Schrijven van sergeant H.A.J. Thomassen

Sergeant Thomassen, Staf 8 R.I.

O N D E R W E R P :
Opdracht op 13 Mei
--------------------

Arnhem, 19 October 1940.

In antwoord op Uw schrijven d.d. 12 October j.l. deel ik U gaarne mijn wederwaardigheden van die dag mede.
Daartoe moet ik beginnen met Uw laatste vraag, n.l. "de verdediging van den commandopost onder leiding van C-8 R.I."

De overste Hennink heeft in de vijf oorlogsdagen getoond een officier te zijn, die niet voor een klein geruchtje vervaard was. Daar ik de 10de Mei voor het eerst in de commandopost kwam als uitkijk-onderofficier en daardoor de eerste dagen of op de uitkijkpost of, wanneer ik was afgelost, in de schuilnis verbleef, weet ik van die tijd niets. Behalve eenmaal toen ik op de Wageningse Berg een vijandelijk stuk geschut had waargenomen en dit hem persoonlijk berichtte. Hij maakte al dadelijk een rustige indruk. De 13de Mei lagen wij 's morgens met tussenpozen onder zwaar artillerievuur. Daar tussen door weerklonken scherpe schoten. Wij hadden gemeend dat het automatische geweren waren. De soldaten die van voren kwamen, zeiden dat de vijand boven ons in de bomen zat. We kwamen tot de conclusie dat dit niet waar kon zijn, daar deze mensen dan last van eigen vuur hadden. Toen het vuren op onze stelling voorbij was, werden de manschappen uit de schuilnissen gehaald en op hun plaatsen gezet. Eerst als zij vijanden zagen, mochten zij vuren. Niemand was echter te zien.
Intussen was de overste uit de stelling geklommen en liep over de Levendaalseweg. Dit te zien gaf de mannen meer moed. Zij volgden zijn voorbeeld. Niemand werd gewond. Het schijnt een soort zevenklapper geweest te zijn die zeer demoraliserend gewerkt heeft.
Omstreeks half twee 's middags kwam een sergeant de boodschap brengen dat de stoplijn ten tweede male door de vijand bezet was. De sterkte schatte hij op zeshonderd man. De overste zei met rustige stem dat hij het aantal overschat had. Het zouden een honderdtal geweest zijn. Wij geloofden hem. Tegen half drie werden de stellingen achter ons door vliegtuigen gebombardeerd. Met angst in de ogen zagen wij de Stuka's boven onze stelling komen. Een vijf en twintig man zonk de moed in de schoenen en vluchtte door de stelling van 8 R.I. Toen de overste hiervan hoorde, gaf hij bevel iedere, neer te schieten die zonder zijn toestemming de stelling verliet.
Tussen vijf en zes uur in de namiddag begon voor ons de eigenlijke verdediging. Steeds is de overste die dag in de stelling geweest, nu hier dan daar aanwijzingen gevend. Nu de toestand ernstig werd kwam hij overal de mannen moed in spreken.
Tegen zeven uur 's avonds werd mij door den kapitein Hulleman gevraagd of ik, met een soldaat een bericht naar den kolonel wilde brengen. De overste zei ons bij zijn schuilnis op hen te wachten. Het duurde ons echter te lang en wij gingen hem weer zoeken. Hij lag, of liever hij zat naast de manschappen op de wal en gaf de soldaten, die zenuwachtig waren en in het wilde weg schoten, aanwijzingen hoe te vuren. Later heb ik begrepen dat alleen door deze handeling, die niet van gevaar ontbloot was, de moed bij de soldaten weerkeerde.
Tenslotte ging hij ons voor naar de schuilnis, waar hij het bericht voor Commandant IVe Divisie schreef en aan mij overhandigde. Ook werd mij het vaandel toevertrouwd. Met een handdruk nam hij afscheid van ons. Zouden wij hem nog weer zien?

Klik hier voor een uitvergroting
Bericht van Overste Hennink aan commandant IVe Divisie van 13 mei 1940 19:35 uur, meegegeven aan sergeant H.A.J. Thomassen en soldaat Th.M. Remie (13 mei 1940 19:35 uur)
Het was 17.40 uur toen wij de stelling aan de Levendaalseweg verlieten. Wij zetten het op een lopen om zo vlug mogelijk uit het gezicht van de vijand te komen en gingen naar de spoorwegovergang bij Vreewijk. Daar wij 's middags van die kant hevig hadden horen vuren, somtijds waren de kogels vandaar bij ons ingeslagen, meenden wij op eigen troepen te zullen stuiten. Daarom hielden wij de handen omhoog ten teken dat wij vrienden waren. Wel hoorden wij uit Z.W richting het geluid van een mitrailleur, maar deze had het niet op ons gemunt.
Bij de overweg zagen we enkele diepe kuilen, waarschijnlijk afkomstig van het bombardement van deze middag. Over de spoorweg lagen, tot onze schrik, vijf of zes landmijnen en moesten wij oppassen niet op de ingegraven mijnen te stappen, waarvan wij de plankjes konden zien liggen.
Nog steeds met geheven handen liepen wij ieder aan een zijde van de bosweg; de soldaat Rémi een pas of tien voor mij uit. Waar wij langs kwamen zagen wij overal verlaten stellingen, alles in wanorde achter gelaten. Auto's met munitie die de mensen in onze commandopost zo goed konden gebruiken. Daar wij meenden dat alles hier in panische schrik gevlucht was, liepen wij vlug, maar behoedzaam verder, steeds verwachtende door een of ander schot geraakt te zullen worden. Mocht mij het schot treffen, dan wist Rémi waar hij het bericht kon vinden en zou hij alleen proberen de opdracht, uit te voeren.
Gelukkig was het al tamelijk schemerig. Aangekomen op het kruispunt bij de "Leemkuil" gingen wij Z.W en bereikten de stelling van C-IV Div. Ook deze was verlaten. Met een fiets, die we hier vonden, klommen we over de prikkeldraadversperring. Langs "De Hught" gaande, kwamen we weer op de weg die we van Vreewijk af gevolgd hadden. In de verte voor ons, was het geratel van mitrailleurs hoorbaar. Was de vijand ons zover vooruit? En had hij deze linie, die wij onneembaar gedacht hadden, geheel opgerold?
Lang tijd om dit alles te overdenken hadden we niet. Vooruit, de kolonel achterna, want achter ons wachten bijna tweehonderd man op de versterking die wij moeten halen. Ik klom op de fiets, nam Rémi achterop, voort ging het in de richting van de straatweg Rhenen-Amerongen.
Zo nu en dan hoorden we stemmen. Dan luisterden we in angstige spanning waar het geluid vandaan kwam. Het herhaalde zich niet. Weer op de fiets. Verder. Het ging nu bergaf. Daar was de straatweg. Nu opgepast. Voorzichtig speurend, de revolver vaster in de hand, verkenden wij in het bijna donker de weg. Niets te zien. Alleen een rij achtergelaten fietsen, militaire- en burgerrijwielen waarvan Rémi de beste uitpikte.
Wat was dat? Daar voor ons op de weg? Twee hurkende gestalten. Vijanden? Toch verder. Opschieten. Het bleek een verlaten particuliere auto te zijn. Ik reed nu een honderd meter voor Rémi uit. Plotseling weer wat voor me op de weg. Knor-knor liep daar rustig te kuieren.
Waar was de vijand toch? Waar waren onze eigen troepen?
In een tamelijke gang ging het verder. Hola, versperringen op de weg. Door een kleine opening konden we verder gaan. Soms moesten we afstappen en een eindje voorzichtig lopen, want die schoenen maken zoveel lawaai in deze angstig makende stilte.
Daar voor me was de weg over de gehele breedte versperd. En stond daar niet iemand? Van de fiets en zo dicht mogelijk bij de grond. "Werda!" riep een stem. Duitsers? Neen, Hollanders. De schildwacht riep "Werda" en niet "Weerda". "Mijngas, mijngas", antwoordde ik. Ja, dat was wel een oud wachtwoord, maar dat van deze dag wisten we niet. De overste had me gezegd, indien we op eigen troepen stuitten, vooral flink te spreken, om zodoende te laten horen wie we waren. "Wij komen van....". "Jullie blijven daar staan, anders schiet ik". Na een herhaalde poging moest ik het opgeven. Twee man, met karabijn, kwamen achter ons en brachten ons naar den wachtcommandant. Men wilde ons maar niet geloven. Ik zei, dat mijn overjas en veldjas losgemaakt moesten worden, opdat men het vaandel van 8 R.I. zou vinden. Toen pas gingen de karabijnen omlaag. Het vaandel was gered. De spanning brak los in een huilbui. Het moeilijkste deel van onze opdracht lag achter ons. Nu zo spoedig mogelijk verder eerst naar Amerongen. Hier hoorden we dat de kolonel naar Wijk bij Duurstede was. Om kwart voor tien kwamen we daar aan. Ook hier was hij niet. We werden doorgestuurd naar IJsselstein. Nog net konden we de laatste bus met militairen pakken, die over het Merwede-kanaal zou kunnen. Daarna zou de brug springen. Bij deze brug hadden we een gedwongen oponthoud van meer dan een uur, daar de sluis onklaar gemaakt werd.
We begrepen dat de mannen op de Grebbeberg moeilijk nog versterkingstroepen konden krijgen. Toch zo vlug mogelijk verder, wie weet, als de kolonel hoorde dat de Grebbeberg nog niet gevallen was, keerde de divisie nog terug, althans zou er hulp voor onze kameraden komen opdagen. Door de mist, die was komen opzetten, ging het tergend langzaam vooruit. De bestuurder was blij ons te kunnen overgeven, aan een auto van een fourier, waarop we nog insliepen ook.
In IJsselstein aangekomen, begaven we ons naar het gemeentehuis, waar een kapitein van de Divisie Staf 's morgens om vier uur het vaandel in ontvangst nam. Later hoorde ik, dat de kapitein Hulleman met enkele mannen ook nog geprobeerd heeft de stelling van C-IV Div. te bereiken. Toen hij terug keerde, trachtte de overste met zijn mannen de Grebbeberg te verlaten en naar de Betuwe uit te wijken. Dit is hen niet geluk. Een dag na de capitulatie van ons land vielen zij in 's vijands handen.
De soldaat Rémi, waarschijnlijk zijn voornaam, behoorde tot een M.C. van 11 R.I., lag tijdens de mobilisatie in Amerongen. Hij woont in de Ziekerstraat in Nijmegen, waar hij met zijn vader een leesbibliotheek heeft. Verder is mij van hem niets bekend.

Het bovenstaande geeft weer, hoe wij onze opdracht vervuld hebben. Het was onze plicht. Gelukkig zijn wij er goed afgekomen. Het had echter ook anders kunnen gaan.
Daar ik mijn soldatenplicht vervulde, heb ik in het burgerlijke leven, evenals zo velen, tegenslag gehad. Ik ben reeds zes jaar onderwijzer, maar heb nog geen vaste betrekking. Tijdens de mobilisatie kregen vrienden van me wel een vaste aanstelling. Ik wacht nog steeds. Het is jammer dat men nog niet goed inziet, dat het vaderland een zekere plicht ten opzichte van zijn oud strijders heeft te vervullen. Moge dit spoedig anders worden.

Met de meeste hoogachting
Uw dw.
H.A.J. Thomassen
Arnhem

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 1
(PDF, 2.46 MB)
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 2
(PDF, 3.23 MB)