Schrijven van generaal-majoor b.d. V.E. Nierstrasz aangaande Van Loon


HOOFDKWARTIER VAN DE GENERALE STAF
COMMISSIE VAN ONDERZOEK
--------------------
   

No. CO 536.   VERTROUWELIJK.
Onderwerp: Onderzoek.
Bijlage: geen
  's-Gravenhage, 21 Januari 1948
Julianakazerne, kamer 365,
Wassenaarseweg,
Tel. 774480, toestel 99.


    Naar aanleiding van het slot van Uw brief van 19 Januari 1948 deel ik U het volgende mede:
    De Voorzitter van de C.V.K.O. heeft op grond van de hierna genoemde gegevens d.d. 25 September 1945 aan de Minister van Oorlog gerapporteerd, dat deze Commissie geen oordeel over U kon uitspreken. Zij was van oordeel, dat behandeling diende te geschieden door de Militaire Rechter, weshalve de Commissie in overweging gaf de zaak aanhangig te maken bij het Hoog Militair Gerechtshof en in afwachting van een beslissing over al of niet vervolging, dan wel van de berechting, noch eervol noch oneervol ontslag te verlenen.
    Het Hoog Militair Gerechtshof (H.M.G.) was echter nog niet in werking en ook thans bestaat nog de Rechtspleging te velde. De Chef van de Generale Staf is commanderend generaal, die beslist over al dan niet verwijzing naar de Krijgsraad.
    De stukken, op U betrekking hebbende, zijn met een aantal andere dossiers na geruime tijd in handen gesteld van de Chef van de Generale Staf, die een Commissie, onder mijn voorzitterschap, heeft benoemd, teneinde hem van advies te dienen.
    Ons advies zal dus moeten inhouden, in hoeverre er termen aanwezig zijn voor strafrechtelijke vervolging, dan wel voor eervol of oneervol ontslag, voor welk laatste dan vanzelfsprekend de daartoe nodige procedure van de Bevorderingswet zou dienen te worden ingeschakeld.
    De ter kennis van de C.V.K.O. gebrachte stukken zijn de volgende:

  1. Ondergetekende heeft in Juli 1945, als gevolg van een opdracht aan alle officieren, die waren belast geweest met de bestudering van de krijgsgeschiedenis, het volgende betreffende U vermeld:
    "De algehele bevelvoering, inzonderheid het gebruik der Artillerie, de afwezigheid op 12 Mei van de commandopost voor het persoonlijk regelen van de herbewapening van teruggetrokken voorposten, de besluiteloosheid bij het geven van bevelen in de avond van 12 Mei, het verlaten van de commandopost in de middag van 13 Mei, toen vermeend werd, dat de Duitsers de commandopost naderden, waardoor de bevelvoering practisch werd gestaakt en het moreel van de velen, die dit vernamen nadelig is beïnvloed, het persoonlijk regelen van de bewegingen van de trein, tijdens de terugtocht op 13 Mei vormen factoren, die mijns inziens aan een onderzoek dienen te worden onderworpen.

    Aantekening.
    Van belang is ook hetgeen gezegd is over Kolonel Nijland, J.C.C.:
    heeft medegewerkt aan het besluit van de Divisiecommandant (Kolonel Van Loon), doch heeft er niet op aangedrongen, dat hem een commando werd opgedragen (bij de tegenaanval 13 Mei 1940).
    Immers waarom heeft Kolonel Van Loon niet het bevel over de tegenaanval opgedragen aan de Brigadecommandant van Brigade B., de Kolonel Nijland?
    Voorts hetgeen de toenmalige Kapitein van de Generale Staf Fiévez van het hoofdkwartier van het Veldleger heeft gerapporteerd na het volvoeren van zijn hem door de Commandant van het Veldleger op 12 Mei gegeven opdracht bij het IIe Legerkorps, nopende de toestand op de commandopost van Kolonel Van Loon, diens houding en diens besluiteloosheid.
    "
  2. Door de toenmalige Kapitein I.E. Leezer is medegedeeld op een hem door de C.V.K.O. toegezonden formulier:
    "Op 14 Mei [sic: moet 13 Mei zijn] was de verbinding Stafkwartier IIe Legerkorps - commandopost IVe Divisie op onverklaarbare wijze verbroken. Ik kreeg van de Legerkorpscommandant (L.K.C.) (de generaal majoor Harberts) de opdracht mij naar genoemde commandopost te begeven, met volmacht naar omstandigheden te handelen en hem terzake te rapporteren. Met mijn auto kon ik niet verder komen dan tot Elst (het punt waar de kunstweg van Veenendaal uitkomt op de kunstweg Doorn - Arnhem). De verwarring ter plaatse was onbeschrijfelijk. Een pêle-mêle van terugvloeiende troepen en voertuigen. Ik trof daar onder meer aan, de Chef Staf IVe Divisie de kapitein der Generale Staf Lefèvre de Montigny. Ik vroeg deze naar de Divisiecommandant. Deze (de Kolonel Van Loon) was niet aanwezig. Zodoende besprak ik met genoemde Kapitein de situatie en de te nemen maatregelen. De Divisieartilleriecommandant (D.A.C.) (Luitenant Kolonel De Kruyff) Commandant 8 R.A., maakte zeer sterk de indruk, dat hij het hoofd totaal kwijt was. Na een kort gesprek (o.a. inhoudende hetgeen van hem werd verlangd op dat ogenblik) ging deze aan het werk.
    Mij terugbegevende naar het stafkwartier, trof ik ongeveer ter hoogte van Leersum - Amerongen de Kolonel Van Loon, staande naast zijn auto, aan de kant van de weg.
    Ik heb de Kolonel gevraagd, wat hij daar deed, inplaats van op zijn post te zijn. Het gesprek precies weer te geven, is mij thans niet meer mogelijk. Wel weet ik positief, dat hij mij mededeelde, dat hij daar stond om het verkeer van de terugvloeiende troepen en voertuigen van zijn Divisie te regelen.
    "
  3. Door Generaal Majoor Harberts is het volgende aan de C.V.K.O. medegedeeld:
    "Ik acht de houding van deze officier tijdens de oorlogsdagen weinig vertrouwenwekkend om de volgende reden:
    1e. De Kolonel Van Loon geeft in zijn verslag betreffende het gebeurde op Zaterdag 11 Mei en Zondag 12 Mei een voorstelling van zaken, die bepaaldelijk in strijd is met de door mij persoonlijk aan hem gegeven bevelen. Ik vestigde daarop in mijn "Aantekeningen bij de gevechtsberichten, dagboeken en verslagen van de onderdelen", blz. 3, 4 en 5, reeds de aandacht.
    2e. De onderneming op 12 Mei met de opgevangen vluchtelingen van de voorposten is door Commandant IVe Divisie opgezet zonder enige artilleristische ondersteuning. Ik acht dit een tactische fout. Zie "Aantekeningen enz.", blz. 5.
    3e. De artilleristische ondersteuning van de tegenaanval op 13 Mei was in opzet onjuist, immers zij waren uitsluitend geprojecteerd op het terrein ten Oosten van de Grift. Zij konden dus nimmer een artilleristische voorbereiding zijn op het terrein West van de Grift. Bovendien zijn deze vuren afgegeven ten 4.30 uur, zijnde het uur, waarop de tegenaanval uit de lijn van gereedstelling zou moeten loskomen. Deze tegenaanval is echter in werkelijkheid eerst vele uren later in beweging gekomen. De artillerievuren, bedoeld als inleidende beschieting, zijn wel ten 5.30 uur herhaald, doch zijn niet meer afgegeven, toen de tegenaanval eindelijk werkelijk loskwam. De coördinatie van de artillerievuren met de beweging der infanterie, hier taak van de Divisiecommandant, heeft dus volkomen gefaald. Commandant IVe Divisie had aan de artillerie tijdig nieuwe bevelen moeten geven.
    "

    Onze Commissie heeft zich door vroegere en tegenwoordige studie een vrij goed beeld kunnen vormen van de totale gang van zaken bij de IVe Divisie en de invloeden, die daarop hebben ingewerkt.
    Het is onmogelijk, alle daarop betrekking hebbende stukken, gevechtsberichten, enz. aan U te doen toekomen. De Commissie neemt aan, dat U in het bezit is van een afdruk van het door U ingediende gevechtsverslag.
    Onzekerheid bestaat of toelichting is nodig omtrent de volgende punten:

  1. De gang van zaken, die heeft geleid tot de opdrachten tot het hernemen van de voorposten in de nacht van 11 op 12 Mei en op 12 Mei en de omstandigheid, dat kennelijk hieraan zoveel aandacht is besteed, dat niet tijdig is opgemerkt, dat de Duitsers reeds bezig waren met de aanval op de hoofdweerstandsstrook.
  2. Afwezigheid van de Divisiecommandant van zijn commandopost op 12 Mei van (vermoedelijk) 10.30 tot 15.00 uur, gedurende welk tijdvak behalve bezoek aan Plantage Willem III, ook een bezoek is gebracht aan Werkhoven, teneinde persoonlijk aanvoer van wapens te regelen en het feit, dat de Divisiecommandant in die periode (gedurende welke de vijand de hoofdweerstandsstrook binnendrong) is gezien koffiedrinkende (of lunchende?) te Leersum.
  3. Het ontbreken van door de Divisieartilleriecommandant (D.A.C.) geleide systematische afsluitingsvuren vóór de hoofdweerstandsstrook, nadat de voorposten waren gevallen.
  4. Het op 12 Mei de Grebbeberg opzenden van verschillende onderdelen, te weten 1-II-19 R.I., III-11 R.I., 3-4 R.H., I-24 R.I., die allen ter plaatse niet voldoende georiënteerd zijnde, onvoldoende zijn ingelicht, terwijl hun optreden niet werd geregeld en gecoördineerd door de commandanten ter plaatse, namelijk Commandant 8 R.I., Commandant I-8 R.I.
    Feitelijk geschiedden alle handelingen (in het vak van I-8 R.I.) op last van de Divisiecommandant.
  5. Het terughalen van 3-4 R.H. in de avond van 12 Mei, toen dat Eskadron kort achter de stoplijn zat, waar het broodnodig was, nadat de Eskadronscommandant nota bene naar de Divisiecommandant was gegaan met (overdreven) verhalen.
  6. Weinig contact met Commandant 4 R.H. tussen inzet van dit regiment bij de spoorlijn op 13 Mei pl.m. 12.30 uur, toen deze Regimentscommandant zijn regiment terugnam, zodat de Divisiecommandant niet is gebleken, dat deze Regimentscommandant geheel onvoldoende inzicht in zijn taak had.
  7. Besluiteloosheid van de Divisiecommandant in de avond van 12 Mei bij aankomst van Kapitein Fièvez, door deze geconstateerd, en het niet inschakelen van Commandant Brigade B.
  8. Ontbreken van artillerievuur voor de stoplijn op 12 en 13 Mei, nadat gebleken was, dat de Duitsers voor de stoplijn waren.
  9. Ontbreken van inzicht in de toestand bij station Rhenen op 13 Mei.
  10. Regeling van de artilleristische ondersteuning van de tegenaanval op 13 Mei, die feitelijk geen ondersteuning was tengevolge van de ligging der concentraties bij de aanvang en het ontbreken van vuursteun tijdens de aanval.
  11. Niet door ingrijpen reageren op de ongemotiveerde terugtocht op 13 Mei pl.m. 12.00 à 12.30 uur van 4 R.H. naar Remmerden, niettegenstaande een officier, door Commandant II-19 R.I. is gezonden naar de Divisiecommandant, onmiddellijk na het vertrek van Commandant 4 R.H. uit diens commandopost.
  12. Het niet gebruiken van III-24 R.I. en 11 G.B., die in reserve stonden nabij commandopost IVe Divisie en 10 en 20 M.C., die door de Commandant IIe Legerkorps waren beschikbaar gesteld.
  13. Overijlde ontruiming van de commandopost IVe Divisie op 13 Mei (vermoedelijk pl.m. 14.00 uur), zonder dat daartoe dwingende reden aanwezig was en waaromtrent geen inzicht bestaat voor wat betreft de rechtstreekse oorzaak.
  14. Aanwezigheid van de Divisiecommandant bij de treinen te Amerongen op 13 Mei, nadat de commandopost was verlaten.

    Indien U dit op prijs stelt, zal de Commissie U volgaarne inzage geven van de gevechtsberichten en commentaar daarop van Commandant IIe Legerkorps en van de voorlopige bewerking van de Geschiedenis, destijds door mij samengesteld, waarin ondermeer de bevelen van Commandant IVe Divisie chronologisch voorkomen.
    Wellicht verdient het aanbeveling, indien U op 25 Januari a.s. vóór ons onderhoud, dus in de voormiddag, U omtrent de stukken heroriënteert. Na het onderhoud zal de Commissie U gaarne in de gelegenheid stellen een uitgebreide memorie in te dienen, indien U dat wenst.

De Voorzitter der Commissie,
De Generaal Majoor b.d.,
(get.) V.E. Nierstrasz.

AAN de Heer Kolonel o.n.a. A.M.M. van Loon,
Julianalaan 24,
OVERVEEN.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 8.54 MB)