Rapport van reserve-eerste luitenant H.J. Emous

Rapport van de reserve 1e Luitenant Emous, Sectie Commandant 1e sectie 1-II-8 R.I.
------------------------------------------------

  Op Donderdag 9 Mei, des avonds te ca. 24.00 uur, werd ik in mijn kwartier te Rhenen gewekt door den sergeant-capitulant, menagemeester P. Smaak, dienstdoend bureauwacht van 1-II-8 R.I., met de mededeeling dat op het bureau bericht was binnengekomen dat gevechtsvaardigheidsgraad 3 zou intreden, ingaande 10 Mei, des ochtends te 5.00 uur.
  De sergeant Snaak bracht dit bericht bij mij, daar de compagniescommandant, de reserve-kapitein J. van den Berg binnendienst had, zoodat ik als waarnemend C.C. optrad.
  Ik deed de sectie-commandanten, t.w. den Res. 1e Luit. van den Heuvel, den Vaandrig Wassenaar en den Sergt.capitulant Vos, op het bureau ontbieden en begaf mij eveneens daarheen, teneinde de noodzakelijke voorbereidingen te treffen.
  Op het bureau bleek echter de kapitein zelf ook aanwezig. Hij zei weer voldoende hersteld te zijn om mede te werken. Wij deden de munitie opladen en naar de stelling vervoeren, commandeerden een wacht ter bewaking daarvan en troffen in het algemeen alle maatregelen, die bij het intreden van gevechtsvaardigheidsgraad 3 waren voorgeschreven.
  De kapitein begaf zich daarop volgens voorschrift naar zijn commandopost in de stelling, terwijl ik verder belast bleef met het commando over de compagnie, zoolang deze in de kwartieren kon blijven. (Wij waren toen nog steeds van meening dat het een oefening betrof).
  Van 3.00 tot 4.00 uur 's nachts begaf ik mij naar mijn kwartier om mijn veldkoffer te pakken en alles voor een overhaast vertrek naar de stelling in gereedheid te brengen. Om 4.00 uur opnieuw op het bureau gekomen, hoorden wij zeer vele vliegtuigen overvliegen. Bij het aanbreken van den dag herkenden wij ze als Duitsche bommenwerpers, die in groepen van 15 à 25 stuks bijeen vlogen. Hun aantal liep in de honderden. Ons luchtdoelgeschut trad in actie en spoedig zagen wij de eerste vliegtuigen neerstorten.
  Te ca. 5.00 uur des morgens kreeg ik bericht dat gevechtsvaardigheidsgraad 4 was ingetreden. Ik deed in het snelste tempo de wagens opladen en begaf mij met de compagnie naar de stelling. In de stelling aangekomen meldde ik mij bij den kapitein, die mij mededeelde dat het Duitsche leger onze grenzen had overschreden en dat wij ons dientengevolge in staat van oorlog met Duitschland bevonden.
  De kapitein droeg mij op voor de verdeeling der noodrantsoenen A, B, C en D en der munitie over de compagnie en toegevoegde onderdeelen zorg te dragen. Hiermede was ik te ca. 9.00 uur gereed.
  Ik begaf mij daarop naar mijn eigen sectie, bestaande uit 3 groepssteunpunten (elk met l Lichte Mitrailleuropstelling), in het vlakke land tusschen Grebbe en Grebbeberg gelegen.
  Commandant Rechter steunpunt: dpl.sergt. Vink,
  Commandant Middelste steunpunt: dpl. sergt. Nijlunsing,
  Commandant Linker steunpunt: sergt. Helmens. (dpl. sergt.)
  Ik gaf opdracht de inmiddels afgeladen ransels en dekens over de compagnie te verdeelen, de doorgangen in de prikkeldraadversperring voor de stelling te sluiten en de opstellingen voor geweer- en mitrailleurschutters nogmaals te beproeven en zoo noodig te verbeteren. Daarna werden de lichte mitrailleurs met enkele schoten beproefd, waarbij zich geen storingen voordeden. Vervolgens vorderde ik een paard en ploeg bij een boer en liet het koren voor de mitrailleuropstelling zooveel mogelijk onderploegen teneinde het schootsveld te verbeteren. (Maaien zou vlugger zijn gegaan, doch daar wij toen met een langdurige verdediging rekening hielden, wilde ik niet riskeeren dat het gewas opnieuw zou opschieten.).
  Van den vijand ondervonden wij dien dag zoo goed als geen hinder, behoudens enkele beschietingen met mitrailleurs door vliegtuigen.
  Wij aten dien dag normaal uit de veldkeuken. Voor de voeding van een aantal burgerwerklieden, die gedurende den Vrijdag nog aan de versterkingen in de Grebbedijk gewerkt hadden, legde ik beslag op ca. 100 brooden in een bakkerij, waar van de bewoners waren geëvacueerd. Bakkerswagen en paard gebruikte ik om inmiddels gearriveerde munitieaanvulling over de onderdeelen te verdelen. Des avonds berichtte de kapitein mij dat de IJssellinie zich uitstekend had verdedigd en dat de overval als mislukt kon worden beschouwd. Bij het invallen van de duisternis deed ik de mitrailleuropstellingen door piketten bezetten en verzamelde de rest van mijn manschappen op den deel van een boerderij, waar ik overdag het noodige stroo had doen uitspreiden.
  Toen ik mij des nachts op ronde bevond om de piketten te controleren, ontbrandde rondom mij hevig mitrailleurvuur. De manschappen betrokken toen reeds uit eigen beweging weer volledig de stellingen.
  Bij het aanbreken van den dag (Zaterdag 11 Mei) bleek dit echter loos alarm te zijn geweest, daar nog geen vijand voor de stellingen gesignaleerd was.
  Op dien Zaterdag, te ca. 8.00 uur des morgens begon de inleidende artilleriebeschieting. Wij waren aanvankelijk van meening dat het geschut bij Westervoort moest staan, in feite stond het echter reeds in Wageningen.
  De kapitein deelde mij op zijn ronde mee dat wij Engeland, Frankrijk en België als bondgenooten moesten beshouwen en dat Engelsche vliegtuigen naar ons onderweg waren. Tevens deelde hij mij mee dat terugtrekken als hoogverraad zou worden beschouwd. Ik heb geen Engelsche vliegtuigen gezien, slechts één Belgische.
  De activiteit der Duitsche vliegtuigen was weer groot en scheen thans voornamelijk ten doel te hebben de artillerie belangrijke doelen aan te wijzen. Het artillerievuur nam steeds in hevigheid toe. Onze compagnie-veldkeuken ondergebracht in een boerderij, was spoedig onklaar, waarop ik een sectie-schuilplaats als noodkeuken deed inrichten en tevens met eenige manschappen uit een paar omliggende boerderijen zooveel mogelijk voor het gebruik gereed proviand verzamelde. Dit alles onder hevig artillerievuur.
  Ik ontving bericht dat een nabijgelegen boerderij door vijand was bezet en onderzocht deze met eenige van mijn manschappen op de voorgeschreven wijze. Zij bleek leeg.
  Aan het huilen der granaten leerden wij spoedig onderscheiden, of deze "over" gingen of in de nabijheid zouden komen, zoodat het mij mogelijk bleef in snelloop met voortdurend neervallen en opspringen, regelmatig mijn onderhoorige steunpunten te controleren.
  Ik verbleef hoofdzakelijk in het middelste steunpunt (sergt Nijlunsing), daar ik vandaar uit de anderen het snelst bereiken kon. De mitrailleurschutter en helper, van Elst en Doornenbal, bleken goede kameraden, door de rustige wijze waarop zij de gebeurtenissen opnamen.
  De stemming bleef over het algemeen goed, hoewel minder optimistisch, daar wij bemerkten dat onze eigen artillerie het vijandelijk vuur bij lange na niet met dezelfde intensiviteit kon beantwoorden.
  De noodkeuken heeft intusschen geen dienst gedaan, daar menagemeester en koks zich tengevolge van het artillerievuur niet voldoende met de kookpotten konden bezighouden. De artillerietreffers, die wij op borstwering en rugweer kregen richtten geen ernstige schade aan. Van een kleine vuurpauze maakten wij gebruik om geleden schade weer te herstellen.
  Intusschen ontving ik bericht dat bij onze voorsectiën op de Grebbedijk vier van de zes mitrailleuropstellingen in puin geschoten waren, de mitrailleurs waren echter nog intact en werden op de borstwering geplaatst.
  Des middags meldde zich een korporaal chauffeur bij mij met de mededeeling dat hij met een auto met munitieaanvulling bij mijn sectie was aangekomen. Ik deed deze afladen en maakte van oogenblikken, waarop het artillerievuur minder geconcentreerd was, gebruik om ze over de geheele compagnie en toegevoegde onderdeelen te verdeelen.
  Tegen het vallen van de duisternis bracht een ordonnans bericht dat parachutisten in de nabijheid gedaald waren, doch dat hun aantal niet bekend was. Ik begaf mij toen nog eens naar verschillende steunpunten en gelastte den sergeants de uitgangen ten strengste te doen bewaken.
  Van zonsondergang tot zonsopgang zweeg de vijandelijke artillerie. Ik bracht den nacht door in het middelste steunpunt en bleef op uitkijk in het mitrailleurnest. Daar een groot deel van Wageningen toen brandde (vermoedelijk door het vuur onzer eigen artillerie op de vijandelijke artilleriestellingen) konden wij het voorterrein vrij behoorlijk waarnemen.
  Bij het aanbreken van den dag (Zondag 12 Mei) werden de vijandelijke artilleriebeschietingen hervat. De projectielen waren nu van anderen aard dan den vorigen dag, zij ontploften met een meervoudigen knal (vermoedelijk granaatkartetsen). Uit het huilen der projectielen maakten wij ook op dat deze van zwaarder kaliber waren. De beschieting nam steeds toe in hevigheid, er waren perioden dat wij in onze onmiddellijke nabijheid 3 ontploffingen per seconde waarnamen.
  De schade, aan mijn stellingen aangebracht, was nog niet groot, wel werd de prikkeldraadversperring hier en daar kapot geschoten.
  Des morgens ontving ik bezoek van den kapitein, die vertelde dat het 1e Bataljon, (onmiddellijk rechts van mijn stelling gelegen), was teruggetrokken. De vaandrig Wassenaar trachtte met flankeerend vuur van zijn mitrailleurs de lacune in den Grebbedijk zooveel mogelijk te bestrijken.
  Ook dien dag bleef het mij mogelijk met snelle sprongen regelmatig mijn steunpunten te controleeren en de bezetting moed in te spreken.
  Inmiddels begon de Grebbedijk het zwaar te verduren te krijgen. De Duitsche infanterie was nu ook tot voor dezen dijk genaderd en had de Grebbesluis, welke aan het 1e Bataljon was toevertrouwd, genomen. Er vielen thans zwaardere gewonden en de Bataljonsarts in de hulpverbandplaats Grebbedijk kreeg de handen vol.
  Te ca. 18.00 uur werd mijn middelste steunpunt overbevolkt door eenige infanteristen van den Vaandrig Wassenaar (die zelf met het gros van zijn sectie in de dijk was gebleven), Pag-manschappen met den 1e Luitenant Piët en zware mitraillisten met den Vaandrig Barendse.
  Ongeveer op hetzelfde tijdstip kreeg ik bezoek van den Kapitein. Daar hij het niet raadzaam achtte deze menschen terug te sturen (er lag zwaar mitrailleurvuur op het tusschengelegen terrein), verdeelde ik ze over mijn drie steunpunten. Eén hunner schoot zich met zijn pistool door het hoofd. De Kapitein deelde mij mee dat de 2e Compagnie (onmiddellijk links van mijn stelling gelegen) eveneens was teruggetrokken en dat sergeant Vos zich met zijn sectie had overgegeven.
  Juist toen de Kapitein mij zou verlaten, berichtte een ordonnans dat de Bataljons-commandant, de Majoor Jacometti, was gesneuveld. De Kapitein werd B.C., ik werd C.C. Ik droeg het commando van mijn sectie over aan den 1e Luitenant Piët en begaf mij naar de Compagnies-commandopost. Hier constateerde ik dat zoowel de telefonische verbinding met het Bataljon als die met de Grebbedijk verbroken waren.
  Wij hoorden nu het scherpe gekef der Duitsche mitrailleurs niet alleen vóór ons, doch ook links en rechts en achter ons. De Duitschers hadden thans de Grebbe ook op onzen linkervleugel overschreden.
  Daar ik in de commandopost niets kon uitrichten begaf ik mij naar het steunpunt van den sergt. Helmens, dat zeer vlak terrein in front had en een uitstekend uitzicht bood. Hier bleef ik gedurende den nacht bij de mitrailleur, daarbij beurtelings gezelschap gehouden door den soldaat Posthumus en den korporaal-facteur Leinweber. De overige manschappen waren zeer vermoeid en trachtten op den grond zooveel mogelijk rust te vinden.
  Ik schoot zoodra ik verdachte beweging in het terrein zag, doch hoewel de nacht zeer helder was en de vijand ontelbare lichtkogels afschoot, heb ik de uitwerking niet kunnen constateeren. Telkenmale wanneer een lichtkogel afgeschoten werd, floten de kogels vlak voor de opening van ons mitrailleurnest langs, wij werden toen dus uit de flank beschoten.
  Bij het aanbreken van den dag (Maandag 13 Mei, 2e Pinksterdag), namen de Manschappen hun gevechtsopstellingen weder in. De vijandelijke artilleriebeschieting werd in snel tempo hervat. Ik besloot naar den Compagnies-commandopost te gaan, teneinde te zien of berichten waren binnengekomen. De soldaat Posthumus, die zich zeer flink hield, stond er op mij te vergezellen. Kruipend en springend begaven wij ons onder artillerie- en mitrailleurvuur op weg en bereikten heelhuids de commandopost. Geen enkel bericht was binnengekomen. Achteraf vernam ik dat wel ordonnansen door den B.C. naar mij werden gezonden; deze bereikten nimmer hun doel.
  Daar ik sedert Donderdagnacht 12.00 uur niet meer geslapen had, besloot ik op de krib, die de kapitein zich daar had laten timmeren, een weinig rust te nemen. Juist had ik mij uitgestrekt, toen boven mijn hoofd enige zeer luide ontploffingen weerklonken. Ik zei nog tot de aanwezigen, (de vaandrig Barendse, mijn sergeant-toegevoegd Wenting, 2 ordonnansen en de compagnies-kleermaker): "de artillerie schijnt het op ons voorzien te hebben" en legde mijn helm op mijn gezicht.
  Onmiddellijk daarop vloog het deurtje der commandopost open en werd met een pistool naar binnen geschoten, terwijl het in verschillende toonaarden klonk: "Alles raus". Daar een dergelijke commandopost geen gevechtsopstelling is, begaven wij ons door de tegenoverliggende deur naar buiten. Wij bleken omsingeld, verdere vijandelijke afdeelingen rukten op uit de richting, waar zich onze reserves moesten bevinden. Onze gevangenneming was in deze omstandigheden een kwestie van seconden temeer waar wij slechts één voor één de commandopost konden verlaten.
  Hiermede was de oorlog voor mij geëindigd.

Amsterdam, 15 Oktober 1940.

De waarnemend Commandant 1-II-8 R.I.
H.J. Emous.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 5.90 MB)