Schrijven van soldaat C.P.M. Bless te Didam
Aan den Luitenant-Kolonel v.d. Generale Staf V.E. Nierstrasz.
--------------------------------------
Didam, 13 November 1940
Hoogedelgestrenge Heer,
Aangaande het schrijven van het Regelingsbureau van het Veldleger, nr. 1007 betreffende het gevecht in het paviljoen op de Grebbeberg doe ik U hierbij mijn korte beschrijving toekomen.
Toen ik 's Maandagsmorgens 13 Mei, nadat ik 'n wagentje vol munitie naar de voorposten gebracht had en daarna eenigen tijd mij ter ruste gelegd had in het paviljoen, werd ik gewekt door Lt. Schlüter die eenige karwijtjes voor me had. Niet lang daarna had ik niet veel begrip meer, werd bekend dat de vijand de voorste stellingen had genomen en nu de Grebbeberg op kwam zetten. Wij, eenige telefonisten die op de lijnpatrouille waren en het personeel van de telefooncentrale verzamelden ons in het paviljoen, alwaar zich ook de Bataljons Commandant (B.C.) Majoor Landzaat met eenige officieren en minderen bevonden.
Van de officieren was mij alleen bekend Kapt. Dales en Kap. Höpink, Luit. Schlüter en Luit. de Jong.
Wij maakten ons zoo goed mogelijk gereed in onze geïmproviseerde stelling en wachten met spanning de dingen af die komen zouden.
Mijn kameraad W.J. DELGIJER uit VELP was zoo vrij onze Majoor Landzaat voor te stellen om terug te trekken en wel op een loopgraaf of stelling die beter te verdedigen was dan het paviljoen.
Majoor Landzaat wilde daar evenwel niets van weten zei ongeveer het volgende: "Daar komt niets van in. Wij zijn aangewezen om de Grebbeberg te verdedigen en wij doen dat tot de laatste man en de laatste kogel."
Door deze woorden en gesteund door de rotsvaste wil van onzen Commandant hebben we toen onze plaatsen ingenomen met het voornemen om ons zoo goed mogelijk te verdedigen.
Wij waren met ongeveer 20 man sterk. Een vijftiental had zich beneden opgesteld en een vijftal op de 2e verdieping. Wel kwam er nog een groepje bij doch die hebben bijna niet actief aan het gevecht deelgenomen.
Wat er beneden gebeurde weet ik niet want ik behoorde bij het vijftal dat op de 2e verdieping zich verdedigde. Wij hadden uitstekend uitzicht door de beide ramen, die dwars over de groote rijksweg Arnhem-Utrecht uitzagen. Zoodoende konden wij ook een groot gedeelte van het over den weg staande kreupelhout bestrijken.
Majoor Landzaat had zich met zijn officieren beneden opgesteld, doch kwam geregeld bij ons om te zien of alles nog in orde en strijdvaardig was.
Majoor Landzaat bediende zelf een licht mitrailleur die hij dan weer boven en dan weer beneden gebruikte, al naar gelang hij meende dat het noodig was. Zijn vechtlust en moed hebben ons geweldig gesterkt en daaraan was het ook te danken dat wij niet van opgeven wilde weten.
Toen het gevecht misschien eenige uren geduurd had, het liep zoo ongeveer tegen de middag, begon de vijand ons van dichtbij, niet meer alleen met mitrailleur vuur, doch ook met infanterie geschut te bestoken.
Het gebouw begon veel te lijden en danig onder de ontploffingen te wankelen.
Ik ben toen even naar beneden geweest om patronen te halen en zag daar verschillende gedoode en gewonde soldaten. De toestand begon onhoudbaar te worden. Dat zag Majoor Landzaat misschien wel in want hij sprak tot eenige manschappen die in de buurt stonden als volgt: "Mannen jullie worden bedankt. Het is niet meer te houden en jullie hebben meer gedaan dan je plicht."
Ik ben naar boven gegaan en heb met eenige kameraden afgesproken het vuur zoo lang mogelijk te onderhouden om dengene, die het eerst gaan wilden, de kans te geven om weg te gaan, daar het anders een opstopping zou geven, omdat wij door de kelder in een vbd. loopgraaf konden komen, waaraan een schuilkelder was aangebouwd.
Toen het gebouw door de ontploffingen van het inf. geschut en het geregelde vuur uit de mitrailleurs nog heviger begon te schudden en dreigde ineen te storten zijn wij ook naar beneden gegaan om via de kelder en de loopgraaf terug te trekken en zodoende bij de achterhoede te komen.
Daar was echter geen kans meer op. Rondom het paviljoen wemelde het van vijanden en konden wij geen poging om alsnog daar door te breken. Wij zijn toen ter plaatse krijgsgevangen gemaakt.
In het voorbijgaan van de 2e verdieping naar de kelder zag ik door deuropening van de kamer van de benedenverdieping alleen nog eenige officieren, onderwie Majoor Landzaat, hij bevond zich aan den aanvalskant van het gebouw, bijna ongedekt staande met de wapens in de hand.
Ik vermoed dat hij slechts eenige seconden nadat wij als laatste manschappen het gebouw hadden verlaten getroffen is geworden door een pantsergranaat.
Verder meende ik nog te zien Kap. Höpink en Kap. Dales, doch iets positiefs kan ik hiervan niet meer verklaren.
Aangaande de vraag betreffende de sergeanten Dekker en Rombouts kan ik U mededeelen dat ik niet gezien heb dat zij in het paviljoen hebben medegestreden. Vermoedelijk heeft sergeant Rombouts gestreden in het nabijgelegen Hotel Grebbeberg, alwaar zich de telefoonpost van de M.C. bevond.
Sergeant Dekker is mij onbekend.
Hopende aldus naar genoegen aan Uw verzoek te hebben voldaan verblijf ik met de meeste hoogachting
Uw dw.dr.
(get.) C.P.M. Bless, Didam.
|