Verklaring van reserve-eerste luitenant D.J. Slager
afschrift.
VERKLARING op 17 - 6 - 1940 voor Rijksrechercheur.
David, Julius Slager, geboren te Kampen, 24 December 1909, reserve 1e Luitenant bij 2-I-8 R.I., wonende te Bilthoven, verklaarde:
Op 10, 11, 12 en 13 Mei 1940 was ik bij mijn onderdeel en als Commandant in de stelling aan de Grebbe - rechtergrens bij Villa "Heimerstein", linkergrens 200 meter ten Noorden daarvan - aan den voet van den Grebbeberg, voor de Grebbe. De drie mitrailleurs toegevoegd aan mijn sectie, stonden tusschen mijn stelling. Deze mitrailleurs werden bediend door den sergeant Woltering en de soldaten Ederveen en Dorland.
Op Zondagmiddag, 12 Mei 1940, te ongeveer 4.00 uur, werden twee mitrailleurs, door de gaten van het mitrailleurnest onklaar geschoten, door de Duitschers. Inmiddels was de 1e Luitenant Timmermans en de Vaandrig De Ridder, met hun manschappen, in onze stelling gekomen. Luitenant Timmermans was uit zijn stelling gekomen, omdat een pantserwagen der Duitschers zich nabij de Grebbe, op den rijksweg Wageningen - Rhenen bevond en zijn stelling onder vuur nam. Hij is, op mijn verzoek, verder naar links doorgetrokken. Later heb ik Luitenant Timmermans te Soest, in krijgsgevangenschap terug gezien.
Ongeveer 2 à 3 uur, nadat Luitenant Timmermans met zijn manschappen door mijn stelling was getrokken, heb ik, met mijn manschappen, mijn stelling verlaten en ben hiermede, door het achterterrein, naar den commandopost van den Regiments Commandant, Overste Henning, teruggetrokken. Ik deed dit, omdat ik tevoren reeds naar links in de stellingen was teruggetrokken, alwaar we nog stand hadden gehouden.
Ik deed dit ook mede, om onder het bereik van den Duitschen pantserwagen, die op den rijksweg Wageningen stond, weg te komen. De Luitenant Piette van de 11 Pag., heeft nog getracht dezen pantserwagen onder vuur te nemen. Of dit gelukt is, weet ik niet. De sergeant-stukscommandant van het IIe Bataljon, die in den meest rechtschen koepel van het Bataljon zat, heeft wel op dezen pantserwagen gevuurd.
Inmiddels was er een voltreffer in de stelling gekomen, waarbij gewond werden, de korporaal v.d. Kamp, soldaat Eldijk en anderen. V.d. Kamp en Eldijk zijn aldaar overleden. De sergeant Diersen heeft nog getracht, deze gewonden te transporteeren, hetgeen echter niet mogelijk bleek.
Het was Zondag, 12 Mei 1940, te ongeveer 9.00 uur namiddag, toen ik mij met mijn manschappen, bij den Regiments Commandopost, Overste Henning, heb gemeld. Wij zijn toen in stelling gebracht voor het Levendaalsche Bosch. Daar zijn wij in stelling gebleven tot Maandag 13 Mei 1940, des namiddag 2.00 uur. Hier is de Luitenant Bovenkamp der Jagers gedood en de Luitenant Rijntjes verwond.
Op dat moment waren wij geheel door Duitschers omsingeld. Daar zijn wij krijgsgevangen gemaakt. Vandaar zijn wij vervoerd over den Cuneraweg naar den Rijksweg, later via Wageningen, naar de Koehoornkazerne te Arnhem. Op 14 Mei 1940 zijn wij naar Duitschland gebracht. Den eersten nacht heb ik in Bocholt geslapen. Daar vernamen wij van de capitulatie. Later trof ik in Soest (Duitschland) den Kapitein Collette en Luitenant Timmermans. Kapitein Collette liep met de Duitsche officieren heen en weer. Hij was in het bezit van een signaalhoorn, waarop hij een attentiesein gaf, als er een mededeeling was te doen van het Duitsche commando. Wij hebben ons hierover verwonderd, omdat daar hoogere Nederlandsche officieren tegenwoordig waren. In het kamp Weinsburg, officieren Lager 5 A, sprak ik met Kapitein Collette. Ik heb, in gezelschap van Luitenant Timmermans, niet met Kapitein Collette gesproken. Luitenant Timmermans wilde geen contact met Kapitein Collette hebben. De verhouding tusschen Kapitein Collette en Luitenant Timmermans was gespannen, ook reeds voor den oorlog. De reden weet ik niet. Ik neem aan, dat de Kapitein Collette hiervan de oorzaak was, omdat hij niet oprecht was ten opzichte van zijn ondergeschikten. Kapitein Collette had een rijke fantasie. Hoewel ik acht maanden vertrouwelijk met Kapitein Collette omging en steeds zijn kamer- of huisgenoot was, zocht hij in gevangenschap, zooveel mogelijk contact met andere Nederlandsche officieren. Luitenant Timmermans heeft echter, toen wij in gevangenschap waren, wel met Kapitein Collette gesproken. Kapitein Collette heeft mij omtrent zijn gevangenneming, medegedeeld, dat hij op Zondagmiddag 12 Mei 1940, op een gegeven moment alleen in zijn commandopost was. Zijn personeel had zich teruggetrokken op de stoplijn. Hij was den commandopost uitgegaan en had zich begeven naar den Kapitein Brittijn, Compagniecommandant der 3e Compagnie, gelegen nabij het voetbalveld op den Grebbeberg, dus achter zijn post. Daar zou hij getracht hebben zijn personeel te verzamelen, wat hij echter niet kon vinden. Hij had toen, op het Bataljons Bureau in Hotel "Grebbeberg", een mitrailleur gehaald. Hiermede was hij naar den kazemat van sergeant Hendriks, gelegen aan den Cuneraweg nabij de Grebbesluis, gegaan. Daar had hij den sergeant Hendriks niet gevonden. Hij was toen teruggegaan naar zijn commandopost en vond daar een Duitsch automatisch geweer. Hij deelde mede, dat hij "hiermede kinderlijk verrukt was geweest", omdat hij in zijn Indischen tijd, met een dergelijk geweer had gewerkt. Op dat moment zou hij daar door 3 Duitschers omsingeld zijn geworden. Deze Duitschers wilden hem neerschieten. Later was er een vierde Duitscher bij gekomen, die zeide, dat men een Nederlandsche officier zoo maar niet kon neerschieten. Hij was toen krijgsgevangen gemaakt, in de onmiddellijke nabijheid van zijn commandopost. Later was hij weggeleid naar den Rijksweg, waar toen reeds een Duitsche post was gevestigd, in het bezit van een radiozender. Een officier stond hem daar te woord. Met een Duitsche ordonnans was hij over Wageningen naar Arnhem vervoerd. Eerst heeft een Duitsche ordonnans aan zijn echtgenoote bericht gezonden, dat hij even thuis zou komen. Hij zou dien dag ook thuis zijn geweest. Hij was in het bezit van een koffertje ondergoed enz., een kepi en ook een burger overjas. Zijn verhaal heb ik aangehoord. Ik heb daarop geen commentaar gegeven. Geloofd heb ik dit slechts ten deele. Van het in stelling brengen van den mitrailleur en het Duitsche automatische geweer, geloofde ik niet. Later ben ik uit krijgsgevangenschap gekomen en heb ik Kapitein Collette niet meer gesproken.
De soldaat Toelen ken ik. Hij was gedurende de oorlogsdagen de ordonnans van Kapitein Collette. Op Zondagmiddag, 12 Mei 1940, te ongeveer 1.30 uur, heeft Toelen mij het bericht gebracht, dat stand gehouden moest worden en dat iedereen, die wilde vluchten, moest worden doodgeschoten. Toelen heeft mij dit bericht voorgelezen. Toelen bracht bijna alle berichten. Hij was een moedig en rustig soldaat. Ongetwijfeld komt Toelen voor een decoratie in aanmerking. Hij was de steun en het voorbeeld voor allen.
Dit is de geheele waarheid.
Voorgelezen, volhard en in concept geteekend,
w.g. D. Slager.
|