Schrijven aan luitenant-kolonel Jhr. S.M.S.A.A. de Marees van Swinderen

MINISTERIE VAN OORLOG
GENERALE STAF
SECTIE KRIJGSGESCHIEDENIS

Nr. 798.

O n d e r w e r p :
4 R.H. op 12 en 13 Mei 1940.

13 bijlagen.

's-Gravenhage, 12 October 1949.

Aan de Hoogwelgeb. Heer

Jhr. S.M.S.A.A. de Marees van Swinderen

Luitenant-Kolonel der Cavalerie b.d.

E P S E   (post Gorssel).


    Naar aanleiding van Uw brief van 2 September 1949 deel ik u mede, dat de beschrijving van de gebeurtenissen bij Rhenen op 13 Mei 1940 nog niet gereed is, doch dat een zeer groot aantal gegevens is verzameld, waaruit de gang der gebeurtenissen voldoende is te reconstrueren.
    Voor het verkrijgen van die gegevens zijn overeenkomstig Uw wens, ook gehoord de toenmalige Majoor de Kruijff, Ritmeester v.d. Voort van Zijp en andere ondercommandanten en onderofficieren van Uw Staf.
    Ik acht het nuttig, daaruit enkele conclusies mede te delen.
    Deze zullen aantonen, dat uitgaande van een zeer normale militaire gedachtengang, ook onder oorlogsomstandigheden, principiële verschillen bestaan tussen hetgeen dezerzijds als de juiste handelwijze wordt aangemerkt en Uw motiveringen.

  1.     Aangezien Commandant 4 R.H. op 10 Mei met zijn regiment optrad vóór een stelling en hij voor overmacht moest teruggaan op die stelling, moet er van worden uitgegaan, dat hij op zijn minst op de hoogte moest zijn van het beloop van de voorpostenweerstandslijn en de frontlijn van die stelling.
     
  2.     Teruggenomen achter die stelling en op 12 Mei wederom daarheen gedirigeerd zijnde, kon de opdracht tot het beletten van het overschrijden van de spoorlijn bij Rhenen niets anders dan een defensieve zijn. Voor een uitvoering in offensieve geest kon daarin geen plaats zijn. Aanvallen in een stelling wordt uitdrukkelijk als zodanig aangegeven met de namen van tegenstoot en tegenaanval, waarbij het te bereiken doel wordt vermeld. Dat Commandant 4 R.H. tot een aanval besloot, is moeilijk anders te verklaren, dan uit een minder juist tactisch inzicht. Vergelijking met het bewegelijke gevecht op het Legerkorps front op 10 Mei gaat niet op. Daarbij toch ging het om vertragend teruggaan op de Grebbestelling, waar het regiment zoveel mogelijk intact moest aankomen.
        Op 12 Mei moest de vijand worden afgegrendeld in en achter de stelling.
        (Er wordt bij het vorenstaande en het volgende uitgegaan van het bevel van 12 Mei 21.45 uur, zoals het door Commandant 4 R.H. is geïnterpreteerd).
     
  3.     Commandant 4 R.H. gaat er ten onrechte van uit, dat de Divisiecommandant (D.C.), die hem een bevel gaf (deed geven), nauwkeurig op de hoogte was van de toestand aan de spoorweg en in staat was, hem een gedetailleerd bevel te geven.
        Dit uitgangspunt is onjuist.
        In alle oorlogen en ook nu is gebleken, dat de hogere Commandant slechts op de hoogte is, indien de lagere Commandanten hem de nodige gegevens verschaffen.
        Commandant IVe Divisie, noch zijn waarnemend Chef van de Staf, Kapitein Fiévez, die door het tijdelijk uitvallen van de Kapitein Le Févre de Montigny moest invallen, waren van de plaatselijke toestand (on?)voldoende op de hoogte, niettegenstaande voorafgegaan telefonisch overleg en uitzenden van officieren. Zij zijn daarvan niet op de hoogte gekomen, mede omdat Commandant 4 R.H. hen niet heeft medegedeeld, hoe de toestand naar zijn mening was.
        Commandant 4 R.H. zelf is door zijn ondercommandanten niet volledig ingelicht en zijn ondercommandanten zijn van oordeel, dat zij van hem niet voldoende gegevens vernamen.
     
  4.     Commandant IVe Divisie heeft niet verboden, de defensieve opdracht offensief uit te voeren, omdat hij van dat voornemen geen kennis heeft gekregen.
        Het is niet opgehelderd, waarop de mededeling van Commandant 4 R.H. omtrent een dergelijk verbod steunt. Het zou volkomen logisch geweest zijn, indien hij een dergelijk verbod had uitgevaardigd.
     
  5.     Indien Commandant 4 R.H. van oordeel was, dat Commandant II-19 R.I. onvoldoende gegevens verstrekte en zijn troepenopstellingen niet wist, was het zijn plicht geweest, al het mogelijke te doen, om tot klaarheid te komen, te trachten orde te scheppen en de Divisiecommandant in te lichten. De nabijheid van diens commandopost maakte dit zeer goed mogelijk.
     
  6.     Indien Commandant 4 R.H. op grond van zijn summiere nachtelijke verkenning meende (zij het ook ten onrechte), dat 4 R.H. de opdracht alleen moest uitvoeren, had hij het gros van zijn regiment in voorste lijn moeten plaatsen. Echter zijn slechts twee Eskadrons, waaronder (gedeeltelijk) het Eskadron Van Pallandt, in voorste lijn geweest, twee Eskadrons, het Mitrailleureskadron (M.E.), het Eskadron pag. en de Mortieren-sectie bevonden zich in tweede lijn.
        De in de verdediging bij uitstek nodige zware wapenen, te weten pag., zware mitrailleurs en mortieren werden dus niet gebruikt. Toevallig is één stuk pag. ingezet.
        Commandant 4 R.H. heeft geen maatregelen genomen, om met het licht worden op 13 Mei een inzicht in de toestand (terrein, eigen troepen) te verkrijgen. Indien dit was geschied, zou hij een geheel ander beeld hebben gekregen omtrent aanwezige Infanterie.
        Er waren 5 compagnieën tirailleurs, 2 compagnieën zware mitrailleurs en 1 Sectie Mortieren aanwezig.
        Verschillende Infanteriecommandanten hebben met onderdelen van 4 R.H. en met Majoor de Kruijff contact gehad. Majoor de Kruijff zelf heeft door een ordonnans er kennis van gekregen, dat Commandant I-46 R.I. in de nabijheid was.
     
  7.     De verkregen gegevens wijzen er op, dat de ondercommandant, Majoor de Kruijff, weinig of geen leiding heeft gegeven aan zijn gevechtsgroep en Commandant 4 R.H. niet de gegevens heeft verstrekt, die resulteerden uit de gevechten bij de spoorwegovergang [1] en zijn contact met infanteriecommandanten.
     
  8.     Commandant 2-3 R.H. heeft de opdracht, om het Noordelijke deel der stelling van II-11 R.I. over te nemen, niet uitgevoerd. Hij is wel in de omgeving geweest, doch heeft de stelling niet bereikt. Delen van zijn Eskadron zijn zoekgeraakt.
        Hij heeft wel erg opgespeeld, doch nagelaten, zijn meerdere ervaring als beroepsofficier te benutten, door de reserveofficieren nuttige aanwijzingen te geven.
        Commandant 4 R.H. heeft hem op 13 Mei ongeveer 11.00 uur bevolen, naar Remmerden te gaan, zonder maatregelen te treffen, dat de opdracht van de Divisiecommandant werd uitgevoerd.
     
  9.     Commandant 6-4 R.H. heeft op onvoldoende gegevens (min of meer in paniekstemming) aan Commandant 4 R.H. bericht, dat de vijand de stelling had doorbroken. Hij heeft zich daarbij gegrond op een onjuist bericht, afkomstig van een artillerieofficier, dat hij voetstoots aannam.
     
  10.     Commandant 4 R.H. heeft op het onder 9 genoemde bericht zijn commandopost verlaten, niet om deze in de onmiddellijke nabijheid te vestigen, (zoals in zijn beschrijving vermeld) doch om zich op geruime afstand daarvan te vestigen en deze ten slotte te verplaatsen naar de Kunstweg bij Elst.
        De vele beschikbare gegevens wijzen op een ononderbroken verplaatsing naar die Kunstweg. De door Commandant 4 R.H. gegeven bevelen voor het teruggaan naar Remmerden, wijzen trouwens in die richting.
        Commandant 4 R.H. draait de schuldvraag om, door Commandant II-19 R.I. te verwijten, dat deze hem niet gevolgd heeft. Er is dezerzijds te vergeefs gezocht naar een motief voor het niet inlichten van en het niet geven van bevelen aan Commandant II-19 R.I. bij het verplaatsen der commandopost. Deze heeft na het vertrek van Commandant 4 R.H. zijn Divisiecommandant ingelicht en opdracht ontvangen, ter plaatse te blijven.
        Majoor de Kruijff is te zamen met Commandant 4 R.H. vertrokken, zonder het bevel over zijn gevechtsgroep over te geven. Commandant 4 R.H. heeft hem zelfs uitgenodigd, om met hem mede te gaan.
        Deze wijze van bevelvoering wordt dezerzijds niet begrepen.
     
  11.     Commandant 4 R.H. ziet voorbij, dat het essentiële element in zijn bevelvoering is geweest het loslaten van de spoorweg op 13 Mei. Wat later gebeurd is bij Elst, was het gevolg daarvan en van de algehele ineenstorting.
        Het was een onjuist inzicht, dat hij zijn opdracht, namelijk het overschrijden van de spoorlijn kon uitvoeren bij Elst.
        Commandant 4 R.H. had niet de bevoegdheid, om zonder toestemming van de Divisiecommandant die spoorlijn los te laten. Er was alle gelegenheid, de Divisiecommandant vóór dat besluit te raadplegen.
        In een stelling moet ieder onderdeel ter plaatse blijven, zelfs al is het geïsoleerd of omsingeld. Wordt hiervan afgeweken, dan stort de verdediging ineen. Deze les van 1914 stond in onze voorschriften en gold in 1940 onverkort.
        4 R.H. is begonnen, zich van de spoorlijn te verwijderen te 11.45 uur (zie bijgevoegde tijdtafel).
        Noch van de verplaatsingen van de onderdelen van 4 R.H., noch van de verplaatsing van zijn commandopost heeft Commandant 4 R.H. aan de Divisiecommandant kennis gegeven. (Zie voorts de bijgevoegde schetsen, waarin de toestand op verschillende tijdstippen is weergegeven).
        De Chef van de Staf van Commandant IVe Divisie heeft tot zijn verbazing waargenomen, dat Commandant 4 R.H. met zijn regiment van de spoorlijn was teruggeweken en zich te Elst bevond.
        Het algemene beeld van de toestand deed hem aan de mogelijkheid twijfelen, de toestand aan de spoorlijn te herstellen.
     
  12.     Het Eskadron Feist heeft geen opdracht ontvangen, de spoorlijn los te laten. De Eskadronscommandant, die nog slechts een deel van zijn Eskadron aan de spoorlijn had, heeft na een eerste bericht van zijn munitiehalers, dat de Regimentscommandant was vertrokken, tot tweemaal toe doen nagaan of het juist was, dat deze niet meer op zijn commandopost was.
        Daar het Eskadron Van Pallandt zich reeds sedert 9.00 uur ten Westen van Rhenen bevond, was er dus geen sprake van, dat de gehele vasthoudende gevechtsgroep nog aan de spoorlijn stond, toen door Commandant 4 R.H. de commandopost werd verplaatst. (aantekening kantlijn: "en dit zou ook niet overeenstemmen met het feit, dat Commandant 4 R.H. tijdens het verlaten van de commandopost alle ondercommandanten heeft doen waarschuwen; 1-4 R.H. en 3-4 R.H. zouden dus aan de spoorlijn ? blijven".)
     
  13.     Na het verlaten van de spoorlijn door 4 R.H., dat van invloed is geweest op het besluit van Commandant I-46 R.I., om zijn onderdelen te doen teruggaan, zijn nog aan (aantekening kantlijn: "of nabij") de spoorlijn geweest onderdelen van I-46 R.I., II-19 R.I., II-11 R.I. en 4 M.C.. Het laatst ter plaatse gebleven onderdeel is eerst vertrokken te 17.30 uur en op dat ogenblik was in de omgeving van paal 25 geen Duitser over de spoorlijn.
     
  14.     Het Bataljon, dat naar Rhenen opmarcheerde en volgens mededeling van Commandant 4 R.H. plotseling verdwenen was, was in werkelijkheid een Reg.C. (C. der reserve), die enige vluchtelingen had verzameld en deze naar voren bracht in de stelling.
        Een ander Bataljon, namelijk 11 Grens Bataljon (G.B.) is, nadat 4 R.H. reeds te Remmerden terug was, naar voren opgerukt. Van dit Bataljon is een Compagnie in het brandende Rhenen vastgelopen, terwijl een andere Compagnie onder bevel van de dappere Kapitein Boers (die reeds aan het Maas-Waal kanaal op 10 Mei zich zeer goed had gedragen en na 1945 in Indië is gesneuveld) langs Zuidelijke rand Rhenen is gedrongen, Duitse patrouilles, die hij ontmoette Zuid van Rhenen, zonder veel moeite over de spoorlijn heeft gedrongen, doch later, geheel geïsoleerd zijnde, moest teruggaan.
        Dit wijst er op, dat er te voren geen noodzaak bestond, de spoorlijn los te laten.
     
  15.     Ook uit, na de oorlog bekend geworden, Duitse gegevens is gebleken, dat de reeds in 1940 gevestigde mening, dat aan de spoorlijn bij Rhenen de Duitse druk niet zodanig was, dat 4 R.H. en andere troepen die spoorlijn moesten loslaten, juist was.
        Uit mededelingen van een in 1940 aan de overzijde van de spoorlijn gewond (door de Duitsers achtergelaten) Nederlandse officier, en andere gegevens bleek reeds in 1940, dat Duitse artillerie in Oostelijke richting werd teruggenomen en dat de Duitsers de fabriek bij station Rhenen verlieten, om aldaar vervolgens artillerievuur te leggen.
        Later (na 1945) is bekend geworden, dat zich bij de Duitsers op 13 Mei in de namiddag een kleine crisis voordeed, die het noodzakelijk maakte, de onderdelen nabij het viaduct terug te nemen en dat men op het aantrekken van zware artillerie wachtte, om de aanval te hervatten.
        Ten Noorden van het viaduct en bij paal 25 zijn de Duitsers niet tot aan de spoorlijn gekomen.
        Op het ogenblik, dat de Nederlandse troepen naar het Westen terugweken, weken de voorste Duitse troepen enigszins naar het Oosten.

    Ik acht het niet nodig, om in te gaan op allerlei details.
    Het vorenstaande steunt op aan elkander getoetste gegevens.
    De taak van de Sectie Krijgsgeschiedenis is, het verloop van zaken objectief neer te schrijven, zonder veel commentaar en zonder rekening te houden met gevoeligheden. Indien het mogelijk is, de oorzaken van handelingen, die afwijken van een normale bevelvoering, op te helderen, dan wordt dat vermeld.
    Een algemeen voorkomend verschijnsel, zowel in Nederland, als in België en Frankrijk in 1940 is geweest, dat de lagere Commandanten hun Chefs kwalijk namen, wanneer dezen hen niet tot in details inlichtten, doch hunnerzijds verzuimden, die Chefs de nodige gegevens te verschaffen en voortdurend contact met hen te houden. Daarenboven kon men zeer moeilijk bevelen onvoorwaardelijk uitvoeren.
    De voormalige Chef van de Staf van de IVe Divisie heeft zijn vroegere beweringen in geen enkel opzicht terug genomen.
    In de Staf van IVe Divisie heeft men gehoopt, dat de inzet van 4 R.H. aan de spoorlijn, aan de verdediging daarvan meer ruggengraat zou geven en het was een deceptie, dat 4 R.H. de spoorlijn los liet.
    Er wordt dezerzijds ernstig getracht, bij de beschrijving van de loop der gebeurtenissen, de oorlogsomstandigheden in aanmerking te nemen, d.w.z. naast de wijze van bevelvoering ook de omstandigheden in beschouwing te nemen. Wat Uw bevelvoering betreft, wordt dan ook beschreven, dat U - om welke reden dan ook - noch door Commandant IVe Divisie, noch door Commandant II-19 R.I. nauwkeurig werd georiënteerd. [2].
    Uw wijze van bevelvoering vindt echter vermoedelijk haar oorzaak in een onjuist inzicht in de wijze van verdedigen van een stelling, het willen toepassen daarbij van (overigens vaag aangegeven) beginselen van het gevecht van lichte troepen, die een vertragende taak hebben en verkeerd begrip van de bevoegdheid van een Commandant, die een beperkte, voldoende duidelijk omschreven opdracht heeft ontvangen, om daarvan af te wijken, zonder overleg met of inlichting van zijn Commandant, die zich op korte afstand bevindt.

    Ten slotte meen ik te moeten opmerken, dat naar mijn oordeel verdere discussie weinig zin heeft, indien u niet instemt met de gedachtengang, die aan het vorenstaande ten grondslag ligt en blijft vast houden aan Uw voorstelling van de gang van zaken, die niet met de feiten overeenstemt. De bij de Sectie Krijgsgeschiedenis verzamelde gegevens zijn zo talrijk, dat het verloop van zaken zelfs tot in details kan worden gereconstrueerd.
    Opgemerkt zij, dat bij de bestudering van Uw bevelvoering in het geheel niets is gebleken van gebrek aan moed of zenuwachtigheid Uwerzijds; uit de beschikbare gegevens blijkt, dat U voor Uw persoon rustig waart. Echter maakt juist die factor het moeilijk, inzicht te krijgen in de motieven, die U tot Uw bevelen en maatregelen hebben geleid en de gedachtengang, die daaraan ten grondslag lag.

    Te Uwer inlichting gaat hierbij een tijdtafel, waarin verschillende belangrijk tijdstippen, na toetsing met vele vaststaande gegevens, zijn neergelegd, alsmede één schetskaart en drie schetsen, waaruit de toestand op verschillende tijdstippen blijkt.
    Bovendien gaan Uw beschrijving van de gebeurtenissen bij 4 R.H. en de tijdelijk ter inzage verstrekte archiefstukken hierbij terug.

[1]
Bij de spoorwegovergang (viaduct) bevonden zich 1 à 2 Secties Duitse Infanterie, die door de stoplijn waren gedrongen, verwarring hadden gesticht en de timmerfabriek hadden bezet. De stoplijn was weder bezet geworden, zodat die Duitsers geïsoleerd waren. Niemand heeft dit echter begrepen. De aanval op de stoplijn begon 13 Mei in de morgen en vorderde langzaam. De spoorlijn werd nergens bereikt.

[2]
Het inzetten van 4 R.H. was het gevolg geweest van onjuiste mededelingen van Ritmeester van Pallandt, die te voren een hem gegeven opdracht niet had uitgevoerd, niettegenstaande zulks volgens ter plaatse aanwezige officieren mogelijk was en die tot tweemaal toe zijn Eskadron op een critiek ogenblik verliet, om zijn Divisiecommandant in te lichten.

DE GENERAAL-MAJOOR b.d.,
HOOFD DER
SECTIE KRIJGSGESCHIEDENIS,

(D.A. van Hilten).

(Dit verslag is tot stand gekomen door medewerking van mr. L.E.A. Gelderman.)

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 4.61 MB)