.
Het ontruimen van mijn commandopost heb ik van den vroegen morgen van 13 Mei voorzien. Ik ontving toch telkens berichten van oprukkende vijand. Ik begreep dat de weerstand van mijn doodvermoeide troepen grootendeels gebroken was. Men trok niet meer in kleine groepjes maar met organieke eenheden terug. Ik heb hiertegen doen optreden door officieren van mijn staf het terrein in te zenden met opdracht om met alle hun ten dienste zijnde middelen de vluchtenden terug te zenden. Verder wist ik dat de weerstand van de in stelling blijvenden voortdurend afnam omdat allen dood vermoeid waren. Om bij mijzelf te blijven! Ik had toch in den morgen van 13 Mei sinds 9 Mei des morgens niet geslapen. En dit lot deelden velen met mij.
Toen dan ook 's morgens de Reserve Majoor J. de Kruyff (?) met zijn bataljon zich onder mijne bevelen kwam stellen en deze officier mij mededeelde dat met zijn door gebrek aan eten en door lange marschen eveneens afgematte troep direct niets was te beginnen, heb ik hem opgedragen zijn troep te laten rusten en doen eten in het boschterrein oost van mijn commandopost.
Hem persoonlijk droeg ik op voor 2 bataljons en 2 mitrailleurcompagnieën een stelling te verkennen in de Oostrand van Elst aansluitend aan de rivier.
De rustplaats van bataljon De Kruyff stelde mij in staat deze afdeeling in Oostelijke richting in te zetten bijvoorbeeld bij een succes van den tegenaanval.
Ik heb daarna den Legerkorpscommandant in een telefoongesprek bericht hoe de toestand bij mijn troepen was. Ik heb den Generaal medegedeeld dat het noodzakelijk was de IVe Divisie af te lossen. Ik hoopte wanneer ik dit aan de troepen kon mededeelen het moreel weer zou geheven worden en zij bijvoorbeeld tot den avond zouden weerstand bieden. Ik heb den Generaal medegedeeld dat ik met het oog op de ernstige toestand reeds een stelling deed verkennen Oost van Elst. De Generaal antwoordde hierop woordelijk: Die verzekering kan Ik U niet geven, waarop ik zeide: Dan houd ik het hier niet. Des morgens ongeveer 11.00 uur kwamen achtereenvolgens Overste De Kruyff (D.A.C.) en Dir.Officier van Gezondheid van Maanen in mijn onderkomen en adviseerden mij nadat zij mij een overzicht van de toestanden bij hunne onderdeelen hadden gegeven de commandopost te ontruimen om te probeeren meer achterwaarts de verdediging voort te zetten. Ik heb dit toen pertinent geweigerd zeggende: Eerst wil ik de resultaten van den tegenaanval afwachten. Zelfs heb ik er nog aan toegevoegd: Al zou ik tot zoolang alleen hier moeten blijven.
Hierbij was de Kapitein Le Fèvre de Montigny tegenwoordig. Ik herinner mij dat de toestand bij verschillende artillerieonderdeelen verre van rooskleurig was. Bij een der batterijen was een vijandelijke voltreffer ingeslagen en had o.a. een vuurmond totaal vernield; bij een andere Batterij was de munitievoorraad in brand geraakt; de verbindingen waren telkens verbroken. Overste De Kruyff sprak mij ook over het doodvermoeid zijn van het personeel in de batterijen.
Met 8 R.I. was telkens korte oogenblikken verbinding; niet meer met de onderdeelen daarvan. Met 19 R.I. was de verbinding telkens verbroken zoodat dien morgen tot tweemaal toe herstelling moest plaats hebben. Met 4 M.C. had ik nog verbinding. Met 16 M.C. was sinds den vorigen dag geen contact meer.
Van een normale bevelvoering was dus geen sprake meer.
Ik herinner mij verder bericht te hebben ontvangen dat de Koerheuvel in 's vijands handen was gevallen. Dit achtte ik een zeer ernstige gebeurtenis omdat daardoor de vijand onze verdedigingslijn aan den spoorweg Amersfoort - Rhenen had doorbroken. Toen ik heb ik dan ook bevel aan 4e Compagnie Pioniers doen toekomen om de spoorbrug bij Rhenen te vernielen.
Van het bataljon Reserve Majoor De Kruyff heb ik toen een onderdeel doen aanwijzen om de Koerheuvel te hernemen. Eenigen tijd daarna ontving ik bericht dat dit was geschied. De bezetting van de Koerheuvel maakte het noodzakelijk maatregelen te nemen voor rechtstreeksche beveiliging van de commandopost.
Intusschen druppelden er berichten binnen over het voortschrijden van den tegenaanval. Ik kreeg berichten waar de voorste lijn der Infanterie zich op verschillende tijdstippen bevond. In verband met bekend geworden vijandelijke acties werden opdrachten aan de artillerie verstrekt. (zie meergenoemd dagboek van den D.A.C.)
Eenigen tijd na mij gesprek met Overste De Kruyff en Dr. Van Maanen kwam eerstgenoemde in mijn onderkomen en berichtte dat bij verschillende artillerieonderdeelen men de vuurmonden vernagelde.
Ook werd mij bericht dat de Koerheuvel voor de 2e maal in 's vijands handen was gevallen. De vijand was dus met sterke krachten door de opstelling der Divisie Reserve heen gedrongen.
Weer een oogenblik later kreeg ik bericht van landing van parachutisten nabij mijn commandopost. Eenige manschappen van de bewaking der commandopost raakten gewond, zooals Dr. Van Maanen mij berichtte. In verband met het bericht over landingen van parachutisten, hetwelk mij later werd tegengesproken, merk ik op dat later bij het verzamelen van in de stelling achtergebleven materieel er in de nabijheid van mijn commandopost parachutes werden gevonden. Deze zijn vervoerd naar de op het terrein van het Kasteel Broekhuizen gelegen verzamelplaats. Zij hebben daar dagen gelegen onder de hoede van den toenmaligen Kapitein Puffius. Ik herinner mij ook nog dat de Reserve 1e Luitenant der Artillerie Wurfbain er mij een heeft getoond en gedemonstreerd.
Nog bleef ik hopen op succes van den tegenaanval. Mijn inlichtingen waren dat deze nog steeds vorderde. Plotseling kreeg ik bericht dat deze troepen in wanorde Westwaarts over den spoorweg afvloeiden. Dit gaf bij mij de doorslag. Ik acht het van belang hier op te merken dat ik mijn plan tot ontruiming met niemand heb besproken. Juist om het toch reeds zoo geschokte moreel niet nog meer te beïnvloeden zweeg ik. Alleen Kapitein Le Fèvre de Montigny heeft uit mijn bevel aan Reserve Majoor De Kruyff en mijn telefonisch onderhoud met Commandant IIe Legerkorps zijn gevolgtrekkingen kunnen maken. Eerst op het laatste moment heb ik mijn plan met hem besproken en hem zijn oordeel gevraagd.
De ontruiming is toen snel, doch niet overijld, geschied. Ik herinner mij verschillende losse aanteekeningen en eenige kaarten in mijn veldkoffer te hebben geborgen en deze toen naar mijn auto te hebben gedragen.
Per auto heeft het personeel van mijn commandopost zich toen op weg begeven. Bedoeling was naar Elst te gaan. Gekomen bij de samenkomst van den Stokweg en den weg Rhenen - Elst bleek ons deze laatste weg totaal verstopt met allerlei voertuigen (later bleken deze van Brigade B. te zijn), die zich in Oostelijke richting wilden begeven; terwijl onderdeelen te voet zich in Westelijke richting begaven.
Ik heb toen met de officieren van mijn staf ingegrepen en aan de voertuigen bevolen westwaarts terug te marcheeren.
Na een aanval van Duitsche vliegtuigen, die ons met hun mitrailleurs beschoten, toen er eenige orde in de colonne voertuigen was gekomen heb ik Kapitein Le Fèvre de Montigny daar ter plaatse achtergelaten om zoo noodig wederom in te grijpen.
Met de rest van mijn staf ben ik toen naar Elst gegaan. Daar heb ik mijn auto langs de huizen doen opstellen en ben begonnen de terugvloeiende troepen op te vangen en hun een opstelling aan te wijzen. Ik ben het terrein Noord van den weg Rhenen - Elst in gegaan, daar hetzelfde doende en hopende daar Majoor De Kruyff te vinden.
Deze niet vindende ben ik voort gegaan met het opstellen der vluchtende afdeelingen. Ik had hierbij hulp van naar ik meen Kapitein Puffius en Van Buuren. Later ook van Kapitein Le Fèvre de Montigny.
Thans het verwijt dat ik het bevel over den tegenaanval niet heb opgedragen aan Commandant Brigade B.
Nimmer is mij medegedeeld dat Brigade B. in haar geheel noch dat Commandant Brigade B. onder mijn bevelen is gesteld. Wel zijn mij telkens met min of meer groote tusschenpoozen onderdeelen van die brigade ter beschikking gesteld. In dit verband vond ik het heel gewoon dat Kolonel Nijland met zijn officieren mij in den avond van 12 Mei verliet. Ware Commandant Brigade B. te mijner beschikking gesteld dan had hij dit zelf toch ook moeten weten en dan zou zijn vertrek wel eigenaardig hebben aangedaan.
Nu hetgeen de toenmaligen Kapitein van den Generale Staf A.H.J.L. Fièvez zou hebben gerapporteerd over mijn houding en mijn besluiteloosheid.
Wanneer ik mij goed herinner is Kapitein Fièvez even voor of direct na het vertrek van Commandant Brigade B. in mijn onderkomen verschenen. Mijn besluit ten aanzien van de wijze van uitvoering van den tegenaanval was toen reeds genomen. Dit was feitelijk al het geval toen ik het telefonische onderhoud met Commandant IIe Legerkorps over dien aanval had. Kapitein Fièvez kan dus de conversatie hebben aangehoord over het tijdstip waarop de beide bataljons van Brigade B. op het verzamelpunt zouden kunnen zijn. Hij kan dan ook gehoord hebben hoe ik op het door Commandant Brigade B. aangegeven tijdstip nog twee uren heb gelegd om de troep gelegenheid tot eten te geven, voor rust en voor speling bij mogelijke vertraging.
Na het vertrek van Commandant Brigade B. c.s. is Kapitein Fièvez door mij en Kapitein Le Fèvre de Montigny aan de hand van de kaart op de hoogte gebracht van toestand en van de genomen maatregelen. Na deze bespreking gaf de Kapitein Le Fèvre de Montigny teekenen van oververmoeidheid (niets bijzonders wanneer men overdenkt dat wij op dat oogenblik reeds ongeveer 90 uren zonder slaap waren). Waar Kapitein Fièvez aanbood eenigen tijd de plaats bij de telefoon van Kapitein Le Fèvre de Montigny in te nemen heb ik laatstgenoemde kunnen overreden een oogenblik rust te nemen. Hij is toen naar het onderkomen van Dr. Van Maanen gegaan. Kapitein Fièvez nam plaats bij het telefoontoestel, terwijl ik daar tegenover gezeten de kaart raadpleegde wanneer dit noodig bleek. Niet lang daarna verscheen Kapitein Le Fèvre de Montigny weer in mijn onderkomen en verzocht dringend zijn functie weer op zich te mogen nemen Aldus is geschied en Kapitein Fièvez is spoedig daarop vertrokken. Ik ben ervan overtuigd dat er in dat korte tijdsbestek zich niets heeft voorgedaan dat aanleiding heeft gegeven om mijn houding te laken of besluiteloosheid bij mij op te merken.
Na vertrek van Kapitein Fièvez is Kapitein B. Koning, eveneens toen werkzaam onder bevel van den Commandant Veldleger in mijn onderkomen verschenen. Hij werd eveneens op de hoogte gebracht van alles en vertrok na eenigen tijd.
Wellicht kan ook deze Kapitein een verklaring over zijne bevindingen afleggen.
Zooals ik reeds hiervoren aangaf ben ik bij mijn komst te Elst het terrein ingegaan (zie blz. 12). Na eenigen tijd weer op den straatweg Rhenen - Elst terugkomende trof ik bij de samenkomst van dezen weg met dien Veenendaal - Elst de Kapitein Le Fèvre de Montigny aan, teruggekeerd van zijn opdracht nabij den Stokweg. Hij zeide mij: Weet U dat Leezer hier is, die zegt als gevolmachtigde van Commandant IIe Legerkorps te zijn gekomen. Hij wees mij dichtbij Kapitein Leezer aan op wien ik toen ben toegestapt. Kapitein Leezer zeide mij (zie ook mijn in Mei 1940 ingediende verslag): Het is de wensch van Commandant IIe Legerkorps dat de terugtrekkende troepen in deze lijn zullen standhouden. Ik kon hem mededeelen dat wij hiermede bezig waren en dat de passeerende voertuigen zouden teruggaan met het hoofd der colonne tot Oostrand Doorn, front West. Kapitein Leezer oordeelde Oostrand Leersum ver genoeg. Na eenige discussie stemde hij met mijn plan in. Kapitein Leezer liep daarna den straatweg langs in Westelijke richting en heeft zich zooals ik later vernam direct per auto naar het Stafkwartier van IIe Legerkorps begeven.
Hieruit blijkt dus dat Kapitein Leezer zich vergist wanneer hij zegt dat onze ontmoeting op 14 Mei plaats vond.
Ik ontken verder dat Leezer iets aan mij gevraagd heeft van: Ik heb de Kolonel gevraagd, wat hij daar deed, in plaats van op zijn post te zijn. Dit is een infame leugen. Bovendien ontken ik na het gesprek te Elst nog eenig contact met Kapitein Leezer te hebben gehad.
Ook ten aanzien van mij in de mond gelegde mededeeling: dat ik daar stond om het verkeer van de terugvloeiende troepen en voertuigen van mijn Divisie te regelen.
Ik ben toen heelemaal niet ter hoogte van Leersum - Amerongen geweest. Na de ontmoeting te Elst waarbij dus Kapitein Le Fèvre de Montigny en naar ik meen ook de Kapiteins Puffius en Van Buuren tegenwoordig waren is de Reserve 2e Luitenant der Huzaren S. Baron van Heemstra als mijn ordonnans officier steeds in mijn nabijheid gebleven. Hij zal zoonoodig ook hierover kunnen getuigen.
Terwijl ik met mijn officieren weer bezig was de terugvloeiende afdeelingen op te vangen en een plaats aan te wijzen begonnen er weer voertuigen op te rijden in oostelijke richting. Op mijn bevel terug te gaan kreeg ik te hooren: Ginds stuurt een Kolonel ons weer deze kant uit.
Ik ben toen per auto westwaarts gereden en trof in den Oostrand van Amerongen eenig personeel der Militaire Politie aan en tirailleur dwars over den weg staande. Midden daar tusschen stond Kolonel Nijland (nabij Kilometerpaal 100). Alle voertuigen lieten zij daar op den weg keeren en zonden zij Oostwaarts terug. Toen heb ik uitgeroepen: Nijland, wat doe je nu? Wie heeft je dat opgedragen? Zijn antwoord was: De Commandant Veldleger. Toen ben ik naar mijn auto geloopen; ben even op de treeplank gaan zitten en heb mijn chauffeur wat te drinken gevraagd, omdat mijn veldflesch leeg was. Mijn chauffeur deelde mede eveneens een ledig veldflesch te hebben, maar voegde hij eraan toe: Ik heb nog wel een fleschje kersen op water. Dit heeft hij voor mij geopend en nadat ik wat gedronken had ben ik weer op Kolonel Nijland afgestapt. We hebben toen terzijde van den - ik meen in bijzijn van Kapitein Dijkstra, Kapitein Kamerling en Reserve 2e Luitenant der Huzaren Mr. S. Baron van Heemstra nogmaals de toestand besproken. Resultaat was dat de voertuigen Westwaarts zouden afmarcheeren, doch dat alleen het organieke personeel zich daarop mocht bevinden.
De militairen die aldus te mijner beschikking kwamen en eveneens het terugvloeiende personeel heb ik o.a. met hulp van Reserve Luitenant Kolonel Mr. J. Smit, Luitenant Kolonel De Kruyff (8 R.A.) tot afdeelingen van ongeveer 30 man vereenigd, telkens onder een aangewezen commandant, naar Elst teruggezonden.
Ik herinner mij dat aldus ook is teruggezonden - nu wijlen - Luitenant Kolonel S.H. Smits (Commandant 19 R.I.).
Ik herinner mij dat Overste De Kruyff eenige artilleriestellingen heeft verkend Noord van weg, daar ter plaatse. Eenigen tijd daar vertoevende meldde zich Kapitein Le Fèvre de Montigny weer bij mij en deed verslag van zijn bevindingen bij Elst ongeveer in deze bewoordingen: Kolonel! Het is een wanhopig gedoe daar bij Elst. Wanneer we een afdeeling haar plaats hebben toegewezen en wij bezig zijn met een tweede trekt de eerste weer Westwaarts weg. Het is niet om te doen. Zou men aan hooger hand wel eenig idee hebben van de toestand hier? Dit was aanleiding Kapitein Le Fèvre de Montigny naar stafkwartier IIe Legerkorps te zenden om daar alles mede te deelen. Na eenigen tijd kwam hij terug en op mijn vraag: Wat zegt de Generaal? kreeg ik ten antwoord: Dien heb ik heelemaal niet gesproken. Die liep in den tuin van het hotel heen en weer.
Van Overste De Bruyn heb ik vernomen dat bevelen voor den terugtocht naar de Vesting Holland zijn gegeven. U krijgt het bevel nog schriftelijk (echter nimmer ontvangen). Kapitein Le Fèvre de Montigny deelde mij nu den inhoud van de bevelen mede. Ik heb toen de aanwezige officieren van mijn staf bij mij ontboden en mijn bevelen voor de terugtocht medegedeeld.
Ieder kreeg een vak waarin hij mijn bevel moest overbrengen. Toen allen vertrokken waren ben ik vergezeld van den Reserve 2e Luitenant der Huzaren Mr. S. Baron van Heemstra naar mijn stafkwartier gegaan en heb daar de bevelen voor de verplaatsing naar Ysselstein gegeven. Dit geschied zijnde ben ik ook naar Ysselstein gereden waar we via Utrecht des avonds laat aankwamen. Ik heb op het gemeentehuis de legering van het stafkwartier geregeld, waarna ik ongeveer 1 uur 's nachts naar bed ben gegaan.
Vervolgens kom ik op hetgeen Generaal Harberts medegedeeld heeft. Wanneer ik mij goed herinner was ons verschil van opvatting over de acties tot hernemen der voorposten alleen het tijdstip van uitvoering. Ook herinner ik mij dat er gesproken is over de wijze van uitvoering der actie op 12 Mei. De Generaal wilde vanuit de bastions Zuid van den weg Rhenen - Wageningen uitbreken. Ik heb toen gewezen op het doorsneden terrein; ik heb aandacht gevestigd op de kleiputten die daar waren. Toen is het besluit door den Generaal genomen de troepen te water te vervoeren.
Bij deze conferentie was Kapitein Le Fèvre de Montigny aanwezig. Mocht ik toen den Generaal verkeerd begrepen hebben dan verwondert het mij dat deze kapitein zich aan hetzelfde euvel zou hebben schuldig gemaakt.
Ten tweede beweert de Generaal dat de actie op 12 Mei is opgezet zonder eenige artilleristische ondersteuning. Ik kan volstaan met te verwijzen naar het voor die onderneming uitgegeven bevel.
Ten derde zegt de Generaal dat de artilleristische ondersteuning van de tegenaanval op 13 Mei onjuist van opzet is geweest omdat zij uitsluitend geprojecteerd is op het terrein Oost van de Grift. Inderdaad is dit zoo gebeurd en wel omdat ik toen wist dat daar zich vijand ophield en omdat ik dien vijand een verdere opmarsch naar het Westen dus tegen den Grebbeberg wilde verhinderen.
West van de Grift zaten toen nog onze eigen troepen, die ik eigen vuur wilde besparen. Bovendien was het, wanneer noodig, door het uitgebreide vuurplan mogelijk op elk moment West van de Grift vuur te brengen. Wellicht herinnert de Generaal zich nog wel hoe ik geprotesteerd heb tegen een mij bekend gemaakte aanval van Engelsche vliegtuigen geprojecteerd op het terrein West van de Grift. Ik heb toen eveneens vrees geuit dat het vuur of de bommen onze eigen troepen zouden treffen.
Er is gedurende deze actie op verschillende punten (anders dan de inleidende beschieting) vuur gebracht. Ik verwijs hiertoe aan het dagboek van Commandant 8 R.A. - D.A.C.
Ook acht ik het van belang naar voren te brengen dat de Infanterie, in dit geval, voorwaarts rukkende steeds meer de eigen artillerie naderde en niet zooals gewoonlijk zich telkens van de standplaats der artillerie verwijderde. De artillerie nam ten aanzien van de oprukkende infanterie een flankopstelling in. Zij was steeds in staat om in te grijpen wanneer dit noodig bleek en heeft dit dan ook gedaan.
Hoe meer de infanterie terrein won hoe meer zij onder bescherming van de artillerie kwam.
Op bladzijde 3 van den in den aanhef dezer genoemde brief lees ik: Onzekerheid bestaat of toelichting noodig is enz. enz.
ad. a. Het hier vermelde vermeen ik voldoende te hebben belicht.
(pagina 19 ontbreekt in de kopie van dit verslag zoals aanwezig bij het NIMH en wordt opgevraagd en z.s.m. toegevoegd)
(ad. d. ...) I-24 R.I. is door Kapitein Le Fèvre de Montigny in mijn bijzijn ingelicht. De opdracht was toen zeer duidelijk.
De opmerking dat het optreden van bovengenoemde troepen niet is geregeld en gecoördineerd met Commandant 8 R.I. en Commandant I-8 R.I. bevreemd mij. Ik zelf heb voor zoover ik mij herinner Commandant 8 R.I. eenmaal persoonlijk aan het telefoontoestel gehad om hem in te lichten, maar meerdere malen heb ik gesproken met den Reserve Kapitein Hulleman die verbleef in de commandopost van Commandant 8 R.I.
Met Commandant I-8 R.I. herinner ik mij gesproken te hebben bij de actie van het bataljon Apeldoorn tot het hernemen der voorposten. Toen werd door onderdeelen van I-8 R.I. steeds gevuurd, waardoor het bataljon Apeldoorn werd geremd in zijn voorwaarts gaan.
ad. e. Dit is een punt waaromtrent ik geen inlichting kan verstrekken. Ik herinner mij niet dat den Eskadronscommandant bevel is gegeven terug te gaan.
ad. f. Dat Commandant 4 R.H. zijn troepen terugnam hoorde ik pas toen die terugneming reeds geruimen tijd te voren had plaats gevonden. Die mededeeling bereikte mij in ongeveer de woorden: 4 R.H. moet op bevel van hoogerhand worden teruggenomen.
Het slot van het onder dit punt naar voren gebrachte ontlokt mij de opmerking: Hoe moest mij onder de gegeven omstandigheden blijken dat Commandant 4 R.H. onvoldoende inzicht in zijn taak had. Overste Jhr. De Marees van Swinderen was een beroepsofficier en voor contact anders dan het hoognoodige was er geen tijd en was bovendien de telefoon niet beschikbaar.
ad. g. Ik verneem hiervoren reeds voldoende op het hier vermelde te zijn ingegaan.
ad. h. Onbekendheid met de juiste plaats van eigen onderdeelen o.a. die genoemd onder d. beletten artillerievuur af te geven op bedoeld terrein. Bovendien bevonden zich, wanneer ik mij niet vergis, ook nog eigen - niet tot mijn Divisie behoorende - artillerie onderdeelen.
ad. i. Hieromtrent kan ik geen mededeeling doen. Er zijn - voor zoover ik mij herinner - op mijn commandopost geen berichten binnengekomen over de toestand bij Station Rhenen op 13 Mei.
ad. j. Ik heb hiervoren het hier vermelde naar mijn meening voldoende toegelicht.
ad. k. Zie ad f.
ad. l. Het hier vermelde behandelde ik reeds en is het thans wel duidelijk om welke redenen deze troepen toen niet bruikbaar waren.
ad. m. De ontruiming - ik noem het liever verplaatsing, want dit was mijn aanvankelijke opzet - van de commandopost is snel maar niet overijld gebeurd. De door mij dringend geachte redenen heb ik hiervoren uitvoerig naar voren gebracht.
Die ontruiming had ik reeds uren te voren overwogen, wat naar mijn mening niet van overijldheid getuigt.
ad. n. Ook hierop gaf hiervoren reeds uitvoerige toelichting.
En thans ben ik gekomen aan het eind van mijn betoog. Ik hoop erin geslaagd te zijn een duidelijk en vooral juist beeld te hebben gegeven van verschillende gebeurtenissen en feiten, zooals die volgens mijne herinnering hebben plaats gevonden. Tevens hoop ik erin geslaagd te zijn de getroffen maatregelen in een meer juist daglicht te plaatsen.
Dat er bij het treffen van die maatregelen mogelijk fouten zijn gemaakt. Noch ik noch iemand van hen die in die zware en moeilijke dagen daar op den Grebbeberg met mij hebben samengewerkt zal dit willen ontkennen.
...... Waar gewerkt wordt, worden fouten gemaakt! ......
Zeker is dit dus ook het geval wanneer men werkt onder omstandigheden zooals wij hebben moeten doen.
Of echter die mogelijke fouten een optreden rechtvaardigen zooals mij nu wordt aangedaan acht ik aan gerechte twijfel onderhevig.
De blaam die op mij en op mijn staf is geworpen acht ik absoluut onverdiend.
Ik wil het hier nog eens als een - cri de coeur - uiten. Diep! Diep! voel ik mij gegriefd en beleedigd door de mij aangedane behandeling.
Overveen, 10 Februari 1948.
De Kolonel n.a.
(get.) A.M.M. van Loon.
|