Verslag van hulpaalmoezenier J.G.W. Joosten
Hulpaalmoezenier J.G.W. Joosten, Staf 8 R.I. (Rhenen).
-----------------------------------
10 Mei en 11 Mei 1940.
Bij de eerste onheilspellende berichten in den historischen nacht van 9 op 10 Mei begaf ik me naar de kwartieren, om de katholieke militairen, na 'n korte opwekking tot berouw, gezamenlijk Absolutie te geven. In alle vroegte las ik de Heilige Mis te Rhenen in 'n noodkapel boven 'n zeepfabriek. Zou 't mijn laatste Heilige Mis zijn?
Ondertusschen waren de stellingen volledig bezet. Heel den dag, tot aan zonsondergang, trok ik door de Grebbelinie. Overal werd de aalmoezenier met voldoening en ontroering begroet, velen hadden met groot ongeduld op mijn komst gewacht. Sommigen waren - overigens ten onrechte - niet tevreden met de generale Absolutie en wenschten persoonlijk te biechten; voor zoover de tijd het toeliet, voldeed ik aan hun verlangen. De stemming was betrekkelijk kalm; men vreesde geen onmiddellijk gevaar. 't Zou immers nog weken kunnen duren voordat de vijand zoo ver was doorgedrongen!
Veel soldaten wilden me hun geld en souvenirs in bewaring geven maar ik bracht hun aan het verstand, dat de trefkans voor mij niet geringer was dan voor henzelf. Vrijdagnacht viel het eerste schot. Toen drong de ontzettende werkelijkheid tot allen door....
Een militair salueerde: "Majoor, ik ben vader van een groot gezin, we zijn allemaal heiden. Maar ik ben overtuigd, dat 't katholieke geloof het ware is. Zou ik gewond worden, mag ik dan U of een medesoldaat vragen me te doopen?"
"Natuurlijk!" Later vernam ik, dat hij, doodelijk getroffen, zich door een katholiek soldaat heeft laten doopen.
't Was een deprimerend gevoel, dat je niet bij de jongens in de voorste linie kon zijn, om de stervenden bij te staan; onze instructie verbood ons, ter wille van enkelen naar de vuurlinie te gaan.
Op de hulpverbandplaats diende ik de gewonden de laatste Heilige Sacramenten toe. 't Was als "voelden" ze de sacramenteele genade van de Biecht. Niemand, al had hij ook nog zoo lang zijn godsdienstplichten verwaarloosd of gespot met Kerk en eeuwigheid, wil onvoorbereid sterven.
Zaterdagavond was 't wat rustiger. In de stelling trof ik 'n groepje van vijf jongens. Drie van hen waren katholiek, ze wilden biechten. Hun zondenbelijdenis klonk over 't veld. Ik maande hen aan tot kalmte, maar ze zetten hun schuldbekentenis met nog grooter enthousiasme voort! In 't aanschijn van den dood legt men alle valsche schaamte af! Toen no. 3 klaar was, knielde no. 4 voor me neer op 't zand. "U hebt zooeven toch verklaard Protestant te zijn?" zei ik; "Eerwaarde, ik zie hier nu geen Dominee, ik wil bij U mijn hart uitstorten".
Ik liet hen begaan. Toen vroeg hij, of ik hem ook de "zegen" wilde geven, zooals aan zijn katholieke kameraden. Na de verzekering te hebben gekregen, dat hij gedoopt was, absolveerde ik hem. Daarna bood no. 5 zich aan. Hetzelfde gebeurde.
Den volgenden morgen werden alle vijf door één voltreffer gedood. Niemand mag dit zoo opvatten, alsof de veldprediker niet op zijn post was. Ook mijn eigen katholieke jongens zullen wel eens in een of andere linie naar mij gezocht hebben en van den Dominee een hartelijk woord van opbeuring hebben gekregen. Men kan nu eenmaal niet op twee of drie plaatsen tegelijk zijn!
12 Mei 1940.
Op den eersten Pinksterdag las de veldprediker bij de afdeeling gewonden - de afvoer naar het seminarie Driebergen was ondoenlijk geworden - het Pinksterevangelie voor. Toen hij hiermee klaar was, wendde hij zich tot mij: "Misschien wil de kapelaan ook 'n woordje zeggen?" Mijn miskoffer werd gehaald; 't tafeltje waarop de medicamenten stonden, diende voor altaar. Geen plechtige Hoogmis in een rijkversierde, met muziek gevulde kerk was ooit zo aangrijpend als die stille Heilige Mis in dat onderkomen in de loopgraven, onder 't ratelen van de mitrailleurs. Ik reikte de Heilige Communie uit aan de gewonden, den dokter en de hospitaalsoldaten..... Vervolgens bediende ik de zwaar-gewonden. Den geheelen dag was er vuur. Nu en dan werd je tegen de wanden gesmakt door de luchtdruk van een voltreffer, die in de buurt terecht kwam. Onze jongens streden als helden en stierven als Christenen. Ik zag er met den rozenkrans op 't geweer.
13 Mei 1940.
Op Pinkstermaandag kon ik de Heilige Mis niet opdragen: 't vuur was te hevig en er waren te veel gewonden. 's Middags tegen vijf uur werden we gevangen genomen. De vijandelijke handgranaten vielen in de verbindingsloopgraven. Met opgeheven handen moesten we tegen 't vuur in. In de algemeene paniekstemming bewaar ik mijn kalmte: "Mannen, vertrouwt op God, we zijn klaar, we gaan naar den Hemel!"
Een jongen vliegt me om den hals, "aalmoezenier, ik heb geen geloof, ik heb 't nooit gehad, laat me met U sterven!". "Doop hem", zoo ried een soldaat aan, die naast me liep. Er was geen tijd, geen water. Ik wekte hem op tot het Doopsel van Begeerte. Terwijl wij - met de handen omhoog - naar Wageningen galoppeerden, week hij niet van mijn zijde. Later werden de officieren van de soldaten gescheiden. Ik heb den goeden jongen niet weergezien, zijn naam ken ik niet....
Van Wageningen ging 't naar Arnhem, waar we den nacht doorbrachten.
14 Mei 1940.
Wij marcheerden naar Zevenaar. 't Was hartroerend zooals de burgerij ons met geschenken overlaadde. Toen gingen wij per trein naar Duitschland, in krijgsgevangenschap.
|