Proces-verbaal van onderzoek naar eerste luitenant P.L.A.C. Hoogvliet

Afschrift

3e Divisie
Marechaussee
District Arnhem
Detachement Krijgsraad UTRECHT

No. 49
Proces-verbaal van onderzoek contra
Pieter Lucas Arie Cornelis HOOGVLIET geboren te Nijmegen, 17 Januari 1892, wonende te Nijmegen, Jozef Israelstraat no. 6, thans 1e Luitenant bij den Opbouwdienst, 83ste Korps, 1e Afdeling te Lent, verdacht van overtreding van art. 86, 2e lid van het Wetboek van Militair Strafrecht.

Naar aanleiding van de daartoe strekkende opdracht van den Heer Auditeur-Militair bij den Krijgsraad te Utrecht heb ik:
Hendrik REINDERS, Wachtmeester der Marechaussee, behoorende tot de Brigade WAGENINGEN, gedetacheerd bij bovengenoemde Krijgsraad, op den tweeden September 1900veertig en volgende dagen een onderzoek ingesteld contra den 1e Luitenant P.L.A.C. HOOGVLIET, tijdens den oorlog Luitenant-Adjudant bij het IIe Bataljon van het 11e Regiment Infanterie, verdacht van overtreding van artikel 86, lid 2 van het Wetboek van Militair Strafrecht.

1e. Door mij zijn gehoord:

Jacob van DIJK

oud 51 jaar, industrieel, wonende te DORDRECHT - Halmaheraplein no. 3, die verklaarde:
"Tijdens de oorlog met Duitschland was ik Reserve-Officier en Commandant van II-11 R.I. De Luitenant HOOGVLIET was mijn Luitenant-Adjudant.
Op Zondag 12 Mei 1940, tusschen 17 en 18 uur, kwam ik met mijn Bataljon (uitgezonderd de treinafdeeling) aan bij "DE TREKPOT", of juister gezegd bij "LA MONTAGNE", een café aan de viersprong van kunstwegen vt. 165 - 446.

Klik hier voor een uitvergroting
Hotel-restaurant La Montagne (ca. 1930)
Met den Luitenant HOOGVLIET, (mijn Luitenant-Adjudant) en den Luitenant BLANK, Commandant van de Verbindingsafdeeling, begaf ik mij in het Café "LA MONTAGNE".
De treinafdeeling moest nog komen vanuit de richting 'Vacantiekolonie".
Nadat wij ongeveer 15 minuten in dat café hadden vertoefd, kwam de Overste VAN DEN BRIEL en gaf mij de volgende mondelinge order: "Bezet den weg Zuid-West van de P.K., tusschen P.K. en Vreewijk en wacht nadere orders."
Ik liet mijn Bataljon afmarcheren en bleef tenslotte ter plaatse achter met mijn Luitenant-Adjudant HOOGVLIET.
Ik zeide tegen den Luitenant HOOGVLIET, dat hij verder bij mij moest blijven om aantekeningen te maken en dat wij zouden gaan naar de Bataljonscommandopost. De Luitenant HOOGVLIET vroeg aan mij: "Majoor, mag ik niet bij den trein blijven?", waarop ik antwoordde: "Dat heb ik liever niet, je hoort bij den Majoor". Verder zeide ik tegen hem: "Zet hier een ordonnans neer, die kan dan doorgeven waar de trein moet blijven, namelijk doorgaan naar de Jeugdherberg."
Dit was evenwel geen order van mij, doch kwam zoo in de loop van het gesprek voor.
Tijdens dit gesprek kwam de Overste VAN DEN BRIEL; hij drong aan om op te schieten. Ik ging naar den Overste toe en gaf hem uitleg van de maatregelen, welke ik reeds had genomen.
Toen ik daarop, ongeveer 5 minuten later, bij mijn auto kwam, was de Luitenant HOOGVLIET weg, ik heb hem niet meer gezien.
Ik heb den Luitenant HOOGVLIET geen opdracht gegeven om voor de treinafdeeling te zorgen; hij was verplicht geweest om met mij mede te gaan. Bij het door ons gevoerde gesprek was geen derde aanwezig. In den daarop volgenden nacht, 12 op 13 Mei j.l. werd ik verwond.
Nadat ik, wachtmeester, aan den Majoor VAN DIJK had doen kennen een zinsnede in de verklaring van den Luitenant HOOGVLIET, aanwezig in het dossier, welke zinsnede luidt: "Op het moment, dat de Majoor zelf wilde vertrekken, merkte ik op, dat van de treinen nog niets te zien was, terwijl zij alleen wisten dat zij tot den Trekpot moesten komen, in verband hiermede heb ik aan den Majoor voorgesteld om den trein in te wachten. Dit heeft den Majoor goedgevonden. Daarop is de Majoor vertrokken", verklaarde genoemde Majoor Van Dijk:
"Deze verklaring van den Luitenant HOOGVLIET is niet juist".

2e. Verdachte. Als vermoedelijke verdachte is door mij gehoord:

Pieter Lucas Arie Cornelis Hoogvliet

Klik hier voor een uitvergroting
Uitzicht op hotel-restaurant La Montagne (achter de bomen) vanaf de Veenendaalsestraatweg (ca. 1915)
Geboren te NIJMEGEN, 17 Januari 1892, wonende te Nijmegen, Jozef Israelstraat no. 6, 1e Luitenant bij den Opbouwdienst, 83ste Korps, 1e Afdeeling te Lent.
Hij verklaarde ter zake als volgt:
"Op 12 Mei 1940 bevond ik mij met mijn Bataljonscommandant bij de Vacantiekolonie op den Amerongschenweg. Tusschen 15.00 en 16.00 uur op dien dag kreeg de Reserve Majoor VAN DIJK van Commandant IIe Divisie telefonisch bevel om op te rukken naar den Trekpot bij PRATTENBURG, op het snijpunt Cuneraweg VEENENDAAL - ELST, alwaar nadere bevelen zouden worden afgewacht.
De Majoor VAN DIJK gaf mij het bevel Compagniescommandanten bij zich te ontbieden. Nadat de Compagniescommandanten zich bij Majoor VAN DIJK hadden gemeld, zijn de Compagnieën afgemarcheerd.
Ik kan mij niet herinneren of de Majoor VAN DIJK mij een order gegeven heeft voor den Commandant van den trein; ik ben echter wel naar dezen laatsten Commandant gegaan en heb hem orders gegeven het Bataljon te volgen naar de opgegeven plaats bij den TREKPOT, daarna ben ik na uitvoering van de gegeven orders, met den Majoor VAN DIJK per auto naar den TREKPOT gereden.
In het café De TREKPOT heeft Majoor VAN DIJK bevelen gekregen van Commandant 10 R.I. en heeft daarna zijn bevelen gegeven aan de Compagniescommandanten. De compagnieën zijn afgemarcheerd, terwijl Majoor van Dijk wachtte, totdat alle Compagnieën de TREKPOT hadden gepasseerd.
Op het moment dat de Majoor zelf wilde vertrekken, merkte ik op, dat van de treinen nog niets te zien was, terwijl zij alleen wisten dat zij tot den TREKPOT moesten komen; in verband hiermede heb ik aan den Majoor voorgesteld om den trein in te wachten. Dit heeft de Majoor goedgevonden. Daarop is de Majoor vertrokken.

Klik hier voor een uitvergroting
Ingang naar het landgoed Prattenburg (ca. 1925)
Ik kan mij niet herinneren, dat ik gezegd heb: "Majoor mag ik bij de trein blijven", terwijl ik mij eveneens niet kan herinneren dat de Majoor hierop antwoordde: "dat heb ik liever niet, je behoort bij den Majoor."
Ik heb maandenlang bij den Majoor VAN DIJK gewerkt, in de meest goede verstandhouding, waarbij steeds tusschen ons overleg werd gepleegd, waarna het besluit voor mij als bevel gold.
Thans kreeg ik geen rechtstreeks bevel, doch ook geen verbod, evenwel werd door ons overlegd en naar dit overleg heb ik gehandeld. Bij dit overleg was geen derde aanwezig.
Als de Majoor VAN DIJK mij opdracht had gegeven om bij hem te blijven dan had ik zulks zeker gedaan.
Ik was nog niet weg toen de Majoor VAN DIJK vertrok, maar ik stond er niet bij toen hij in de auto stapte en weg reed.
Ik ben daarop weggegaan en heb vlak bij den TREKPOT het eerst ontmoet de gemotoriseerde goederentrein onder commando van Sergeant MASTBERGEN; aan deze commandant heb ik den weg gewezen, welke hij moest rijden. Ongeveer 15 minuten daarna ontmoette ik, eveneens bij den TREKPOT, de treinen met paardentractie; op datzelfde moment viel in de onmiddellijke omgeving artillerievuur. Hierdoor ontstond grote verwarring, waardoor een ieder dekking zocht. Ik zelf zocht dekking tegen de muren van de TREKPOT. Even daarna keerde de gemotoriseerde trein terug; deze heb ik daarop een eind verder achterwaarts gedirigeerd.
Toen het vuuren minder werd, ben ik in een auto gestapt en zoo snel mogelijk richting AMERONGEN gereden, om aldaar de gemotoriseerde trein te zoeken, welke ik tegen het vallen van de avond vond. Ik ben toen met de gemotoriseerde goederentrein vanuit het Amerongschebosch langs den hoofdweg gemarcheerd naar REMMERDEN en heb daar den trein onder de boomen doen plaatsen.
Op dit moment in tweestrijd zijnde, mij of weer te melden bij mijn Bataljonscommandant of het overige gedeelte van den trein met paardentractie te zoeken, heb ik het laatste gedaan.
Ik heb naar dit gedeelte van den trein (gevechts- en keukentrein) den geheelen nacht gezocht, maar hem niet kunnen vinden. Den volgende morgen bij het licht worden ben ik weer bij den goederentrein te REMMERDEN teruggekomen; aldaar werd mij door een sergeant medegedeeld, dat de Reserve Kapitein VAN DER VENNE waarnemend Bataljonscommandant was geworden. Ik ben toen per rijwiel, zonder bedoelde Sergeant mede te nemen naar de plaats, welke deze mij had aangewezen, gereden, doch heb den Kapitein van der VENNE niet kunnen vinden.
Voor mijn vertrek heb ik aan het gemotoriseerde gedeelte van den trein opdracht gegeven nadere orders af te wachten.
Onderweg ontmoette ik een motorordonnans, die mij toeschreeuwde: "Alles moet terug trekken". Ik heb toen inderdaad troepen zien terugtrekken in de richting Elst, o.a. keukenwagens, alsmede Infanterie per rijwiel.
Ik ben terug gegaan naar den goederentrein; in de onmiddellijke nabijheid daarvan viel artillerievuur. Daarna ben ik met den goederentrein teruggereden naar LEERSUM en ben onderweg ook verschillende terugtrekkende troepen gepasseerd.
Te LEERSUM vernam ik van, naar ik meen Luitenant TACKENBERG, Administrateur II-11 R.I., dat alles terugtrok op de vesting HOLLAND. Ik heb daarop getracht verbinding te krijgen met commandopost IIe Divisie, hetgeen mij echter niet gelukte. In WERKHOVEN heeft Kapitein WOLTMAN mij de raad gegeven bij de Divisie-goederentrein te blijven, omdat er niet achter te komen was waar het Bataljon zich op dat moment bevond. Verder verklaar ik nog, dat ik, toen ik mij in den nacht van Zondag op Maandag, 12 op 13 Mei j.l. te REMMERDEN bevond, heb opgebeld naar de commandopost van de IVe Divisie en inlichtingen gevraagd naar de post van II-11 R.I. Mij werd gezegd, dat deze onbekend was en dat ik maar moest wachten tot in de loop van de morgen. Alstoen bereikte mij echter geen orders. Met wien ik sprak weet ik niet. Ik heb alstoen niet gewacht, doch ik ging zoeken, zooals ik reeds verklaarde".

3e. Voorts is nog in deze zaak gehoord: De Commandant van de gemotoriseerde goederentrein, zijnde:

Cornelis van MASTBERGEN

oud 30 jaar, van beroep garagehouder, wonende te Wolpheze, Wolphezerweg no. 75, die verklaarde:
"Tijdens den oorlog was ik commandant van den gemotoriseerden trein van II-11 R.I. Op een der oorlogsdagen, het kan Zondag 12 Mei geweest zijn, moest ik optrekken naar DE TREKPOT. De paardentractie, onder commando van Sergeant SCHOEMAKERS kwam achter mij aan.
Bij DE TREKPOT trof ik Majoor VAN DIJK en den Luitenant HOOGVLIET, zulks weet ik zeker. De Majoor VAN DIJK wees mij aan waar ik heen moest; ik moest den weg volgen, die de Verbindingsafdelingen nam, zijnde richting "Hotel BERG EN BOSCH".
Door het hevige granaatvuur konden wij niet op de bestemming komen, waarom wij terugkeerden naar DE TREKPOT. Aldaar bevond zich de Luitenant HOOGVLIET.
Het artillerievuur werd steeds verlegd en kwam bij de TREKPOT. Met den trein ging ik verder terug in de richting AMERONGEN, om den trein in veiligheid te brengen. Een paar kilometer vanaf de TREKPOT bleven wij staan en daar kwam Luitenant HOOGVLIET bij ons.
Hij heeft alstoen daadwerkelijk het commando over den gemotoriseerden trein op zich genomen en zeide wat wij moesten doen. Hij is met den trein medegegaan, hij had zelf een luxe auto.
Wij gingen vandaar naar ons oude kwartier te LEERSUM, en vervolgens weer terug over den groten weg in de richting van de stellingen. De trein werd te REMMERDEN in een laan geplaatst.
Toen de Luitenant HOOGVLIET bij ons was gekomen (ongeveer twee kilometer verwijderd van de TREKPOT) stuurde hij soldaten met motoren weg om de paardentractie, waarbij de keuken, te zoeken. Zulks geschiedde toen wij bij REMMERDEN aangekomen waren en ook nog toen wij daar verbleven. Tevens zond hij ordonnansen naar het stellingterrein om te zien of wij de jongens wat konden brengen. Ik meen dat zulks geschiedde in den nacht van Zondag op Maandag, 12 op 13 Mei 1940.
Onderwijl de ordonnansen trachten voeling te krijgen, kregen wij voor en achter onze wagen artillerievuur; wij zochten dekking en in een vuurpauze hebben wij met den trein die laan verlaten en vertrokken weer naar LEERSUM, ons oude kwartier. Voor zover ik weet is er geen contact met de stellingen gevonden. De Luitenant HOOGVLIET is persoonlijk onafgebroken bij mijn trein gebleven. Ook naar LEERSUM bleef de Luitenant bij ons. Aldaar kwam eveneens de officier van Administratie. De Goederen- en Levensmiddelentrein zijn daarop, onder leiding van Luitenant HOOGVLIET en TACKENBERG terug getrokken naar WERKHOVEN.
Ik heb gehoord dat, toen wij vanaf de TREKPOT ongeveer 2 kilometer terug trokken naar AMERONGEN, in verband met het artillerievuur, de paardentractie voor dat vuur dekking heeft gezocht bij de TREKPOT in een beukenlaan. Ik heb van den paardentractie niets meer gezien.
Voorts las ik, wachtmeester, aan getuige MASTBERGEN voor de zinsnede uit de verklaring van Luitenant HOOGVLIET, luidende: "Ik heb naar dit gedeelte van den trein (gevechts- en keukentrein) den geheelen nacht gezocht, maar heb hem niet kunnen vinden" en "Den volgenden morgen bij het licht worden ben ik weer bij den goederentrein in REMMERDEN terug gekomen", waarop MASTBERGEN verklaarde:
"Wij hebben met den goederentrein den geheelen nacht in REMMERDEN gestaan. Voorzoover ik weet is de Luitenant HOOGVLIET zoogoed als den geheelen nacht in de omgeving van den trein gebleven en werden er ordonnansen uitgezonden om de paardentractie te zoeken". Ik was Commandant van den Goederentrein van het IIe Bataljon. Ik moest orders ontvangen van den Luitenant HOOGVLIET; zoo was het gedurende de Mobilisatie. Ik was capabel om alle orders uit te voeren, doch ik kreeg geen orders. Wanneer mij orders waren gegeven door den Luitenant HOOGVLIET, dan was het niet noodzakelijk geweest dat hij met den trein meeging om alles te regelen en zelf het commando op zich te nemen.
Gedurende het verdere verloop van den oorlog is de Luitenant HOOGVLIET Commandant van de goederentrein gebleven; daardoor werd mij mijn Commando daarover afgenomen, doch niet officieel. Ik voelde zulks aan als iets minderwaardigs, doch voor het bestwil van het algemeen liet ik mij zulks welgevallen"

Klik hier voor een uitvergroting
Luitenant-Kolonel P.J. van den Briel, Commandant 10 R.I. (1939-1940)
Een geboorte-extract betreffende den verdachte is aangevraagd. Op den 5den September 1940 is door den Opperwachtmeester Gerrit Engel van OOIJEN, eveneens gedetacheerd bij den Krijgsraad te Utrecht, in deze zaak gehoord te MAARN:
Den Luitenant-Kolonel P. van den BRIEL, tijdens den oorlog Commandant 10 R.I., die verklaarde:
"Ik weet, dat bedoelde opdracht is gegeven zonder meer. Of de Majoor VAN DIJK eerder weg was als zijn Adjudant, de Luitenant HOOGVLIET, weet ik niet. Evenmin weet ik of de Luitenant HOOGVLIET bij de auto stond, toen de Majoor VAN DIJK weg reed. Het geheele Bataljon moest met den Majoor VAN DIJK mede, dus ook de Luitenant HOOGVLIET. Als deze iets anders gedaan heeft, dan is zulks niet in orde".
Hiervan is door ons opgemaakt dit proces-verbaal op afgelegden ambtseed, om te worden gezonden aan den Heer Auditeur-Militair bij den Krijgsraad te UTRECHT.


Gesloten te Utrecht, 9 September 1940.

w.g. G.E. van Ooijen,

w.g. H. Reinders.

Voor eensluidend afschrift,
w.g. H.H.A. de Graaff
plv. Secretaris.

(Dit verslag is tot stand gekomen door medewerking van Kim Schormans.)

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 3.92 MB)