Onderzoek naar gedragingen van reserve-kapitein G.J. van Rangelrooy

HOOFDKWARTIER VAN DE GENERALE STAF
COMMISSIE VAN ONDERZOEK
--------------------
 

No. CO 746
Onderwerp:
Reserve Kapitein Infanterie G.J. van Rangelrooy.
Bijlagen: vier.

's-Gravenhage, 10 Maart 1948
Julianakazerne, kamer 365.
Wassenaarseweg.
Tel. 774480, toestel 99.

    Met verwijzing naar ons bericht van 26 Februari 1948 Nr. CO 692 op Uw kantbrief No. G 6, 1051 J.D.P. en met terugzending van de omtrent Reserve Kapitein van Rangelrooy ontvangen Bijlage III van schrijven Sectie G 8 / 70 Geheim d.d. 19 November 1947 en bijvoeging van twee Processen-verbaal van Verhoor, bericht de Commissie U.E. het volgende:
    Kapitein van Rangelrooy commandeerde de rechter vóórcompagnie van 1-I-8 R.I. Drie zijner sectiën hadden de bastions en een deel van het "hoornwerk" vóór de Grebbeberg bezet, terwijl hij zelf met de reservesectie van die vóórsectiën gescheiden was door de Grift. Hij bevond zich West hiervan aan de voet van de Grebbeberg, waarvan de helling zwaar met prikkeldraad was bezet, behoudens een doorgang.
    Nadat de Duitsers langs de hoofdweg bij de Grebbesluis waren binnengedrongen, werkten zij zich door de holle weg voorwaarts en tevens zijwaarts het terrein in.
    Inmiddels was Kapitein van Rangelrooy gedwongen geworden zijn commandopost te verplaatsen, teneinde telefonische verbinding met zijn Bataljonscommandant te kunnen houden; daardoor miste hij uitzicht op de vóórsectiën geheel. Hoewel het zeer moeilijk was op vóórsectiën enige invloed uit te oefenen, daar er geen verbinding mee bestond, is toch ook niet gebleken, dat Kapitein van Rangelrooy daartoe pogingen in het werk heeft gesteld.
    De Duitsers vielen enige kazematten op de berg in de rug aan en de bezetting vluchtte naar voren en naar beneden en kwam bij Kapitein van Rangelrooy terecht. Deze bracht daarop deze mannen onder langs de berg, tussen deze en de Rijn, naar de stoplijn, waar hij aankwam, toen aldaar een tegenstoot was mislukt, die, hoewel niet door hem bemerkt, achter hem had plaats gehad.
    Na in de stoplijn te hebben geholpen de gemoederen tot rust te brengen, keerde hij terug naar zijn eigen commandopost, waar hij na afwezigheid van anderhalf tot twee uur aankwam.
    Zich naar voren begevend ontdekte hij toen, dat zijn vóórsectiën door de Duitsers waren overmeesterd, hetgeen bleek uit de op de opstellingen geplaatste witte vlaggen. Met zijn reservesectie bevond hij zich nu in een eigenaardige situatie. Boven op de berg, in zijn rug bevonden zich Duitsers, die door de met draad bezette helling van hem waren gescheiden en die handgranaten naar beneden wierpen, die echter in het kreupelhout terechtkwamen.
    Van de Grebbesluis naar zijn opstelling liep een smal pad, dat hij echter niet uit de aanwezige loopgraaf kon bestrijken. In deze situatie is Kapitein van Rangelrooy nog gebleven tot de duisternis viel, zonder dat hij in front of uit de richting van de Grebbesluis werd aangevallen door Duitsers.
    Hij besloot toen met deze geïsoleerd geraakte sectie terug te gaan naar de stoplijn, die door 3-I-8 R.I. was bezet. Echter deed hij dit niet rechtstreeks, doch trok eerst de stoplijn voorbij naar Rhenen, om zijn mannen van water te voorzien. In de opstellingen van de nog beschikbare sectie was namelijk geen water, evenmin als in de stoplijn.
    Onze Commissie kon begrijpen, dat Kapitein van Rangelrooy besloot, de nog overgebleven sectie uit de in de rug, in front en op de flank blootgestelde opstelling terug te nemen op de stoplijn, doch hij sloot de toegangsweg, die onder langs de berg naar de stoplijn liep, niet af want door naar Rhenen te gaan, liet hij die weg open. Ter plaatse van de stoplijn werd deze weg niet afdoende afgesloten, door de aldaar aanwezige compagnie. In de vroege morgen van 13 Mei was hij op de vleugel van de stoplijn, waar hij in overleg met de Compagniescommandant ter plaatse, het Zuidelijkste deel voor zijn rekening nam. Aldaar is hij gebleven tot in de middag, toen hij, zonder rechtstreeks bedreigd te worden, terug ging op Rhenen.
    Naar hij ons mededeelde, had hij de overtuiging, dat de Duitsers verder Noordelijk op de berg reeds waren opgerukt. Verbinding met de Bataljonscommandant (die toen reeds was gesneuveld, zonder dat hij dit wist) bestond er niet meer en evenmin met de Regimentscommandant. Naast hem (bij dat aan de voet van de berg) bevond zich nog een deel van 3-I-8 R.I., waarvan hij vele mensen had zien terugtrekken.
    Hij besloot toen ook zelf terug te trekken en halverwege Rhenen ontmoette hij de Commandant 3-I-8 R.I., Kapitein Brittijn, die in gevecht met de Duitsers was en meende het niet meer te kunnen houden. Tezamen met Kapitein Brittijn is Kapitein van Rangelrooy daarop teruggetrokken onder langs de berg en door de uiterwaard onder de spoorbrug door. Bij Rhenen werden zij bevuurd door eigen troepen en om zich kenbaar te maken hebben zij met witte lappen gezwaaid.
    Naar ons is gebleken heeft Kapitein van Rangelrooy in zijn laatste opstelling contact gehad met de Reserve 1e Luitenant Verberne, de adjudant van Commandant III-11 R.I. Deze heeft bij Kapitein van Rangelrooy gerust en van deze te drinken gekregen. Toen hij aldaar vernam, dat er boven op de berg door de Duitsers werd aangevallen, heeft hij zich daar onmiddellijk heen begeven, hoewel Kapitein van Rangelrooy, die dit niet mogelijk achtte, hem dit afraadde.
    Deze Reserve Luitenant Verberne heeft ook na het vertrek van Kapitein Brittijn in een deel van diens loopgraven tezamen met twee van diens vaandrigs enige tijd dapper weerstand geboden (en is te dezer zake onderscheiden). Kapitein Brittijn (overleden) is dus te vroeg vertrokken, zonder zijn ondercommandanten mede te nemen. In hoeverre hij meende, dat deze vaandrigs reeds weg waren, is niet bekend. Het was in het brede, doch zwak bezette loopgravencomplex, zeer moeilijk, om verband te houden, doch onze indruk is, dat deze Kapitein, in zijn commandopost zittende, geen leiding gaf, in tegenstelling met de ter plaatse toevallig aanwezige Verberne, die zeer actief was. Deze kwam kort na het vertrek van Kapitein Brittijn tussen twee vuren, daar Duitsers van de richting van het spoorwegviaduct aan de hoofdweg terugtrokken. Ook hij heeft zich toen vechtende tezamen met de twee vaandrigs en een troepje soldaten moeten terugtrekken, eerst naar de voet van de berg aan de Rijnkant, waar hem toen bleek, dat Kapitein van Rangelrooy reeds was vertrokken en daarna onder langs de berg naar Rhenen.
    Uit het vorenstaande volgt, dat Kapitein van Rangelrooy, hoewel aan de voet van de berg vrij veilig zijnde (hij werd daar niet aangevallen) is vertrokken ongeveer gelijktijdig met Kapitein Brittijn, doch vóór Luitenant Verberne (die daar feitelijk niet thuis hoorde), zonder dat hij zich heeft overtuigd, of deze nog aanwezig was, terwijl deze toch enige uren eerder nog uit Rangelrooy's opstelling naar boven was gegaan.
    Hiertegenover staat, dat, toen Rangelrooy en Brittijn bij Rhenen aankwamen, aldaar de weerstand, althans tussen Rhenen Station en de Rijn, reeds was bezweken en de onderdelen ter plaatse reeds waren teruggetrokken, zonder dat daar andere Duitsers waren, dan de vorige avond doorgedrongen kleine afdelingen.
    Toen hij enige tijd bij Rhenen weer had stelling genomen en hij geen andere troepen zag, is hij verder teruggetrokken op Remmerden, waar toen juist een Kapitein van de Staf van de IVe Divisie aanwezig was, om regelend op te treden in de algemene ongeordende terugtocht.
    De gedragingen van Kapitein van Rangelrooy, kort samengevat, zijn dus als volgt geweest:

a.  12 Mei ongeveer 15.00 à 16.00 uur een aantal in paniek verkerende soldaten bij zich krijgende heeft hij deze naar de stoplijn gebracht en is hij na anderhalf uur naar zijn eigen opstelling teruggekeerd. Deze afwezigheid op een belangrijk ogenblik is onjuist.
b.  Na het invallen van de duisternis heeft hij zijn nog overgebleven sectie teruggenomen, doch alvorens bij de achterliggende weerstandslijn stelling te nemen, zijn mannen eerst in Rhenen, dus op enige kilometers achter die lijn, laten drinken. Hierbij moet worden in aanmerking genomen, dat ter plaatse in de stelling geen drinkwater was en dat de troep reeds vanaf 10 Mei 4.00 uur in stelling lag.
c.  Op 13 Mei, op de Zuidelijke vleugel van de stoplijn met een sectie in stelling liggende op een niet rechtstreeks aangevallen smalle toegangsweg, deze in de namiddag verlaten, op een ogenblik, dat weliswaar de Duitsers steeds verder op de Grebbeberg doordrongen, doch zonder zich te hebben overtuigd of Kapitein Brittijn nog in diens stelling aanwezig was en zonder na te gaan of een Luitenant Noordelijk van hem op de berg nog stand hield, hetgeen nog het geval was.

    Hierbij zij aangetekend, dat Kapitein van Rangelrooy van 11 Mei af, behoudens vuurpauzes, onder artillerievuur was geweest, althans in de onmiddellijke nabijheid van de plaats, waar artillerievuur viel.
    Hoewel met bovenstaande gedragslijn niet instemmende, overweegt de Commissie, dat het hier niet betreft een geval van een officier, die bij het eerste gerucht zijn plicht heeft verzaakt, doch één van de talloze gevallen, waarin een officier niet het uiterste heeft kunnen geven in een situatie, die met reden als uitzichtloos werd beschouwd en nadat hij drie dagen in de hoofdweerstandsstrook had vertoefd.
    Op deze grond meent de Commissie verwijzing naar de Krijgsraad te moeten ontraden.
    Er zou aanleiding kunnen zijn eervol ontslag volgens artikel 36 sub 6e van de Wet op het Reservepersoneel te overwegen. Aangezien Kapitein van Rangelrooy reeds 54 jaar oud is, ware op grond van zijn leeftijd eervol ontslag uit te lokken.

De Commissie van Onderzoek,

(get.) V.E. Nierstrasz,
Generaal Majoor tit. b.d.

(get.) F.A.J. de Klerck,
Luitenant Kolonel der Artillerie b.d.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 2.30 MB)