Schrijven van reserve-kapitein R.E.J. Collette

R.E.J. Collette.
Res.-Kapt. Inf.-
ex.-Ct.2-I-8 R.I.
van Huevenstraat : 64.
Arnhem

Arnhem, 30 Juni 1940.

Den Hoogedelgestrengen Heer
D.M. Lucardie,
Kolonel der Artillerie

p/a. Bureau Inspecteur der Artillerie
Jan van Nassau-straat : 2.
' s - G r a v e n h a g e.

---------------------------------

  Ik heb de eer U Hoogedelgestrenge hierbij beleefd aan te bieden een overzicht van hetgeen in de oorlogsdagen is voor gevallen één en ander naar aanleiding van de met U gemaakte afspraak.
  Aangezien ik reeds weer aan mijn particuliere arbeid voor tien dagen geleden ben begonnen ben ik niet eerder in de gelegenheid geweest mij hiermede bezig te houden doch vertrouw ik gaarne dat U dit schrijven nog tijdig mag bereiken.

De reserve Kapitein boven genoemd,

R.E.J. Collette.

---------------------------------

Overzicht gevechtshandelingen, vanaf Vrijdagmorgen-vroeg tot Zondag 1-sten Pinksterdag d.a.v. in den namiddag enz. enz. enz.

Klik hier voor een uitvergroting
De opstelling der secties van 2-I-8 R.I. (1940)
  't Verloop van Vrijdagochtend tot Zaterdagavond was vrij normaal, met geregelde artillerie-beschieting, vliegtuigen en patrouilles, er is m.i. die dagen wel wat veel gevuurd in de voorste lijn. De sectiecommandanten verzekerden mij evenwel, dat er geregeld vijandelijke patrouilles en afdelingen (meest kleinere) in het voorterrein onder vuur genomen moesten worden, die overal links en rechts geregeld zeer aktief opdoken. Ik heb op voorkoming van munitie-verspilling gewezen.
  Zaterdagavond (ong. 23.00 uur ?) kwam geheel onverwacht de Luit. Timmermans met zijn middensectie, geheel van streek de Cp. binnenvallen, dat hij van alle kanten vanaf het dak van Heimerstein en van achteren uit de boomen beschoten werd en dat er al vijanden vóór op den dijk zaten, hij wist niet te verklaren hoe dit laatste mogelijk was. Waarom hij terug kwam? Hij had uit het noorden bericht gekregen, dat hij terug moest trekken. Ik bezwoer hem, dat dit onmogelijk was. Ik telefoneerde direct met mijn B.C. over dit geval, die mij direct zei, dat het onmogelijk was en met mij van meening hem direct terug te dirigeeren. Ik deed dit en de Luit. Timmermans verdween daarop direct uit de commando-post. Toen later gecontroleerd werd of Lt. Timmermans in de dijk terug was, bleek dit niet het geval te zijn.
  Ik nam nieuwe maatregelen tot het bezetten van het gat in de dijk. De s.m.i. Pas kreeg van mij persoonlijk het bevel (hij was juist even op de Cp.) naar voren te gaan met zijn sectie. Hij ging direct naar zijn sectie terug, maar er geschiedde blijkbaar niets. Toen zond ik Sold. Toelen erheen die mijn opdracht nadrukkelijk heeft herhaald, de soldaten waren in het donker niet naar buiten te krijgen, Pas zag men niet, toen ik er tenslotte zelf heen ging vond ik hem, of beter liep ik hem in het 't pikke donker tegen het lijf. Zeer gebiedend bracht ik hem aan het verstand direct te gaan. Hij zou de menschen verzamelen en gaan. Toen ik weer op mij Cp. terug was begon het gegooi met handgranaten in de reserve-sectie van s.m.i. Pas, want de vijand heette er vlak vóór te zitten. Ik deed, ik meen d.t.k. vaandrig Donkersloot weten, dat ik intussen zelf eenige tientallen meters de loopgraaf vóór was uitgegaan en dat er niets te bespeuren viel, dat langs die en die weg, het eenvoudigste, het zekerste en het snelste het beoogde doel bereikt kon worden en dat nu direct gegaan moest worden. Ook Toelen, een vrij flink soldaat bij mij op de Cp., is nog even achter de Vaandrig aan gegaan. Zoo is dan tenslotte de sectie-Pas in de dijk aangeland zonder verliezen te hebben.
  Er heerste daarop even een vrij geprikkelde stemming in de Cp., welke dan ook na dit incident weer verdween. Ik bemerkte dat men onrustiger werd, Toelen was even erg zenuwachtig, maar dit alles kwam later weer bij. Ik kon den B.C. nu telefoneren dat het gat in den dijk weer geheel bezet was, door de reserve-sectie van s.m.i.-Pas. De Luitenant Timmermans heeft Zondagsmorgens de dijk weer met zijn sectie bezet. Hoe dat is verloopen herinner ik mij niet meer, want ik kon niet meer van de slaap en heb intusschen anderhalf à twee uren gerust. Waar de Luit. Timmermans dien afgeloopen nacht en ook zijn sectie zijn gebleven, weet ik niet. Of ik er naderhand van hem een verklaring over heb gehad, daar kan ik mij niets van herinneren. De reserve sectie keerde weer op zijn plaats terug. Zaterdagavond is intusschen nog door mij een artillerievuur aan gevraagd op "Villa-Rooddak" en de boomgaard ten zuiden daarvan. Dit is, heb ik het goed waargenomen, zeer spoedig na aanvraag afgegeven en moet de rechter vóórsectie belangrijke verlichting hebben gegeven, want daar had men veel last van patrouilles in den boomgaard, oost en noord van het Hoornwerk, ook zoo werd mij gemeld verborgen de vijanden zich achter de brokstukken van Villa-Rooddak. Ook heb ik den commandant rechter-voorsectie Vdr. de Ridder na telefonisch overleg met de B.C. toestemming verleend het huis met het grijze dak in den boomgaard in brand te doen steken. Hij had daar al genoeg last van den boomgaard met zijn daarin verscholen vijanden. De indruk is gewekt, dat daarna de vijandelijke patrouilles zijn terug getrokken of zich in de sloten in mijn voorterrein verdekt hebben opgesteld.
  Zaterdagavond (nacht) heb ik op telefonische mededeeling van den B.C., dat de D.C. het plan had, ik meen mij te herinneren om 0.30 uur (half-één) een tegenstoot te doen even voor het bepaalde uur het vuren doen staken. Het noordelijk vak (IIe Bat.) vuurde nog door, ter voorkoming van aanstekelijkheid deed ik het bevel herhalen. Ik kreeg zoo den indruk, dat er met de weerstandbiedende voorposten iets niet in orde was, van waar anders dien tegenstoot. Wij hebben den tegenstoot niet kunnen waarnemen. Zondagmorgen in den vroegte, hoe laat weet ik niet meer, weder inzetting van het hevigste artillerie-vuur, van den vijand, zonder einde, vooral, zoo meen ik te hebben geconstateerd in de lijn van de Cp. in den boschrand en verder had ik den indruk op Hoornwerk-noord (vdr. Ridder) en daaromtrent. Van de Middenvoor sectie (Ltn. Timmermans) kwam een verzoek om twee nieuwe mitrailleurs (lichte) herinner ik mij goed, de hare waren defect en niet meer te herstellen, ook munitie werd gevraagd. Het verzoek om munitie kwam ook van de andere secties. De munitie in voldoende hoeveelheden besteld en laten halen en brengen, wat evenwel veel moeilijkheden opleverde voor de rechter voorsectie van vaandrig de Ridder, immers aangezien de sluis opgeblazen was, was er geen enkele communicatie meer met hem, want de reeds lang toegezegde boot was er nog steeds niet, wel heeft Ct. middenvoorsectie Vrijdag nog een soort vlotje in elkaar laten timmeren waarmede men wat levensmiddelen kon overtrekken en wat munitie desnoods. Hoe dat heeft gewerkt heb ik nimmer kunnen constateren. Het moet wel eenigszins hebben voldaan volgens den ordonnans.
  Intusschen bij den B.C. om nieuwe mitrailleurs gevraagd, doch in verband met het uitblijven van die lichte-mitrailleurs één of twee dat weet ik niet meer, maar ik meen beide lichte mitrailleurs van de reserve-sectie opdracht gegeven daarheen te laten brengen. De lichte mitrailleurs waren wel door den B.C. toegezegd, maar kwamen niet. Artillerie-vuur van den vijand blijkbaar te hevig om er doorheen te komen, ze zouden halverwege gebracht en gehaald worden. Dit is blijkbaar mislukt, men is vanaf Cp.-B.C. wel gegaan, maar men is er niet kunnen komen, waar die zijn gebleven weet ik niet. S.M.I.-Pas meldde mij ten slotte, ook nog dat hij zonder mitrailleurs, hij had daar twee groepsopstellingen (zijn derde groep zat rechts-vóór bij den Cunera-weg in het materialen-depot (kazemat), niets kon beginnen, want bijna alle geweren waren stukgeslagen, door het vijandelijk artillerie-vuur. Die geweren waren dus niet in de groeps of andere schuilplaatsen mee naar binnen genomen, fout, maar het feit lag daar.
  De telefoon was den gehelen morgen gestoord, één langdurige- en meerdere, korte-tijd durende, reparaties moesten in het open bosch door de telefonisten worden verricht, de opsporing van de defecten b.v. vorderde heel veel tijd. De telefonisten waren dan ook wel zeer overspannen, maar flink waren ze wel en ze herstelden zich vrij spoedig. Zondagmorgen ben ik zeker wel anderhalf à 2-uur aan een stuk van verbinding verbroken geweest en daarna nog meerdere malen kortere tijden. Een kapitale fout is geweest, dat ik geen telefonische verbinding met mijn voorsecties had en zeer zeker met vdr. de Ridder, vooral nu ook de opruimingen niet waren verricht, het blad al aardig aan de boomen zat en doorzicht naar voren niet het minst had te betekeenen. Alleen ordonnansen-werk voor de verbindingen was mogelijk, iets wat vaak verkeerd, onvoldoende of slecht werd verricht, reden waarom ik mij veelal alleen op Toelen, die onvermoeid scheen, moest verlaten. Hij was aardig van den algemeenen toestand op de hoogte geraakt en ik heb veel aan hem gehad, alleen moest ik hem wel eens remmen, hij kon niet dulden als een ander een opdracht kreeg, zeker niet als zoo'n ordonnans even wijfelde. Hij was doorgaans al weg voor dat een ander was bijgekomen. Hij wilde te veel doen, daarbij voelde hij zich nogal, omdat hij wist, dat ik zijn diensten wel waardeerde.
  Telefonisch heb ik verder nog geweren aangevraagd, maar de B.C. had geen enkel geweer over, er zou met het regiment over worden getelefoneerd. De telefoon verbrak weer eens voor de zooveelste maal, geen wonder gezien de aanleg. Zondag-namiddag moet Vdr. de Ridder (Hoornwerk-noord), zonder dat ik daar ook maar iets van af wist, teruggevallen zijn vanaf Hoornwerk-noord achter de Sluis (westzijde). Zoo werd mij van één van de soldaten die van voren kwam bericht. Toen ik vroeg of hij het gezien had, antwoordde hij: "ja". Er moet dus iets bijzonders zijn gebeurd, niettegenstaande er m.i. van een vooropgezette grootsche aanval, waarvoor ik stormvuur zou hebben moeten aanvragen, indien ik dit over de geheele linie zou hebben waargenomen, geen sprake was. Ik heb nog met den B.C. zelf over de kwestie stormvuur getelefoneerd in verband met deze situatie, ook van zijn uitkijkpost van het bataljon, waren geen aanwijzingen in dien geest, zoodat ik dan ook geen stormvuursein heb laten geven. Dit is mij later gebleken juist te zijn. Wel werd er in de voorste lijn in de neven vakken hevig gevuurd. Ik liet de reden nog informeeren waarom de rechtervoorsectie was teruggetrokken en het antwoord luidde, niet meer uit te houden van het artillerie-vuur en de infanterie, maar de vijand kon niet over de Grebbe komen. Ook werd mij medegedeeld, dat de linkerkazematten van de rechter voorcompagnie gevallen waren, die, gelegen tusschen den weg naar Wageningen en de Wageningsche dijk, en de rest van de compagnie terugtrok langs de Rijn onder langs den berg. Dit leek mij alles zeer overdreven. Later op den dag is mij dan gebleken, dat die kazematten inderdaad gevallen zijn en duitsche infanterie van de gelegenheid heeft geprofiteerd uit het Z.O. langs, onder-langs, den dijk te naderen om zich met bootjes langs de zuidzijde van de Sluis te doen overzetten, om dan achter het huis van mijnheer Lexius-de-Ridder om op de groote straatweg, de holle weg langs naar boven te kunnen komen. Men is blijkbaar zoo later op mijn rechter flank gekomen. Ik heb ook later gezien dat er onder langs de dijk van Wageningen een telefoonlijn lag, ik bedoel aan de voet, van zuid-oost naar Noord-west. Onder langs dien dijk voerde men manschappen aan, en dit kon omdat de kazematten van de rechter voorcompagnie leeg waren.
  Een tiental regels teruggrijpend, dat één en ander mij toen overdreven leek. Ik telefoneerde zooals reeds gezegd met mij B.C. besprak de situatie voor zoover ik die toen wist, vertelde, dat de Ridder was teruggetrokken en dat ik het plan had nu aan de Ridder met zijn sectie van vier mitrailleurs de plaats van de ontredderde twee groepen van de reserve-sectie aan te bieden en voor de rest de opstelling van de Cp. zuid-west afbuigend. Dat kon dan gebeuren. Ik zou een andere opstelling in nemen en mijn Cp. een eindje verleggen naar de Hulppost-Noord, als het ging. De serg.-toegevoegd heeft dit bericht verwerkt en aan de overige secties is eveneens een bericht gestuurd van de verplaatsing van de Cp. Ook moet ik nog melden dat er twee soldaten kwamen binnenvallen met de boodschap, dat sergeant Hendriks nergens meer te vinden was van de kazemat aan de Cuneraweg en dat hij de kolfbodem van de lichte mitrailleur, die in de kazemat stond, had medegenomen. Ik dirigeerde die twee soldaten terug met de boodschap dat de groep er in zou blijven, ze hadden toch geweren! Zij gingen direct terug. Eén van die soldaten die dat bericht kwam brengen was meen ik van Eerden. De sergeant Hendriks is m.i. tekortgeschoten, door niet naar zijn sectie-commandant S.M.I - Pas te komen. Immers hij was een onderdeel van die sectie. Van sergeant Hendriks niets meer gezien of vernomen, ik kon hier geen inlichtingen over krijgen. De telefoonverbinding was weer voor de zooveelste maal stukgeschoten. Het artillerie-vuur was trouwens niet van de lucht. Links en rechts vlogen de scherven onophoudelijk rond en toch had ik niet den indruk, dat de aangerichte schaden zoo groot waren, vooral vóór mijn Cp. niet, wel in onze lijn. Onze plaats bleef mij dus voor Vdr.-de Ridder sectie geschikt voorkomen. Ik kon niet anders doen dan hem deze plaatsen afstaan. Ik zei den telefonist nog maatregelen te treffen om de telefoon te kunnen overbrengen naar Hulppost-Noord. als dat gewenscht bleek. Ik verplaatste mij dan met de aanwezigen op de Cp. en het deel van de ontredderde reserve-sectie, die konden misschien wapenen achter krijgen, daar moest s.m.i. Pas dan maar voor zorgen. Onderweg bedacht ik mij, dat ik van een geneeskundige opstelling geen gebruik moest maken en deze eigenlijk niet als Cp. mocht worden ingericht. Ik zou dan eerst maar eens poolshoogte gaan nemen over de rechter voorcompagnie, reden waarom ik mij naar Kapitein Brittijn heb begeven om hierover iets te weten te komen, deze compagnie lag vlak achter van Rangelrooy, (van Rangelrooy is de voorcompagnie). Van het terugtrekken was hem niets bekend, wel waren er al menschen uit de voorste lijn op zijn stoplijn teruggetrokken, toch moet het wel gebeurd zijn, maar onder langs den berg, maar dat wisten we toen nog niet. Ik achtte den toestand van dien aard, dat ik niet beter kon doen dan direct weer naar voren gaan, wat ik deed en Vaandrig de Ridder opzoeken op mijn voormalige commando-post.
  Toen ik daar terug kwam was daar zeer tot mijn verbazing nog niemand. Personeel van de Commando-groep zou ik later weer aantrekken. Wat ik alleen op de commandepost aantrof waren drie soldaten, waarvan er één een machinegeweer zat te proberen omdat hij daarmee wel schieten kon. Ik nam deze jongens onmiddellijk mee aan de zuidkant de opstelling uit, ik nam een karabijn mee en zoo zou ik door al de verwarde berichten, waar ik geen hoogte meer van kon krijgen, zelf gaan zien wat er in de voorste lijn gebeurde bij den Sluis en zelf waar noodig ingrijpen.
  Mijn plan moest mislukken, want nauwelijks waren wij halverwege Cp. en Holleweg of wij waren omringd door een groep vijanden van 5 of 6 man. twee schoot ik neer, één meen ik dood, zij raakten één van mijn menschen doodelijk, zij schoten m.i. slecht. Ze overmeesterden ons. Men sloeg mij de karabijn uit de hand en we waren gevangen, geheel onverwacht, temeer waar ik hier geenzins iets verwacht had. We moesten ons overgeven, ik begreep er niets van. Ik was even buiten mijzelf van schrik. We werden uitgescholden voor alles wat mooi en leelijk was. We moesten met ons drieën loopen wat we konden, ten slotte de Holleweg over de andere kant zuid van den weg weer op, het bosch in, ik moest maar vooruitloopen, maar de achtervolgers liepen niet meer mee. Ik wist toen geen raad meer, zag niets maar liep tenslotte in de handen van andere Duitschers, dat hebben de eersten natuurlijk geweten. Daar werd ik tegen een muur gezet, jas uit, helm af, draagriemenstel met alle toebehoren en wat dies allemaal meer zei. Wat er toen geschiedde was niet fraai, uitgescholden op alle manieren, Schweinhund, enz. enz. laufen snell, de bajonet in de rug. Tenslotte kwamen we weer op het zelfde punt terug waar er een ander groepje bij kwam en zoo werd ik naar de Holleweg teruggebracht, waar ik werd overgedragen aan een Overste (Oberst-Luitenant), die intusschen met een sterke afdeling tegen de Grebbe-berg optornde. Zonder jas, noch gasmasker, noch helm moest ik mee naar voren. Ik ben mee geweest tot aan het signaal doodshoofd, zoo ongeveer.
  Er kwam toen van achteren (men was druk in gevecht met onze stoplijn) een kapitein met een boodschap van het regiment. Deze Hauptman heeft mij later mee naar achteren genomen, zuid langs de sluis met een rubberbootje over getrokken daar eenige tijd moeten blijven dekken tegen de voormalige opstellingen van de rechter voorcompagnie, wegens artillerie-vuur en toen weer terug in z.-o. richting onder langs de Wageningsche-dijk, waar de zooeven gemelde telefoonlijn lag en nog meerdere troepen zich voortbewogen naar de Sluis. Er zat toen al een heel stel op de Grebbe-berg bovenaan. Toen ik werd overgetrokken, 's middags om een uur of vijf denk ik, lagen daar onze mansschappen verzameld onder langs het water, vaandrig van Beers en Luitenant Niemantsverdriet van de rechter voorcompagnie, met hun mannen. Maar ik moest mee. Alleen officieren heette het, geen vaandrigs, Niemantsverdriet had ik toen zoo gauw niet gezien, want die had zelfs zijn tuniek ook nog moeten uittrekken. Zou ik hem herkend hebben, dan had hij ook mee kunnen gaan, want het systeem schijnt te zijn na gevangenschap officieren van de manschappen te scheiden. Verderop dan gingen wij weer terug naar de Wageningse weg, halverwege Wageningen, toen eerst een paar honderd meter op een fiets, toen achter op een motor met zijspan en ten slotte in een auto naar Hotel Wageningsche berg, waar ik eerst bij den regimentscommandant werd voorgeleid, die mij geen oog waardig achtte, vervolgens werd ik op zijn last in een keukentje geplaatst, waar ik te eten en te drinken kreeg. De tolk (een officier) kwam toen met nog een officier en men wilde mij een verhoor afnemen. Ik zei gezien de schandelijke behandeling bij de gevangenneming nog niet geheel tot mijzelf gekomen te zijn en dat ik van artilleristische dingen niets wist. Ze wilden maar, dat ik de commandant van de Grebbe was, waarop ik hun aan het verstand bracht, dat ik maar een heel klein deel infanterie-opstelling had en van artillerie niets wist, toen kwamen ze met een kaart, waar ik verstomd van stond en waar al onze infanterie-opstellingen, ik zou willen zeggen zéér precies waren ingeteekend. Keurig. Ik heb toen alleen mijn verontwaardiging over de behandeling bij gevangenneming geuit, dit werd genoteerd. Men maakte zijn excuus daarover, maar zij persoonlijk konden het ook weer niet helpen, reden waarom ik toen maar eens vroeg wat ze verder met mij van plan waren. Ik zou met een autobus naar Arnhem worden vervoerd met nog een 20-tal soldaten, Ik vroeg toen of er geen mogelijkheid voor mij bestond om langs mijn huis te rijden omdat ik in Arnhem woonde en ik daar dan wat kleren en zoo kon ophalen, ze hadden mij zoo van alles beroofd. Dat wilden ze dan eens zien, ik mocht in ieder geval een brief aan mijn vrouw schrijven, dat ik gevangen was en goed werd behandeld.
  Ik deed dit en de brief werd direct per motorordonnans naar Arnhem gebracht, naar mijn huis, overburen van mij waren bij de V.V.H. te Arnhem en deze jongedame heeft dan die ordonnans bij zich gekregen op haar post zoo heb ik gehoord en hem de weg naar mijn huis gewezen of de brief zelf gebracht, dat weet ik niet. Ik ben toen van Wageningen niet per bus maar met nog meer motorfietsen en soldaten er achter op naar Arnhem gebracht en ik mocht naar huis. Ik kwam 22.15 uur thuis en begroette mijn familie, nam een koffertje met spullen mee, een kepi en burger regenjas.
  Toen ging het per motorfiets terug naar Hoogstede (tegenover de K.E.M.A. in Arnhem) daar moesten we blijkbaar toch niet zijn, de soldaten op de andere motorfietsen sloten weer aan, verder naar de Willemskazerne, ook daar waren we niet terecht, om ten slotte naar de Coehoorn-kazerne te worden gebracht en afgeleverd. Aankomst ongeveer kwart voor elf 's avonds. Hiermede was de zaak afgeloopen.
  Ik kon ergens op de grond gaan slapen, wat door vermoeidheid direct goed ging. Daarna trof ik Maandags 's-morgens de Luitenant Timmermans ook al in de Coehoorn-kazerne aan. Hij had de stelling Zondagmiddag in-de-noordelijke richting verlaten en is toen in de stellingen van het IIe Bataljon, in die van de kapitein Wiersinga terecht gekomen, ook de Luit, Slager heeft Zondagmiddag om een uur of drie, zoo vertelde hij mij later, zijn stelling in Noordelijke richting moeten verlaten en was een paniek uitgebroken, want ook de Vdr. de Ridder moet daar toen geheel gedemoraliseerd zijn aangekomen. Ltn. Slager heeft hem toen van schoon ondergoed enz. enz. voorzien. Daar schijnt men de soldaten vanuit de stellingen van kapitein Wiersinga terugtrekkende kwijt geraakt te zijn. Ltn. Slager is ten slotte alleen op de Regiments-Cp. terecht gekomen 's avonds (Zondag) en heeft zich daar bij den regimentscommandant vervoegd. Mij dunkt, dat de Luit. Slager hetgeen hij heeft meegemaakt beter zelf kan vertellen. Er moet nl. ook vanaf de Sluis of uit die buurt van Zuid naar Noord met één of ander geschut door de lengte-as van de dijk geschoten zijn. Dat heeft zoo een paniek veroorzaakt, met de gevolgen van dien als hierboven weergegeven. De Luit. Timmermans moet in ieder geval in den Zondag-namiddag met zijn mannen gevangen genomen zijn. Van den Vaandrig de Ridder heb ik nimmer meer iets gehoord. Op de 2-de Pinksterdag zijn wij vanuit de Coehoorn-kazerne via Westervoort, Zevenaar en verder per trein naar Soest in Duitschland vervoerd, waar wij in het einde van den nacht aankwamen, wij verbleven daar een week, het aantal officieren groeide aan tot een dikke 400 en vervolgens gingen wij naar Weinsberg, waar wij nog drie weken hebben vertoefd. Op 8 Juni vertrokken wij van Weinsberg naar Zevenaar en op 9 Juni daar aangekomen werden wij met groot verlof gezonden.

  In overleg Met Kolonel Lucardie zou ik nog enkele opmerkingen van algemeenen aard aan dit verslag toevoegen, te weten:

 1.  De moeilijkheden voor de rechtervoorsectie moeten daarin gelegen hebben, dat de boomgaard om zijn bastions (Hoornwerk-noord) niet was opgeruimd en ook de boomen op de Wageningsche weg niet over een zevenhonderd meter diepte waren opgeruimd. Tot in den treure heb ik om die opruimingen gevraagd, maanden lang, maar het mocht niet geschieden. Ik en anderen heb(ben) dit steeds als een belangrijke fout gezien. Steeds is om toestemming tot die opruimingen gevraagd ook om de opruimingen zuid, noord en om Huize Heimerstein en west van materialen depot aan de Cuneraweg, maar het mocht beslist nog niet gebeuren, tot zoo eindelijk Vrijdagmorgen voor Pinksteren 's Morgens telefonisch toestemming werd verleend tot deze belangrijke opruimingen, toen het ten eenenmale te laat en niet meer mogelijk was.
 2.  De boot, die tot in den treure was aangevraagd en toegezegd voor verbinding tusschen Hoornwerk-noord en vaste-wal westzijde Grebbe, voor berichtendienst, munitie, levensmiddelen, enz. enz., is nooit verstrekt. Een vlot mocht zelfs in afwachting van die boot niet eens gemaakt worden.
 3.  Geen telefonische verbinding met de voorsectieën, bij herhaling aangevraagd, juist ten behoeve van het Hoornwerk noord, met den Cp. C.C. Ik heb destijds voorgesteld dit voor eigen kosten te laten aanleggen, de telefoontoestellen had ik reeds daartoe naar Rhenen gebracht, maar mij werd dit niet toegestaan.
 4.  Behoorlijk onderling contact in de Compagnie ontbrak daardoor en meerdere malen heb ik de sectie-commandanten er op gewezen, dat indien het eens tot oorlog zou komen zij voor een groot deel op zich zelf zouden zijn aangewezen.
 5.  Vdr de Ridder heeft ook veel last gehad van de kabelversperring, die hij geregeld nog in de eerste dagen heeft moeten openen voor terugtrekkende eenheden, nadat hij deze op last op de Wageningse weg had moeten stellen.
 6.  Het feit dat de inundatie voor de Grebbesluis, voor mijn vak nog niet mogelijk is geweest is m.i. een belangrijke achterstand in het werk geweest, Waren meerdere van hierboven genoemde gevallen gereed geweest, dan zou dit op het stand houden van het Hoornwerk-noord een buitengewoon gunstigen invloed hebben gehad.
 7.  De telefoonverbinding met den Cp. van den B.C. was in één woord slecht te noemen. Dit manifesteerde zich het beste op oogenblikken wanneer het er op aan kwam en de verbinding niet was te verkrijgen. Meerdere malen had ik de aandacht gevestigd op de primitieve aanleg van de verbinding naar achteren en meerdere malen heb ik tijdig aangedrongen op minstens drie-meter ondergrondsche kabel, hierover werd dan gelachen.
 8.  Telefonische verbinding met de rechter voorcompagnie, meerdere malen en op kritieke momenten betracht, was niet meer mogelijk. Wat ik van de rechter voorcompagnie te weten kon komen was vaak vrij onvolledig of niets. Ordonnansen wisten nog wel eens iets mede te deelen, en dit was nooit veel goeds! Zoo het terugtrekken van de rechter voorcompagnie op Zondag-namiddag nadat de bastions tusschen Wageningschen weg en Wageningsche dijk van die Compagnie gevallen waren, werd mij door een ordonnans die voor iets anders naar voren was geweest, medegedeeld. Per telefoon had ik zoo iets direct kunnen controleeren. Toen ik dit via het Bataljon probeerde kreeg ik de mededeeling dat de verbinding met de rechter voorcompagnie al niet meer bestond en men mij niets zeggen kon.
 9.  Verkeerde handgranaten, aanvalshandgranaten in plaats van verdedigingshandgranaten.
10.  Ontmoedigend werkte het niet verschijnen van Engelschen vliegtuigen, wat eenige malen per telefoon was toegezegd.
11.  Zware dienst op de commandopost wegens eten halen, munitie verdeelen en halen en brengen (denk aan het Hoornwerk-noord). Voor het personeel om zoo te zeggen geen gelegenheid tot eenige rust. Aflossing practisch niet mogelijk. Immers het rondbrengen van eten, de keuken was ver naar achteren, dit ten opzichte Hoornwerk-noord vrijwel niet doenlijk. Water halen enz. enz. Dit alles bracht het personeel op hooge spanning.
12.  Het mankeeren van gevechtsopstellingen aan den straatweg (Holleweg) ten zuiden van mijn Cp. en ten oosten daarvan aan dien weg. Hierop is door mij, evenals door den kapitein Dales, Ct. M.C.-I bij herhaling op aangedrongen. Ook in het terrein naast mij, ten Zuiden van mijn CP. Deze opstellingen zijn dan tenslotte wel in het beton-plan opgenomen en toegezegd, maar zoover heeft het niet mogen komen. Jammer dat destijds geen enkele gevechtsopstelling in wand Holleweg zooals herhaaldelijk door mij voorgesteld, en plaats aangegeven, waren aangebracht. Immers een doorgebroken vijand kon de Holleweg, tot aan het doodshoofd volgen zonder ook maar de minste tegenstand!
13.  Het feit dat de Luitenant Slager bijna anderhalve maand ziek thuis is geweest en vrijwel vlak voor de oorlog gedeeltelijk hersteld terug was, De Vaandrig de Ridder al vijf of zes dagen met studieverlof was en eerst twee dagen terug, de Vaandrig Donkersloot nog geen drie dagen bij mijn Compagnie had gediend, de werkelijke sergeant toegevoegd voor instructie gedetacheerd was sedert enkele dagen naar Middelburg en ik mij van een niet ingeschoten serg. als serg. toegevoegd bedienen moest, bracht de noodige moeilijkheden met zich. Alleen de Lt. Timmermans dan was steeds bij de compagnie geweest en deze heeft ongelukkigerwijze gefaald. S.M.I.-Pas was van tijd tot tijd erg verwilderd, maar deed op zijn wijze dan toch wel zijn best, was evenwel vaak overstuur, een voor andere en voor zichzelf moeilijk mensch, dit alles te samen bracht ook een gemiddeld moeilijke factor voor de leiding met zich.

R.E.J. Collette.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 1
(PDF, 7.14 MB)
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 2
(PDF, 711.84 KB)
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 3
(PDF, 12.65 MB)