Verhoor van vaandrig R. van Beers

Verhoor op 5 Juli 1940 van vaandrig R. van Beers van 3e Sectie 1-I-8 R.I. Adres: Koningstraat 66, Arnhem.
------------------------------------------------

  Ik had mijn opstelling in de drie meest rechtsche bastions van de Compagnie. Ik had daar 5 lichte mitrailleurs. Sedert 15 April was ik vaandrig bij de Compagnie. Sedert plm. 2 weken was ik Sectie Commandant.
  Ik heb overdag geen enkele vijand gezien.
  Vrijdag was er niets bijzonders. De mitrailleurs hebben wij ingeschoten op laagvliegende vliegtuigen. Daarbij kwamen haperingen voor, die gerepareerd zijn. Zaterdag omstreeks middernacht brak links een hevig vuur los van eigen zijde. Wij zagen niets en hebben daaraan dan ook niet deelgenomen. In den loop van den dag heb ik de groepsopstelling gecontroleerd. Daarbij heeft de sergeant van de 1e groep (sergt. Verdijen) gevraagd een terugtochtsweg aan te geven, omdat zijn opstelling niet klaar was. Ik heb er met den kapitein over gesproken. Wij hebben een groote schuit dwars over de Grebbe gelegd, niet alleen om als terugtochtsweg te dienen, maar ook om verbinding te krijgen en voor aanvulling. De aanvoer van munitie en eten was georganiseerd met vlotjes, maar die lagen meestal aan de overzijde. Bij de middelste groep lagen bootjes.
  Ik heb den sergeant gezegd, dat hij niet terug mocht; zijn klacht, dat hij geen aanvoer had, was niet gegrond, want de munitieverdeeling geschiedde van mijn opstelling uit.
  Zaterdag in den loop van den dag begon het artillerievuur.
  Zaterdagnacht is de middelste groep, waarbij ik was, met den sergeant Knol op mijn bevel eenigen tijd teruggetrokken. Ongeveer een uur tevoren werden lichten in het voorterrein waargenomen. Er werd ook voortdurend geschoten: ik heb dit zooveel mogelijk verboden, maar de groepen zaten zoo ver weg, dat ik ze niet kon bereiken. Ik heb posten laten uitzetten bij de uiteinden van de stellingen, zelf bij de middelste groep uitgekeken.
  Plotseling hoorden wij vóór de stelling stemmen en wij meenden een paar menschen op onze borstwering te zien. Wij voelden ons onveilig in de loopgraaf en ik heb opdracht gegeven, achter de stelling te gaan. Wij hebben de mitrailleurs en de trommels meegenomen en achter de stelling opgesteld. Toen ging een blauwe lichtkogel op in het voorterrein en zagen wij een paar menschen met een instrument op de borstweer zitten. Door die menschen werd geschoten, waarop ik de groep over de Grebbe heb laten gaan over de schuit (met behulp van een plank, die ingetrokken kon worden). Wij zijn een half uur daar geweest en kregen toen van den kapitein van Rangelrooij, zooals het moest, bevel om weer in de stelling te gaan. De sergeant Verdijen heeft van zijn opstelling uit op mijn steunpunt vuur afgegeven. Hij heeft 2 menschen gezien.
  Wij zijn langs de schuit weer in groepjes naar voren gegaan en hebben geen tegenstand ontmoet. Ook hebben wij geen menschen gezien, wel lichtsignalen in de omgeving van steenfabriek "De Blauwe Kamer".
  Ook langs den Grebbeberg hebben wij lichtsignalen gezien, die a.h.w. met lantaarns letters beschreven, kennelijk spionage of zoo. De sergeant Knol heeft dit aan den C.C. gerapporteerd.
  Zondag, 3.00 uur, begon de beschieting van het artillerievuur. Ik heb geen dooden of gewonden gekregen. De manschappen waren echter zeer onder den indruk. Het vuur ging snel achter elkaar en was mijns inziens van zwaar kaliber. De linker groep heeft een voltreffer gehad. De projectielen gingen vlak over ons heen en de scherven vielen in de loopgraaf. Tegen 12.00 uur werd het zoo hevig, dat ik piket bij de mitrailleur heb laten houden en de rest in de onderkomens heb gestuurd. Daar hebben wij den heelen middag gezeten tot 18.00 uur 's middags. Plm. 16.30 uur kwam sergeant Claassen, geheel de kluts kwijt, met de mededeeling, dat de 1e en 2e sectie zich hadden overgegeven. Hij had witte vlaggen gezien. Zijn groep was gedemoraliseerd en wilde zich ook overgeven. Hij is bij ons gebleven.
  Reeds omstreeks 17.30 uur, dus nog tijdens de beschieting, kwamen twee Duitschers met handgranaten in de loopgraaf en sommeerden onze groep (plm. 8 man) zonder wapens en zonder jassen (ikzelf mocht hem aanhouden) uit de schuilplaats te komen. Wat zij met de piketten hebben gedaan, weet ik niet. Zij hebben ons toen naar de Sluis gebracht.
  De Duitschers zijn achterlangs den dijk, maar aan onze zijde van de Grebbe, in onze opstelling gekomen, anders hadden wij ze moeten zien.
  De rechter groep heeft nog twee dagen in haar opstelling gezeten, maar heeft ook geen Duitschers gezien.
  Ik had op geen Duitschers gerekend en dus mijn pistool nog in de tasch. De Duitschers waren heel kwaad, omdat er op hen geschoten was, nadat een witte vlag was uitgestoken. Een hunner sprak Hollandsch en was 4 jaar in Holland geweest. Op onze stelling heb ik geen witte vlag gezien. Ook niet bij de 1e en 2e secties, waar wij langs kwamen.
  Als krijgsgevangene moesten wij allerlei gevaarlijke werkjes opknappen: de manschappen moesten helpen bij het herbouwen van de sluis en zij hadden een stuk pag. van de Duitschers tegen een berg moeten opsleepen. Ook moesten wij gewonden wegbrengen.

Voorgelezen, volhard en geteekend,

w.g. R. van Beers.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 1.40 MB)